Als bewaker van
een erfenis
Communisten lonken
naar regeringszetels
W
Arabieren en Afrika
Patiënt ook in
nieuwe wet niet
helemaal mondig
'RIJDAG 11 MAART 1977
Trouw/Kwartet
Deze maand is het honderd Jaar
geleden dat Albert Pieter Hahn te
Groningen werd geboren. Dat zal
lang niet iedereen iets zeggen.
Albert Hahn? Wie is dat nu weer,
zal iemand misschien vragen.
Toch zijn er nog genoeg mensen
voor wie zo'n datum een bijzondere
kleur heeft. Liefhebbers van
politieke prenten zullen even extra
opletten. Voor hen is Albert Hahn
het grote kopstuk van de politieke
karikatuur in Nederland. De
tekenaar van het Zondagsblad en
De Notenkraker, de man die met
zijn prenten over de
spoorwegstakingen van 1903 liet
zien hoe volgens hem de
verhoudingen in Nederland lagen.
„Gansch het raderwerk staat stil,
als uw machtige arm het wil." Ook
tijdens de recente stakingen werd
deze uitroep weer gehoord. De
geschiedenis van de
arbeidersbeweging is zonder de
prenten van Hahn niet denkbaar.
Maar ook de anti-revolutionairen
zullen zich bij Hahn nog wel iets
kunnen voorstellen. Hun vroegere
leider, Abraham Kuyper, was
Hahns grote man. In de
geschiedenis van Nederland is
nooit een politicus zo systematisch
door een politieke tekenaar
vervolgd en bestreden als Kuyper
door Hahn. Wie kent niet de kop
van Abraham de Geweldige? Of
andere prenten waarop Kuyper een
arbeider in de wurggreep houdt, als
beschermer van de brandkast
fungeert en als Napoleon zijn leger
aanvoert? Tientallen keren zijn die
prenten herdrukt, sommige staan
in de geschiedenisboekjes.
Zo'n geboortedag heeft echter een
zeer bijzondere betekenis voor
door Koos van Weringh
iemand die zich lange tijd in het
leven en werk van zo'n beroemde
persoonlijkheid verdiept heeft
teneinde daar een boek over te
maken. Dat is bij mij het geval.
Sinds lange tijd geïnteresseerd in
politieke karikatuur was ik van
plan daarover eens een boek te
schrijven. Door bijzondere
omstandigheden kwam ik in
contact met twee dochters van de
in 1918 overleden kunstenaar. Na
enige gesprekken en inzage van
belangwekkend materiaal besloot
ik aan die studie te beginnen. Ik
heb dat gedaan,het boek
inderdaad afgemaakt het
verscheen in 1969 en er nooit
spijt van gehad.
Is het daarna afgelopen? Dat is niet
het geval. Het wonderlijke is
namelijk, dat ik er nooit meer van
los zal komen. Wat in het begin van
de studie een paar nietszeggende
jaartallen zijn, de periode
1877—1918, blijkt later gevuld met
het leven van iemand, die door jou
als het ware is „nageleefd", 't Is een
beetje van Jou geworden, die hele
periode heb je over gedaan.
Je verdiept je in het leven van een
jongen van een jaar of twaalf,
dertien, die vanwege tuberculose
lange tijd in een ziekenhuis moet
liggen, terwijl jezelf op die leeftijd
voetbalde. De feiten in het
materiaal dat je ter beschikking
staat vertellen, dat de
verpleegsters in het ziekenhuis
zelden zo'n opgewekte, in het
geheel niet doorzijn ziekte
gekwelde patiënt hebben
meegemaakt. Dat dwingt
bewondering af. Hoe zou jezelf
reageren?
Stap voor stap ga Je zo die verleden
tijd weer door. De
spoorwegstakingen van 1903 en de
Eerste Wereldoorlog heb ik bij
wijze van spreken zelf meegemaakt
zoals Albert Hahn die meegemaakt
heeft. Eén van zijn meest
indrukwekkende tekeningen vind
ik die over de door Kuyper
ingediende anti-stakingswetten in
1903, door Hahn „Onder de
dwangwetten" genoemd. In een
volslagen lege Amsterdamse straat
sleept een politieagent te paard een
staker achter zich aan.
