Een dolerende in de
politiek
ifc
Van Agt: „Ik betwist dat ik de crisis maakte"
Onze vragen
.en de antwoorden van de minister
POP
lOAG 16 APRIL 1977
VERKIEZINGEN
door P. L. van Enk
Trouw/Kwartet 11
tprei
icfde
en l
>rd
is dezer dagen drie jaar geleden dat
iter Van Agt een van de zwaarste
.iressles uitzijn politieke loopbaan be-
'fde. Hij had er bijna een Jaar kabinet
Uyl opzitten en zelden zal een politi-
is zo van zijn vak hebben gewalgd als
an Agt in die tijd.
Ij had het kabinet zelf op poten helpen
tten in de verwachting dat het in een
eer van onderlinge openheid, warme
lendschappelijkheid en saamhorigheid
in het werk zou gaan. Het was immers
>n progressief kabinet! Maar Van Agt
loest al spoedig tot de conclusie komen
it de barse vechtjassen die hij het
atshuls had helpen binnenhalen, een
linder door persoonlijke overwegingen
epaalde opvatting van progressiviteit
idden.
o had hij, in de barre economische
mstandigheden van toen. moeten toe-
en hoe een nobele, weldenkende en
erheven jongen als minister Lubbers in
en zwaar conflict over het loonbeleid
erd „onderuit gehaald". En wat het
rgste was hij, Van Agt, had niet
enoeg verstand van sociaal-economisch
eleid om zijn vriend en partijgenoot
•gen het tandem Den Uyl-Boersma te
ulp te komen.
n het kabinet Biesheuvel was het ook
liet allemaal koek en el geweest, maar
iet ging er wel beschaafder aan toe en hij
lad er, op de linkervleugel, trouwens ook
rettiger gezeten. Het is immers veel
uker om vóór te trekken, zoals hij toen
on doen, dan om dingen tegen te hou-
en, waartoe hij zich nu geroepen achtte.
!n dan: de Statenverkiezingen 1974 ston-
len voor de deur. De KVP zou wel weer
dappen krijgen. Werd er van hem ver-
angd dat hij dit onheil zou helpen afwen
den? Maar moest hij dan op verkiezings-
jad? Hoe kon men daaraan denken? Dat
>p elkaar inhakken, het elkaar aftuigen
- dat was toch niets voor hem, dat kon
een kind zelfs begrijpen.
aiddels leven we drie jaar verder. De
Uitslagen van de statenverkiezingen zijn,
althans voor de KVP, nogal meegevallen.
[Binnen de ministerraad is, zelfs met
[linkse vechtersbazen ruwe bolster,
blanke pit een verstandhouding ge-
rroeid. En, wat ook veranderd is, Van Agt
[verzint tegenwoordig heuse verkiezings
retoriek: „Van gedram zijn we niet meer
jediend"; „Exameneisen worden door
niet meer in ontvangst genomen";
•etsstenen werpen we met een forse
imai terug naar het erf vanwaar ze ons
f rijn aangedragen". Het zijn ietwat gedra
gen teksten, maar ze klinken flink
genoeg.
Als lijstaanvoerder van het CDA was Van
Agt wat je noemt een verlegenheidsop
lossing. De partijvoorzitters van KVP en
ARP die het bij die keus voor het zeggen
hadden, hadden belden een andere naam
in het hoofd. De KVP maakte zich sterk
voor Andriessen en de ARP voor Lub
bers. Maar Andriessen was voor de ARP
niet aanvaardbaar en daarna mocht AR-
kandldaat Lubbers het van de KVP voor
straf niet worden.
Bleef over Van Agt, die het dan ook werd
hoewel hijzelf bij herhaling tegen zijn
verkiezing had gewaarschuwd. Nog maar
enige dagen tevoren had hij voor de
KRO-televisie verklaard dat de partij
bestuurders toch wel niet zo onnozel zou
den zijn om uitgerekend hem als eerste
man van het CDA aan te wijzen.
