De taal van de overheid De winkel van Warnke geneeskunde en koren scheiden De toon die de muziek maakt nVRIJPAG 25 FEBRUARI 1977 Trouw/Kwartet PS 11 - RH 13 Er bestaat al kritiek op de taal van de overheid sinds hier In de Lage Landen een eenheidstaal ontstond. In 1569 bijvoorbeeld waarschuwt Jan van Hout. de stadssecretaris van Lelden, tegen het overmatig gebruik van uitheemse woorden ln stukken die het landsbelang betreffen. Als we alle kritieken mogen geloven, dan ls de taal van ambtenaren onpersoonlijk, Ingewikkeld, vaag, nietszeggend, ouderwets enz. enz. enz. Ik ben niet van plan hier nog een jammerklacht aan toe te voegen. En soms kan kritiek ook heel goedkoop zijn. Een voorbeeld: het kost mij weinig moeite om de troonrede van vorig jaar af te schilderen als een onbegrijpelijke, liturgische litanie uit het ritueel van de Ridderzaal. Maar daar koopt niemand iets voor. Voordat lk Iets zeg over „ambtelijke stijl" eerst een paar opmerkingen over een discussie ln de vorige eeuw tussen de Jurist Thorbecke en de literator Van Lennep. Als u deze discussie hoort en die vergelijkt met de discussie tussen Den Uyl en Vondeling over de taal van de troonrede, dan zult u ongetwijfeld zeggen: de geschiedenis herhaalt zich. Van Lennep en Vondeling In 1844 gaf Van Lennep een boekje uit met de titel „Proeve eener verduitsching der Grondwet". Hierin uitte hij veel bezwaren tegen alle buitenlandse, „ondultsche" woorden. „Het zal - aldus Van Lennep lichter vallen het Haarlemmer Meir leêg te malen, dan de sedert een halve eeuw bij ons ontstane ondultsche woorden uit de taal te pompen." De grondwet geeft door „het gebruik van een verkeerd woord", door „het gemis van klaarheid ln een volzin" aanleiding tot „treurige hairkloverijen en beuzeltwisten". Hoe reageerde Thorbecke op deze vertaling van de grondwet? Het volgende citaat is kenmerkend voor het meningsverschil tussen een staatsman en een taalman. „Ik twijfel - aldus Thorbecke of in eenig beschaafd Land der wereld de hulp van een taalkundige van beroep voor zulk een arbeid noodig zou zijn gekeurd. Zal ook de verdienstelijkste letterkundige een opstel van wet altoos gelukkig beschaven? Het begrip, dat hij niet heeft gevat, zal hij al schavende onzigtbaar maken." Eigenlijk zegt Thorbecke: elke verduidelijking pleegt verraad aan de oorspronkelijke tekst. Daarom is er geen plaats voor iemand die moeilijke teksten wil vereenvoudigen. En hoe reageerde de minister-president vorig Jaar ln een brief aan de heer Vondeling op de vereenvoudiging van de troonrede? De herschreven troonrede wijkt in betekenis vijf procent af van de oorspronkelijke tekst. Dus door vereenvoudiging wordt de oorspronkelijke tekst geweld aangedaan. U ziet het: een zelfde reactie als die van Thorbecke. Maar vaak is de kritiek op het vereenvoudigen van overheidsteksten nog scherper: Die taalmensen willen mijn mooie tekst dwingen in het keurslijf van een kleurloze eenheidstaal! En: moeilijke zaken kun je niet eenvoudig weergeven. De relativiteitstheorie van Einstein kun je toch ook niet uitleggen ln kindertaal. En dan wel een probleem op het gebied van de selectieve investeringsregeling onder woorden brengen ln een soort toffe-jongens-stijl! Nee, uiteraard niet. Een ambtenaar moet een „toon" kiezen die past bij de aard van de tekst. Dit kan ik het beste uitleggen met enkele voorbeelden. Eersteen voorbeeld uit de muziek. Als een componist treurige vioolmuziek wil schrijven, kiest hij niet de toonaard E-groot, maar wel bij voorbeeld es-klein, omdat we deze laatste toonaard als somber en treurig ervaren. Als de toonaard niet past bij wat de componist wil uitdrukken, dan gaat de zeggingskracht van zijn stuk verloren. Hetzelfde geldt voor een schrijver en zijn tekst. Iedereen zal aanvoelen dat een ambtenaar die voor enkele ministers een studierapport moet opstellen over het energiebeleid, moeilijk de volgende formulering kan gebruiken: „Heren, die kerncentrales maken dat we straks allemaal naar de knoppen gaan." Nee, die ambtenaar zal dan een toon kiezen die naar zijn Idee past bij de Inhoud van een ministerieel