Veel dieren gedood op wegen Goede voorbereiding op een opname Bewegen als - eerste spel 14.300 Wetenschap en techniek Vooral onder vogels aantal slachtoffers zorgwekkend groot Bulletin (2) Winter op Mars 4 ZATERDAG 26 FEBRUARI 1977 BINNENLAND Trouw/Kwartet 15 LEERSUM Dat op de Nederlandse wegen jaarlijks talloze dieren de dood vinden, zal niemand betwijfelen. Maar hoeveel het er zijn en welke soorten het zwaarst worden getroffen, is bij benadering niet te zeggen. Ook nu een eerste systematisch onderzoek naar de anonie me slachtoffers van het verkeer bijna is afgerond, blijft het noemen van aantallen een onverantwoorde slag in het duister. Wat echter wel uit het onderzoek van de vogelkundige Dick Jonkers uit Leersum en de onderwij zer Geert de Vries uit Jutphaas valt te leren, is dat het aantal slachtoffers zorgwekkend groot moet zijn. Met behulp van zeventig vrij willigers en de steun van de Nederlandse' vereniging tot be scherming van vogels hebben zij 28 maanden lang tweehon derd van de 51.000 kilometer die het Nederlandse wegennet telt, op de aanwezigheid van kadavers onderzocht, waarbij is getracht een zo goed moge lijke afspiegeling van de ver schillende landschappen te verkrijgen. Zij vonden in die periode meer dan twintigdui zend dode dieren, waarvan on geveer tweederde vogels. Miljoenen De verleiding is groot deze cij fers terug te rekenen tot het aantal slachtoffers per kilome ter weg per Jaar en dat dan weer te vermenigvuldigen met het totaal aantal kilometers weg Dat rekensommetje leert dat er jaarlijks zo'n 2,5 miljoen dieren zouden worden doodge reden. Maar zo simpel ligt dat niet. Dick Jonkers, werkzaam bij het Rijksinstituut voor na tuurbeheer, waarschuwt voor dergelijke rekenarij: „Het is gevaarlijk de door ons gevon den aantallen zo «Je hanteren. Er zijn zoveel factoren in het geding dat dit niet ver antwoord is. Je moet rekening houden met de verkeersdicht heid, met de aanwezigheid van voedsel langs of op de weg, met de aanwezigheid van bepaalde soorten in het betreffende ge bied. Het enige dat je kunt zeggen, is dat de aantallen die we hebben gevonden, een mi nimum zijn. We hebben nu een statisticus gevraagd te bekij ken of het mogelijk is iets met de cijfers te doen, maar ge makkelijk zal dat niet zijn." Het onderzoek kon door ver schillende oorzaken niet volle dig zijn. Zo kon niet iedere dag worden geteld, maar moest een minimum van één keer per week worden aangehouden. Verder is niet in de stad geteld en moesten de autosnelwegen buiten beschouwing blijven. Risico Dick Jonkers: „We hebben geen toestemming gekregen van rijkswaterstaat langs au tosnelwegen, waarop Je im mers niet mag lopen, te zoe ken. Hoewel we aanboden spe ciale kleding te dragen en een verzekering af te sluiten, werd en dat is wel logisch het risico te groot gevonden. Toch hebben we wel enkele cijfers van mensen die langs de weg werken en als vogelliefhebber dagelijks tellen. Zo vond ie mand op de wég tussen Velsen en Halfweg op tien kilometer in één jaar 598 dode vogels, van 59 soorten. En op de pro vinciale weg tussen Venray en Horst vond een wegwerker over tien kilometer 21,7 dode vogels per kilometer per Jaar. „Ook uit het buitenland zijn geen exacte cijfers bekend. De Deen Hansen kwam in 1969 tot een ruwe schatting van drie miljoen dode vogels per Jaar op de Deense wegen. Overi gens moet niet worden verge ten dat de weg maar één facet is in de scala van bedreigingen. In een vorig jaar verschenen rapport van het Rijksinstituut voor natuurbeheer staat dat door Hans Schmit