Als bewaker van een erfenis Communisten lonken naar regeringszetels W Arabieren en Afrika Patiënt ook in nieuwe wet niet helemaal mondig 'RIJDAG 11 MAART 1977 Trouw/Kwartet Deze maand is het honderd Jaar geleden dat Albert Pieter Hahn te Groningen werd geboren. Dat zal lang niet iedereen iets zeggen. Albert Hahn? Wie is dat nu weer, zal iemand misschien vragen. Toch zijn er nog genoeg mensen voor wie zo'n datum een bijzondere kleur heeft. Liefhebbers van politieke prenten zullen even extra opletten. Voor hen is Albert Hahn het grote kopstuk van de politieke karikatuur in Nederland. De tekenaar van het Zondagsblad en De Notenkraker, de man die met zijn prenten over de spoorwegstakingen van 1903 liet zien hoe volgens hem de verhoudingen in Nederland lagen. „Gansch het raderwerk staat stil, als uw machtige arm het wil." Ook tijdens de recente stakingen werd deze uitroep weer gehoord. De geschiedenis van de arbeidersbeweging is zonder de prenten van Hahn niet denkbaar. Maar ook de anti-revolutionairen zullen zich bij Hahn nog wel iets kunnen voorstellen. Hun vroegere leider, Abraham Kuyper, was Hahns grote man. In de geschiedenis van Nederland is nooit een politicus zo systematisch door een politieke tekenaar vervolgd en bestreden als Kuyper door Hahn. Wie kent niet de kop van Abraham de Geweldige? Of andere prenten waarop Kuyper een arbeider in de wurggreep houdt, als beschermer van de brandkast fungeert en als Napoleon zijn leger aanvoert? Tientallen keren zijn die prenten herdrukt, sommige staan in de geschiedenisboekjes. Zo'n geboortedag heeft echter een zeer bijzondere betekenis voor door Koos van Weringh iemand die zich lange tijd in het leven en werk van zo'n beroemde persoonlijkheid verdiept heeft teneinde daar een boek over te maken. Dat is bij mij het geval. Sinds lange tijd geïnteresseerd in politieke karikatuur was ik van plan daarover eens een boek te schrijven. Door bijzondere omstandigheden kwam ik in contact met twee dochters van de in 1918 overleden kunstenaar. Na enige gesprekken en inzage van belangwekkend materiaal besloot ik aan die studie te beginnen. Ik heb dat gedaan,het boek inderdaad afgemaakt het verscheen in 1969 en er nooit spijt van gehad. Is het daarna afgelopen? Dat is niet het geval. Het wonderlijke is namelijk, dat ik er nooit meer van los zal komen. Wat in het begin van de studie een paar nietszeggende jaartallen zijn, de periode 1877—1918, blijkt later gevuld met het leven van iemand, die door jou als het ware is „nageleefd", 't Is een beetje van Jou geworden, die hele periode heb je over gedaan. Je verdiept je in het leven van een jongen van een jaar of twaalf, dertien, die vanwege tuberculose lange tijd in een ziekenhuis moet liggen, terwijl jezelf op die leeftijd voetbalde. De feiten in het materiaal dat je ter beschikking staat vertellen, dat de verpleegsters in het ziekenhuis zelden zo'n opgewekte, in het geheel niet doorzijn ziekte gekwelde patiënt hebben meegemaakt. Dat dwingt bewondering af. Hoe zou jezelf reageren? Stap voor stap ga Je zo die verleden tijd weer door. De spoorwegstakingen van 1903 en de Eerste Wereldoorlog heb ik bij wijze van spreken zelf meegemaakt zoals Albert Hahn die meegemaakt heeft. Eén van zijn meest indrukwekkende tekeningen vind ik die over de door Kuyper ingediende anti-stakingswetten in 1903, door Hahn „Onder de dwangwetten" genoemd. In een volslagen lege Amsterdamse straat sleept een politieagent te paard een staker achter zich aan. Soms denk je, dat jij die staker bent die door de politie wordt opgebracht. Zo kan er tussen een historisch persoon en zijn beschrijver een verhouding ontstaan. Als ik iets lees over het begin van deze eeuw is één van de eerste dingen die ik mij afvraag of Albert Hahn er een tekening over gemaakt heeft. Je hebt