Soms denk je, dat jij die staker
bent die door de politie wordt
opgebracht. Zo kan er tussen een
historisch persoon en zijn
beschrijver een verhouding
ontstaan. Als ik iets lees over het
begin van deze eeuw is één van de
eerste dingen die ik mij afvraag of
Albert Hahn er een tekening over
gemaakt heeft. Je hebt een sterke
neiging het gebeuren vanuit dat
perspectief te bekijken. Voor
iemand, die in de jaren dertig is
geboren, is de Eerste Wereldoorlog
onbereikbaar, maar via Albert
Hahn heb ik er toch min of meer
deel aan en kan erover meepraten.
Een dergelijke verhouding is pas
mogelijk als je een zekere mate van
verwantschap voelt met de
beschrevene. Dat is dus duidelijk
het geval.
Nog op een andere manier ontstaat
een verhouding tussen een
historisch persoon en zijn blopaaf.
Doordat Je gedurende lange tijd
Intensief met iemand bezig bent is
de kans aanwezig dat Je je er zo
mee vereenzelvigt, dat ze aan jou
komen als ze het over die ander
hebben. Want wie weet nou beter
dan Jij hoe het zit? Waar haalt
iemand de euvele moed vandaan
zo'n oordeel uit te spreken, terwijl
hij toch niet zo goed op de hoogte
kan zijn? Heeft hij misschien al die
duizenden tekeningen stuk voor
stuk bekeken?
Je wordt gedrongen in de rol van
een soort erfenisbewaker, die elke
aanslag moet afweren. Als ergens
verwezen wordt naar de prent over
Abraham de Geweldige in De
Notenkraker, dan schud je eerst Je
hoofd over zoveel onkunde en
schrijft vervolgens een ingezonden
brief om erop te wijzen, dat die
prent helemaal niet in De
Notenkraker gestaan heeft, maar
in De Ware Jacob en wel in de 3e
Jaargang (1904), nummer 16.
Om mijn inzicht in de relatie
tussen een historisch persoon en
zijn biograaf te vergroten zal ik nog
eens een boek moeten schrijven
over iemand die ik niet mag.
„Onder de dwangwetten" - de beroemde tekening, die Albert Hahn op 15
maart 1903 in het zondagsblad van „Het Volk" publiceerde nadat Abraham
Kuyper een wetsvoorstel had ingediend ter bestrijding van de spoorwegsta
king.
door Wouter Gortzak
'Van Agt eruit, de CPN erin'.
Onder deze leuze is de CPN
haar verkiezingscampagne
gestart.
Het kabinet-Den Uyl is, aldus de
CPN, geen werkelijk progressief
kabinet. PvdA en PPR zwichten
voortdurend voor het CDA en de
grote monopolies. De regering
jaagt de bewapeningslasten op. Zij
helpt de ondernemers aan monster
winsten. Het kabinet breekt de so
ciale voorzieningen af, verwaar
loost het onderwijs, ondermijnt
kunst en cultuur. De regering ver
kwanselt belastingmiljarden aan
neo-koloniale ontwikkelingshulp.
Zij wentelt de lasten van de kapita
listische crisis af op de schouders
van de werkers. Zij probeert de
vakbeweging aan banden te leg
gen. Deze politiek, die Nederland
uitlevert aan NAVO en EEG, is
strijdig met het nationale belang.
Er moet dus een 'andere' regerings-
politiek komen. Zo'n politiek is mo
gelijk als PvdA en PPR zouden
doen wat de kiezers van deze partij
en willen en dat is weer wat de CPN
wil. Omlaag dus, de bewapening,
miljarden besparen op ontwikke
lingshulp, aantasting van de
monsterwinsten. Zo'n regering van
PvdA, PPR en CPN heeft natuur
lijk geen meerderheid in het parle
ment. Geen nood. zegt de CPN.
