J De Rang van Pytha goras Blauwe, rode, roze en andere regenwormen De drakenvariant altijd fris a m m w m E LrnL Bluf zet won m MÉ. kik u M. ft M LaTERDAG 26 FEBRUARI 1977 VARIA T rouw/Kwartet23 Nu u uit mijn vorige verhaal weet wat vormen voor de grond betekenen, wordt het tijd dat we ze eens nader gaan bekijken. Wormen hebben een hekel aan licht en daarom zie je ze overdag niet vaak bovengronds, en dan zelden vrijwillig. Licht betekent meestal ook warmte en ge vaar van uitdroging en daar hebben wormen hoegenaamd geen bescherming tegen. Hoewel aan een worm geen ogen te ontdekken zijn, hebben ze zowel voor als achter in hun lijf lichtge voelige cellen, waarmee ze licht en donker kunnen onderscheiden en zo de weg naar de veilige aarde weten te vinden. Niet altijd veilig, want zowel onder- als bovengronds loeren ettelijke dieren op wormen. De mol eet er grote hoeveelheden van en ook vallen er vele ten offer aan de vraatzucht van loopkevers en hun larven en aan de gele tuin- duizendpoot. Maar wormen hebben niet alleen een goed ontwikkelde smaak en tastzin normaal voor dieren die onder de grond hun voedsel zoeken ze zijn ook zeer gevoelig voor trillingen. De nadering van een mol kunnen ze voelen en ze reageren daarop door naar boven te kruipen. Zo komen ze ook overdag gedwon gen boven de grond. Meeuwen en weidevogels kennen die gevoelig heid voor trillingen en stampen met een poot op de grond, waarop de wormen ook naar boven vluch ten, regelrecht in de gretige snavel. Merels luisteren met scheefgehou- den kop de bewegingen van de wor men in hun gangen af en pikken ze trefzeker onder de grasmat vandaan. Riskant kunstje Hengelaars krijgen wormen naar boven door een spa in de grond te steken en die ritmisch heen en weer te bewegen. Een technische metho de, die zeer laakbaar is en door gemakzuchtige vissers wordt toe gepast, is met een stroom voerende elektrische draad in de grond prikken. Er komen dan wormen naar boven, maar die zijn geen lang leven be schoren. Ze sterven snel, maar wat je niet ziet zijn de ontelbare dode wormen in de grond. Daar zul je nooit meer mee kunnen vissen. Het is nog gevaarlijk ook voor je zelf, al isoleer je je nog zo goed met rubber handschoenen en laarzen. Bij alle gevaren van mens en dier komen koude en een overmaat van nattigheid. Wormen verdrinken als hun leefgebied blank komt te staan, zoals je vaak in regenplassen op straat ziet. Bij erg droog weer maken de wor men him gangen dieper, in vochti ger lagen. Ze doen dat ook als het vriest, maar al is het nu februari, in deze zachte winter zitten ze nog vlak onder het dorre blad, in de eerste paar centimeters grcnd, dus gemakkelijk te vinden en dan te bekijken. Het uiterlijk De kop is spits, het achterlijf stomp en in het midden zit een brede, iets gezwollen band, het zadel of cli- tellum. Het lijf bestaat uit een mas sa heel korte geledingen of segmen ten. Door kleine wormen kun je haast heen kijken. Je ziet dan dui delijk de donkere, met aarde en voedsel gevulde darm en de rode bloedvaten. Dat rode bloed