een sterke neiging het gebeuren vanuit dat perspectief te bekijken. Voor iemand, die in de jaren dertig is geboren, is de Eerste Wereldoorlog onbereikbaar, maar via Albert Hahn heb ik er toch min of meer deel aan en kan erover meepraten. Een dergelijke verhouding is pas mogelijk als je een zekere mate van verwantschap voelt met de beschrevene. Dat is dus duidelijk het geval. Nog op een andere manier ontstaat een verhouding tussen een historisch persoon en zijn blopaaf. Doordat Je gedurende lange tijd Intensief met iemand bezig bent is de kans aanwezig dat Je je er zo mee vereenzelvigt, dat ze aan jou komen als ze het over die ander hebben. Want wie weet nou beter dan Jij hoe het zit? Waar haalt iemand de euvele moed vandaan zo'n oordeel uit te spreken, terwijl hij toch niet zo goed op de hoogte kan zijn? Heeft hij misschien al die duizenden tekeningen stuk voor stuk bekeken? Je wordt gedrongen in de rol van een soort erfenisbewaker, die elke aanslag moet afweren. Als ergens verwezen wordt naar de prent over Abraham de Geweldige in De Notenkraker, dan schud je eerst Je hoofd over zoveel onkunde en schrijft vervolgens een ingezonden brief om erop te wijzen, dat die prent helemaal niet in De Notenkraker gestaan heeft, maar in De Ware Jacob en wel in de 3e Jaargang (1904), nummer 16. Om mijn inzicht in de relatie tussen een historisch persoon en zijn biograaf te vergroten zal ik nog eens een boek moeten schrijven over iemand die ik niet mag. „Onder de dwangwetten" - de beroemde tekening, die Albert Hahn op 15 maart 1903 in het zondagsblad van „Het Volk" publiceerde nadat Abraham Kuyper een wetsvoorstel had ingediend ter bestrijding van de spoorwegsta king. door Wouter Gortzak 'Van Agt eruit, de CPN erin'. Onder deze leuze is de CPN haar verkiezingscampagne gestart. Het kabinet-Den Uyl is, aldus de CPN, geen werkelijk progressief kabinet. PvdA en PPR zwichten voortdurend voor het CDA en de grote monopolies. De regering jaagt de bewapeningslasten op. Zij helpt de ondernemers aan monster winsten. Het kabinet breekt de so ciale voorzieningen af, verwaar loost het onderwijs, ondermijnt kunst en cultuur. De regering ver kwanselt belastingmiljarden aan neo-koloniale ontwikkelingshulp. Zij wentelt de lasten van de kapita listische crisis af op de schouders van de werkers. Zij probeert de vakbeweging aan banden te leg gen. Deze politiek, die Nederland uitlevert aan NAVO en EEG, is strijdig met het nationale belang. Er moet dus een 'andere' regerings- politiek komen. Zo'n politiek is mo gelijk als PvdA en PPR zouden doen wat de kiezers van deze partij en willen en dat is weer wat de CPN wil. Omlaag dus, de bewapening, miljarden besparen op ontwikke lingshulp, aantasting van de monsterwinsten. Zo'n regering van PvdA, PPR en CPN heeft natuur lijk geen meerderheid in het parle ment. Geen nood. zegt de CPN. Ook de vakbeweging moet rege ringsverantwoordelijkheid gaan dragen. Dan is een 'nationaal kabi net' mogelijk, dat de belangen van de werkers tot uitgangspunt neemt en dat geschraagd wordt door een meerderheid van het Nederlandse volk. - - Klachten Deze en dergelijke opvattingen kan men dagelijks tegenkomen in het communistische dagblad „De Waarheid". De CPN beklaagt zich erover dat haar standpunten wor den 'weggehouden van het Neder landse volk'. Televisie, radio en pers besteden weinig aandacht aan de zienswijzen van de CPN omdat anders de Nederlanders de schellen van de ogen zouden vallen. Wel wordt er in die zelfde media een rookgordijn gelegd, door al maar. aan te komen met verhalen over de zogenaamde dissidenten in OostrEuropa, in Praag of in de Sowjet-Unle. Om door te kunnen gaan met een reactionaire politiek, moeten de mensen afgehouden worden van de problemen waarom het werkelijk gaat: het bukken voor het Westduitse