studierapport. Bijvoorbeeld. „Mijne heren, de ontwikkelingen binnen de nucleaire energievoorzieningen geven aanleiding om een catastrofe te voorspellen." Ik laat nu even ln het midden of hier de Juiste toon ls aangeslagen. Ik hoop alleen aangetoond te hebben dat het van belang is, dat de toon past bij de Inhoud van de tekst en de situatie waarin de Informatie wordt overgebracht. Als dat niet het geval ls, raakt de inhoud op de achtergrond of krijg Je bijverschijnselen die de aandacht van de tekst afleiden. Taalgebruik dat past bij de aard van de tekst, ls heel wat anders dan taalgebruik dat het gewicht of de status van de tekst moet verhogen. Maar helaas zie Je heel vaak dat ambtenaren hun tekst extra status proberen te geven door een hoogdravende taal die helemaal niet past bij de aard van de tekst. Ik doel hier op de statuselementen „oud", „duur" en „veel", die zich ln het taalgebruik uiten als: oude woorden, moeilijke woorden en omhaal van woorden. A. oude woorden. Wat dacht u van een zin als: „De minister ls voornemens telken Jare aandacht te schenken aan de wijzigingen die laatstelijk te dier zake bij wet zijn vastgesteld." Helaas dringen vernieuwingen ln de taal slechts langzaam door ln het ambtelijk door Jan Renkema apparaat. Dit wordt nog versterkt door de hiërarchische structuur van een overheidsinstantie. De man aan de top die al twintig Jaar lang dezelfde briefstijl hanteert, zal niet zomaar van schrijfwijze- veranderen. Maar dit hoeft toch niet te betekenen dat in teksten over eenvoudige zaken nog woorden voorkomen als: welker, dezelver, benevens, nopens, enz. enz. Op zich heb lk niets tegen deze woorden lk vind ze zelfs mooi! maar ze moeten passen bij de Inhoud. Als dat niet het geval ls. wordt de Informatie-overdracht belemmerd. Hetzelfde geldt voor: B. moeilijke woorden. Onlangs stelde een Kamerlid een vraag over het aantal gevallen van zelfverminking in de gevangenis. Maar welk woord gebruikte de minister ln zijn antwoord? Het aantal gevallen van automutilatie bedraagtDit dure woord past helemaal niet bij deze eenvoudige inhoud. Dit nog afgezien van het feit dat Jan Modaal bij „automutilatie" onmiddellijk denkt aan een kettingbotsing. Ik laat het bij dit ene voorbeeld, omdat ik nog ruimte nodig heb voor mijn derde en laatste punt. C. omhaal van woorden. De memorie van toelichting op de begroting van Buitenlandse Zaken begon ln 1975 met de volgende alinea: „Het ls er verre van dat zich aan de waarnemer van het wereldgebeuren een beeld van rust en stabiliteit voordoet. Als een van de hoofdtrekken van de Internationale situatie, en misschien wel de meest typerende, moet daarentegen Juist het optreden van nieuwe, sterk dynamische ontwikkelingen worden aangemerkt, waarvan zich over het geheel nog moeilijk laat voorspellen tot welke meer duurzame en substantiële wijzigingen ln de Internationale verhoudingen zij op den duur zullen lelden." Deze omhaal van woorden draagt zeker niet bij tot spreiding van kennis. Wel geeft deze woordenvloed de tekst een extra gewicht. Hetzelfde zou volgens methode B hierboven bereikt zijn met de woorden „panta rhel". Ik althans kan uit deze omslachtige alinea van ruim 70 woorden niets meer halen dan het oude beginsel van Hearclites: „Alles ls in beweging." Dra J. Renkema Is wetenschappelijk medewerker van de staatsuitgeverij en taalkundig adviseur van de com missie „Duidelijke taal". De Amerikaanse Senaatscommissie voor de buitenlandse betrekkingen heeft deze week met veertien tegen twee stemmen haar goedkeuring ge hecht aan de benoeming van Paul Warnke tot Amerikaanse onderhan delaar, met de rang van ambassa deur, in de besprekingen met de Sowjet-Unie over een vermindering van de strategische bewapening (het xgn. Salt-verleg). Met een wat ruimere marge, vijftien stemmen tegen een, ging deselfde commissie akkoord met Warnke's benoeming tot directeur van het Amerikaanse ontwapenings- en wa- penbeheersingsbureau (Arms Control and Disarmament Agency, oftewel ACDA). Warnke moet welis waar ook nog spitsroeden lopen in de Senaatscommissie voor de strijdkrachten, maar voorlopig is dat al een