Trouwens, de afgelopen zes jaar heeft
elke interviewer die het maar horen en
noteren wilde, van hem vernomen dat de
politiek niks voor hem was. Hij had de
politiek als beroep niet gezocht, maar hij
was ervoor gevraagd en het zou in strijd
zijn geweest met zijn plicht, het op hem
gedane beroep af te wijzen. Maar het zou
hem geen hartzeer doen, het hoogle
raarschap In Nijmegen weer op zich te
nemen. „Het besef, ongelijk te hebben is
vaker in mij aanwezig dan voor de door
tastendheid van een bewindsman wel
goed is". De politiek was een vak dat hij
nooit zou en eigenlijk ook niet wilde
leren. Het was immers slecht voor je
karakter: Je verloor je onbevangenheid,
je werd wantrouwend jegens medemen
sen, Je werd er zelfs „sluwer en leper" van
dan goed voor Je was.
In maart 1974 het was de depressieve
periode waarvan hierboven sprake was
zei hij tegen Het Parool': „Als het kabinet
Den Uyl zijn tijd uitdient, komen we op
1977. Nou, dan heb ik mijn tijd wel gehad,
dacht ik zo. Dan is poliiek Nederland
trouwens wel uitvorig op mij uitge
keken".
Maar najaar 1976 tekende hij voor het
lijstaanvoerderschap van het CDA. Hij
werd het 'bij geval', maar hij liet het zich
geheel vrijwillig aanleunen en bovendien
voelde hij zich nog 'gecoiffeerd' ook. En
een maand later, december 1976, gewaag
de hij opnieuw in ,Het Parool' weer
eens van zijn aversie tegen de politiek.
In gesprekken met volijverig noterende
journalisten is Van Agt steeds verbazend
bereidwillig, mededelingen te doen over
zijn diepere zieleroerselen. Zo komt het
dat wij weten dat hij zichzelf „aan flar
den analiseert", dat hij voortdurend met
zichzelf in discussie is, hetgeen „een
hoogst inspannende bezigheid" is en
voorts dat hij niet gemakkelijk leeft en
nogal zwaartillend is „meer moeder
dan vader".
Van Agt karakteriseert zichzelf als „een
draaikolk van emoties". En zo ver
trouwde hij ons allen toe via een beroemd
geworden aflevering van de Haagse Post
van eind maart 1975 het is maar goed
dat hij niet uitspreekt wat hem allemaal
voor de mond komt, omdat hij anders
conflicten zou zaaien, „erupties van ont
zetting" bij de gesprekspartners teweeg
zou brengen. „Ik ben wel eens razend, o
ja. maar te introvert om daarvan te doen
blijken. Er is een voortdurende
spanning tussen wat er binnen woelt en
de gestileerde vormen waarin ik mij
uitdruk. De diepste oorzaak zal
waarschijnlijk zijn beduchtheid dat ik
uit de band zal springen mezelf niet
onder controle zal houden, wanneer ik
Van Agt, Andreas Antonius Maria,
nummer 1 van het CDA, lijst 1
Geboren 2 februari 1931 te Geldrop
1949 gymnasium B in Nijmegen
1955 doctoraal rechten (cum laude)
Nijmegen
1956 Advocaat te Eindhoven
1957 Werkzaam bij de directie juri
dische en bedrijfsorganisatorische za
ken van het Ministerie van Landbouw
en Visserij.
1963 Werkzaam op de stafafdeling wet
geving publiekrecht van het Ministerie
van Justitie
1968 Wetenschappelijk medewerker bij
de juridische faculteit van de Nijmeeg
se universiteit
1968 Hoogleraar strafrecht en strafpro
cesrecht in Nijmegen
1971 Minister van Justitie in het Kabi
net Biesheuvel.
1973 Minister van Justitie en vice-
minister-president in het kabinet Den
Uyl
die emotionaliteit volledig in woorden tot
uiting laat komen".