hebben wormen nodig, omdat op grotere diepte minder zuurstof voorkomt en de rode bloedkleurstof haemoglobine zuurstof heel goed aan zich bindt en dus elk miniem beetje daarvan naar de organen brengt. Het ade men zelf doen de wormen door de dunne huid. Ze hebben geen longen of kieuwen. Meer is met het blote oog aan een worm niet te zien. Maar voelen kun je wel iets en niet alleen dat het dier slijmerig is. Al leen in de nacht en in de scheme ring, vooral na een regenbui, ko men wormen uit zich zelf boven de grond. Maar als je ze dan probeert te pakken, schieten ze razendsnel hun hol in. Lukt het hun achterlijf te grijpen, dan krijg je de worm er nog niet uit, want meestal breekt hij. Dat komt omdat hij zich met korte harde borstels, waarvan er op elk segment een aantal zitten, in zijn hol kan vastzetten. Heb je een gro te worm in de hand, dan voel je duidelijk die ruwe borstelharen, die met een loep goed te zien zijn. Oók met een loep is de bek te vinden, iets onder de spitse punt van het allereerste segment. De voorplanting Paren doen wormen boven de grond, in het donker na een regen bui. Net als slakken zijn ze herma- froditlsch, hebben ze dus mannelij ke en vrouwelijke geslachtsorga nen. Twee wormen leggen zich naast elkaar, met de koppen in tegenovergestelde richting, buik aan buik. Daarbij haken ze de borstelharen in eikaars lijf en druk ken ze elk hun zadel tegen de man nelijke geslachtsopening van de ander. Die geslachtsopening zit niet ver van het spitse vooreinde. Bij elke worm begint dan het zadel heel veel slijm af te scheiden, dat ook de ander omhult, zodat ze ten slotte samen opgesloten zitten in een koker van slijm dat na enige tijd taai wordt. Binnen die koker vloeit het zaad van de ene worm in speciale zaadzakjes van de andere en omgekeerd. Na zo'n uur of twee, drie gaan ze elk hun weegs, ieder met het zaad van de ander in de zakjes, waar het bewaard wordt tot de eieren wor den afgezet. Dan vormt het zadel weer een koker om het enkele dier, dat er een of een paar eieren in legt en deze bevrucht met een deel van het bewaarde zaad. De koker met het bevruchte ei wordt afgestroopt en vormt een cocon van taai slijm, waar na drie weken een Jong wormpje uit komt. Bekende soorten De verschillende regenwormsoor ten zijn niet zo gemakkelijk van elkaar te onderscheiden, Wormken ners letten voor een nauwkeurige determinatie op de plaatsing van de geslachtsopening, van het zadel, van de borstelharen enzovoort. Toch is er een aantal soorten dat ook zonder al dat gedoe met loep en microscoop te herkennen is. De gewoonste is de grote regen worm (Lumbricus terrestris,), u weet nog wel: die twee meter diep graaft Hij wordt wel dertig centi meter lang en het deel vóór het zadel is purperrood aan de rugzij de, het deel erachter bleker en aan het eind verbreed en iets afgeplat. De rode regenworm (Lumbricus ru- bellus) leeft vooral in humusrijke bosgrond, speciaal in de strooisel- laag. Hij wordt tien tot twaalf cen timeter lang en is roodbruin tot violetbruin. Veel daarop lijkt de bruine