J
De Rang
van
Pytha
goras
Blauwe, rode, roze en
andere regenwormen
De drakenvariant altijd fris
a
m m
w
m
E
LrnL
Bluf zet won
m
MÉ. kik
u
M.
ft
M
LaTERDAG 26 FEBRUARI 1977
VARIA
T rouw/Kwartet23
Nu u uit mijn vorige verhaal
weet wat vormen voor de
grond betekenen, wordt het
tijd dat we ze eens nader gaan
bekijken. Wormen hebben
een hekel aan licht en daarom
zie je ze overdag niet vaak
bovengronds, en dan zelden
vrijwillig. Licht betekent
meestal ook warmte en ge
vaar van uitdroging en daar
hebben wormen hoegenaamd
geen bescherming tegen.
Hoewel aan een worm geen ogen te
ontdekken zijn, hebben ze zowel
voor als achter in hun lijf lichtge
voelige cellen, waarmee ze licht en
donker kunnen onderscheiden en
zo de weg naar de veilige aarde
weten te vinden. Niet altijd veilig,
want zowel onder- als bovengronds
loeren ettelijke dieren op wormen.
De mol eet er grote hoeveelheden
van en ook vallen er vele ten offer
aan de vraatzucht van loopkevers
en hun larven en aan de gele tuin-
duizendpoot.
Maar wormen hebben niet alleen
een goed ontwikkelde smaak en
tastzin normaal voor dieren die
onder de grond hun voedsel zoeken
ze zijn ook zeer gevoelig voor
trillingen. De nadering van een mol
kunnen ze voelen en ze reageren
daarop door naar boven te kruipen.
Zo komen ze ook overdag gedwon
gen boven de grond. Meeuwen en
weidevogels kennen die gevoelig
heid voor trillingen en stampen
met een poot op de grond, waarop
de wormen ook naar boven vluch
ten, regelrecht in de gretige snavel.
Merels luisteren met scheefgehou-
den kop de bewegingen van de wor
men in hun gangen af en pikken ze
trefzeker onder de grasmat
vandaan.
Riskant kunstje
Hengelaars krijgen wormen naar
boven door een spa in de grond te
steken en die ritmisch heen en weer
te bewegen. Een technische metho
de, die zeer laakbaar is en door
gemakzuchtige vissers wordt toe
gepast, is met een stroom voerende
elektrische draad in de grond
prikken.
Er komen dan wormen naar boven,
maar die zijn geen lang leven be
schoren. Ze sterven snel, maar wat
je niet ziet zijn de ontelbare dode
wormen in de grond. Daar zul je
nooit meer mee kunnen vissen. Het
is nog gevaarlijk ook voor je zelf, al
isoleer je je nog zo goed met rubber
handschoenen en laarzen.
Bij alle gevaren van mens en dier
komen koude en een overmaat van
nattigheid. Wormen verdrinken als
hun leefgebied blank komt te
staan, zoals je vaak in regenplassen
op straat ziet.
Bij erg droog weer maken de wor
men him gangen dieper, in vochti
ger lagen. Ze doen dat ook als het
vriest, maar al is het nu februari, in
deze zachte winter zitten ze nog
vlak onder het dorre blad, in de
eerste paar centimeters grcnd, dus
gemakkelijk te vinden en dan te
bekijken.
Het uiterlijk
De kop is spits, het achterlijf stomp
en in het midden zit een brede, iets
gezwollen band, het zadel of cli-
tellum. Het lijf bestaat uit een mas
sa heel korte geledingen of segmen
ten. Door kleine wormen kun je
haast heen kijken. Je ziet dan dui
delijk de donkere, met aarde en
voedsel gevulde darm en de rode
bloedvaten.
Dat rode bloed hebben wormen
nodig, omdat op grotere diepte
minder zuurstof voorkomt en de
rode bloedkleurstof haemoglobine
zuurstof heel goed aan zich bindt
en dus elk miniem beetje daarvan
naar de organen brengt. Het ade
men zelf doen de wormen door de
dunne huid. Ze hebben geen longen
of kieuwen. Meer is met het blote
oog aan een worm niet te zien.