revanchisme door de regering als het gaat om de kernenergie. de voortdurende werkloosheid, het tomeloos opvoe ren van de bewapeningslast in opdracht van de NAVO. Nu kan men het de pers nauwelijks kwalijk nemen dat die aan deze CPN-zienswiJzen schokschoude rend voorbijgaat. Wat men er ook over kan zeggen, niet dat zij erg realistisch zijn. Zelfs als PvdA- en PPR-aanhang in meerderheid voorstander zouden zijn van rege ren met de CPN, dan is nog niet goed duidelijk hoe daar een parle mentaire meerderheid voor te vin den zou zijn Een dergelijk kabinet kan op z'n best een minder heidskabinet zijn dat in de kortst mogelijke tijd aan interne te- genstelingen te gronde zou gaan. Ook de suggestie dat de vakbon den regeringsverantwoordelijkheid zouden aanvaarden kan niet se rieus genomen worden. De vakbe weging onderstreept, terecht, haar eigen, specifieke verantwoordelijk heid. Dat verhindert zo'n vakbewe ging natuurlijk niet oordelen te hebben over de politieke ontwikke lingen. Ook kan zij tot uitdrukking brengen dat zij een bepaald besluit beter vindt dan het andere, en zo druk op een regering uitoefenen. Maar het directe aanvaarden van regeringsverantwoordelijkheid zou een directe aantasting betekenen van de eigen betekenis van de vakbeweging die, als het nodig is, zich ook tegen een regering moet kunnen uitspreken. Mensenrechten Bovendien is het niet zo vreemd dat de pers veel aandacht besteedt aan de ontwikkelingen in Oost- Europa en aan de reacties van Westeuropese communistische partijen daarop. Welke goede of slechte eigenschappen Oosteuro- pese regimes ook hebben, één heel slechte is in ieder geval dat men het daar met de, ook in de eigen grondwetten vastgelegde mensen rechten weinig serieus neemt. Op de conferentie van Helsinki is vastgelegd dat er in Europa ontwa pend zou moeten worden, maar ook dat in alle Europese landen de mensenrechten zouden moeten worden nageleefd. Die ontwape ning komt. zowel in West- als in Oost-Europa, slecht van de grond. Beide partijen zijn daarvoor in meer of mindere mate verantwoor delijk. Vast staat echter ook dat het met de mensenrechten in Oost- Europa droevig gesteld blijft. Dat blijkt zowel uit het verwijderen van Amalrik uit de Sowjet-Unie (of van Biermann uit de DDR) als uit de manier waarop in Praag de onder tekenaars van het Charta '77 be handeld worden. Als daarom in een Westeuropees land de vraag aan de orde komt of communisten eventueel deel uit kunnen gaan maken van een rege ring, dan is het minstens de moeite waard om te weten hoe deze partij en zich opstellen tegenover de men senrechten, breder gezegd, hoe de mocratisch het gehalte van die par tijen is. In dit opzicht is van de CPN nog altijd bitter weinig te verwachten. De Nederlandse communisten bra ken al vroeg met de Sowjet-Unie (midden Jaren zestig), maar deden dat min-of-meer op de Roemeense manier. Dat wil zeggen dat men zich niet langer door de Russen liet ringeloren, zich krachtig „nationa listisch" opstelde zonder overigens zelf ook maar in het minst te demo cratiseren. De CPN is een nog altijd even streng gecentraliseerde, onde mocratische partij als zo'n tien Jaar of langer geleden. In andere partijen, zoals in Italië. Frankrijk en Spanje zijn heel ande re ontwikkelingen waarneembaar. Daar ziet men dat de communis tische partijen zich omvormen tot veel meer-open, democratische clubs. Dat proces is nog lang niet voltooid, maar lijkt toch moeilijk terue te draaien. Bij de CPN is daar dus geen sprake van. Sterker nog; de laatste maan den orienteert de CPN zich weer sterker op de Russische lijn. Propa ganda voor de ontwikkelingen in de Sowjet-Unie en andere Oosteu- ropese landen wordt vaker in „De Waarheid" afgedrukt, men laat zich in dikwijls uiterst laatdunken de termen uit over Oosteuropese dissidenten