flinke stap op weg naar een definitieve benoeming. Op het eerste gezicht lijkt dat misschien niet zo verwonderlijk. Warnke is per slot van rekening vroeger adviseur van het Pentagon geweest en zelfs assistent-minister van defensie voor internationale vei ligheidszaken. Een degelijke figuur dus, aan wie niemand een strobreed in de weg sou willen leggen. Maar Warnke is ook een van de eerste critici geweest van de Amerikaanse 'betrokkenheid bij de strijd in Viet nam. En tijdens de Republikeinse heerschappij van de afgelopen acht Jaar heeft hij zijn kritiek op de Ame rikaanse atoombewapening niet on der stoelen of banken gestoken. Na de trieste afgang van Theodore Sorensen als kandidaat-directeur van de CIA had men ook over de benoeming van Warnke moeilijkhe den kunnen verwachten, met name van de rechterzijde in de Senaat. Maar dat is tot dusver meegevallen. Ongetwijfeld heeft het geholpen, dat Warnke zelf tijdens zijn „verhoor" door de Senaatscommissie gezegd heeft dat hij zich zorgen maakt over de toename van de Russische strate gische bewapening. In de Se naatscommissie voor de strijdkrach ten heeft hij daar inmiddels reeds aan toegevoegd dat er in de toekomst een moment kan komen, waarop de Amerikaanse positie gevaar loopt, wanneer althans de huidige ontwik kelingen in hetzelfde tempo door gaan. Warnke hoopt de kans te krij- door H. J. Neuman gen in het overleg met de Russen tot een deugdelijk en met waarborgen omkleed wapenbeheerslngsakkoord te komen en zodoende dat toe komstige risico-moment te vermij den. Maar zeker net zo belangrijk als de benoeming van Warnke is het feit, dat president Carter, door de functie van ACDA-directeur te com bineren met die van SALT- onderhandelaar, het geschonden prestige van het ontwapeningsbu reau herstelt. ACDA om nu verder deze afkor ting maar te gebruiken dankt zijn ontstaan aan een klacht van John F. Kennedy tijdens zijn campagne van 1960, namelijk dat er in het reusach tige regeringsapparaat van toen nog geen honderd mensen waren en dan nog verspreid over talloze depar tementen en bureaus die zich bezighielden met ontwapening. Toch hangen er aan de muren van het bureau twee portretten van Re publikeinen, namelijk van John McCloy die de oprichting en de orga nisatie voorbereidde, en van William Foster, die de eerste directeur werd. Een godsdienstig leider vond het maar zo-zo dat al die grote zakenlui in de top van de ACDA geen connec ties hadden met de traditionele vre desbeweging en dat zei bij ook tegen Kennedy. Maar de president zette uiteen dat het Pentagon en de oppo sitie in het Congres zich niet veel gelegen laten liggen aan traditionele pacifisten, en hij voegde daaraan toe: „IJ gelooft toch in de bekering, nietwaar?" Pas later bleek dat Ken nedy zelf op dit punt ook vatbaar was voor bekering. Want eerst had hij in die hele ACDA niet veel anders ge zien dan een propagandastunt, waarmee hij indruk kon maken op neutrale mogendheden en op de „wereldopinie". De ambtenaren die zich in het voor jaar van 1962 voorbereidden op de ontwapeningsconferentie in Genève gaf hij opdracht enkele voorstellen uit te werken die konden dienen als tegenwicht voor de verleidelijke en zo simpele voorstellen van de Rus sen, maar die toch ook weer niet zo ingewikkeld en voorzichtig waren dat er geen aardigheid meer aan was. Pas heel langzaam kwam Ken nedy tot het inzicht dat het zinloos was de bewapening steeds hoger op te schroeven en dat er heel wat aantrekkelijker bestedingen moge lijk waren van het geld dat ACDA misschien voor hem kon besparen. ACDA groeide tijdens de presi dentschappen van Kennedy en Johnson gestaag in aanzien. Een ware bloeiperiode brak aan tijdens de vier jaar dat Gerard C. Smith het bureau leidde en tevens de onder handelingen voerde met de Russen. Maar president Nixon en Henry Kis singer, die alsmaar geen kans zagen de Vietnamese crisis tot een bevredi gend eind te brengen, hadden het geduld niet dat nodig was om te wachten totdat Smith een werkelijk bevredigend SALT-akkoord uit het vuur had gesleept. Zij duwden hem, figuurlijk althans, van zijn stoel, forceerden een eerste