Maar voelen kun je wel iets en niet
alleen dat het dier slijmerig is. Al
leen in de nacht en in de scheme
ring, vooral na een regenbui, ko
men wormen uit zich zelf boven de
grond. Maar als je ze dan probeert
te pakken, schieten ze razendsnel
hun hol in. Lukt het hun achterlijf
te grijpen, dan krijg je de worm er
nog niet uit, want meestal breekt
hij.
Dat komt omdat hij zich met korte
harde borstels, waarvan er op elk
segment een aantal zitten, in zijn
hol kan vastzetten. Heb je een gro
te worm in de hand, dan voel je
duidelijk die ruwe borstelharen, die
met een loep goed te zien zijn. Oók
met een loep is de bek te vinden,
iets onder de spitse punt van het
allereerste segment.
De voorplanting
Paren doen wormen boven de
grond, in het donker na een regen
bui. Net als slakken zijn ze herma-
froditlsch, hebben ze dus mannelij
ke en vrouwelijke geslachtsorga
nen. Twee wormen leggen zich
naast elkaar, met de koppen in
tegenovergestelde richting, buik
aan buik. Daarbij haken ze de
borstelharen in eikaars lijf en druk
ken ze elk hun zadel tegen de man
nelijke geslachtsopening van de
ander. Die geslachtsopening zit
niet ver van het spitse vooreinde.
Bij elke worm begint dan het zadel
heel veel slijm af te scheiden, dat
ook de ander omhult, zodat ze ten
slotte samen opgesloten zitten in
een koker van slijm dat na enige
tijd taai wordt. Binnen die koker
vloeit het zaad van de ene worm in
speciale zaadzakjes van de andere
en omgekeerd.
Na zo'n uur of twee, drie gaan ze elk
hun weegs, ieder met het zaad van
de ander in de zakjes, waar het
bewaard wordt tot de eieren wor
den afgezet. Dan vormt het zadel
weer een koker om het enkele dier,
dat er een of een paar eieren in legt
en deze bevrucht met een deel van
het bewaarde zaad. De koker met
het bevruchte ei wordt afgestroopt
en vormt een cocon van taai slijm,
waar na drie weken een Jong
wormpje uit komt.
Bekende soorten
De verschillende regenwormsoor
ten zijn niet zo gemakkelijk van
elkaar te onderscheiden, Wormken
ners letten voor een nauwkeurige
determinatie op de plaatsing van
de geslachtsopening, van het zadel,
van de borstelharen enzovoort.
Toch is er een aantal soorten dat
ook zonder al dat gedoe met loep
en microscoop te herkennen is.
De gewoonste is de grote regen
worm (Lumbricus terrestris,), u
weet nog wel: die twee meter diep
graaft Hij wordt wel dertig centi
meter lang en het deel vóór het
zadel is purperrood aan de rugzij
de, het deel erachter bleker en aan
het eind verbreed en iets afgeplat.
De rode regenworm (Lumbricus ru-
bellus) leeft vooral in humusrijke
bosgrond, speciaal in de strooisel-
laag. Hij wordt tien tot twaalf cen
timeter lang en is roodbruin tot
violetbruin. Veel daarop lijkt de
bruine regenworm (Lumbricus cas-
taneus) van de bossen en het voch
tige grasland. Die wordt maar vijf
centimeter groot en is te herkennen
aan het zadel dat bijna in het mid
den van zijn roodbruine tot bruin-
violette lijf zit.
O
De kleine regenworm (Dendrobaena
octaedra) lijkt van glanzend roodko
per en wordt maar drie tot vier cen
timeter. Je vindt hem tussen dor
blad, onder stenen en mos in allerlei
grond. De houtregenworm (Dendro
baena rubida) is iets groter een blee
krood van kleur. Ook deze leeft tus
sen dor blad, maar dat is juist de
soort die vooral voorkomt in rotte
stronken en half verteerde afgeval
len boomtakkea
Structuur verbeteraar
Evenals de volgende soorten is de
tien tot zestien centimeter lange ge
zwollen regenworm (Allolobophora
caliginosa) een diep-graver. Daar
door is hij een gewaardeerde struc
tuurverbeteraar in humusrijke cul
tuurgronden, waar hij veel voor
komt Hij is gemakkelijk te herken
nen aan zijn blauwgrijze kleur en
aan het geheel rolronde achterlijf,
dat nooit is afgeplat.
