Lectuur als een nagel over het bord Afscheid van een winter Over Albach, Andriesse, Meinkema, De Boer Boeiend prentenboek voor iedereen door T. van Deel Lezen is een soort van interpreteren. Het is we liswaar de simpelste vorm ervan en wie het daarbij laat zal over het algemeen niet veel meer aan een boek hebben dan wat uren tijdver drijf. Wie er zich echter rekenschap van geeft wat hij leest, gaat om zo te zeggen een gesprek met het boek aan. Er vindt analyse plaats en zelfwerkzaamheid. Er zijn boeken die de lezer minachten Ze geven hem weinig of niets waarmee hij aan het werk kan gaan, ze zijn er eigenlijk alleen maar om uitgelezen te worden. En wie ze uit heeft, is door de woorden heen. veel meer valt er niet over te zeggen Onlangs beantwoordde de dichter Rutger Kopland in Vrij Nederland de vraag: Wat is nieuw in de Nederlandse literatuur? Hij beweerde dat literatuur voor hem nieuws oplevert als er vragen door worden opgeroepen. „Het is taal waarin ons mogelijk wordt gemaakt iets te her kennen en wat wij nog niet wisten een kijk op de wereld wordt geformuleerd, zodanig dat er vragen over blijvenTerecht zegt hij er bij dat zoiets voor iedereen anders ligt: wat voor u geen vragen meer oproept, kan het voor mij nog best doen. kan voor mij nog „nieuws" zijn. ..informatie" bevatten. Dat is de moeilijke positie van elke recensent. Hij kriti seert vanuitzijn eigen lectuu- rervaring, vanuit zijn eigen ervaring überhaupt. Wat hij misprijst kan een ander best prachtig vinden. Naast mij liggen een paar boeken waaraan ik geen of weinig informatiewaarde kan toekennen. Dat betekent dus dat ik er niet door op vragen wordt gebracht, en in de praktijk betekent het dat zo n boek mij mateloos ver veelt. Het zet me tot niks aan, het gaat als het ware nergens over. er zit geen denken en geen voelen achter waar ik mij aan kan optillen of ver tillen. Bekocht Dat is een inhoudelijke zowel als formele kwestie. Als Han nes Meinkema in haar veelge lezen „En dan is er koffie" in de hoofden van haar familie Doorsnee kruipt en alles maar opschrijft wat erin ge dacht wordt, tot de onbenul- ligste dingen toe, voel ik me bekocht, juist omdat zij het zo onbenullig opschrijft. Dat is wat ik ten aanzien van Ger Verrips destijds primitief rea lisme heb genoemd; de wer kelijkheid wordt niet aange grepen voor een grondige vraagstelling vanuit een vi sie. De kunst van literatuur is om tot een samenvatting en zuivering van de werkelijk heid te geraken, een visie er op te krijgen waardoor zich zekere aspecten uitselecte- ren, die in het boek een eigen, veelbetekende wereld gaan vormen. Zulke formuleringen van een aan de werkelijkheid beleefde inhoud, roepen vra gen op, brengen in de woorden van Kopland „an dere modellen van de wereld onder woorden dan de ge bruikelijke. de conventio nele." Dezer dagen verschenen twee boeken over de beëindiging van een relatie. De ene. een dikke roman, is van Peter Andriesse: „Gezelligheid troef", en heeft als ondertitel: „Geschiedenis van een schei ding". De andere, dun, is van Hester Albach: „Een gezonde relatie", en heeft als onderti tel: „Een verhaal". Om met Hester Albach te be ginnen. Haar „Het debuut" heeft in 1975 nogal wat stof doen opwaaien, naar de re den waarvan men alleen maar kan gissen. Het zou de pikante stof van een verhou ding tussen een dertienjarig meisje en een oudere, ge trouwde man kunnen zijn waar de mensen door bedol ven worden. Bovendien lijkt het de