SALT- akkoord en negeerden hem daarna vrijwel tijdens de persconferentie. Toen de rechterzijde van de Ameri kaanse Senaat met name senator Henry Jackson losbarstte in kri tiek op het akkoord waren Nixon en Kissinger maar al te graag bereid do schuld op de ACDA te schuiven. Woensdag 3 januari 1973 kreeg ACDA te horen, dat er het komende jaar stevig in zijn begroting sou wor den gesneden. Het zou niet de ge raamde negen miljoen dollar krijgen doch slechts iets meer dan zes mil joen. De verbijstering steeg ten top toen Smith een man in «eer goe den doen diezelfde dag be kendmaakte dat hij ermee kapte en de regeringsdienst verliet. Ambassn- deur E. Alexis Johnson een ge wiekst en bekwaam carrière diplomaat, maar een onwetende op ontwapenlngsgebied werd belast met de voortzetting van de SALT- onderhandelingen; het direc teurschap van ACDA ging - nadat senator Jackson de gelegenheid was geboden zijn veto uit te spreken over enkele andere kandidaten naar de in Zwitserland geboren dr. Fred. Iklé. De eenzijdige korting op de begroting, de schelding van de functies van directeur en ambassa deur en de overplaatsing naar elders van tal van ACDA-medewerkers brachten in het bureau een ware indentlteitscrisls teweeg. John McCloy die zijn eigen schepping trachtte te sauveren kreeg van Nixon nul op het rekest Maar als de president mocht hebben gemeend, dat van Iklé die vrijwel zijn hele volwassen leven in acade mische kring had doorgebracht niet al teveel sou uitgaan in politiek opzicht dan had hij het toen mis. Bedaard maar onverzettelijk ging de nieuwe directeur zijn gang. Achter de schermen sette hij de Verenigde Staten aan tot nieuwe initiatieven om de uitvoer van nucleaire techno logie (en daarmee de kans op sprei ding van het kernwapenbezit) tegen te gaan. Ook wist hij de Invloed van zijn bureau op de aankoop van nieu we wapensystemen te vergroten en wettelijk vast te leggen. Op het ogenblik kunnen in de Verenigde Staten geen grote wapensystemen meer worden aangeschaft, zonder dat ACDA eerst, in een zgn. „impact statement", zijn schatting heeft ge geven van de gevolgen van so'n aan koop op bet verdere verloop van het ontwapeningsgesprek. Maar soms trad Iklé ook onversaagd in het openbaar op, zoals in novem ber 1975 toen hij in een rede te Milwaukee zei dat de Verenigde Sta ten maar eens moesten beloven dat zij nooit als eersten kernwapens souden inzetten tegen grote bevol kingscentra. Volgens hem een zaak van „fundamentele zedelijkheid". Kortom, onder Iklé heeft ACDA een deel van het onder Nixon verloren terrein herwonnen. Door de nieuwe directeur ook te belaston met de SALT-onderhandelingen heeft pre sident Carter het aanzien van ACDA nog verder hersteld. door Jelle Jan KHnkert Masseren, kraken, bekloppen, prikken, aderlaten of gewoon brandnetels eten. Dat ls wellicht de keuze waarvoor genezing zoekende Nederlanders zich in de toekomst geplaatst zullen zien. Tenminste, als het ligt aan Paul van Dijk, arts te Utrecht. Deze heeft een twee Jaar durende onder- zoekstocht door Illegaal medisch Nederland laten uitmonden in een boek, onder de titel: „Geneeswijzen ln Nederland; compendium van nlet-unlversitaire geneesmetho den". Het verschijnen van dit boek werd gevolgd door een veel be langstelling trekkend congres over deze materie. Als bedacht wordt dat er ln de media ruime aandacht aan het on derwerp van de „andere genees kunde" wordt besteed, Ja, dat zelfs de beroepsvereniging van artsen, de KNMO, er vorig Jaar een congres aan wijdde dan is wel duidelijk, dat er een belangrijke ontwikkeling ln onze ge zondheidszorg aan de gang is. Wat ls de achtergrond daarvan? Het verschijnsel dat verschillende genezers op verschillende manle ren hun beroep uitoefenen ls niet nieuw. In het begin van de negen tiende eeuw telde ons land een rij ke verzameling doktoren. We ken den zowel medlclnae doctores als Toenemende belangstelling voor „andere dokters" piskijkers, oculisten en kruiden- meesters. De concurrentie tussen hen allen was groot, maar hun on kunde zo mogelijk nog groter. In 1865 werd dit voor Thorbecke de aanleiding om het hele