Ook de vakbeweging moet rege
ringsverantwoordelijkheid gaan
dragen. Dan is een 'nationaal kabi
net' mogelijk, dat de belangen van
de werkers tot uitgangspunt neemt
en dat geschraagd wordt door een
meerderheid van het Nederlandse
volk.
-
-
Klachten
Deze en dergelijke opvattingen kan
men dagelijks tegenkomen in het
communistische dagblad „De
Waarheid". De CPN beklaagt zich
erover dat haar standpunten wor
den 'weggehouden van het Neder
landse volk'. Televisie, radio en
pers besteden weinig aandacht aan
de zienswijzen van de CPN omdat
anders de Nederlanders de schellen
van de ogen zouden vallen.
Wel wordt er in die zelfde media
een rookgordijn gelegd, door al
maar. aan te komen met verhalen
over de zogenaamde dissidenten in
OostrEuropa, in Praag of in de
Sowjet-Unle. Om door te kunnen
gaan met een reactionaire politiek,
moeten de mensen afgehouden
worden van de problemen waarom
het werkelijk gaat: het bukken
voor het Westduitse revanchisme
door de regering als het gaat om de
kernenergie. de voortdurende
werkloosheid, het tomeloos opvoe
ren van de bewapeningslast in
opdracht van de NAVO.
Nu kan men het de pers nauwelijks
kwalijk nemen dat die aan deze
CPN-zienswiJzen schokschoude
rend voorbijgaat. Wat men er ook
over kan zeggen, niet dat zij erg
realistisch zijn. Zelfs als PvdA- en
PPR-aanhang in meerderheid
voorstander zouden zijn van rege
ren met de CPN, dan is nog niet
goed duidelijk hoe daar een parle
mentaire meerderheid voor te vin
den zou zijn Een dergelijk kabinet
kan op z'n best een minder
heidskabinet zijn dat in de kortst
mogelijke tijd aan interne te-
genstelingen te gronde zou gaan.
Ook de suggestie dat de vakbon
den regeringsverantwoordelijkheid
zouden aanvaarden kan niet se
rieus genomen worden. De vakbe
weging onderstreept, terecht, haar
eigen, specifieke verantwoordelijk
heid. Dat verhindert zo'n vakbewe
ging natuurlijk niet oordelen te
hebben over de politieke ontwikke
lingen. Ook kan zij tot uitdrukking
brengen dat zij een bepaald besluit
beter vindt dan het andere, en zo
druk op een regering uitoefenen.
Maar het directe aanvaarden van
regeringsverantwoordelijkheid zou
een directe aantasting betekenen
van de eigen betekenis van de
vakbeweging die, als het nodig is,
zich ook tegen een regering moet
kunnen uitspreken.
Mensenrechten
Bovendien is het niet zo vreemd
dat de pers veel aandacht besteedt
aan de ontwikkelingen in Oost-
Europa en aan de reacties van
Westeuropese communistische
partijen daarop. Welke goede of
slechte eigenschappen Oosteuro-
pese regimes ook hebben, één heel
slechte is in ieder geval dat men het
daar met de, ook in de eigen
grondwetten vastgelegde mensen
rechten weinig serieus neemt.
Op de conferentie van Helsinki is
vastgelegd dat er in Europa ontwa
pend zou moeten worden, maar ook
dat in alle Europese landen de
mensenrechten zouden moeten
worden nageleefd. Die ontwape
ning komt. zowel in West- als in
Oost-Europa, slecht van de grond.
Beide partijen zijn daarvoor in
meer of mindere mate verantwoor
delijk. Vast staat echter ook dat
het met de mensenrechten in Oost-
Europa droevig gesteld blijft. Dat
blijkt zowel uit het verwijderen van
Amalrik uit de Sowjet-Unie (of van
Biermann uit de DDR) als uit de
manier waarop in Praag de onder
tekenaars van het Charta '77 be
handeld worden.