regenworm (Lumbricus cas- taneus) van de bossen en het voch tige grasland. Die wordt maar vijf centimeter groot en is te herkennen aan het zadel dat bijna in het mid den van zijn roodbruine tot bruin- violette lijf zit. O De kleine regenworm (Dendrobaena octaedra) lijkt van glanzend roodko per en wordt maar drie tot vier cen timeter. Je vindt hem tussen dor blad, onder stenen en mos in allerlei grond. De houtregenworm (Dendro baena rubida) is iets groter een blee krood van kleur. Ook deze leeft tus sen dor blad, maar dat is juist de soort die vooral voorkomt in rotte stronken en half verteerde afgeval len boomtakkea Structuur verbeteraar Evenals de volgende soorten is de tien tot zestien centimeter lange ge zwollen regenworm (Allolobophora caliginosa) een diep-graver. Daar door is hij een gewaardeerde struc tuurverbeteraar in humusrijke cul tuurgronden, waar hij veel voor komt Hij is gemakkelijk te herken nen aan zijn blauwgrijze kleur en aan het geheel rolronde achterlijf, dat nooit is afgeplat. Groenig in allerlei varianten tussen geel- en donkergroen, soms met iets roodachtigs, is de groene regen worm (Allolobophora chlorotica), die maar zeven centimeter wordt. Deze leeft het meest in kleigrond, het liefst op vochtige tot echt natte plekken, langs slootoevers bij voor beeld. Bij aanraking rolt hij zich op. De roze regenworm (Allolobophora rosea) vindt je bij het spitten vaak ineengeknoedeld in een holletje. Hij is vleeskleurig door het doorscheme rende bloed, want zelf heeft hij bijna geen kleur. HIJ wordt acht centime ter en is in alerlei grond te zien. De blauwe regenworm (Octolasium cyaneum) kan wel achttien centime ter halen en is een dier van kalkrij- ke, matig vochtige humusbodems. Herkennen kun je hem aan de prachtige parelmoerglanzen en aan de rode streep over zijn hele lengte, het grootste bloedvat dat door de huid heen te zien is. Ten slotte, een van de allerbe kendste is de donkerrode, tot der tien centimeter lange mestpier (El- sena foetida). Hij leeft hoofdzakelijk in mest- en composthopen en is erg geliefd bij hengelaars en kippen. In het begin van deze eeuw werd de drakenvariant van de Slciliaanse verdediging al dikwijls gespeeld en in de Jaren twintig behoorde deze hoofdvariant tot de meest gespeelde openingen. Verschillende scherpe aanvals-voortzettingen van wit moesten zogenaamd deze verdedi ging weerleggen. Het Slciliaans is echter altijd een levendige en inte ressante opbouw gebleven. Ook in het Hoogoventoernooi, waarbij So- sonko zich opnieuw als een kenner bij uitnemendheid van deze opening deed kennen. BARCZAY-SOSONKO Slciliaans ültè •1 E A 1 O A a a A Iges A 13Tc5! In de praktijk bleek 13. Ph7? wegens 14. Lh6! Lh6: 15. Dh6: Tc3: 16. bc Da5 17. Pe2! niet deugdelijk. 14, Kbl b5 15. Thel a516. f4 Pc4 17. Lc4: bc4 18. e5. Stelling na 18. e5. 18.Db6! Zwak zou de? wegens 19. Pf3! zijn. Daarentegen is ditschljnof- fer beslissend! 19. ef6 Tb8 20. Pdb5 (Of 20. b3 ef benevens a4) ef6 21. a4 Lb5: 22. Pb5: fg5 23. fg5 Lb2:! 