of probeert allerlei ont wikkelingen te verzwijgen. Zo ver toont de CPN-politiek een dubbele tegenstrijdigheid. Men lonkt pro pagandistisch naar regeringszetels, zonder een program te ontvouwen dat ook maar in enig opzicht se rieus genomen kan worden, en zon der zich in meer-democratische richting te ontwikkelen. Misschien dat zulks enkele stem men oplevert. Maar zo Van Agt al uit de regering gaat, de CPN zal er in ieder geval niet inkomen. door H. J. Neuman Twee jaar hebben de voorbereidin gen geduurd, voordat deze week in Caïro de Afrikaans-Arabische top conferentie plaats kon hebben. Maar van veel oudere datum zijn de te genstellingen, die tussen de Ara bische en de Afrikaanse volkeren hebben bestaan. Al in de zevende eeuw van onze jaartelling deden de eerste mohammedaanse Arabieren hun intrede in Egypte. In het begin van de volgende eeuw, toen ook hun penetratie begon in zuidelijk Euro pa, hadden zij heel Afrika ten noor den van de Sahara in handen. De woestijn lieten ze aanvankelijk on gemoeid. Maar in de veertiende eeuw, na de val van het Nubisch- christelijke koninkrijk van Dongola, drongen de Arabieren ook door in het oostelijk deel van de Afrikaanse woestijn. Al eerder hadden hun godsdienst en cultuur zich over grote delen van Afrika verspreid. Geleide lijk kwam ook de slavenhandel op gang. Aanvankelijk werd overwon nen volkeren de verplichting opge legd een bepaald contingent slaven te leveren (en andere vormen van schatting). Maar al spoedig zagen Arabische handelaars brood in een vrijwel onbelemmerde jacht op en verkoop van Afrikaanse slaven. In grote delen van zwart Afrika werd het begrip „Arabier" synoniem ge acht aan „slavenhandelaar". De Arabieren genoten een reputatie op dit gebied, die pas ging tanen toen de Nederlanders en de Portugezen de Afrikaanse slavenmarkt overnamen. Van bijster intensieve betrekkingen tussen Arabië en Afrika was geen sprake, toen beide gebieden onder uiteenlopende vormen van westelij ke overheersing kwamen. En na de tweede wereldoorlog, toen de deko lonisatie in een stroomversnelling kwam, hield weer een andere kwes tie beide gebieden van elkaar ge scheiden. Wrijvingen tussen Isla mieten en niet-lslamieten waren er nog wel in Afrika en met het verbod op de slavenhandel werd ook nog wel eens de hand gelicht. Maar het kardinale geschilpunt be trof de kwestie-Israël. De Arabische staten verklaarden de oorlog aan de nieuwe Joodse staat en al slaagden zij er vooralsnog niet in militaire overwinningen te behalen, zij wei gerden hardnekkig Israël te erken nen of vrede met dat land te sluiten. Op het Afrikaanse continent daaren tegen knoopten tal van pas onafhan kelijk geworden staten bijzonder hartelijke betrekkingen aan met Is raël. De nieuwe Afrikaanse leiders voelden zich aangetrokken tot de politieke kleur van de Israëlische regering en een belangrijke overwe ging was ook, dat Israël een betrek kelijk klein land is, althans geen supermogendheid. Het aanvaarden van hulp uit die hoek zou geen geva ren meebrengen van een nieuwe overheersing. Bovendien stond de Israëlische wijze van hulpverlening de Afrikanen aan: de afgezanten uit Tel Aviv waren nooit te beroerd zelf de handen uit de mouwen te steken, ze legden een opmerkelijk improvi satietalent aan de dag en ze hadden een uitgesproken voorkeur voor kleinschalige projecten. Maar ook tekenden zich in de Afri kaans-Israëlische ydille de eerste te leurstellingen af. President Kwamo Nkroemah van Ghana zette in janua ri 1961 zijn handtekening onder de verklaring van Casablanca, waarin radicale staten een veroordeling van Israël hadden doen opnemen. Tot die radicale landen behoorden met name enkele Afrikaanse landen, die tegelijkertijd lid waren van de Ara bische Liga. Na de totstandkoning van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid nam daarin de Arabische invloed zienderogen toe. In 1958 bracht de toenmalige minis ter van buitenlandse zaken, me vrouw Golda Mcir, een bezoek aan Accra, toen daar het Pan-Afrikaanse Volkscongres werd gehouden en ze legde er contacten met tal van Afri kaanse leiders. In 1960 had Israël in Afrika zes diplomatieke missies; een jaar later was dat aantal opgelopen tot 23; en begin 1972 woel de blauw witte Davidsvlag boven maar liefst 32 diplomatieke vertegenwoordigin gen in Afrika. nog sterker voor Afrika te interesse ren na de schok van 1955. Tot haar grote verrassing was ze geweerd van de conferentie van niet-gebonden landen in Bandoeng. Er was haar nu veel aan gelegen het isolement waar in de Arabieren haar trachtten te dringen, te doorbreken. Na de zesdaagse oorlog van 1967 on dervond Israël vrij scherpe kritiek uit Oost-Afrika, omdat het ver antwoordelijk werd gesteld voor de sluiting van het Suezkanaal. Ook begon er steeds meer Arabisch olie- geld te vloeien in de kassen van Afrikaanse landen, in het bijzonder van landen met een belangrijke Moslim-populatie. Tegelijkertijd maakte zich van vele Afrikaanse lei ders onder invloed van econo mische tegenslag en onbevredigende voortgang in de strijd tegen het res terende kolonialisme een politie ke radicalisering meester. Dat alles was schadelijk voor het aanzien van Israël in Afrika en gunstig voor de Arabieren. De spo ren daarvan zijn zichtbaar in de ver klaringen van Loesaka (september 1970) en Algiers (september 1973). Bepaald geprikkeld werden de ver houdingen na november 1971, toen een poging van de Organisatie voor Afrikaanse eenheid om te bemidde len in het Midden-Oosten-conflictop niets uitliep. Figuren als Gowon, Senghoren Mo- boetoe, die geen bijzondere antipa thie tegen Israël hadden, kwamen tot de overtuiging dat de Arabieren in hun opstelling redelijker waren dan Israël, dat zelfs de VN-rnissle van dr Jarring geen kans gaf. Aller lei Afrikaanse landen bezweken De Israëlische regering begon zich voor de verleiding van de Arabische olie-dollars en verbraken de diplo matieke betrekkingen met Israël; Oeganda in april 1972, Tsjaad in no vember 1972, de Republiek Kongo in december 1972, Niger en Mali in ja nuari 1973. De definitieve ommekeer in de Afri kaans-Israëlische betrekkingen kwam tijdens de oktober-oorlog van 1973. De Arabische druk werd nu onweerstaanbaar. Niet alleen had den de OPEC-landen het in hun macht de grote bolwerken van blank kolonialisme in Afrika met een olie embargo te treffen (Portugal, Rho- desië, Zuid-Afrika), maar ook kre gen zij, door de energieprijzen te verviervoudigen, een stevige greep op de Afrikaanse economie. In de hoop dat de Arabieren de olie prijs niet zouden verhogen voor hun vrienden of althans met een vorste lijke compensatie over de brug zou den komen, sneden vrijwel alle Afri kaanse landen hun banden met Is raël door. Onofficieel bleven nog wel verscheidene contacten bestaan, maar op diplomatiek niveau was de breuk volledig. Niets scheen nu de definitieve toe nadering tussen Arabieren en Afri kanen nog in de weg te staan. Of toch wel? De Arabieren dachten er niet over de Afrikanen een lagere olieprijs te berekenen. En niet al leen was de toegezegde compensatie aanvankelijk zeer mager, ook lieten de Arabieren blijken dat zij hun douceurtjes vooral ten goede wilden laten komen aan Afrikaanse landen, die de Arabische lijn strikt volgen, die op zijn minst belangrijke mo hammedaanse minderheden binnen hun grenzen hebben en die zich niet ergeren aan nogal wat inmenging door Arabische kredietbanken. Natuurlijk, de Arablsch-Afrikaanse solidariteit tegen Israël (of vóór de Palestijnen), tegen Rhodesië en te gen Zuid-Afrika, de gemeenschap pelijke veroordeling van kolonialis me, racisme en bigotterie