Als daarom in een Westeuropees
land de vraag aan de orde komt of
communisten eventueel deel uit
kunnen gaan maken van een rege
ring, dan is het minstens de moeite
waard om te weten hoe deze partij
en zich opstellen tegenover de men
senrechten, breder gezegd, hoe de
mocratisch het gehalte van die par
tijen is.
In dit opzicht is van de CPN nog
altijd bitter weinig te verwachten.
De Nederlandse communisten bra
ken al vroeg met de Sowjet-Unie
(midden Jaren zestig), maar deden
dat min-of-meer op de Roemeense
manier. Dat wil zeggen dat men
zich niet langer door de Russen liet
ringeloren, zich krachtig „nationa
listisch" opstelde zonder overigens
zelf ook maar in het minst te demo
cratiseren. De CPN is een nog altijd
even streng gecentraliseerde, onde
mocratische partij als zo'n tien Jaar
of langer geleden.
In andere partijen, zoals in Italië.
Frankrijk en Spanje zijn heel ande
re ontwikkelingen waarneembaar.
Daar ziet men dat de communis
tische partijen zich omvormen tot
veel meer-open, democratische
clubs. Dat proces is nog lang niet
voltooid, maar lijkt toch moeilijk
terue te draaien.
Bij de CPN is daar dus geen sprake
van. Sterker nog; de laatste maan
den orienteert de CPN zich weer
sterker op de Russische lijn. Propa
ganda voor de ontwikkelingen in
de Sowjet-Unie en andere Oosteu-
ropese landen wordt vaker in „De
Waarheid" afgedrukt, men laat
zich in dikwijls uiterst laatdunken
de termen uit over Oosteuropese
dissidenten of probeert allerlei ont
wikkelingen te verzwijgen. Zo ver
toont de CPN-politiek een dubbele
tegenstrijdigheid. Men lonkt pro
pagandistisch naar regeringszetels,
zonder een program te ontvouwen
dat ook maar in enig opzicht se
rieus genomen kan worden, en zon
der zich in meer-democratische
richting te ontwikkelen.
Misschien dat zulks enkele stem
men oplevert. Maar zo Van Agt al
uit de regering gaat, de CPN zal er
in ieder geval niet inkomen.
door H. J. Neuman
Twee jaar hebben de voorbereidin
gen geduurd, voordat deze week in
Caïro de Afrikaans-Arabische top
conferentie plaats kon hebben. Maar
van veel oudere datum zijn de te
genstellingen, die tussen de Ara
bische en de Afrikaanse volkeren
hebben bestaan. Al in de zevende
eeuw van onze jaartelling deden de
eerste mohammedaanse Arabieren
hun intrede in Egypte. In het begin
van de volgende eeuw, toen ook hun
penetratie begon in zuidelijk Euro
pa, hadden zij heel Afrika ten noor
den van de Sahara in handen. De
woestijn lieten ze aanvankelijk on
gemoeid. Maar in de veertiende
eeuw, na de val van het Nubisch-
christelijke koninkrijk van Dongola,
drongen de Arabieren ook door in
het oostelijk deel van de Afrikaanse
woestijn. Al eerder hadden hun
godsdienst en cultuur zich over grote
delen van Afrika verspreid. Geleide
lijk kwam ook de slavenhandel op
gang. Aanvankelijk werd overwon
nen volkeren de verplichting opge
legd een bepaald contingent slaven
te leveren (en andere vormen van
schatting). Maar al spoedig zagen
Arabische handelaars brood in een
vrijwel onbelemmerde jacht op en
verkoop van Afrikaanse slaven. In
grote delen van zwart Afrika werd
het begrip „Arabier" synoniem ge
acht aan „slavenhandelaar". De
Arabieren genoten een reputatie op
dit gebied, die pas ging tanen toen de
Nederlanders en de Portugezen de
Afrikaanse slavenmarkt overnamen.