Groenig in allerlei varianten tussen
geel- en donkergroen, soms met iets
roodachtigs, is de groene regen
worm (Allolobophora chlorotica),
die maar zeven centimeter wordt.
Deze leeft het meest in kleigrond,
het liefst op vochtige tot echt natte
plekken, langs slootoevers bij voor
beeld. Bij aanraking rolt hij zich op.
De roze regenworm (Allolobophora
rosea) vindt je bij het spitten vaak
ineengeknoedeld in een holletje. Hij
is vleeskleurig door het doorscheme
rende bloed, want zelf heeft hij bijna
geen kleur. HIJ wordt acht centime
ter en is in alerlei grond te zien.
De blauwe regenworm (Octolasium
cyaneum) kan wel achttien centime
ter halen en is een dier van kalkrij-
ke, matig vochtige humusbodems.
Herkennen kun je hem aan de
prachtige parelmoerglanzen en aan
de rode streep over zijn hele lengte,
het grootste bloedvat dat door de
huid heen te zien is.
Ten slotte, een van de allerbe
kendste is de donkerrode, tot der
tien centimeter lange mestpier (El-
sena foetida). Hij leeft hoofdzakelijk
in mest- en composthopen en is erg
geliefd bij hengelaars en kippen.
In het begin van deze eeuw werd de
drakenvariant van de Slciliaanse
verdediging al dikwijls gespeeld en
in de Jaren twintig behoorde deze
hoofdvariant tot de meest gespeelde
openingen. Verschillende scherpe
aanvals-voortzettingen van wit
moesten zogenaamd deze verdedi
ging weerleggen. Het Slciliaans is
echter altijd een levendige en inte
ressante opbouw gebleven. Ook in
het Hoogoventoernooi, waarbij So-
sonko zich opnieuw als een kenner
bij uitnemendheid van deze opening
deed kennen.
BARCZAY-SOSONKO
Slciliaans
ültè
•1
E
A
1
O
A
a
a
A
Iges
A
13Tc5! In de praktijk bleek 13.
Ph7? wegens 14. Lh6! Lh6: 15.
Dh6: Tc3: 16. bc Da5 17. Pe2! niet
deugdelijk. 14, Kbl b5 15. Thel a516.
f4 Pc4 17. Lc4: bc4 18. e5.
Stelling na 18. e5.
18.Db6! Zwak zou de? wegens 19.
Pf3! zijn. Daarentegen is ditschljnof-
fer beslissend!
19. ef6 Tb8 20. Pdb5 (Of 20. b3 ef
benevens a4) ef6 21. a4 Lb5: 22. Pb5:
fg5 23. fg5 Lb2:! 24. Dd6: (24. Kb2:
Tb5:t! 25. ab Db5:t 26. Kc3 Db4t 27.
Kd4 c3t) Tb5:25. ab5 Db5: 26. Dd7
en wit gaf gelijktijdig op vanwege 26.
Dd7: 27. Td7: Lc3t.
Mat, ondanks de opgerukte vrijpion.
Het ls niet eenvoudig de pion op e2
van promotie te weerhouden. Het
lukt wit echter door een directe mat-
aanval, nota bene met lichte
stukken!
H. KASPARJAN '64. Eerste prijs
1965.
Wit speelt en wint.
SIGURJONSSON-MILES
Slciliaans
SCHAKEN
*rt.
orizontaal. 1. zuilvoet, 4. opge-
ekt, 7. geurigheid, 9. tweetal, 10.
vier in Zwitserland, 12. vreemde
unt, 13. graveur, 14. pas, 15. on-
ïrichtep, 18. snijwerktuig, 20.
onster, 23. hoog bouwwerk, 25.
tcigram, 26. bestuurder, 27. soe-
1, 29. levendig, 31. ontkenning,
punt van vertrek, 37. sterk
lakend, 39. organische verbin-
ng, 40. wending, 41. part, 42.
