Gombrowicz en het lachen Schilderkunst komt er niet zo best af op Documenta 6 Dennis Brutus' brieven van Robbeneiland 'Trans-Atlantisch' vertaald -I ZATERDAG 6 AUGUSTUS 1977 TROUW/KWARTET 19 door T. van Deel De roman Trans-Atlantisch van Witold Gombrowicz is in verschillende opzichten te vergelijken met Nabokovs De Gave, dat ik vorige week besprak. Vergelijkbaar met Nabokov, die een Russische émigré in Berlijn was, verbleef Gombrowicz toen hij het boek schreef als Poolse balling in Argentinië. Een belangrijk onderwerp van Trans-Atlantisch is het vaderland en de Poolse literaire vorm, iets waar het in De Gave, ten aanzien van Rusland ook om gaat. Beide romans bedienen zich van stijlmiddelen als parodie en ironie, waardoor ze als literair commentaar kunnen gelden op de literatuur en menta liteit die ze bespotten. Er zouden meer overeenkomsten te noemen zijn: beide auteurs leggen er in hun voorwoord de nadruk op dat hun boeken als literaire ver beelding niet een getrouwe imitatie zijn van de werkelijkheid waaruit ze ontstonden. Zowel De Gave als Trans-Atlantisch wekten beroering onder de landgenoten. De roman Trans-Atlantisch ver scheen in 1952, in het Pools. Gom browicz was toen de auteur van Ferdydurke (1937), een roman over de onrijpheid, twee toneelstukken en een aantal verhalen. In 1939, toen de oorlog uitbrak, bevond hij zich bij toeval op een schip naar Zuid-Amerika en zo bleef hij in Argentinië hangen. Voor hij in 1969 overleed, woonde hij nog enige tijd in Parijs. Vrijwel zijn hele oeuvre, op een groot gedeelte van de dag boeken na, is hier vertaald verkrij gbaar. Het is vooral de vertaler ook weer van Trans-Atlantisch Paul Beers die zich voor Gombro wicz' bekendheid hier te lande in zet. Hij redigeerde onder meer het informatieve Soma-nummer (1972), dat geheel aan Gombrowicz was gewijd. Waarom heeft het zo lang geduurd voor Gombrowicz' tweede roman hier vertaald werd? Immers, De Pornografie en Kosmos, beide van later datum, waren al in respectie velijk '64 en '68 in het Nederlands verkrijgbaar; Ferdydurke trou wens al in '62. Gombrowicz zelf hierover: „Het is koddig, barok, ab surd, geschreven in een archaïsche stijl, doorspekt met idiomatische, soms zelfbedachte woordgrap pen Het is de minst bekende van mijn romans, want deze taal kundige excentriciteiten zijn niet gemakkelijk te vertalen." Twee re denen dus: een moeilijk, en daar door niet al te populair geworden boek en bovendien moeilijk te ver talen. Vreemd Inderdaad zal een onvoorbereide lezer vreemd van Trans-Atlantisch opkijken. Alleen de stijl al kan hem na enkele bladzijden uit het boek doen wegvluchten. Gombrowicz kent een heel eigen, roesachtig soort taalgebruik, waarin opsom ming (en en en en herha ling dominant zijn, hij heeft een voorkeur voor overdreven formule ringen, voor de hoofdletter, voor het uitroepteken. Zijn vocabulaire wordt bovendien beheerst door sleutelwoorden, die thematisch be langrijk zijn en die de roman eerder nog dan de handeling, welke weinig, voorstelt tot een eenheid maken. Ik citeer een fragment: en ook ik ga, ga en Ga dus, mijn Gang op de weg mijns levens, in mijn zware nood, bergop, in mijn struikgewas. Ik ga dus en ga, Ga, en daar, bij mijn Doel aangeko men, weet ik niet wat ik zal doen, en doen moet ik iets. Oh, waarom Ga ik? Maar ik Ga, Ga, want ook de anderen Gaan, en zo leiden we el kaar als schapen, als kalveren naar dit duel; en leeg zijn de plannen, leeg de overwegingen en besluiten, wanneer de mens door mensen ge dwongen is, in mensen als in een donker woud verloren. Zo Ga je, maar je Dwaalt, en je besluit iets. maakt plannen, maar je Dwaalt rond, en het is alsof je alles naar je wil inricht en regelt, maar je Dwaalt, Dwaalt rond, praat en doet, maar je dwaalt in het Woud, dwaalt in de Nacht Het is duidelijk dat in zo'n tekst geabstraheerd wordt van het 'ver haal'. Daar is Gombrowicz buiten gewoon bedreven in: aan details weet hij kosmische betekenis te