De beheerstheid die naar wij aldus
vernemen Van Agt moet opbrengen
resulteert in een woordkunst die, zowel
bij het spreken als bij het schrijven, wel
wat plechtstatig en soms wat stoffig,
toch een voorbeeld is van nauwkeurig
heid en vaak ook van fraaie stilering.
Daarbij is zijn humor niet altijd vrij van
een zekere oubolligheid, maar meestal
subtiel en raak. Uit het weekblad „Vrij
Nederland" noteerden wij zijn antwoord
op de vraag van verslaggevers of hij niet
een erg koppige man is: „Ja, dat heeft u
goed doorgelicht. Daar mag ik u zeker
wel een rokertje voor aanbieden".
Zijn vermogen, zichzelf strak aan de lei
band te houden, blijkt Van Agt onver
slaanbaar te maken wanneer hij terroris
tische acties moet helpen bestrijden. Ge
plaatst tegenover het onheil van de gijze
lingsactie in de Franse ambassade of van
Wijster, kon premier Den Uyl wel eens
panische reacties vertonen, maar Van
Agt bleef of werd ijskoud, trad als het
ware buiten zichzelf, functioneerde ma
chinaal en was onbereikbaar voor alles
wat er in die omstandigheden niet toe
deed.
Onbereikbaar is Van Agt ook. zelfs voor
vrienden, partijgenoten en medewerkers,
zodra hij op een goed of kwaad ogenblik
heeft besloten dat tegen een bepaalde
beslissing geen argument, tegenwerping
of twijfel meer zal baten. Men kan zich
dan de moeite besparen, hoog of laag te
springen en hemel en aarde te bewegen
om hem tot andere gedachten te bren
gen. Van Agt is er dan gewoon niet meer
bij, of hij heeft een harnas aan dat hem
onkwetsbaar maakt voor redelijkheid,
twijfel, aarzeling.
Op die momenten moet men zich er ook
wel eens over verbazen dat een jurist als
Van Agt die zo doordrongen is van res
pect voor de regels en waarden van de
rechtstaat, tegelijkertijd zo slordig kan
omspringen met de regels van het staat
kundig verkeer. Welke blinde vlek doet
zich in zijn staatsrechtelijke gezichtsver
mogen gelden wanneer hij via een actua
liteitenrubriek van de t.v. met zijn
ambtgenoten in discussie treedt? Van
Agt heeft al twee keer zoiets gedaan en
minister De Gaay Fortman heeft eens
gezegd dat een vergissing die herhaald
wordt, geen vergissing meer is.
(Het is curieus dat Van Agt gelijk
hieronder uit zijn beantwoording van on
ze schriftelijke vragen blijkt zijn optre
den voor de NCRV-t.v. van 19 maart blijft
verdedigen. Het doet er niets toe of zijn
uitspraken tijdens dat optreden voor in
gewijden al of niet een nieuw element
hebben bevat. Het gaat erom dat hij
tijdens dat optreden zijn ambtgenoten
publiekelijk voor het blok heeft gezet en
dat is een ernstige inbreuk van regels die
behoren te worden gerespecteerd.)
Uit de beantwoording van de vragen
blijkt ook dat Van Agt het herhaalde
uitstel van zijn verschijnen in de Kamer
om de behandeling van de wetsontwer
pen inzake grondpolitiek. voort te zetten
„pijnlijk" vindt. Dat hij het zo ervoer
daarvan was niet veel te merken toen hij
met Van der Stee en Gruijters in de
Kamer kwam om het laatste uitstel te
motiveren. Als er al enige aandoening bij
Van Agt zichtbaar was. dan was het eer
der plezier om de wijze waarop hij Mar
cus Bakker van repliek had gediend.
Om ten volle te kunnen meevoelen wat
op zulke momenten bij de volksvertegen
woordiging leeft en bijvoorbeeld door
het uitbrengen van een woord ter veront
schuldiging er adequaat op te reageren
daarvoor moet je blijkbaar een echte
politicus zijn.