laatste tijd een nogal gunstig klimaat voor vrouwe lijke auteurs. Mij zegt het al lemaal niet veel. want „Het debuut" is en blijft een waar deloos boekje, of het nou door een man of een vrouw is geschreven en of het nou over een verboden relatie gaat of niet. Naïef Het zal in de publiciteit met „Een gezonde relatie" wel weer net zo gaan. Het verhaal heeft echter weinig om het lijf. Een meisje wordt verliefd op een jongen die haar ten slotte voor een ander verlaat, met wie er overigens ook pro blemen komen. Door een ui terst voor de handliggend structuurfoefje wisselen per hoofdstuk „heden" en „verle den" zich af, zodat de schei ding tegelijk verwerkt èn be leefd wordt. Dit is een com- positionele vinding die het nieuwe verhaal nog enigszins onderscheidt van het saaie „Het debuut", maar overi gens wordt het beheerst door dezelfde clichés. Het zou volgens de flap een beeld moeten geven van de „voos heid" van de jongeren, een voosheid die dan „aan de kaak gesteld wordt". Niets is minder waar. Ja. altijd wel is het via een ingenieuze rede nering mogelijk om tamelijk koel gebrachte relatieproble men ironisch of zelfs satirisch te interpreteren, maar Hester Albach geeft daar weinig aanleiding toe. Haar relaas is waarlijk naïef. Als wat zij schrijft moet doorgaan voor aan de kaak stellen, dan overschat zij haar verhaal en compositorisch vermogen. Clichés, niets dan clichés. En helaas geen scherp gehan- Hester Albach Peter Andriesse Herman Pieter de Boer teerde clichés, die tot satire kunnen worden, maar clichés als enige mogelijkheid. Bij het lezen van „Een gezon de relatie" had ik geregeld zo'n sensatie van de nagel over het bord. In inkrimpen de gevoel, dat sommige met „au" benoemen, anderen de hand enkele malen slap doet neerslaan, alsof er wa terdruppels aan hangen die er van al moeten. De manie ren waarop Hester Albach fe minisme, praatgroepen. Ja loezie, afhankelijkheid, sek sualiteit, en eigenlijk ólle psychologisch beladen kwes ties aan de orde stelt is van een onsympathieke ondoor- voeldheid, van een conforme ren aan de norm van Libelle Hannes Meinkema en van de modieuze Vrijheid, waardoor haar boek in: 't ge heel geen vragen oproept. Cliché's Dan werkt Peter Andriesse het scheldingsprobleem heel wat omstandiger uit, al bljft het laat ik dat direct zeg gen ook bij hem in een vloed van cliché's steken. Het is eigenlijk vreemd om te moeten bedenken dat een ou derwets auteur als Koolhaas onvergelijkelijk veel meer raad weet met het probleem van de schelding tussen twee mensen. Dat komt dóórdat Koolhaas ik denk nu aan „Tot waar zal ik Je brengen?" het zich toestaat te schrij ven wat iemand wezenlijk zou kunnen denken op zo'n moment. Koolhaas stelt vra gen en geeft antwoorden die nieuwe vragen oproepen. Koolhaas onderzoekt, kort om. Dat ligt bij Andriesse wel anders. Hij onderzoekt niet, want de vragen die hij zich stelt (hoe lang moet dit door gaan? Trap ik haar het huls uit? Ik zou wel eens met ie mand naar bed willen? Wie wil die vrouw eigenlijk?) dat zijn geen eigen vragen, maar dat zijn cliché-vragen. Deze schelding is, op papier, een cliché-scheiding en daar heeft niemand iets aan. Andriesse schrijft beter dan Albach. Schrijft zij school- opstelzinntjes, kort en ge vaarloos, Andriesse valt soms flink uit tegen het een of an der. Schrijven kan hij wel, al is het Jammer dat hij het zo doet als hij het doet. Want de diepgang ontbreekt eraan, alles gebeurt zoals je ver