ontwringen met behulp van allerlei stijlprocédés. De vertelling is te eenvoudig: Gombrowicz strandt aan de vooravond van de oorlog in Argentinië. Hij maakt kennis met een „puto", een homoseksueel, die verliefd is op een jonge Pool. Het komt tot een duel tussen de puto en de vader van de jongen, waarbij Gombrowicz als scheidsrechter moet optreden. Dan doet zich voor hem het dilemma voor: „Wat te kiezen? De trouw aan het verle den of de vrijheid zichzelf naar eigen wil te scheppen?" (Gombro wicz in een interview). Vader of zoon, daar draait het eigenlijk in Trans-Atlantisch om, en deze te genstelling is op een groot aantal punten naspeurbaar: vaderland of zoonsland, vorm of worden. Het is Witold Gombrowicz een kwestie waar in feite alle boe ken van Gombrowicz over hande len: over de vorm. Trans-Atlantisch lost het op in „lachen", want de roman eindigt met onbedaarlijk, uiterst lijfelijk en bevrijdend ge- lacht waarin het probleem ver dwijnt. Meeslepend Veel ontgaat de niet Poolse lezer in Trans-Atlantisch. Alle stijl paro die, waarmee het Poolse literaire sentiment (de vurigheid e.d.) op de hak genomen wordt, wordt door ons hoogstens als zodanig begre pen, maar nooit herkend. Erg be zwaarlijk heb ik dat rfet gevonden. Trans-Atlantisch is ook zonder die kennis een meeslepende en provo cerende roman, excessief van taal, grillig van handelingsverloop. Het is een klucht, waarin een voorval plotseling kan escaleren: „Dus nu is er leegte! Leeg is alles als in een lege fles, als een halm, een ton, een schaal. Want ook al is onze kwel ling verschrikkelijk, zij is toch leeg, leeg, en leeg is de ontzetting, leeg het lijden, en ook de rekenmeester zelf is leeg als een leeg vat. En daarom komt er geen eind aan de kwelling, en we zouden hier dui zend jaar kunnen zitten zonder zelf te weten waarom en waartoe. Zal ik me dan nooit uit deze lege doodkist bevrijden? Zal ik hier eeuwig ver rekken tussen deze in hun oerverle- den verzonken mensen, zal ik dan nooit de goede zon, de vrijheid te- gemoettreden? Moet mijn leven zich dan eeuwig onderaards af spelen?" Verlangen Hier staat goed het velangen van de balling te lezen waar alle boeken van Gombrowicz van doordrongen zijn: het verlangen naar vrijheid. Voor hem is dat de zoon, het onrij pe, dat wat nog niet vastzit in de Vorm. In het voorwoord bij Trans- Atlantisch zegt hij het zo: „Ik heb (zoals altijd) de versterking en ver rijking van het individuele leven op het oog, ik wil het weerstandsver mogen vergroten tegen de druk kende overmacht van de massa." In Trans-Atlantisch komen heel wat confrontaties voor tussen men sen, er moet soms duchtig gestre den worden (zo is er een kluchtige, maar ook heel ingrijpende passage waarin iemand in het gezicht ge spuwd wordt), krachtige taal, schelden en vervloeken, is niet van de lucht. Het voegt zich op een natuurlijke manier in de taal stroom van dit anti-Poolse, maar wat z'n exuberantie betreft o zo Poolse boek. Trans-Atlantisch pro voceert dan ook minder een natie dan een mentaliteit. Paul Beers heeft deze moeilijke Gombrowicz in perfect leesbaar Nederlands overgezet. Het lijkt me een hele opgave te zijn geweest, want juist dit type stilistische ex tremiteiten (eerder nog dan Nabo kovs intellectualistische puzzels) kan in vertaling gauw belachelijk worden. Het is hem gelukt de pot sierlijke kermis van Trans-Atlan tisch wat zijn luchtige en ernstige kanten en wat zijn barokke emo ties betreft, recht te doen. Het wachten is nu nog op zijn ver taling van Gombrowicz' complete Dagboek. Witold Gombrowicz Trtans-Atlan- tisch. Met een nawoord van Marian Pankowski. Vertaald door Paul Beers. Athenaeum-Polak Van Gennep. Amsterdam, 1977. 