Van bijster intensieve betrekkingen
tussen Arabië en Afrika was geen
sprake, toen beide gebieden onder
uiteenlopende vormen van westelij
ke overheersing kwamen. En na de
tweede wereldoorlog, toen de deko
lonisatie in een stroomversnelling
kwam, hield weer een andere kwes
tie beide gebieden van elkaar ge
scheiden. Wrijvingen tussen Isla
mieten en niet-lslamieten waren er
nog wel in Afrika en met het verbod
op de slavenhandel werd ook nog wel
eens de hand gelicht.
Maar het kardinale geschilpunt be
trof de kwestie-Israël. De Arabische
staten verklaarden de oorlog aan de
nieuwe Joodse staat en al slaagden
zij er vooralsnog niet in militaire
overwinningen te behalen, zij wei
gerden hardnekkig Israël te erken
nen of vrede met dat land te sluiten.
Op het Afrikaanse continent daaren
tegen knoopten tal van pas onafhan
kelijk geworden staten bijzonder
hartelijke betrekkingen aan met Is
raël. De nieuwe Afrikaanse leiders
voelden zich aangetrokken tot de
politieke kleur van de Israëlische
regering en een belangrijke overwe
ging was ook, dat Israël een betrek
kelijk klein land is, althans geen
supermogendheid. Het aanvaarden
van hulp uit die hoek zou geen geva
ren meebrengen van een nieuwe
overheersing. Bovendien stond de
Israëlische wijze van hulpverlening
de Afrikanen aan: de afgezanten uit
Tel Aviv waren nooit te beroerd zelf
de handen uit de mouwen te steken,
ze legden een opmerkelijk improvi
satietalent aan de dag en ze hadden
een uitgesproken voorkeur voor
kleinschalige projecten.
Maar ook tekenden zich in de Afri
kaans-Israëlische ydille de eerste te
leurstellingen af. President Kwamo
Nkroemah van Ghana zette in janua
ri 1961 zijn handtekening onder de
verklaring van Casablanca, waarin
radicale staten een veroordeling van
Israël hadden doen opnemen. Tot
die radicale landen behoorden met
name enkele Afrikaanse landen, die
tegelijkertijd lid waren van de Ara
bische Liga. Na de totstandkoning
van de Organisatie voor Afrikaanse
Eenheid nam daarin de Arabische
invloed zienderogen toe.
In 1958 bracht de toenmalige minis
ter van buitenlandse zaken, me
vrouw Golda Mcir, een bezoek aan
Accra, toen daar het Pan-Afrikaanse
Volkscongres werd gehouden en ze
legde er contacten met tal van Afri
kaanse leiders. In 1960 had Israël in
Afrika zes diplomatieke missies; een
jaar later was dat aantal opgelopen
tot 23; en begin 1972 woel de blauw
witte Davidsvlag boven maar liefst
32 diplomatieke vertegenwoordigin
gen in Afrika.
nog sterker voor Afrika te interesse
ren na de schok van 1955. Tot haar
grote verrassing was ze geweerd van
de conferentie van niet-gebonden
landen in Bandoeng. Er was haar nu
veel aan gelegen het isolement waar
in de Arabieren haar trachtten te
dringen, te doorbreken.
Na de zesdaagse oorlog van 1967 on
dervond Israël vrij scherpe kritiek
uit Oost-Afrika, omdat het ver
antwoordelijk werd gesteld voor de
sluiting van het Suezkanaal. Ook
begon er steeds meer Arabisch olie-
geld te vloeien in de kassen van
Afrikaanse landen, in het bijzonder
van landen met een belangrijke
Moslim-populatie. Tegelijkertijd
maakte zich van vele Afrikaanse lei
ders onder invloed van econo
mische tegenslag en onbevredigende
voortgang in de strijd tegen het res
terende kolonialisme een politie
ke radicalisering meester.
Dat alles was schadelijk voor het
aanzien van Israël in Afrika en
gunstig voor de Arabieren. De spo
ren daarvan zijn zichtbaar in de ver
klaringen van Loesaka (september
1970) en Algiers (september 1973).