24. Dd6: (24. Kb2: Tb5:t! 25. ab Db5:t 26. Kc3 Db4t 27. Kd4 c3t) Tb5:25. ab5 Db5: 26. Dd7 en wit gaf gelijktijdig op vanwege 26. Dd7: 27. Td7: Lc3t. Mat, ondanks de opgerukte vrijpion. Het ls niet eenvoudig de pion op e2 van promotie te weerhouden. Het lukt wit echter door een directe mat- aanval, nota bene met lichte stukken! H. KASPARJAN '64. Eerste prijs 1965. Wit speelt en wint. SIGURJONSSON-MILES Slciliaans SCHAKEN *rt. orizontaal. 1. zuilvoet, 4. opge- ekt, 7. geurigheid, 9. tweetal, 10. vier in Zwitserland, 12. vreemde unt, 13. graveur, 14. pas, 15. on- ïrichtep, 18. snijwerktuig, 20. onster, 23. hoog bouwwerk, 25. tcigram, 26. bestuurder, 27. soe- 1, 29. levendig, 31. ontkenning, punt van vertrek, 37. sterk lakend, 39. organische verbin- ng, 40. wending, 41. part, 42. Bthof, 43. maat van noors hout, bemoediging, 45. schouwspel. rrticaal. 1. zaHspaan, 2. niet be leid, 3. huisgoden, 4. deel van t Jaar, 5. bars, 6. plooi, 8. schaal- er, 9. vrucht, 11. vulkaan, 16. fcwricht, 17. dwaling, 18. maalln- :hting, 19. reeks, 21. kweek, 22 Dein, 23 ogenblik, 24. zelfkant, veter, 29. aanhouding, 30. remvogel 33. palmboom, 34. lort duif, 35. verhindering, 36. lidvrucht, 38. bamboestaketsel, pit. lossingen t/m woensdag a.s. per efkaart zenden aan: Duw/Kwartet, Postbus 859, nsterdam. Linksboven vermel- n: weekendpuzzeL dossing van vorige puzzel >r. 1. kanaal, 5. kermes. 10. era. Ada, 13. raad, 15. els, 17. eden, roes, 20. rede, 22. in, 23. Ne. 25. 26. Ee, 27. esthetlka. 31. as, 32. 34. palissade, 41. te, 42. ra. 43. 44. do. 45. tema, 47. Amer, 49. es, 51. sop, 53. gort, 55. een, 58. oe, 59. letsel, 60. gareel frt. 1. kerrie, 2. ara, 3. naar, 4. af, 7. made, 8. Ede, 9. sander, 11. 14. dons, 15. es, 16. sr. 17. edik, eet. 21. EU, 24. re, 27. esp, 28. hei, 29. tas, 30. ale, 33. stegel, 35. Ares, 36. lam, 37. si, 38. aam, 39. dreg, 40. tortel 45. tent, 46. as, 47. A.P. 48. Rome, 50. ree, 52. os, 54. roe, 56. de, 57. ga. Weekendpuzzel De prijswinnaars zijn: J. Oldenhuis, 't Loug 2, Spijk; J. de Groot, Scbeepsbouwplein 5, Alblasserdam; J. van Leeuwen, Kelvinstraat 5 B, Amersfoort Hoogovens 1977 I. e4 c5 2. Pf3 d6 3. d4 cd4 4. Pd4: Pf6 5. Pc3 g6 6. Le3 Lg7 7. f3. Een andere scherpe voortzetting verdween uit de praktijk: 7. Le2 0-0 8. Pb3 Pc6 9. f4 Le6 10. g4!? Pa5 enzovoorts. 7Pc6 8. Dd2 0-0 9. Lc4 Ld7 10. h4 h5. Een door Simagin aanbevolen verdediging. Echter is Tc8 11. Lb3 Pe5 12. 0-0-0 Pc4 13. Lc4: Tc4:14. h5! gebruikelijker. II. 0-0-0 Pe5 12. Lb3 Tc8 13. Lg5. Ook wordt hier 13. Kbl Lh6 of g4!? ge speeld. Hoogovens 1977. Weer won zwart in de drakenvariant: 1. e4 c5 2. Pf3 d6 3. d4 cd4 4. Pd4: Pf6 5. Pc3 g6 6. Le3 Lg7 7. 13 0-0. In bovenstaande partij werd hier Pc6 gespeeld. 8. Dd2 Pc6 9. 0-0-0. Volgens de theorie is dit onschuldiger dan 9. Lc4. 9.d5! 10. ed5 Pd5: 11. Pc6: bc6 12. Ld4 (Na 12. Pd5: cd 13. Dd5: is Dc7! gunstig voor zwart 14. Da8: Lf5) 12. e5 13. Lc5 Le6! 14. Pe4 (14. LI8: Df8: 15. Kbl Tb8 is te gevaarUjk en 14. Lc4 Pc3: 15. Dc3: Dg5t 16. Le3 Dg2: leidt tot gelijk spel). 14. Te8 15. h4! Tb8 16. g4 f5!? 