In de Brabantse dorpsgemeenschap
„de roomse ambiance, gezellige mensen,
keuvelen op zomeravonden" waar Van
Agt vandaan komt zal weinig tijd aan
politieke vorming en cultuur zijn ver
spild. In dat milieu groeit niet het harde
hout waaruit politici doorgaans worden
gesneden.
Hoewel bij Van Agt wel pogingen zijn
waargènomen om zich misschien wel
uit plichtsbesef tot die hardheid te
forceren en hij in het geheim ook wel eens
van de macht genoten heeft, is hij eigen
lijk toch altijd de gemoedelijke, zacht
aardige, zelfs fragiele Geldropse Jongen
gebleven.
Daarbij nemen zijn vrienden en mede
werkers bij hem een hang naar persoon
lijke loyaliteit, warmte en genegenheid
waar die hem juist in de politiek
kwetsbaar maakt juist in de politiek
omdat er voor Van Agt hoogstens een
vaag, onwezenlijk onderscheid bestaat
tussen zakelijk en persoonlijk verwijt.
Het is die behoefte aan broederschap en
spiritualiteit die hem naar het kloosterle
ven doet verlangen. Dat hij erover denkt,
ooit in te treden (al zal hij daarover t.z.t.
„vanzelfsprekend" met zijn vrouw over
leggen) heeft hij onlangs aan Het Vrije
Volk onthuld.
Men moet er niet aan denken dat Van
Agt in het klooster wellicht zijn zegaartje
en glaasje port zal moeten laten staan of
dat men hem ertoe zal noodzaken, de
stenen vloer te helpen schrobben. Maar
de droom, het ideaal van sterke onderlin
ge toegenegenheid binnen een kleine, be
sloten gemeenschap is karakteristiek
genoeg.
Met zijn neiging tot doleren en af en toe
te vluchten, zich af te zonderen en te
verschansen, belichaamt Van Agt iets
van protest tegen kilte en verzakelijking
die in het Catshuis en op het Binnenhof
natuurlijk wel eens toeslaan. En al zal het
niet ieders bedoeling zijn dat het CDA
erdoor gestempeld wordt, de politiek kan
er toch haar voordeel mee doen. Zoals
Vredeling het onlangs zo aardig in „Vrij
Nederland" liet optekenen: als het alleen
maar die harde P.v.d.A.- en AR-Jongens
zouden zijn die het voor het zeggen zou
den hebben daar zou geen aardigheid
aan zijn.
1 Uit alle beschikbare gegevens en verklaringen blijkt dat de overige vijf
christen-democratische ministers het meerderheidsbesluit van de minister
raad van 21 maart inzake de grondpolitiek als compromis hadden willen
aanvaarden. Naar mr. W. Aantjes in 'Trouw' van 26 maart meedeelt, was ook
minister Van der Stee 17 maart nog van mening dat het meningsverschil dat
nog resteerde, geen breuk waard was. U hebt in .Brandpunt' op 26 maart
trouwens eenzelfde verklaring afgelegd. Toch hebt u de crisis persoonlijk
veroorzaakt door uw weigering, het gewijzigde wetsontwerp in de Tweede
Kamer te verdedigen. De vraag rijst dan ook waarom u een crisis hebt
gemaakt die uzelf niet nodig achtte.
2. Waarom hebt u, voorafgaand aan het optreden voor de NCRV-t.v. op 19
maart waarbij u immers zo verstrekkende uitspraken hebt gedaan niet
overlegd met uw christen-democratische geestverwanten uit het Kabinet en
de Tweede Kamer? Gezien uw positie als lijsttrekker van het CDA en gezien
de wenselijkheid van de eenheid binnen het CDA waren de overige vijf
christen-democratische ministers wel gedwongen, mèt u hun ontslag aan te
hieden, ook al waren zij er persoonlijk allerminst van overtuigd dat dit
ukelijk gezien gerechtvaardigd was. Hebt u uw collega's bewust in die
dwangpositie gebracht en zo nee, had u zich dan niet tijdig behoren te
realiseren dat zo'n dwangpositie zou ontstaan en dat deze of gene er mogelijk
zelfs een aversie tegen het politieke bedrijf aan zou overhouden?