Bthof, 43. maat van noors hout,
bemoediging, 45. schouwspel.
rrticaal. 1. zaHspaan, 2. niet be
leid, 3. huisgoden, 4. deel van
t Jaar, 5. bars, 6. plooi, 8. schaal-
er, 9. vrucht, 11. vulkaan, 16.
fcwricht, 17. dwaling, 18. maalln-
:hting, 19. reeks, 21. kweek, 22
Dein, 23 ogenblik, 24. zelfkant,
veter, 29. aanhouding, 30.
remvogel 33. palmboom, 34.
lort duif, 35. verhindering, 36.
lidvrucht, 38. bamboestaketsel,
pit.
lossingen t/m woensdag a.s. per
efkaart zenden aan:
Duw/Kwartet, Postbus 859,
nsterdam. Linksboven vermel-
n: weekendpuzzeL
dossing van vorige puzzel
>r. 1. kanaal, 5. kermes. 10. era.
Ada, 13. raad, 15. els, 17. eden,
roes, 20. rede, 22. in, 23. Ne. 25.
26. Ee, 27. esthetlka. 31. as, 32.
34. palissade, 41. te, 42. ra. 43.
44. do. 45. tema, 47. Amer, 49.
es, 51. sop, 53. gort, 55. een, 58.
oe, 59. letsel, 60. gareel
frt. 1. kerrie, 2. ara, 3. naar, 4. af,
7. made, 8. Ede, 9. sander, 11.
14. dons, 15. es, 16. sr. 17. edik,
eet. 21. EU, 24. re, 27. esp, 28.
hei, 29. tas, 30. ale, 33. stegel, 35.
Ares, 36. lam, 37. si, 38. aam, 39.
dreg, 40. tortel 45. tent, 46. as, 47.
A.P. 48. Rome, 50. ree, 52. os, 54.
roe, 56. de, 57. ga.
Weekendpuzzel
De prijswinnaars zijn: J. Oldenhuis,
't Loug 2, Spijk; J. de Groot,
Scbeepsbouwplein 5, Alblasserdam;
J. van Leeuwen, Kelvinstraat 5 B,
Amersfoort
Hoogovens 1977
I. e4 c5 2. Pf3 d6 3. d4 cd4 4. Pd4: Pf6
5. Pc3 g6 6. Le3 Lg7 7. f3. Een andere
scherpe voortzetting verdween uit
de praktijk: 7. Le2 0-0 8. Pb3 Pc6 9. f4
Le6 10. g4!? Pa5 enzovoorts.
7Pc6 8. Dd2 0-0 9. Lc4 Ld7 10. h4
h5. Een door Simagin aanbevolen
verdediging. Echter is Tc8 11. Lb3
Pe5 12. 0-0-0 Pc4 13. Lc4: Tc4:14. h5!
gebruikelijker.
II. 0-0-0 Pe5 12. Lb3 Tc8 13. Lg5. Ook
wordt hier 13. Kbl Lh6 of g4!? ge
speeld.
Hoogovens 1977.
Weer won zwart in de drakenvariant:
1. e4 c5 2. Pf3 d6 3. d4 cd4 4. Pd4: Pf6
5. Pc3 g6 6. Le3 Lg7 7. 13 0-0. In
bovenstaande partij werd hier Pc6
gespeeld. 8. Dd2 Pc6 9. 0-0-0. Volgens
de theorie is dit onschuldiger dan 9.
Lc4.
9.d5! 10. ed5 Pd5: 11. Pc6: bc6 12.
Ld4 (Na 12. Pd5: cd 13. Dd5: is Dc7!
gunstig voor zwart 14. Da8: Lf5) 12.
e5 13. Lc5 Le6! 14. Pe4 (14. LI8:
Df8: 15. Kbl Tb8 is te gevaarUjk en
14. Lc4 Pc3: 15. Dc3: Dg5t 16. Le3
Dg2: leidt tot gelijk spel).