wacht. In het melige milieu dat hier vereeuwigd wordt voert de reis natuurlijk naar Marokko, alwaar veel kief- kief en veel paradijselijke sex te beleven valt. Andriesse laat zijn held zelfklagerig over het échec van zijn huwe lijk heenkomen, maar de ma nier waarop hij deze schei ding behandelt is ronduit plat. De -vrouw die in feite personage nummero twee is in dit afscheid, komt niet aan bod. Er wordt geen enkele poging gedaan om achter haar ge voelens te komen. De hoofd figuur Ujkt dan ook naar niet veel meer op zoek te zijn dan naar „een goed wijf". Ergens schrijft Andriesse een waar ding: „boeken, die las lk ook niet meer, 't scheelde me een hoop tijd en wat kocht ik voor die kletspraatjes van anderen? Kletspraatjes kon ik zelf ook wel verkopen. En als ze nog maar enig vertier boden, Je lieten lachen, maar niks hoor, 't was slap en fut loos geouwehoer en narig heid en ellende wat vooral de nederlandse schrijvers had den mee te delen. Oplossin gen van nijpende problemen of zomaar een beetje een an dere of nieuwe kijk op de wereld en de mensen, dat wa ren dingen die Je in neder landse boeken vergeefs zocht." zo is het. Bluf Ik weet ook wel dat Andries se als hij dit schrijft zich qua toon conformeert aan de meester, Heere Heeresma, die de hoofdpersoon van „Gezelligheid troef" ook met gïaagte leest. Ik weet ook wel dat er dus flink wat „satire" en „Ironie" in zo'n tekst schuilt, maar Intussen Al of niet serieus is dit citaat een uitstekende formulering van het defect aan „Gezellig heid troef". Het boek ls bluf, wie er van proeft houdt lucht in de mond over. Tenslotte nog Hannes Mein kema. Van haar zijn tiendui zenden exemplaren „En dan ls er koffie" gesleten. Ik was destijds een van de weinigen die haar boek niet waarderen kon. Vandaar dat men ook uit mijn recensie voor de flap de zin heeft gelicht: „Enige kwaliteit wil lk 'En dan ls er koffie' zeker niet ontzeg gen" De commercie weet wat Meinkema's nieuwe bund» verhalen heeft vrouwen tot centrale figuren, vrouwenrol len en - belevenissen tot on derwerp. Door haar ver telprocédé verwijlt zij dik wijls in de hoofden van de personages en dat levert al weer een stijl op vol gerebbel en clichés, een primitief rea lisme waar niemand baat bij heeft. Steeds als lk Meinke ma lees moet ik denken: hier denkt iemand dat ik nog nooit' zo gedacht heb, maar jammer, ik heb dit tot verve lens toe al duizend keer be dacht. De melige maar tra gisch of ontmaskerend be doelde Intriges bij voor beeld. Een man die afscheid neemt van zijn maitresse z'n vrouw is, zegt hij, achter hun verhouding gekomen maar in de laatste alinea gaat hij bij een nieuwe vrien din op bezoek. De boodschap ls duidelijk: de vrouw wordt beduveld, maar het geheel is zo goedkoop verteld. Meinke ma zit boordevol van zulke goedkoopte. Een vrouw die met een schilder naar bed gaat, die buiten haar flat- raam aan het werk is. Soms wordt er ook flink getobt, maar altijd op een buitenge woon onheldere en langdra dige manier, stilistisch nim mer verrassend. Huisvlijt In haar opzichtige construc ties deed Hannes Meinkema me wel eens denken aan Her man Pieter de Boer. Deze De Boer heeft zojuist weer een bundeling schetsjes op de markt gebracht „De kellnerin, en andere verha len" die heel goed alles wat ik hierboven gezegd heb sa menvat. Net als Meinkema verschenen in wat toch maar „Elseviers Literaire Serie" heet. Over de voosheid van de literaire wereld, gespro ken. De Boers