was een groot goed. Maar de schrielheid van de Arabische nouveaux riches zette toch veel kwaad bloed in Afrika. De topconferentie in Cairo schijnt nu ook die laatste belemmering te hebben weggenomen. Weliswaar hebben de Afrikaanse landen niet de toezegging gekregen zoals ze had den gevraagd dat de Arabische landen de komende vijf jaar een bedrag van 2,2 miljard dollar ter be schikking stellen van armlastig Afri ka, maar individuele toezeggingen van Saoedi-Arabië, Koeweit, Quatar en Aboe Dhabi komen toch een eind in die richting. En het wordt in Afrika vooral als een pluspunt gezien dat die nieuwe geld stroom niet uitsluitend via Ara bische, maar ook via Afrikaanse ka nalen wordt geleid, zoals de Afri kaanse Ontwikkelingsbank in Abidjan. De dokter blijft de dokter door Jelle Jan Klinkert Eén ding is zeker: ook In de nieuwe structuur van de ge zondheidszorg zoals staatssecretaris Hendriks zich die voor stelt is een dokter een dokter en een patiënt Is een patiënt. Maar verder zal er na de invoering van de wetten „Voorzienin gen Gezondheidszorg" en „Tarieven Gezondheidszorg" heel wat veranderen. Deze weten vloeien voort uit de plannen die in de enkele jaren geleden gepubliceerde Structuurnota Ge zondheidszorg werden geformuleerd. Een derde, de wet „Verze kering Gezondheidszorg", komt pas na de vaststelling van de eerste twee aan de orde. Daarmee zal de veranderingsoperatie voltooid zijn. Omdat vandaag en maandag de vaste Kamercommissie voor de volksgezondheid hoorzitUngen over de eerste twee wetsontwerpen houdt is het goed, de achtergrond en Inhoud ervan eens te bekijken. Structuurnota De eerste aanzet vormde, zoals ge zegd, de Structuurnota Ge zondheidszorg, een stuk waarvoor de eerste ideeën al onder Hendriks' voorganger Stuyt werden aange dragen. Hierin wordt binnen de door het kabinet vastgestelde doelstelling spreiding van macht, kennis en Inkomen ge probeerd tot een samenhangend beleid voor de gehele ge zondheidszorg te komen. Zo'n be leid is er nog niet. Het kan er ook niet zijn omdat de overheid een voudig geen middelen heeft om sturend op te treden in het uiterst ingewikkelde patroon van onze door particulier Initiatief gedoml- deerde gezondneidszorg. Toch wordt zo'n beleid noodzake lijk. Bijvoorbeeld omdat allerlei nieuwe inzichten terrein winnen; inzichten over de rol van de eerste lijn, over de noodzaak van preven tie, de positie van de patiënt en over kwaliteitsbewaking van de dienstverlening. En verder omdat de financiële ruimte voor de ge zondheidszorg de laatste Jaren steeds meer beperkt wordt. Het algemene beleidsdoel van de Structuurnota was: komen tot een doelmatig en doeltreffend opge bouwde gezondheidszorg, goed be reikbaar voor de consument. Mid delen om dit doel te bereiken zijn: regionalisatie en echelonnering. Met regionalisatie wordt bedoeld de indeling van ons land in gebieden van beperkte omvang; in die gebie den kan een overzichtelijk en sa menhangend stelsel van ge zondheidsvoorzieningen functio neren. Een echelon is een sector van de gezondheidszorg die voorzieningen omvat, die globaal genomen de zelfde functionele kenmerken en gerichtheid bezitten. Deze voorzie ningen moeten in een echelon tot nauwe samenwerking gebracht worden. Dat heet dan echelonne ring. Om de gedachten te bepalen: in eenzelfde echelon komen te zit ten: hulsarts en wijkverpleegster. In een ander echelon ziekenhuis en psychiatrische inrichting. Voorzieningen In de nu aanhangige twee wetsontwerpen werkt Hendriks de gedachten uit de Structuutnota in wetsregels uit. Allereerst is er het wetsontwerp Voorzieningen Ge zondheidszorg. Dit bepaalt,, dat er per regio (voorlopig zijn dat provin cies) plannen voor de voorzienin gen moeten worden opgesteld vol gens landelijk te bepalen normen. Geprobeerd wordt om daarbij