14. Te8 15. h4! Tb8 16. g4 f5!? 17.
gf5 gf5 18. Pd6! Lf8 19. Lc4! Te7 (Ld6:
20. Ld5: Ld5: 21. Ld6: Dd6: 22. c4 Dc5
23. Dg5t).
20. Thglt Kh8 21. Ld5: cd5 22. De3
Lg8 23. Pf5: Te6 24. Lf8: Df8: 25. Pg7?
(Beter is 25. Pg3 d4 26. De2 Db4 27.
b3 a5) Te7 26. Ph5 Lf7 27. Tg5? Ook
nu nog was 27. Pg3 beter geweest.
27. d4 28. Da3 Lg6 29. Dd6?? Een
grove fout maar er dreigde sterk
Dc8 met Tec7.
29. Tb2:! 30. Td2 (30. Kb2: Tb7t)
Tblt! Opgegeven.
OPLOSSING EINDSPEL: 1. PI3!
Ke3 2. Pel Kd2! (Kf2 3. Pd3t Kfl 4.
Lg3 Ld2 5. Ka4) 3. Lg3 Lf4 4. Lh4! (4.
Pf3t? Ke3 5. Lf4:t K13:) Kdl (met de
dreiging Ld2) 5. Kc4 Ld2 6. Lb5! Lel:
7. La4t Kd2 8. Lg5 mat!
LUDEK PACHMAN
NIET PIEKEREN MAAR PUZZELEN
600ste opgave
voor de
Ladderwedstrijd
Enige tijd geleden zond mij de
heer L. A. Rang te Doorn een
alleraardigste opgave, zoals hij
er reeds meerdere ter gelegen
heid van vele jaarwisselingen
zond. Zó aardig vond ik deze,
dat ik besloot haar als 600e te
^plaatsen.
De tekst werd geschreven, de teke-
nares puntte haar geïnspireerde te-
kenstiften toen kwam een wan
hopige brief van de heer Rang, waar
in hij schreef, zich achteraf te herin
neren dat deze opgave reeds in het
alleraardigste wiskundetijdschrift
voor de schooljeugd „Pythagoras"
was verschenen.
Daar mij dat zelf óók reeds was
overkomen (denkend iets nieuws te
hebben bedacht, dat achteraf uit de
herinnering was opgedoken) be
greep ik de wanhoop van onze heer
Rang.
Maar het probleem is dermate aan-
trekkeUjk, dat ik het toch, met aUe
erkentelijkheid, zowel aan Pythago
ras als aan de heer Rang, plaats, zij
het met een sterke uitbreiding
Men zet in elk der zes figuren (figuur
2 is die van Pythagoras!) het getal 1
bij het nuUetJe en gaat de lijnen
langs, bij elk stipje een volgend ge
tal zettend. In figuur 1 komt dan het
getal 10 op het derde stipje in noord
elijke richting (kortweg 3 N) en het
getal 25 op het stipje, dat. gerekend
van het nuUetje uit, drie stipjes naar
het oosten en 3 naar het noorden ligt
(kortweg 3.0-3.N) In figuur 2 bevindt
zich het getal 10 op 2.0-l.Z, het getal
25 op 2.0-2.Z. In figuur 3 ligt het
getal 10 op l.W, het getal 25 op 4.N.
In figuur 4 ligt 10 op 2.N, 25 op 3.Z. In
figuur 5 ligt 10 op l.W-l.N., 25 op 3.Z.
In figuur 6 tenslotte ligt 10 op l.W-
2.N, 25 op 3.W-3.N.
De figuren zetten zich voort zo vei
als men wil. En nu is in elk der zes
gevallen de vraag: waar ligt het ge
tal 100 en waar ligt het getal 1977.
ons huidige Jaartal?
Wilt u de heer Rang een waardering
scijfer geven voor deze opgave
waarvan de vraagstelling origineel
is, evenals het grootste deel der figu
ren (1 als laagste en 10 als hoogste
waardering)?
Voor de oplossing krijgt u maximaal
12 punten, bestemd voor onze door
lopende ladderwedstrijd, waaraan
iedereen kan deelnemen. De punten,
die steeds geldig blijven, worden ge
noteerd op uw persoonlijke kaart.