146 blz. 35,- (ingebonden, prachtboek) idem. herdruk Kosmos, ingeboden 30,-. In de recensie citeerde ik Gombro wicz soms uitzijn Gesprekken. Een lang interview met Dominique de Roux. Athenaeum-Polak Van Gennep, Amsterdam, 1970 22,50). door Hans Ester Op het begin mei vorig jaar in Amsterdam gehouden congres „Kunst contra Apartheid" was ook de Zuidafrikaanse dichter Dennis Brutus aanwezig. In de ter gelegenheid van dit congres verschenen bundel „Zwart op wit" (De Populier, Amsterdam) werden enkele gedichten van Brutus opgenomen. Kortgeleden verscheen in de vertaling van Peter H. van Lieshout de oorspronkelijk in 1968 gepubliceerde bundel „Letters to Martha" en de „Postscripts to letters to Martha" uit 1973. De uitgever van deze bundel in het Nederlands is: in de Knipscheer, Haarlem; de bundel omvat 32 blz. en kost 8,50. Dennis Brutus was i4 jaar lang leraar op middelbare scholen in Zuid-Afrika. Bepaalde politieke activiteiten leidden in 1963 tot zijn arrestatie. Hij ontsnapte, werd weer gearresteerd en tot 18 maanden gevangenisstraf veroordeeld. Deze tijd moest Brutus op het Zuidafri kaanse gevangeniseiland „Robbeneiland" doorbren gen. Sedert 1966 leeft Dennis Brutus.in ballingschap. Hij is thans hoogleraar Engels aan de Northwestern University te Evanston, U.S.A. Zijn eerste bundel „Sirens, Knuckles and Boots" werd in 1963 gepubli ceerd, terwijl hij in de gevangenis zat. Het verzameld werk van Brutus verscheen in 1973 in de „African Writers Series" van uitgeverij Heinemann in Londen onder de titel „A Simple Lust". In een in de bundel „African Writers Talking" (Londen 1972: Heinemann) opgenomen vraaggesprek met Cos mo Pieterse verklaart Brutus de titel „Brieven aan Martha". Na zijn gevangehschap op Robbeneiland COFlIfTIUniCdtiG kreeg hij een publikatieverbod. Het was illegaal, om gedichten te schrijven. Brieven schrijven mocht wel, vandaar deze titel. De gedichten zelf motiveren de titel nog anders. Hoewel achteraf geschreven, zijn ze be doeld, om de afstand tussen Robbeneiland en thuis te overbruggen. Ze willen als brieven fungeren, om het contact met de geliefde mensen ver weg aan te houden en hen gerust te stellen: „Voor hen die buiten zijn/ is het niet-weten/ misschien het ergste van de kwelling". De brieven „waren" er al, voordat ze geschreven werden. De taal was het enige middel, dat voor Brutus over bleef, op Robbeneiland zijn persoonlijke integriteit te bewaren. Verwoording van emoties leidt tot weerstand tegen de ondergang van het eigen lk. Bedreigingen zijn er van verschillende kanten, van de kant van de bewakers en ook van de kant van de medegevangenen, die zich onvrijwillig overgeven aan homoseksualiteit en ook de gereserveerde ander daartoe trachten over te halen. Dennis Brutus Dennis Brutus blijft, communicerend met Martha, zichzelf. Het nadenken over en het verwoorden van de eigen situatie heeft een louterende functie: de gedich ten overschreeuwen niet uit gevoelens van haat ten opzichte van de blanke machthebbers, ze zijn open naar andere stemmen toe. Brutus wil ook luisteren naar anderen, zijn gedichten kritiseren niet alleen, ze bevatten ook veel zelfkritiek. Op die wijze komen zijn dikwijls onderkoelde, ingehouden emoties als complex en echt over en wordt het de lezer mogelijk, deze emoties na te voelen: „In de eenzaamheid van je cel vooral maar toch ook in de zalen wint het religieus gevoel aan kracht misschien de kinderlijke sleur van bidden voor het slapen het alom beschikbaar zijn van Bijbels, of het besef van de nabijheid van de dood: en, natuurlijk, het is wisselmunt vrome woorden kunnen gunsten winnen en een schijn van inkeer veinzen (waarmee promotie te behalen valt); en de laatste toevlucht van de zwakken is goddelijke wraak te roepen en te smeken jegens het onrecht dat verplettert, plundert en verminkt; maar in de grauwe stilte van de lege middagen is het niet ongewoon jezelf te horen spreken tegen God." Het is een prijzenswaardig initiatief van uitgeverij In de Knjpscheer, de gedichten van Dennis Brutus in Nederlandse vertaling uit te brengen. Ik zou het toejui chen, wanneer bij vergelijkbare toekomstige publika- ties ook de oorspronkelijke tekst werd afgedrukt. Peter H. van Lieshout heeft