waarschijnlijk meer dan een miljoen vogels per Jaar zich doodvliegen tegen hoogspan ningsmasten." Opmerkelijk in het onderzoek is dat er maar weinig zangvo gels zijn gevonden. Maar dat wil. aldus Dick Jonkers, niet zeggen dat er ook weihig wor den doodgereden. De kleine vogeltjes zijn snel verdwenen, ze waaien gemakkelijk weg en als er veel verkeer is, zijn ze snel „plat" gereden. Boven dien trekken de kleine dode vogeltjes aaseters aan. Dick Jonkers: „Als een kraai een fltis ziet, is dat beetjes zo verdwenen. We hebben een proef genomen en 132 kada vers van eendagskuikens uit gelegd. Binnen 24 upr was meer dan de helft verdwenen. De aaseters zelf worden ook vaak doodgereden, we hebben soms ook een doodgereden egel, zwarte kraai of buizerd gevonden naast het aas. De aanwezigheid van voedsel is trouwens toch een belangrijke doodsoorzaak. Voedsel dat uit de auto wordt gegooid, trekt eksters, kraaien en kokmeeu wen aan. Hetzelfde is het geval met bomen en heesters die vrucht dragen en vlak langs de weg staan. Ik wil niet zeg gen dat je geen beuken meer langs de weg moet zetten, maar blaas dan wel de nootjes uit de berm. Overigens gebeurt dat al op sommige plaatsen." Bij de kans getroffen te wor den, speelt het gedrag van de dieren ook een grote rol. Som mige vogels, zoals de wiele waal, vliegen van boomtop naar boomtop en lopen dus weinig risico. Fazanten daar entegen rennen de weg over en merels vliegen laag met alle gevaar vandien. Een egel rolt zich op en blijft liggen spreeuwen lopen de weg op om dode insecten te pakken. Pad den hebben vaste over steekplaatsen, hoewel dat het wat gemakkelijker maakt maatregelen te treffen. Zo is in Den Haag vorig jaar tijdens de paddentrek met succes tijde lijk een weg door het duinge bied afgesloten. Hoewel voorzichtigheid roet de cijfers geboden is, valt in grote lijnen toch wel aan te geven hoe de slechte situatie voor de dieren enigszins kan worden In de 28 maanden dat twee honderd kilometer van het Ne derlandse wegennet regelma tig (minstens één keer per week) is onderzocht, zijn 14.300 dode vogels gevonden, ver spreid over 126 verschillende soorten. Daarnaast werden 343 huisvogels gevonden (postdui ven, parkieten) en 444 huisdie ren (415 katten en 29 honden). Verder werden 5.019 dode zoogdieren gevonden (24 soor ten) en 1.151 reptielen en amfi- biëen (9 soorten). Wat de vogels betreft, ziet de „top-tien" er als volgt uit: me rel 2414, huismus 1966, spreeuw 1491. kokmeeuw 1085, wilde eend 817, waterhoen 455, houtduif 441, fazant 426, meer koet 315 en kievit 308. Uit deze cijfers valt niet zonder meer af te leiden dat de meeste gevon den vogels in hun voortbe staan worden bedreigd, want juist deze vogels broeden in grote aantallen (tienduizenden paren) in ons land. Dick Jonkers: „Voor andere vogels waar er minder van zijn gevonden, is de weg een be langrijker doodsoorzaak. In Nederland zijn tussen de drie honderd en vijfhonderd paren kerkuilen. Wij hebben 32 dode kerkuilen gevonden, terwijl in de periode van 1970 tot 1975 166 meldingen van dode kerk uilen op de weg zijn verza meld. Het is nog niet duidelijk of de 32 door ons gevonden kerkuilen hiertoe behoren. Uit cijfers van Staatsbosbeheer blijkt dat in Limburg jaarlijks 25 dassen worden doodgere den. Dat lijkt niet veel, maar het is wel veel als je weet dat er maximaal een paar honderd dassen in Nederland leven. Van de ree bij voorbeeld is bekend dat er per Jaar twee duizend worden doodgereden. Dat is maar liefst tien procent van het bestand." verbeterd. Dick Jonkers: „De