17. gf5 gf5 18. Pd6! Lf8 19. Lc4! Te7 (Ld6: 20. Ld5: Ld5: 21. Ld6: Dd6: 22. c4 Dc5 23. Dg5t). 20. Thglt Kh8 21. Ld5: cd5 22. De3 Lg8 23. Pf5: Te6 24. Lf8: Df8: 25. Pg7? (Beter is 25. Pg3 d4 26. De2 Db4 27. b3 a5) Te7 26. Ph5 Lf7 27. Tg5? Ook nu nog was 27. Pg3 beter geweest. 27. d4 28. Da3 Lg6 29. Dd6?? Een grove fout maar er dreigde sterk Dc8 met Tec7. 29. Tb2:! 30. Td2 (30. Kb2: Tb7t) Tblt! Opgegeven. OPLOSSING EINDSPEL: 1. PI3! Ke3 2. Pel Kd2! (Kf2 3. Pd3t Kfl 4. Lg3 Ld2 5. Ka4) 3. Lg3 Lf4 4. Lh4! (4. Pf3t? Ke3 5. Lf4:t K13:) Kdl (met de dreiging Ld2) 5. Kc4 Ld2 6. Lb5! Lel: 7. La4t Kd2 8. Lg5 mat! LUDEK PACHMAN NIET PIEKEREN MAAR PUZZELEN 600ste opgave voor de Ladderwedstrijd Enige tijd geleden zond mij de heer L. A. Rang te Doorn een alleraardigste opgave, zoals hij er reeds meerdere ter gelegen heid van vele jaarwisselingen zond. Zó aardig vond ik deze, dat ik besloot haar als 600e te ^plaatsen. De tekst werd geschreven, de teke- nares puntte haar geïnspireerde te- kenstiften toen kwam een wan hopige brief van de heer Rang, waar in hij schreef, zich achteraf te herin neren dat deze opgave reeds in het alleraardigste wiskundetijdschrift voor de schooljeugd „Pythagoras" was verschenen. Daar mij dat zelf óók reeds was overkomen (denkend iets nieuws te hebben bedacht, dat achteraf uit de herinnering was opgedoken) be greep ik de wanhoop van onze heer Rang. Maar het probleem is dermate aan- trekkeUjk, dat ik het toch, met aUe erkentelijkheid, zowel aan Pythago ras als aan de heer Rang, plaats, zij het met een sterke uitbreiding Men zet in elk der zes figuren (figuur 2 is die van Pythagoras!) het getal 1 bij het nuUetJe en gaat de lijnen langs, bij elk stipje een volgend ge tal zettend. In figuur 1 komt dan het getal 10 op het derde stipje in noord elijke richting (kortweg 3 N) en het getal 25 op het stipje, dat. gerekend van het nuUetje uit, drie stipjes naar het oosten en 3 naar het noorden ligt (kortweg 3.0-3.N) In figuur 2 bevindt zich het getal 10 op 2.0-l.Z, het getal 25 op 2.0-2.Z. In figuur 3 ligt het getal 10 op l.W, het getal 25 op 4.N. In figuur 4 ligt 10 op 2.N, 25 op 3.Z. In figuur 5 ligt 10 op l.W-l.N., 25 op 3.Z. In figuur 6 tenslotte ligt 10 op l.W- 2.N, 25 op 3.W-3.N. De figuren zetten zich voort zo vei als men wil. En nu is in elk der zes gevallen de vraag: waar ligt het ge tal 100 en waar ligt het getal 1977. ons huidige Jaartal? Wilt u de heer Rang een waardering scijfer geven voor deze opgave waarvan de vraagstelling origineel is, evenals het grootste deel der figu ren (1 als laagste en 10 als hoogste waardering)? Voor de oplossing krijgt u maximaal 12 punten, bestemd voor onze door lopende ladderwedstrijd, waaraan iedereen kan deelnemen. De punten, die steeds geldig blijven, worden ge noteerd op uw persoonlijke kaart. Als u inzendt stijgt elke keer uw puntentotaal totdat het ogenblik komt, dat geen der andere deelne- U Pythagoreïsche en Rangse om megangen. mere een hoger totaal heeft en u de ladderprijs wint om dan weer met nul punten voor een volgende lad- dejklim te