3. U hebt tijdens uw optreden voor de NCRV-televisie mededelingen
gedaan over de stand van de discussie binnen de ministerraad. Meent u dat
dit optreden in overeenstemming is met de eis van eenheid van de
ministerraad? Hoe zult u straks als minister-president van het volgende
kabinet ministers toespreken wanneer zij onverhoopt eenzelfde inbreuk op
wjeli van ons staatsrecht zullen hebben gemaakt?
U hebt zich voor de vergadering van de ministerraad van vrijdag 18
•*»art ziek gemeld. Waart gij echt ziek of hebt gij gespijbeld? Zo gij waarlijk
riek waart aan wie dankt gij dan de wonderbaarlijke genezing die u in
s,aat stelde nog dezelfde avond in het verre Middelstum een verkiezingstoe
spraak te houden?
1U legt mij de vraag voor: „waar
om U een crisis hebt gemaakt die U
zelf niet nodig achtte". Het eerste
deel van Uw vraag is onjuist, het
tweede roept misverstand op.
a. Ik betwist degene te zijn die de
crisis gemaakt heeft. De crisis ont
stond doordat de meerderheid van
de ministerraad:
- enige weken vóórdat de betref
fende wetsontwerpen (tot wijzi
ging van de onteigeningswet en
tot toekenning van een voor
keursrecht aan de gemeenten bij
vervreemding van onroerend
goed) door de Tweede Kamer in
openbare behandeling werden ge
nomen. mijn voorstel verwierp
het ontwerp over de onteigening
aan te vullen met een bepaling
omtrent vergoeding van negatie
ve ontwikkelingsschade (zulks
ondanks het feit dat na de indie
ning van dat ontwerp diverse
fracties in de Tweede Kamer,
waaronder die van de P.v.d.A.,
het probleem van de n.o.s. met
nadruk aan de orde hadden ge
steld);
- nadat de Tweede Kamer in eerste
termijn over de wetsontwerpen
had gesproken, al mijn nadêre
voorstellen tot toevoeging van
een bepaling over n.o.s. van de
hand wees en tenslotte in de late
avond van maandag 21 maart jl.
de ondertekenaren van het ont
werp over de onteigening gelastte
een nota van wijzigingen in te
zenden waarvan de heer Van der
Stee en ik tevoren hadden duide
lijk gemaakt dat wij deze niet
voor onze rekening zouden kun
nen nemen;
gedurende die laatste avond ach
tereenvolgens nee zei tegen vier
voorstellen tot oplossing van
het geschil die de laatste uren,
ten dele door de drie onderteke
naren van het wetsontwerp en
overigens door Van der Stee en
mij, werden gedaaan.
In aanvulling hierop het volgende.
Onder die vier voorstellen bevond
zich de suggestie die eerder al, in
het overleg op het Catshuis op
woensdag 9 maart jl., door de dele
gatie van D'66 ter tafel was ge
bracht. Voorts het denkbeeld om
het wetsontwerp over de onteige
ning voorshands te laten rusten en
verder te gaan met het (voor de
bestrijding van de speculatie
minstens zo belangrijke) wets
ontwerp voorkeursrecht gemeen
ten: om dat in veilige haven te
brengen en verder de weg open te
houden voor de daarachter komen
de wetsontwerpen (ondernemings
raden en zo voorts). Het besluit dat
de Ministerraad, na verwerping van
al die pogingen van onzentwege.
tenslotte nam was letterlijk gelijk
luidend aan het voorstel dat de
heer Den Uyl reeds omstreeks het
middaguur van donderdag 17
maart jl. had gedaan.
Alle christen-democratische minis
ters gaven aan elk van de vier voor
stellen die wij nog in de slotfase
deden verre de voorkeur boven wat
de minister-president op donder
dagmiddag 17 maart had geopperd
en op maandagavond 21 maart tot
besluit van de ministerraad liet
verheffen. De heer Van der Stee is
inderdaad bereid gebleken het op
die donderdag door de heer Den
Uyl gedane voorstel „tot uitgangs
punt" te nemen van de alsnog te
verrichten pogingen te geraken tot
een vergelijk. Twee van onze nog
maandagavond ingebrachte (en
ook verworpen) voorstellen waren
op dat uitgangspunt gebaseerd.