automobilist kan wel iets bij dragen, bijvoorbeeld door geen rommel meer uit de auto te gooien. Ook zou hij wat defen siever kunnen rijden, zijn snel heid waar mogelijk aanpassen, zonder nu weer het overige ver keer in gevaar te brengen. Meer inzicht Verder zou, vóór een weg wordt aangelegd, het gebied beter moeten worden onderzocht. Bij nieuwe wegen vallen in het begin vaak veel slachtoffers, waarna het afneemt tot een zeker basisniveau. Dat is te verklaren door het feit dat de weg door de biotoop (woonge bied) van een dier gaat. Daar door worden vaste routes, vas te vluchtwegen afgesneden. Het is niet uitgesloten dat hier door een groot deel van de plaatselijke dieren wordt doodgereden. Voor de aanleg moet meer inzicht in de fauna worden verkregen, en om de zeldzame dieren daarin te spa ren, dient het tracé van de weg te worden verlegd. Een verhoog de weg vormt in een open land een grote barrière; een ver diept aangelegde weg daaren tegen spaart vogels doordat ze van boom naar boom over het verkeer heen vliegen. Verder moeten liefst geen vruchtdra gende heesters langs de weg worden aangeplant en wegen waar veel vruchten op vallen, zouden moeten worden schoongeblazen. Het nieuwe beleid om bermen niet meer te maaien, is overigens niet on gunstig en kan voor sommige soorten betekenen dat er min der slachtoffers vallen." UTRECHT „U bent opgenomen in een psy chiatrisch ziekenhuis. De opname zelf ervaart u misschien als een moei lijke opgave. U gaat weg uit uw gezin, uw werk en uw vertrouwde omge ving en komt in een vreemde omgeving met andere mensen. Wij be seffen dat ons ziekenhuis voor u een onbekende wereld is en dat u daar onzeker en misschien ook angstig tegenover staat. Met dit boekje wil len wij proberen u een beetje voor te bereiden op uw verblijf bij ons". Zo begint een Voor beeldboekje, dat de Nationa le Ziekenhuisraad heeft sa mengesteld voor patiënten, die zijn of worden opgeno men in een psychiatrisch zie kenhuis. Het is toegestuurd aan de besturen en directies van alle psychiatrische zie kenhuizen in de hoop, dat het huidige voorlichtingsmateri aal voorzover verouderd of helemaal niet aanwezig aan dit Voorbeeldboekje wordt getoetst en waar nodig vervangen of aangepast. De tekst van het NZR-boekje kan daarbij als basis dienen, aldus de NZR, die bij de sa menstelling niet over één nacht ijs is gegaan. Uitgangspunt bij het boekje door Kees de Leeuw is geweest, dat de rechten van de patiënt moeten wor den erkend, dat hij of zij niet betutteld moet worden, maar als mondig persoon behoort te worden betrokken bij be slissingen. die in verband met de behandeling worden genomen. Een benadering, die past bij de huidige opvat tingen in de psychiatrie en die de NZR nu ook probeert te bewerkstelligen in de aan gesloten psychiatrische insti tuten. Immers nog lang niet overal zijn deze opvattingen gemeengoed en wordt de pa tiënt onmondig gehouden, niet betrokken bij een behan delingsplan en wordt zonder hem beslist. Werkgroep Voor het het boekje heeft de NZR een werkgroep samen gesteld, die zich aan de tekst zette. Die tekst is doorge sproken in het sectiebestuur en daarna voorgelegd aan en kele vertegenwoordigers van de Cliëntenbond. Waarom deze patiëntenvereniging niet meteen hierbij betrok ken is geweest is mij niet duidelijk, maar het feit dat men deze bond heeft ge raadpleegd, pleit niettemin voor het kritisch vermogen van de NZR. Het boekje geeft goede, duidelijke en afgewo gen informatie. Zo staat on der het hoofdstukje „Wat is een psychiatrisch zieken huis?" dat