Bepaald geprikkeld werden de ver
houdingen na november 1971, toen
een poging van de Organisatie voor
Afrikaanse eenheid om te bemidde
len in het Midden-Oosten-conflictop
niets uitliep.
Figuren als Gowon, Senghoren Mo-
boetoe, die geen bijzondere antipa
thie tegen Israël hadden, kwamen
tot de overtuiging dat de Arabieren
in hun opstelling redelijker waren
dan Israël, dat zelfs de VN-rnissle
van dr Jarring geen kans gaf. Aller
lei Afrikaanse landen bezweken
De Israëlische regering begon zich
voor de verleiding van de Arabische
olie-dollars en verbraken de diplo
matieke betrekkingen met Israël;
Oeganda in april 1972, Tsjaad in no
vember 1972, de Republiek Kongo in
december 1972, Niger en Mali in ja
nuari 1973.
De definitieve ommekeer in de Afri
kaans-Israëlische betrekkingen
kwam tijdens de oktober-oorlog van
1973. De Arabische druk werd nu
onweerstaanbaar. Niet alleen had
den de OPEC-landen het in hun
macht de grote bolwerken van blank
kolonialisme in Afrika met een olie
embargo te treffen (Portugal, Rho-
desië, Zuid-Afrika), maar ook kre
gen zij, door de energieprijzen te
verviervoudigen, een stevige greep
op de Afrikaanse economie.
In de hoop dat de Arabieren de olie
prijs niet zouden verhogen voor hun
vrienden of althans met een vorste
lijke compensatie over de brug zou
den komen, sneden vrijwel alle Afri
kaanse landen hun banden met Is
raël door. Onofficieel bleven nog wel
verscheidene contacten bestaan,
maar op diplomatiek niveau was de
breuk volledig.
Niets scheen nu de definitieve toe
nadering tussen Arabieren en Afri
kanen nog in de weg te staan. Of
toch wel? De Arabieren dachten er
niet over de Afrikanen een lagere
olieprijs te berekenen. En niet al
leen was de toegezegde compensatie
aanvankelijk zeer mager, ook lieten
de Arabieren blijken dat zij hun
douceurtjes vooral ten goede wilden
laten komen aan Afrikaanse landen,
die de Arabische lijn strikt volgen,
die op zijn minst belangrijke mo
hammedaanse minderheden binnen
hun grenzen hebben en die zich niet
ergeren aan nogal wat inmenging
door Arabische kredietbanken.
Natuurlijk, de Arablsch-Afrikaanse
solidariteit tegen Israël (of vóór de
Palestijnen), tegen Rhodesië en te
gen Zuid-Afrika, de gemeenschap
pelijke veroordeling van kolonialis
me, racisme en bigotterie was een
groot goed. Maar de schrielheid van
de Arabische nouveaux riches zette
toch veel kwaad bloed in Afrika.
De topconferentie in Cairo schijnt
nu ook die laatste belemmering te
hebben weggenomen. Weliswaar
hebben de Afrikaanse landen niet de
toezegging gekregen zoals ze had
den gevraagd dat de Arabische
landen de komende vijf jaar een
bedrag van 2,2 miljard dollar ter be
schikking stellen van armlastig Afri
ka, maar individuele toezeggingen
van Saoedi-Arabië, Koeweit, Quatar
en Aboe Dhabi komen toch een eind
in die richting.
En het wordt in Afrika vooral als een
pluspunt gezien dat die nieuwe geld
stroom niet uitsluitend via Ara
bische, maar ook via Afrikaanse ka
nalen wordt geleid, zoals de Afri
kaanse Ontwikkelingsbank in
Abidjan.
De dokter blijft
de dokter
door Jelle Jan Klinkert
Eén ding is zeker: ook In de nieuwe structuur van de ge
zondheidszorg zoals staatssecretaris Hendriks zich die voor
stelt is een dokter een dokter en een patiënt Is een patiënt.