Toen het duidelijk werd dat bij de
beslissing die maandagavond laat
tenslotte genomen stond te worden
het voortbestaan van het Kabinet
in het geding kwam. hebben twee
christen-democratische ministers
om die reden „niet tegen" gestemd.
Alle christen-democratische be
windslieden hebben daags daarop
hun ontslag aangeboden.
b. Achtte ik zelf de crisis niet no
dig? Zie boven. Zij had vermeden
kunnen worden als de progressie
ven niet al onze pogingen tot toena
dering hadden weggewoven.
2. Vóór mijn optreden voor de
NCRV-televisie op zaterdag 19
maart j.L heb ik geen overleg ge
pleegd met andere leden van het
Kabinet, met leden van de Tweede
Kamer of andere politici. Dat was
ook niet nodig, want mijn uitspra
ken tijdens dat interview bevatten
voor de ingewijden geen enkel
nieuw element Zelfs zij die zich
bevonden buiten de kring van de
onmiddellijk betrokkenen hadden
geen reden verwonderd te zijn. Op
de avond tevoren had ik mij im
mers in een rede te Middelstum
reeds in gelijke zin uitgesproken.
De hoofdzaken van het interview
waren: het Kabinet heeft nog maar
een week de tijd om de knoop door
te hakken en de progressieven zul
len ons een duidelijke stap nader
bij moeten komen. Het eerste had
ik donderdagmiddag al namens het
Kabinet in de Tweede Kamer ver
klaard. Wat het tweede betreft: da
delijk nadat de heer Den Uyl zijn
voorstel ter tafel bracht (op don
derdagmiddag) dat tenslotte in een
besluit van de Ministerraad zou
worden omgezet, had ik te kennen
gegeven daarmee niet te kunnen
instemmen.
3. Tijdens mijn optreden voor de
tjC,RV-televisle had ik geen me
dedelingen gedaan over de wijze
waarop de onderscheidene leden
van het Kabinet zich in de vergade
ringen van de ministerraad hadden
geuit. Dat er tussen de christen
democratische ministers en hun
collega's nog steeds een aanzienlijk
meningsverschil bestond over het
treffen van een wettelijke voorzie
ning ter vergoeding van negatieve
ontwikkelingsschade, was alge
meen bekend. Ook was het reeds
een ieder duidelijk geworden dat
de christen-democraten zich niet
konden verenigen met wat de pro
gressieven laatstelijk hadden voor
gesteld. Ware het anders, dan had
het Kabinet op donderdag 17
maart j.l. het pijnlijke verzoek om
hernieuwd uitstel niet aan de
Tweede Kamer behoeven te doen.
Ik ontken dan ook dat ik een in
breuk op enigerlei regel van
staatsrecht zou hebben gemaakt.
4. In de ochtend van vrijdag 18
maart jl. was ik minder fit dan voor
een adequate deelname aan de ver
gadering van de ministerraad no
dig is. Tegen het middaguur ver
nam ik dat ik 's avonds zelf in
Middelstum zou moeten optreden:
het was niet gelukt een vervanger
te krijgen. Dus begaf ik mij om
streeks 4 uur in de middag der
waarts. Een wonderbaarlijke gene
zing behoeft u hierin niet te ver
moeden. Kennelijk onderschat u
de vitaliteit die ik zelf in huis heb
Overigens is mijn afwezigheid in de
ministerraad van die dag zonder
invloed geweest op het ontstaan
van de crisis. Daags tevoren was in
de ministerraad afgesproken dat
de raad zich pas na het week end
weer over de grondpolitiek zou bui
gen. Middelerwijl zouden de drie
ondertekenaren zich over mogelij
ke oplossingen van het geschil
beraden.