het een gespeciali seerd ziekenhuis is, waarin mensen worden opgenomen, die in geestelijke moeilijkhe den zijn geraakt en die niet op een andere manier bui ten het ziekenhuis kunnen worden opgevangen. „Meest al bestaat er verband tussen de geestelijke en lichamelij ke klachten, maar ze kunnen er ook het gevolg van zijn. Daarom wordt er in een psy chiatrisch ziekenhuis ook al tijd aandacht besteed aan uw lichamelijke conditie". Behandeling Over het meebrengen van dingen als kleding en bezit tingen wordt niet te veel, maar ook niet te weinig ge zegd, terwijl daarentegen bij de behandeling uitgebreider wordt stilgestaan. Tekenend voor de strekkingen van het boekje is een zin als „Na uw opname proberen wij samen met u inzicht te krijgen in uw probleem". Ten aanzien van de therapieën kan men lezen, dat een belangrijke therapie is het samenwonen in een groep en alles wat daarmee te maken heeft, zoals dat op de afdelingen gebeurt. Een andere therapie is de ge sprekstherapie. „Door een gesprek proberen wij uw situ atie voor u en voor ons zo helder mogelijk te maken en samen met u te ontdekken wat er aan gedaan kan wor den en hoe. Dat gesprek kan plaatsvinden tussen u en een of enkele teamleden, of in een gespreksgroep die bestaat uit meer patiënten en leden van het behandelend team. Het kan nodig zijn dat we niet alleen met u praten, maar ook met iemand van uw fami lie of bekenden. Dat wordt natuurlijk met u besproken". Ook onderwerpen als geeste lijke verzorging, financiën (met nuttige wenken over de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) en contact met „buiten" ontbreken in het boekje niet. Belangrijk is te vens de informatie over de gedwongen opname, de vrij willige opname, het verschil daartussen en de wijze waar op men klachten kan uiten. „Voor alle patiënten van ons ziekenhuis ongeacht de wijze waarop zij zijn opgeno men geldt dat zij volledig vrij zijn post te ontvangen van en te verzenden aan wie dan ook en dat wij hen volle dig vrijlaten contact op te nemen en bezoek te ontvan gen van een advocaat", zo laat men weten. Patiëntenraad Tot slot wordt nog iets ge zegd over de patiëntenraad en het bestuur, waarna een plattegrond van het zieken huis het boekje besluit. Zoals gezegd een uitgave met nutti ge informatie niet alleen voor de patiënt zelf, maar ook voor familie en vrienden. Spelen ls gewoon leuk, dat mag na de ernstige spellfiL tjes van vorige week (vrijdag) ook wel eens gezeul wezen. Het ls bovendien een puur wetenschappelijkal vaststelling. Twee Amerikaanse psychologen hebbeirj heel nieuwe ideeën over spelen gekregen door meU verstand en gevoel naar Jonge kinderen en aapjes te kijken. Bestaande theorieën, melden zij, missen niet- alleen het contact met de feiten, maar zijn verstoken- van elk idee van pret. Een opmerkelijk bezwaar, maar professor Harry Harlow van de universiteit van Wis consin en zijn medewerkster Clara Mears weten op een aan stekelijke manier duidelijk te maken dat ze het menen. Moeders, zowel mensen- als apenmoeders, verschaffen hun Jonge kind een gevoel van vei ligheid en vertrouwen van waar uit zij het aandurven om met hun soortgenootjes te gaan spelen. En dat samen spelen lijkt nogal belangrijk voor hun sociale ontwikkeling. Jonge rhesusaapjes ontwikke len tussen hun vierde en hun achtste levensmaand twee vor men van samen spelen: een soort krijgertje en een onover zichtelijke stijl van stoelen. Het ls overigens aardig dat bij mensenkinderen in het verge lijkbare stadium van ontwik keling tussen anderhalf en twee en