Als u inzendt stijgt elke keer uw
puntentotaal totdat het ogenblik
komt, dat geen der andere deelne-
U
Pythagoreïsche en Rangse om
megangen.
mere een hoger totaal heeft en u de
ladderprijs wint om dan weer met
nul punten voor een volgende lad-
dejklim te starten.
Oplossingen uiterlijk 26 maart bin
nen bij mr G. van Vorden, postbus
58, Eerbeek. Op briefkaart of brie
fomslag setten: „Niet Piekeren
maar Puzzelen 600" en in uw
schrijven uw volledige naam en
adres vermelden. Eventuele
naams-
en/of adreswijzigingen uitdrukke
lijk opgeven.
Niet slechts uw oplossingen, ook uw
opmerkingen, kritiek, eigen
denkwrochtsels, luimuitingen en
vragen zijn en blijven hartelijk wel
kom. Als u vragen heeft (bijvoor
beeld naar uw stand op de ladder
wilt informeren), dan behoeft u
slechts een ongebruikt postaal
kunstwerkje van 55 cent (te geef
voor een kunstwerk zonder subsidie)
in te sluiten.
Gaarne spreek ik de wens uit, dat
het gedraai in en door de figuren u
niet met duizeligheid doet bevan
gen, blijf ik,
mr O. van Vorden
De heer L A. Rang te Doom,
naar memorie, geest en lijt gevan
gen in Pythagoras' spiraal.
DAMMEN
Hoewel de halve finales al weer enige
weken achter ons liggen, kan ik het
niet laten er nog enige weken op
terug te komen. Elk Jaar opnieuw
leveren deze selectiewedstrijden een
groot aantal zeer boeiende partijen.
Partijen, die stuk voor stuk gedurfd
zijn opgezet en bovendien partijen
van een vrij hoog gehalte, al laat
ledereen natuurlijk wel eens een
steekje vallen. En dat er wel enige
steekjes zijn gevallen, heb ik de vori
ge week al laten zien. Vandaag een
analyse van mijn partij tegen de
Amsterdammer Joost Hooijberg, die
deze wedstrijden goed begon, maar
aan het eind met een kleine inzin
king te kampen had, die hem nood
lottig is geworden.
Wit: J. Hooijberg
Zwart: F. Drost
1. 22-28 19-23 2. 28x19 14x23 3. 37-32
10-14 4. 41-37 14-19 5. 46-41 5-10 6. 35-30
De scherpste voortzetting al raakt 6.
32-28 23x32 7. 37x28 steeds meer in
zwang. Zwarts sterkste zet ls dan
ongetwijfeld 7.16-21 8.31-26. Andere
kan zwart met 21-26 later proberen
voordelig te profiteren van het onbe
zette veld 16. 8. .18-22 9. 41-37 11-
16. Daarna kan wit voortzetten met
34-30, 38-32 of 37-31. waarna interes
sant spel kan ontstaan.
6. .20-25 Natuurlijk moet zwart de
uitdaging accepteren, daar anders
wit het voordeel van het open veld-
op 35 zou krijgen. 7. 33-29 17-21. Ge
bruikelijk is 17-22 of 10-14. Met de
eerste voortzetting kan de zwartspe-
ler dan proberen, door schijf 10 te
laten „hangen" zoals dat in vakter
men heet, zijn centrumschijf op 23 te
offeren en een tegenaanval in te zet
ten op de witte schijf op veld 27. In
de C-cursus, die door oudwe
reldkampioen Plet Roozenburg voor
de Leidse onderwijsinstelling ls ge
maakt, oppert deze het idee ook al
maar dan met een zwarte schijf op
veld 20 Lp.v. op veld 10. In een van de
kampioenschappen van Nederland
('71 geloof ik) komt vanuit een ande
re opening ook Iets dergelijks op het
bord tussen Schotanus met wit en
Wlersma, maar toen bleek ook al het
gemis van een zwarte schijf op veld
10. In deze partij speel ik echter een
zet, waar mijn tegenstander niet op
rekent, maar die wel met een korrel
tje zout moet worden genomen. De
term „blufzet", die Sijbrands in zijn
kolom in De Volkskrant heeft ge
bruikt, ls wel de beste omschrijving.