op elk niveau zoveel mogelijk betrok kenen in te schakelen. Op het hoogste niveau zal daartoe functio neren de Nationale Raad voor de Volksgezondheid, een samenvoe ging van de huidige Centrale Raad voor de Volksgezondheid en het College van Ziekenhuisvoorzienin gen. Heel belangrijk is, dat ln dit wetsontwerp tevens eerste stappen op weg naar de kwaliteitsbewaking in de gerzondheidszorg worden gezet. Het wetsontwerp Tarieven Ge zondheidszorg is een middel om te komen tot een beheersbaar en doorzichtig tartefs- en honorerings systeem voor de gehele ge zondheidszorg. Een daartoe ln te stellen Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg krijgt als taak het toetsen van door onderhande lingen vastgestelde tarieven aan door de overheid gestelde normen. Kritiek Werd de Structuurnota nog gema tigd positief ontvangen, de reac- tiers op deze wetsontwerpen zijn zeer gemengd. Vooral de artsenor ganisaties (KNMG, LHV. LSV) rea geren per traditie erg negatief op de ontwerpen, die Immers voor zien ln meer greep van de overheid. Ditmaal wordt dat mooi verwoord ln de zin, dat „de hulpverlening de kans loopt te verworden tot een standaardzorg van de modale bur ger ln een uniform systeem". Onzin natuurlijk, maar wel symbolisch voor de houding van de altijd voor hun vrije beroep op de bres staande medici. Enkele andere reacties: de overkoe pelende ziekenfondsvereniging oordeelt ook negatief. Gematigd positief zijn daarentregen de parti culiere ziektekostenverzekeraars en de Consumentenbond. De be langrijkste kritiek is niet dót de overheid wil ingrijpen ln de organi satie van de gezondheidszorg. Iedereen begrijpt dat dat nodig is. Punt is, dat er te weinig waarbor gen voor Inspraak van de betrokke nen zijn, en voorts, dat de omvang van het overheidsingrijpen niet van te voren te bepalen is door de vage en ruime formuleringen in de wetten. Patiënt Het streven van de overheid naai ruimere bevoegdheden is als reac tie op de huidige situatie begrijpe lijk. Maar er is nog een andere reactie denkbaar: ruimere be voegdheden voor ons, gewone men sen, consumenten van de gezond heidszorg. Oelukkig erkennen de Structuur nota en beide wetsontwerpen ons recht op inspraak ln onze ge zondheidszorg. Toch zijn er zeker nog verbeteringen mogelijk. Zo kunnen consumenten betrokken worden bij de opstelling van richtlijnen voor spreiding van voor zieningen, bij de onderhandelingen over tarieven, bij de uitwerking van het patiëntenrecht en bij de uitwer king van het streven naar kwali teitsbewaking. Daar zeggen de wet sontwerpen te weinig over. Het is trouwens teleurstellend, dat er ook geen aandacht wordt besteed aan de rol van de GVO (gezondheids voorlichting en opvoeding) ln de gezondheidszorg, Je moet Je natuurlijk afvragen wie op welk terrein als vertegenwoordi gers van de consumenten moeten worden beschouwd. Het ligt niet zonder meer voor de hand om daar voor de ziekenfondsen aan te wij zen. Ten eerste vertegenwoordigen zij niet alle, en ook geen doorsnede van alle patiënten. Verder zijn zij ln feite Ingevolge de Ziekenfondswet, alleen leveranciers van diensten. Bovendien hebben artsen een be langrijke plaats ln ziekenfondsbe- sturen. Waar dat mogelijk is moeten daarom onafhankelijke organisa ties voor de belangen van de consu ment opkomen. Die „nieuwe mid denstand" in de gezondheidszorg manifesteert zich ln goed functio nerende patiëntenverenigingen. Ook de Consumentenbond kan al bogen op een zekere traditie. Onder deze voorwaarden onafhankelij ke vertegenwoordiging van de pa tiënt ln de gezondheidszorg kun nen de plannen van Hendriks be langrijke verbeteringen in die zorg mogellj k maken. Dra. J. J. Klinkert Is wetenschappe lijk medewerker aan de Vrije Uni- veraireit in Amsterdam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 13