starten. Oplossingen uiterlijk 26 maart bin nen bij mr G. van Vorden, postbus 58, Eerbeek. Op briefkaart of brie fomslag setten: „Niet Piekeren maar Puzzelen 600" en in uw schrijven uw volledige naam en adres vermelden. Eventuele naams- en/of adreswijzigingen uitdrukke lijk opgeven. Niet slechts uw oplossingen, ook uw opmerkingen, kritiek, eigen denkwrochtsels, luimuitingen en vragen zijn en blijven hartelijk wel kom. Als u vragen heeft (bijvoor beeld naar uw stand op de ladder wilt informeren), dan behoeft u slechts een ongebruikt postaal kunstwerkje van 55 cent (te geef voor een kunstwerk zonder subsidie) in te sluiten. Gaarne spreek ik de wens uit, dat het gedraai in en door de figuren u niet met duizeligheid doet bevan gen, blijf ik, mr O. van Vorden De heer L A. Rang te Doom, naar memorie, geest en lijt gevan gen in Pythagoras' spiraal. DAMMEN Hoewel de halve finales al weer enige weken achter ons liggen, kan ik het niet laten er nog enige weken op terug te komen. Elk Jaar opnieuw leveren deze selectiewedstrijden een groot aantal zeer boeiende partijen. Partijen, die stuk voor stuk gedurfd zijn opgezet en bovendien partijen van een vrij hoog gehalte, al laat ledereen natuurlijk wel eens een steekje vallen. En dat er wel enige steekjes zijn gevallen, heb ik de vori ge week al laten zien. Vandaag een analyse van mijn partij tegen de Amsterdammer Joost Hooijberg, die deze wedstrijden goed begon, maar aan het eind met een kleine inzin king te kampen had, die hem nood lottig is geworden. Wit: J. Hooijberg Zwart: F. Drost 1. 22-28 19-23 2. 28x19 14x23 3. 37-32 10-14 4. 41-37 14-19 5. 46-41 5-10 6. 35-30 De scherpste voortzetting al raakt 6. 32-28 23x32 7. 37x28 steeds meer in zwang. Zwarts sterkste zet ls dan ongetwijfeld 7.16-21 8.31-26. Andere kan zwart met 21-26 later proberen voordelig te profiteren van het onbe zette veld 16. 8. .18-22 9. 41-37 11- 16. Daarna kan wit voortzetten met 34-30, 38-32 of 37-31. waarna interes sant spel kan ontstaan. 6. .20-25 Natuurlijk moet zwart de uitdaging accepteren, daar anders wit het voordeel van het open veld- op 35 zou krijgen. 7. 33-29 17-21. Ge bruikelijk is 17-22 of 10-14. Met de eerste voortzetting kan de zwartspe- ler dan proberen, door schijf 10 te laten „hangen" zoals dat in vakter men heet, zijn centrumschijf op 23 te offeren en een tegenaanval in te zet ten op de witte schijf op veld 27. In de C-cursus, die door oudwe reldkampioen Plet Roozenburg voor de Leidse onderwijsinstelling ls ge maakt, oppert deze het idee ook al maar dan met een zwarte schijf op veld 20 Lp.v. op veld 10. In een van de kampioenschappen van Nederland ('71 geloof ik) komt vanuit een ande re opening ook Iets dergelijks op het bord tussen Schotanus met wit en Wlersma, maar toen bleek ook al het gemis van een zwarte schijf op veld 10. In deze partij speel ik echter een zet, waar mijn tegenstander niet op rekent, maar die wel met een korrel tje zout moet worden genomen. De term „blufzet", die Sijbrands in zijn kolom in De Volkskrant heeft ge bruikt, ls wel de beste omschrijving. Mijn tegenstander is echter wat bang voor de zet 21-26 met een en igszins ongelukkige opstelling van zijn lange vleugel, maar ik denk niet dat dit erg nadelig zal werken. 