Mijn tegenstander is echter wat
bang voor de zet 21-26 met een en
igszins ongelukkige opstelling van
zijn lange vleugel, maar ik denk niet
dat dit erg nadelig zal werken.
8. 31-26 hier hoopte lk op). 10-14 9.
26x17 11x22 10. 40-35 23-28 (van enig
gevaar is geen sprake, dus waarom
niet?) 11. 32x23 19x28 12. 38-33. Mijns
inziens kan wit eerst beter met 37-31-
26 of 36-31-26 zijn zwakke linkerflank
oplossen, want over enige zetten zal
dit niet meer mogelijk zijn.
12. 16-21 13. 42-38 21-26! De zet
waar alles om zal draalen. Wit zal
het ongelukkig opgestelde blokje 36,
37, 41 niet meer in het spel kunnen
betrekken. Dat zal zijn ondergang
tot gevolg hebben.
14 30-24 6-11 15. 38-32 11-17 16. 32x23
13-19 17. 24x13 8x28 18. 43-38 17-21. De
clou is dat 36-31 verhinderd is door
28-32 (meerslag naar 8) en dat op
38-32 ook 26-31 volgt met dezelfde
meerelagflnesse. Ik wil niet zo cru
zijn te beweren, dat wit hier al verlo
ren staat, maar toch geloof ik, dat
dit best eens het geval zou kunnen
Zijn. Zo zal na 19. 48-43 14-19! 20.
29-24 (zo niet, dan op de volgende zet
19-23!) 19x30 21. 35x24 21-27 veld 29
voor altijd taboe zijn voor wit, van
wege de combinatie met 25-30 of
15-20 gevolgd door 27-31 met schijf
winst voor zwart. Ook op een zet als
35-30 speel lk 14-19-23, waarna wit in
grote temponood moet komen,
doordat 38-32 en 36-31 nooit zullen
mogen door de al eerder aangegeven
meerelagflnesse.
19. 45-40 21-27! (zie diagram).
20. 48-43. Nu is 27-31 etc. verhinderd
door 50-45 gevolgd door 34-30 en wit
wint.
20.25-30! (de surprise!) 21. 35x24
(op 34x25 wel 27-31) 14-19! 22. 24x13
27-31 23. 36x27 22x42 24. 13x22 (33x22
42x24 en 22-17 faalt wegens 21-27
met dam) 28x17. Nu staat wit een
schijf voor, maar de keus is moeilijk.
Het is duidelijk, dat na 41-37 42x31
de aanval op wits linkervleugel snel
en moeiteloos door zal slaan.
25. 29-24 42-48 26. 33-29 Wit kan de
dam weer afvangen, en zwarts pro
bleem is nu, dit voor hem zo voorde
lig mogelijk te laten doen, want na
tuurlijk blijft de zwakte aan wits
linker kant aanwezig.
26. 17-21 27. 34-36 48-31 28. 47-42
31x48 29. 39-34 48x39 30. 44x33 26-31 31.
41-37 31x42 32. 38x47 21-27 33. 49-43
27-31 34. 33-28 Wits enige kans is nog
te vinden in de aanval, daar het nu
al voorspelbaar ls, dat zwart niet te
stuiten is op wits lange vleugel.
34. 12-17 35. 30-25 17-21 36. 34-30
21-27 37. 24-19 9-13 38. 19x8 2x13 39.
40-35 31-37 40. 43-38. Wit hoopt op
37-42, omdat hij dan nog remisekan
sen krijgt na 28-23 en na het slaan
23-19 met onvermijdelijke
doorbraak.
40. 13-19 41. 38-33 27-31 42. 29-24 3-9
43. 24x13 9x18 44. 33-29 31-36 45. 50-44.
Wit besluit ten einde raad zijn toe
vlucht te zoeken in kleine finesses.
4537-42. De beste en zekerste 46.
47x38 364 1 47. 4440 15-20! Direct 4146
verUest door 29-23 18x29,30-24 46x30
meerslag, en misschien kan wit dan
nog wel winnen.
48. 25x14 4146 en wit gaf op. Een
interessant duel, waarin lk overi
gens wel enigszins door mijn oppo
nent ben geholpen.
FRANK DR08T