een half Jaar iets dergelijks te zien valt. Maar Harlow en Mears waren vooral geïnteresseerd in het stadium dat daaraan vooraf gaat. Echt samenspelen komt niet zomaar uit de lucht vallen, maar uit wat voor gedrag het zich ontwikkelt, is lang ondui delijk geweest. „In de eerste helft van de twintigste eeuw was het mode om te denken dat kinderen een periode van „parallel spel" doorliepen, waarin ze geen directe wissel werking met andere kinderen hadden. Maar dat idee wordt weinig meer genoemd, waarschijnlijk omdat het niet bestaat", schrijven de Ameri kanen. Je zou ook kunnen denken dat verkenningsdrang en nieuwsgierigheid van belang zijn bij de ontwikkeling naar het samen spelen, maar ook dat leverde weinig boelende gezichtspunten op. Harlow en Mears grepen terug naar iets dat zo vanzelfsprekend leek dat het nooit degelijk was on derzocht. Jezelf door de ruimte bewegen als spel, gewoon, om dat het een fijn gevoel is. ZIJ lieten een stel Jonge rhe susaapjes samen opgroeien in een speelkamer met volop ge legenheid tot springen, rennen, zwaaien aan een ring, klaute ren en andere acrobatische toeren. Van hun derde tot hun zesde levensmaand gingen de aapjes daar steeds vaker ge bruik van maken. Dat was echl- een voorstadium van het sa^' menspelen De aapjes begonZ nen er eerder mee en deden hei. duidelijk in hoofdzaak alleen- en voor zichzelf. Toch was dé aanwezigheid van hu», „vriendjes" wel degelijk van belang. Want wanneer een aap! Je alleen in de speelkool werd gezet, protesteerde het heftig Er werd niet meer geslingera en geklauterd, het was kenne lijk bar ongezellig. Hoewel zwaalringen, ladder* tjes en rekstokken het b£ weegspel duidelijk in de hanfl werkten, waren ze niet echi noodzakelijk. Dat blijkt ten eerste uit het spontane gedrag, van de Jonge aapjes. Zij genie ten van rollen, rennen en ovéT de vloer tuimelen, net zo als een mensenkind lacht ware neer het over het gras holt dj zich steeds opnieuw op de* vloer laat vallen. („Een vloer die gelukkig voor baby's niet ver weg ls", noteren onze psju chologlsche vrienden). Ook in het experiment werfl vastgesteld dat de speciale ap. paratuur niet echt nodig wat om het beweegspel aan cfJJ gang te houden. Dat gebeurde heel systematisch door de helft van de aapjes een poos een leeggehaalde speelkamer aan te bieden. Dat vonden ze nau welijks een bezwaar: gerend efl gesprongen werd er toch wel. Ze werden zelfs vindingrijker dan ooit De lage plateaus die alleen geschikt leken om rustig op te zitten, werden nu lan- ceerplatforms voor ongelooflij ke afstandssprongen. Harlow en Mears zijn ervan overtuigd datze een belangrijk stadium verkend hebben in de ontwikkeling van niet alleen apen- maar ook mensenkinde ren. „Wanneer Jonge kinderen in de gelegenheid zijn om bc- weegspelletjes te doen, wordt eventueel slecht aangepast ge drag minder hardnekkig." En bewegen is gewoon plezierig. Dat er in Wisconsin plezierig onderzoek gedaan ls. blijkt uit de hele publicatie. Wie de kans heeft, zou echt het oorspronke lijke verhaal moeten lezen, want ze kunnen nog goed schrijven ook. (Harry Harlow en Clara Mears, The power and passion of play, New Scientist, 73, 336-338; 10 februari 1977). De technische hogescholen van Twente, Eindhoven en Delft overwegen om samen de informatie over hun wetenschappelijk onderzoek aan een breed publiek ter hand te nemen. Dat bericht het hoofd van bet Twentse voorlichtingsbureau, de heer J. Peters, in een reactie op mijn uitgesproken droefenis van twee weken geleden over het „Wetenschapsbulletin" van zijn