Maar verder zal er na de invoering van de wetten „Voorzienin
gen Gezondheidszorg" en „Tarieven Gezondheidszorg" heel
wat veranderen. Deze weten vloeien voort uit de plannen die in
de enkele jaren geleden gepubliceerde Structuurnota Ge
zondheidszorg werden geformuleerd. Een derde, de wet „Verze
kering Gezondheidszorg", komt pas na de vaststelling van de
eerste twee aan de orde. Daarmee zal de veranderingsoperatie
voltooid zijn.
Omdat vandaag en maandag de
vaste Kamercommissie voor de
volksgezondheid hoorzitUngen
over de eerste twee wetsontwerpen
houdt is het goed, de achtergrond
en Inhoud ervan eens te bekijken.
Structuurnota
De eerste aanzet vormde, zoals ge
zegd, de Structuurnota Ge
zondheidszorg, een stuk waarvoor
de eerste ideeën al onder Hendriks'
voorganger Stuyt werden aange
dragen. Hierin wordt binnen de
door het kabinet vastgestelde
doelstelling spreiding van
macht, kennis en Inkomen ge
probeerd tot een samenhangend
beleid voor de gehele ge
zondheidszorg te komen. Zo'n be
leid is er nog niet. Het kan er ook
niet zijn omdat de overheid een
voudig geen middelen heeft om
sturend op te treden in het uiterst
ingewikkelde patroon van onze
door particulier Initiatief gedoml-
deerde gezondneidszorg.
Toch wordt zo'n beleid noodzake
lijk. Bijvoorbeeld omdat allerlei
nieuwe inzichten terrein winnen;
inzichten over de rol van de eerste
lijn, over de noodzaak van preven
tie, de positie van de patiënt en
over kwaliteitsbewaking van de
dienstverlening. En verder omdat
de financiële ruimte voor de ge
zondheidszorg de laatste Jaren
steeds meer beperkt wordt.
Het algemene beleidsdoel van de
Structuurnota was: komen tot een
doelmatig en doeltreffend opge
bouwde gezondheidszorg, goed be
reikbaar voor de consument. Mid
delen om dit doel te bereiken zijn:
regionalisatie en echelonnering.
Met regionalisatie wordt bedoeld de
indeling van ons land in gebieden
van beperkte omvang; in die gebie
den kan een overzichtelijk en sa
menhangend stelsel van ge
zondheidsvoorzieningen functio
neren.
Een echelon is een sector van de
gezondheidszorg die voorzieningen
omvat, die globaal genomen de
zelfde functionele kenmerken en
gerichtheid bezitten. Deze voorzie
ningen moeten in een echelon tot
nauwe samenwerking gebracht
worden. Dat heet dan echelonne
ring. Om de gedachten te bepalen:
in eenzelfde echelon komen te zit
ten: hulsarts en wijkverpleegster.
In een ander echelon ziekenhuis en
psychiatrische inrichting.
Voorzieningen
In de nu aanhangige twee
wetsontwerpen werkt Hendriks de
gedachten uit de Structuutnota in
wetsregels uit. Allereerst is er het
wetsontwerp Voorzieningen Ge
zondheidszorg. Dit bepaalt,, dat er
per regio (voorlopig zijn dat provin
cies) plannen voor de voorzienin
gen moeten worden opgesteld vol
gens landelijk te bepalen normen.
Geprobeerd wordt om daarbij op
elk niveau zoveel mogelijk betrok
kenen in te schakelen. Op het
hoogste niveau zal daartoe functio
neren de Nationale Raad voor de
Volksgezondheid, een samenvoe
ging van de huidige Centrale Raad
voor de Volksgezondheid en het
College van Ziekenhuisvoorzienin
gen. Heel belangrijk is, dat ln dit
wetsontwerp tevens eerste stappen
op weg naar de kwaliteitsbewaking
in de gerzondheidszorg worden
gezet.