werk is huisvlijt, meer niet. Al deze boeken hebben het eigenlijk nergens over. Wie ze leest, blijft met lege handen achter. Ze delen niets mee van wat nog alleen maar ver moed werd en ze stellen geen vragen, bieden geen nieuws. Het zijn kortom nogal over bodige boeken. Hester Albach. Een gezonde relatie. Amsterdam, Loeb, 1977, 108 blz. 15,90. Peter Andreisse. Gezelligheid troef, idem 208 blz. 24,50. Hannes Meinkema. De groene weduwe en andere grijze ver halen. Amsterdam, Elsevier, 1977, 140 bldz. 12,90. Herman Pieter De Boer. De Kellnerin en andere verhalen, idem 160 blz. 13,90. door G. Kruis Gewoon weer eens lekker schilderijen bekeken. In Ge meentemuseum „De Wieger Deurne. waar tot 12 april „Afscheid van een winter" ge houden wordt. Een vijftigtal schilderijen, opgespoord in verschillende particuliere col lecties en elf musea, geven een flitsende indruk van hon derd Jaar „winterschilderen". Een moeilijke keuze lijkt me, want je kunt wél zeggen dat de winter nu niet bepaald een uniek onderwerp is in de schilderkunst. En pik daar nu maar eens nét de meest attrac tieve uit. Dat deden ze in Deurne. Met als opzet: „Een boeiend, inter essant. mooi. groot prentenboek voor iedereen". Maar zelfs menig prentenboek ls een beetje leerzaam, zo is ook deze expositie, helemaal vanzelf, meer geworden dan alleen maar een kleurrijk kijkspel. Je wordt er. al genietend, toch ook steeds weer geconfronteerd met de sporen van een nooit te stuiten ontwikkeling, telkens bemerk je dat je in deze voor het grootste deel nog zonder meer en voluit „schone kunst" al lerlei ingrediënten aantreft, toen nog ingrediënten, die later niet meer als zodanig maar in „onge mengde" toestand als allerlei rich tingen, stijlen en stromingen (ook weer) de geschiedenis zouden ingaan. Zo is er hier een groot doek van Anton Mauve lange tijd veel te eenzijdig bekend doorzijn schapen „Kudde in de sneeuw". Plasschaert kenschetste Mauve's oeuvre eens als „Fijn, soms te iel". Dit schilderij zal hij waarschijnlijk, nee zeker niet. onder ogen gehad hebben 't Is geweldig weids, breed uit geschilderd, sneeuw, sneeuw lucht. schapen in één kluwen, heel sterk geabstraheerd, 'n Prachtig schilderij. Het schilderijtje „Daken in de sneeuw" van Jan Toorop staat toch ook wel helemaal bulten diens toch al uitermate veelzijdig en steeds veranderende oeuvre er van Wim Schuhmacher is er een heel vroeg schilderijtje waarop nog niets wijst op de manier waarop hij het later zou gaan doen. Mona Lisa Overigens was het helemaal niet de uitgesproken bedoeling minder be kende kanten te laten zien van óver-bekende schilders Want om maar eens een voorbeeld te noe men. Jozef Israels' meisje voor het raam ls er („Zondagmorgen" heet het), nog steeds de favoriet van Jozef Israëls: „Zondagmorgen" velen. Bekijk het maar eens goed. met hart en ziel, dan waait dat al lang loszittende etiket „Pathetisch, sentimenteel enz." er zo af. 't Is zelfs niet geïdealiseerd (zoals dat toen moest), kijk maar naar die stevige werkhanden, Jozefs techniek stond ook overal buiten of naast: soms leek het wel of'ie het met de achterkant van zijn kwas ten deed. maar dit doekje doet me meer dan de Mona Lisa en je hoeft er niet eens achter dranghekken voor in de rij te staan 'n Gewaagde manier van doen. dat schilderen van Jozef Israëls. Zijn oud-leeraar Kruseman voegde hem eens toe, toen hij weer een oud vissersvrouwtje had geschilderd: „Men mag geen lelijke mensen schilderen, dat