8. 31-26 hier hoopte lk op). 10-14 9. 26x17 11x22 10. 40-35 23-28 (van enig gevaar is geen sprake, dus waarom niet?) 11. 32x23 19x28 12. 38-33. Mijns inziens kan wit eerst beter met 37-31- 26 of 36-31-26 zijn zwakke linkerflank oplossen, want over enige zetten zal dit niet meer mogelijk zijn. 12. 16-21 13. 42-38 21-26! De zet waar alles om zal draalen. Wit zal het ongelukkig opgestelde blokje 36, 37, 41 niet meer in het spel kunnen betrekken. Dat zal zijn ondergang tot gevolg hebben. 14 30-24 6-11 15. 38-32 11-17 16. 32x23 13-19 17. 24x13 8x28 18. 43-38 17-21. De clou is dat 36-31 verhinderd is door 28-32 (meerslag naar 8) en dat op 38-32 ook 26-31 volgt met dezelfde meerelagflnesse. Ik wil niet zo cru zijn te beweren, dat wit hier al verlo ren staat, maar toch geloof ik, dat dit best eens het geval zou kunnen Zijn. Zo zal na 19. 48-43 14-19! 20. 29-24 (zo niet, dan op de volgende zet 19-23!) 19x30 21. 35x24 21-27 veld 29 voor altijd taboe zijn voor wit, van wege de combinatie met 25-30 of 15-20 gevolgd door 27-31 met schijf winst voor zwart. Ook op een zet als 35-30 speel lk 14-19-23, waarna wit in grote temponood moet komen, doordat 38-32 en 36-31 nooit zullen mogen door de al eerder aangegeven meerelagflnesse. 19. 45-40 21-27! (zie diagram). 20. 48-43. Nu is 27-31 etc. verhinderd door 50-45 gevolgd door 34-30 en wit wint. 20.25-30! (de surprise!) 21. 35x24 (op 34x25 wel 27-31) 14-19! 22. 24x13 27-31 23. 36x27 22x42 24. 13x22 (33x22 42x24 en 22-17 faalt wegens 21-27 met dam) 28x17. Nu staat wit een schijf voor, maar de keus is moeilijk. Het is duidelijk, dat na 41-37 42x31 de aanval op wits linkervleugel snel en moeiteloos door zal slaan. 25. 29-24 42-48 26. 33-29 Wit kan de dam weer afvangen, en zwarts pro bleem is nu, dit voor hem zo voorde lig mogelijk te laten doen, want na tuurlijk blijft de zwakte aan wits linker kant aanwezig. 26. 17-21 27. 34-36 48-31 28. 47-42 31x48 29. 39-34 48x39 30. 44x33 26-31 31. 41-37 31x42 32. 38x47 21-27 33. 49-43 27-31 34. 33-28 Wits enige kans is nog te vinden in de aanval, daar het nu al voorspelbaar ls, dat zwart niet te stuiten is op wits lange vleugel. 34. 12-17 35. 30-25 17-21 36. 34-30 21-27 37. 24-19 9-13 38. 19x8 2x13 39. 40-35 31-37 40. 43-38. Wit hoopt op 37-42, omdat hij dan nog remisekan sen krijgt na 28-23 en na het slaan 23-19 met onvermijdelijke doorbraak. 40. 13-19 41. 38-33 27-31 42. 29-24 3-9 43. 24x13 9x18 44. 33-29 31-36 45. 50-44. Wit besluit ten einde raad zijn toe vlucht te zoeken in kleine finesses. 4537-42. De beste en zekerste 46. 47x38 364 1 47. 4440 15-20! Direct 4146 verUest door 29-23 18x29,30-24 46x30 meerslag, en misschien kan wit dan nog wel winnen. 48. 25x14 4146 en wit gaf op. Een interessant duel, waarin lk overi gens wel enigszins door mijn oppo nent ben geholpen. FRANK DR08T

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 23