Het wetsontwerp Tarieven Ge
zondheidszorg is een middel om te
komen tot een beheersbaar en
doorzichtig tartefs- en honorerings
systeem voor de gehele ge
zondheidszorg. Een daartoe ln te
stellen Centraal Orgaan Tarieven
Gezondheidszorg krijgt als taak
het toetsen van door onderhande
lingen vastgestelde tarieven aan
door de overheid gestelde normen.
Kritiek
Werd de Structuurnota nog gema
tigd positief ontvangen, de reac-
tiers op deze wetsontwerpen zijn
zeer gemengd. Vooral de artsenor
ganisaties (KNMG, LHV. LSV) rea
geren per traditie erg negatief
op de ontwerpen, die Immers voor
zien ln meer greep van de overheid.
Ditmaal wordt dat mooi verwoord
ln de zin, dat „de hulpverlening de
kans loopt te verworden tot een
standaardzorg van de modale bur
ger ln een uniform systeem". Onzin
natuurlijk, maar wel symbolisch
voor de houding van de altijd voor
hun vrije beroep op de bres staande
medici.
Enkele andere reacties: de overkoe
pelende ziekenfondsvereniging
oordeelt ook negatief. Gematigd
positief zijn daarentregen de parti
culiere ziektekostenverzekeraars
en de Consumentenbond. De be
langrijkste kritiek is niet dót de
overheid wil ingrijpen ln de organi
satie van de gezondheidszorg.
Iedereen begrijpt dat dat nodig is.
Punt is, dat er te weinig waarbor
gen voor Inspraak van de betrokke
nen zijn, en voorts, dat de omvang
van het overheidsingrijpen niet
van te voren te bepalen is door de
vage en ruime formuleringen in de
wetten.
Patiënt
Het streven van de overheid naai
ruimere bevoegdheden is als reac
tie op de huidige situatie begrijpe
lijk. Maar er is nog een andere
reactie denkbaar: ruimere be
voegdheden voor ons, gewone men
sen, consumenten van de gezond
heidszorg.
Oelukkig erkennen de Structuur
nota en beide wetsontwerpen ons
recht op inspraak ln onze ge
zondheidszorg. Toch zijn er zeker
nog verbeteringen mogelijk. Zo
kunnen consumenten betrokken
worden bij de opstelling van
richtlijnen voor spreiding van voor
zieningen, bij de onderhandelingen
over tarieven, bij de uitwerking van
het patiëntenrecht en bij de uitwer
king van het streven naar kwali
teitsbewaking. Daar zeggen de wet
sontwerpen te weinig over. Het is
trouwens teleurstellend, dat er ook
geen aandacht wordt besteed aan
de rol van de GVO (gezondheids
voorlichting en opvoeding) ln de
gezondheidszorg,
Je moet Je natuurlijk afvragen wie
op welk terrein als vertegenwoordi
gers van de consumenten moeten
worden beschouwd. Het ligt niet
zonder meer voor de hand om daar
voor de ziekenfondsen aan te wij
zen. Ten eerste vertegenwoordigen
zij niet alle, en ook geen doorsnede
van alle patiënten. Verder zijn zij ln
feite Ingevolge de Ziekenfondswet,
alleen leveranciers van diensten.
Bovendien hebben artsen een be
langrijke plaats ln ziekenfondsbe-
sturen.
Waar dat mogelijk is moeten
daarom onafhankelijke organisa
ties voor de belangen van de consu
ment opkomen. Die „nieuwe mid
denstand" in de gezondheidszorg
manifesteert zich ln goed functio
nerende patiëntenverenigingen.
Ook de Consumentenbond kan al
bogen op een zekere traditie. Onder
deze voorwaarden onafhankelij
ke vertegenwoordiging van de pa
tiënt ln de gezondheidszorg kun
nen de plannen van Hendriks be
langrijke verbeteringen in die zorg
mogellj k maken.
Dra. J. J. Klinkert Is wetenschappe
lijk medewerker aan de Vrije Uni-
veraireit in Amsterdam.