bederft de smaak!" Zo werden de fris-geschilderde, vro lijke landschappen van Paul Ga briel in toenmalige kritieken afge daan met termen als de „Afschuwe lijke kleur" of „de schelle, oogver blindende lucht" (Want toen moest een schelle, oogverblindende lucht zich nog rustig houden op een schil derij Verder terug in de negentiende eeuw, toen de kunstenaars veel meer dan nu het geluk hadden weerklank te vinden bij de tijdge noten, de romantische schilders Schelfhout, Couwenberg, Springer, Leickert, Nakken, al lang weer „te rug". maar toch lange tijd, door de overwaardering van het impressio nisme, het eerste, overigens verruk kelijke nieuwe, sterk ondergewaar deerd. Nu kun je. mag je weer. zonder dat je dat hoeft te verbergen, voluit genieten van de manier waarop zo n Schelfhoutje is opgebouwd, dakpan voor dakpan, takje voor takje peuteren heette dat nog niet zo heel lang geleden hoe zo'n man een bevroren vaart schilderde, maar ook en vooral naar dat won derlijke licht tussen die hulzen, zo'n grandioos uitspansel. En zo'n Nakken, een naam die niet zo alge meen in 't gehoor ligt, maar paar den schilderen kon'ie, en dan be doel ik niet die geraffineerde sta tische manier van die snobische Engelse prenten, nee. Nakken pakt ze precies in hun kenmerkende houdingen en bewegingen, in hun dagelijkse bezigzijn. Als je bij dit soort schilderijen een beetje probeert los te komen van die wat al te nadrukkelijk ingebak ken eigentijdse verlangens, die puur schilderkunstig gezien voor onze generaties toch eigenlijk ont sprongen is bij het impressionisme, dan pas kun Je tenvolle van dat werk genieten. Het heeft andere kwaliteiten, de sterke, blijde kleu ren, strakke gewetensvolle teke ning, de fleurige, vaak decoratieve stijl. En je moet nooit te lang wach ten met dat soort toenaderingen, want kijk maar wat de mensen gemist hebben, tijdenlang, voor ze Bach weer herontdekten. Vermeer en zelfs Rembrandt Sneeuw Maar goed, dan sta Je plotseling weer voor Breitner, want zo'n ten toonstelling ls het, 't hangt wel een beetje „in de tijd", maar chronolo gisch ls anders en, inderdaad, veel droger. Breitner dus, waar ik Iedere keer weer warm voor loop. dat „wil de schildersgenie", met zijn loden luchten, schemerige avonden, grauwe straten met vaak pap perige, ook grauwe sneeuw. Mes dag eigende zich op een bepaald moment de zee toe: „De zee is van mijn", zei hij, „daar mot je afblij- ve". En de sneeuw, de sneeuw dan, zoals stadsbewoners ze kennen, die is van Breitner: niet minder dan een viertal prachtige voorbeelden hier. Dan naar de „Nieuwe tijd 1918- 1940" zoals dat in de catalogus wordt aangeduid, maar velen van hen waren ook vertegenwoordigd op de tentoonstelling van kunst uit de dertiger jaren in Eindhoven en daar heb lk het vorige week nog uitgebreid over gehad. Nog wel een paar anderen zoals Hendrik Wie- gersma. de befaamde Deurnse dok ter-schilder-verzamelaar en nog veel meer in wiens huis dit gloed nieuwe museum gevestigd is. Matthieu Wiegman, Leo Gestel, Witjens, Zandleven en nog enkele wat minder sprekende namen, maar allemaal met opvallend werk. En. eerlijk gezegd, is 't niet alle maal winter, zo hier en daar is er al een snuifje voorjaar tussendoorge- strooid. Daar kun je, zeker bij zo'n titel als „Afscheid van een winter" nauwelijks iets tegen in te brengen hebben Herman Kruyder: George Breitner: „Meisjes in de sneeuw'

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 10