hogeschool. Dat bulletin blijkt in eerste instantie gericht te zijn op een beperkte maar toch zeer uiteenlopende groenmensen, de bezoekers van de jaarlijkse industriedag van de TH Twente. Zij komen uit verschil lende bedrijfstakken, en daardoor kan het bulletin inderdaad bol staan van verschillende vaktalen en toch een ingang vormen vocfj het leggen van nuttige contacten. En laten we maar aannemen dat het afstudeeronderzoek van studenten in het bulletin vanself zinvoller gerangschikt wordt tegen de tijd dat er een onderzoekbeleid echt van de grond komt Een hoopval teken en een bewijs dat het best beter kan, kwam intussen van detelfde TH Twente: een afzonderlijk overzicht van de werkzaamheden op het gebied van de bio-medische techniek. Daarin is inderdaad de weg te vinden. Maar voor dit terrein, dat dwars door vier afdelingen heen loopt, is dan ook een apart coördinatiecentrum in de weer, dat duidelijk kansen ziet om groter te groeien. En dat zijn zeldzame kansen tegenwoordig. Illustratie uit het 'voorbeeldboekje' zodat ook deze enigszlng op gebeurt. Of althans zou moe de hoogte zijn van wat er in ten gebeuren, in navolging een psychiatrisch ziekenhuis van dit NZR-voorbeeld. Terwijl wij naar het voorjaar toe leven, kondigt zich op het noordelijk halfrond van de pla neet Mars nadrukkelijk de win ter aan. De Amerikaanse Vikin gen 1 en 2 staan daar nog steeds bun bodemmonsters te testen, weerberichten te maken en, wat de Viking 2 betreft, Marsbevin- gen te registreren. Die weerbe richten worden voortdurend minder behaaglijk. Vanuit zijn vrij noordelijke po sitie heeft de Viking 2 al minima van 71 graden vorst gemeld, bij windsnelheden tot 80 kilometer per uur. De meteorologen ver wachten dat het toestel binnen «en maand of twee door de groeiende poolkap (van kool- zuursneeuw) zal worden over vallen. En het is bepaald niet uitgesloten dat het technisch de lange winter zal overleven. Zo lang de antennes en de meteoro logische instrumenten hoven de sneeuw uit blijven steken, hoop ik dat het goed gaat, zegt Mars weerman dr. J. A. Ryan. Intussen gaan de onderzoekpro gramma's van de bodem in extra tijd door, en worden zelfs steeds ambitieuzer. Viking 1 heeft een maand de tijd gekregen om een greppeltje te graven van dertig centimeter diep. Men wil bekij ken of diepere grondmonsters dezelfde merkwaardige reacties vertonen als die van het op pervlak van de planeet. De spe culaties over levende organis men als mogelijke oorzaak van die merkwaardige reacties, zijn langzamerhand toch uit de be richtgeving van de NASA ver dwenen. Men spreekt nu zonder veel slagen om de arm over de „ingewikkelde bodemchcmic" van Mars. Dat het greppeltje een maand moet duren, hangt direct samen met de uiterst beperkte energie voorziening van de Vikingen. Er ls een continu elektrisch vermo gen van 75 watt beschikbaar. Stroom dus voor één niet te grote gloeilamp, en daar moet het hele toestel op werken. Alle elektriciteit die op een bepaald moment niet nodig is, gaat de accu in. En met die opgespaarde restjes kan af en toe, met mate en bedachtzaam, de graaiarm worden bewogen. Intussen is een ander NASA- team met een olijk rapport geko men over de mogelijkheid om de hele planeet maar bewoonbaar te maken voor mensen (jawel, zonder ruimtepakken). Een klassiek idee uit de science- action literatuur, doodserieus doorgerekend. Maar vóór het jaar 3000 zullen we het wel niet meemaken. (Liefhebbers kun nen een samenvatting vinden in Science, 105, 668; 1977)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 15