deze bundel verdienstelijk vertaald. Bij een vergelijking van origineel en verta ling is mij nochtans opgevallen, dat veel van de oorspronkelijke, indrukwekkende taal van Brutus ver loren ging, moest gaan. Wie met de „African Writers Series" van uitgeverij Heinemann enigszins vertrouwd is, weet, dat in Neder land met betrekking tot Afrikaanse literatuur een achterstand moet worden ingehaald. Deze bundel van Dennis Brutus draagt daar op bescheiden wijze het zijne toe bij. door G. Kruis Herinnering aan Kassei: drie forse, rijke geïllustreerde ca talogussen in een fraaie caset- te. Dokumenten van de Docu menta 6. Dokumenten ook die later een beeld zullen geven van deze tijd. Want al kun je ook naar voren brengen dat wat op deze zesde Documenta getoondwordt, toch wel een wat eenzijdig gericht beeld geeft van de hedendaagse kunst, het valt niet te ontken nen, dat het een kunst is, die overal ter wereld de hoofd moot vormt van tentoonstel lingen in museums en gale rieën. De kunst, die het meest in de publi citeit is (was), die door de insiders luid geroemd en door het grootste deel van „het publiek" zachtjes en voorzichtig gehoond wordt. Want je kunt toch nooit een weten Je weet het maar nooit, Onzeker heid. Zie ik het dan toch verkeerd? Is het dan misschien toch mogelijk datTwijfel! Dat is eigenlijk toch een van de belangrijkste fa cetten van dergelijke manifesta ties. Dat zekerheden doorbroken worden, dat de mens aan 't den ken gezet wordt over dingen, waar over hij anders nooit zijn gedach ten had laten gaan. Maar dat moet dan ook weer geen uitgangspunt worden. Ik bedoel, daar moet niet met een zekere op zet naartoe gewerkt worden door de organisatoren. En dat idee krijg je ook weer bij deze zesde Docu menta, heel sterk. Gedaas Alleen al het feit dat ze er die uiterst verwarde Joseph Beus weer bijgesleept hebben, spreekt boek delen. Zijn project, een „Honig- pumpe am Arbeitsplatz" kun je van Doven en beneden bekijken, 't is opgesteld in een diep trapgat. Roy Lichtenstein: „Figure with Trylon and Perisphere", 1977. een enorm apparaat met elektro motoren, slangen die meters hoog reiken, bergen honing en nog veel meer, maar wat er precies gebeurt blijft zoals altijd bij deze kunste naar die eens op de vraag of hij nu kunst of anti-kunst maakte ant woordde dat hem dat volkomen onverschillig laat totaal ondui delijk. 't Heeft volgens Beus' ge daas in de catalogus iets van doen met „Der freie demokratische Soci- alismus" en met „Einen sozialen Organismus als Kunst werk" Een Honingpomp! Over Christo hoef ik het niet meer te hebben, die is enkele weken gele den in deze kolommen uitgebreid aan bod geweest, maar hij is hier uiteraard weer vertegenwoordigd met allerlei zaken en film over zijn „Running Fence", dat kilometers lange gordijn dwars door Cali- fornië. Om even snel wat op te sommen: een ruimte met fluorescerend licht van Dan Flavin (niet veel kunst licht-kunst dit keer); twee liggende telefoonpalen van Grosvenor; te gen de muur, op het oog .zomaar", een stel ijzeren platen van Noriynki Haragucuchi; idem, maar dan van staal van Heinz-Giinther Prager; een hoekige stalen constructie van Erich Reusch; een grote stalen plastiek waarop ze „Kunst Roest" gekalkt hebben op het plein vóór het Fridericianum en zo kun je nog wel even doorgaan, 't is staal en ijzer wat de klok slaat. Ergens buiten in het park merkte ik nog twee traditionele bronzen beelden op. die daar stonden alsof ze er altijd hadden gestaan. Maar ze bleken toch bij de Documenta te horen en zijn toeval of niet van twee Oostduitse beeldhouwers. Raadselachtig De samenstelling van de schilderij encollectie. ik haalde dat in m'n eerste verhaal al aan. is ook wat raadselachtig. Als je dat allemaal bij elkaar ziet, dat werk van 47 kunstenaars— een keuze moet er nu eenmaal altijd gemaakt worden krijg je de indruk, dat de schil derkunst de laatste vijf jaar weinig nieuwe impulsen gekregen heeft, 'n Paar grote namen zoals Francis Bacon (een grandioze schilder ove rigens), Richard Hamilton (met oud werk), Willem de Kooning (van wie ze eigenlijk veel beter zijn nieu we beeldhouwwerk hadden kunnen laten zien), Roy Lichtenstein en natuurlijk weer Andy Warhol die duidelijk geen handige adviseurs meer heeft. Deelnemers Ook in dit geval zitten de drie Oost duitse deelnemers weer in de figu ratieve hoek. Veel uitermate fanta sieloos gepruts, zoals b.v. het „wand-èn-vloer" geschilder van een zekere Kuno Gonschior, die ge woon de muren en de vloer van een ruimte voorzag van groen-gele stip pels. Claudio Olivieri noemt zijn groene schilderij van 190 bij 230 cm „Wijd groen"; Jerry Zeniuk geeft zijn groene schilderijen alleen maar nummers, Lószló Lakner maakte een heel groot schilderij van de laatste brief van Cézanne, Roman Opalka schildert nog steeds doeken vol met getallen (hij kwam hier tot 2194462) en dan was er, ik kon het niet in de catalogus terugvinden, een volkomen zwart doek en dat heette, hoe komt ie mand op het idee, „Abstracte slaven"... En verder nog tientallen schilderij en die zelfs de moeite van het al leen maar noemen niet waard zijn. Maar aangezien ze op zo'n interna tionaal belangrijke expositie ge presenteerd worden, benadert het publiek, ik schreef het al, dat alle maal bijzonder voorzichtig, zoekt filosofische of psychologische ach tergronden, wikt en weegt, maar raakt dan in veel gevallen onher roepelijk de weg kwijt. Veel kunstliefhebbers zullen zich in Kassei weer eens wanhopig hebben afgevraagd wat er toch eigenlijk precies aan de hand is met de kunst van vandaag. Later zal dat alle maal misschien wat overzichtelij ker worden. Misschien dat deze. „onze" periode dan aangemerkt zal worden als een tussenfase. Die wa ren er zoveel. Maar je moet het zeker niet alle maal maar gelaten over je heen laten gaan. Je moet er ook maar niet aan denken hoeveel mensen zich in de loop van de laatste hon derd jaar (want veel ouder is de „moderne" kunst niet) al belache lijk gemaakt hebben vanwege hun uitspraken over de (toen) nieuwe muziek, (toen) extreme schilderijen of beelden, kortom over alles dat „anders" was. En dat waren lang niet altijd de eersten de besten. Toch zijn ze vaak de geschiedenis ingegaan als reactionaire dwazen of op z'n minst rust er toch een smet op hun namen, omdat ze eer lijk zeiden, wat ze ervan vonden. Ze zagen het gewoon niet anders. Dwang Waar ik me vooral tegen verzet is. dat op dergelijke manifestaties de dwang van, laat ik maar zeggen, de heersende kunstdictatuur, de plaats inneemt van de overtui gingskracht die de getoonde kunst werken zélf zouden moeten uitdra gen. Dat er zo duidelijk en vooral ook on-duidelijk voorgeschreven wordt en dat men zich lèèt voor schrijven. Dat het beeld, dat Kas sei van de kunst der wereld geeft niet werkelijk veelzijdig of mis schien zelfs niet eerlijk veelzijdig en zelfs onvolledig is en dat er nog steeds zoveel mensen rondlopen, die bang zijn zichzelf belachelijk te maken en daarom hun kritiek hele maal voor zich houden of zeer om zichtig formuleren. En mensen, die alles maar domweg aanvaarden, zonder er aan te den ken. dat hun aanmerkingen, hun problemen, hun kritiek, (d.i. con tact) brood- en broodnodig zijn voor de kunstenaar, die toch ook in de meeste gevallen al maar met zichzelf bezig is. Die meermalen zijn neurosen vrtroetelt en zijn waanideeën gaat zien als wereld omvattende. universele gedachten. Kassei heeft dus weer vele vragen opgeroepen. Een van de belangrijk ste: wat zou toch de mensen bezie Een traditioneel bronzen beeld van Fritz Cremer: „Aufsteigen- der", 1966-1967. len die iedere keer weer met alle vreemde en wonderbaarlijke zeker heden vaststellen wat precies de kunst van vandaag is Die anderen precies vertellen wat ze moeten appreciëren en wat niet. Misschien een idee: maak dat zelf eens uit... De zesde Documenta duurt nog tot 2 oktober.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 19