geneeskun dig bedrijf in Nederland grondig te saneren. Daartoe werd de „Wet op de uitoefening der geneeskunst" geformuleerd en door het parle ment aangenomen. Hierin werd be paald, dat voortaan de geneeskun de ln haar volle omvang alleen mocht worden uitgeoefend door de genen, die daartoe bevoegd waren. Die bevoegdheid werd verkregen door middel van een universitaire opleiding, afgesloten met een artsexamen. Kortom: de universi taire geneeskunde werd de officiële geneeskunde. Na de in werking treding van de wet werd de situatie snel beter. Er kwam nu één opleiding met één bevoegdheid: arts een nieuw woord in die tijd. Dat bracht de nodige duidelijkheid en gaf zeker heid aan de gebruikers van de ge zondheidszorg. Het maakte een eind aan de ongezonde concurren tie die daarvoor bestond en legde een goede basis voor de latere ont wikkeling van de geneeskunde. Tegelijk ontstond de situatie dat allen die de bevoegdheid niet had den voortaan „onbevoegd" waren. Hun geneesmethoden werden na verloop van tijd zowel Illegaal als illegitiem geacht Zo schiep de wet van 1865 het bestaan van een onbe voegd uitgeoefende, als afwijkende ervaren geneeskunde. Daarmee was deze echter niet verdwenen integendeel. Maar ze bleef wel van elke Juridische of financiële mede werking van de overheid verstoken. Problemen Na de stormachtige ontwikkeling van de officiële geneeskunde in de eerste helft van de twintigste eeuw beleven we nu een periode, waarin meer oog bestaat voor de negatieve aspecten ervan. Centraal staat daarbij het probleem, dat de mo derne geneeskunde de patiënt niet als volledig mens behandelt. Hieruit ls de hernieuwde belang stelling voor de niet^ universitaire geneeskunde te verklaren. Deze richt zich namelijk Juist op dit te kort. Het ls daarom verhelderend op enkele hiermee samenhangende punten officiële en nlet-officlëie ge neeskunde met elkaar te verge lijken. Tegenover de nadruk bij de univer sitaire op genezing wordt door de nlet-unlversitaire geneeskunde veel belang gehecht aan preventie. De officiële geneeskunde hanteert een uitgebreid, technisch hoog ontwikkeld instrumentarium. De andere geneeskunde hanteert geen of zeer weinig en zeer eenvou dige Instrumenten. Tegenover de ver doorgevoerde specialisatie van de universitaire geneeskunde stelt de andere een heel omvattende be nadering van ziekte en gezondheid. En tenslotte, maar niet het minst belangrijk, tegenover het natuur wetenschappelijk gereduceerde mensbeeld stelt de niet- universitaire geneeskunde een meer algemeen, filosofisch vaak goed doordachte mensopvatting; daarin wordt met name aandacht besteed aan de relatie tussen indi vidu en zijn natuurlijke en sociale omgeving. Waarde Dat lijkt nu allemaal heel mooi, maar meteen rijst de vraag: al die filosofie en mensbeelden goed en wel, maar „werkt" die andere ge neeskunde ook? Word je er beter van? Zo'n vraag is niet gemakke lijk te beantwoorden. Je zou een maatstaf moeten hebben om resul taten te meten. Wat moet die maat staf zijn: gezondheid? welzijn? geestelijke rust? Al die verschillen de geneeskundige stromingen om schrijven een verschillend doel waarnaar ze streven, al noemen ze het allemaal gezondheid. En omdat die omschrijvingen zelden overeen komen met die Van de officiële ge neeskunde ls een vergelijking daar mee moeilijk te maken. Overigens: ln een ondmoek uit 1966 verklaarde ongeveer een kwart van de mensen die een „kruh dendokter" hadden bezocht dat de behandeling effectief was geweest, terwijl nog eens een kwart tijdelijk baat had gevonden. Wat moeten we nu zeggen over de waarde van de andere geneeskun de? De universitaire geneeskunde heeft op vele gebieden zijn waarde bewezen. Tegelijk blijkt ze op een aantal terreinen duidelijk te kort te schieten. In het voorgaande bleek welke terreinen dat zijn en wat de nlet-unlversitaire geneeskunde daar tegenover stelt. Het lijkt me dat Juist op die terreinen onbevoor oordeeld onderzoek naar de waarde van andere geneeswijzen aan uni versiteiten mogelijk gemaakt moet worden. De andere geneeskunde dient niet meer bij voorbaat lache rig afgedaan te worden als niet- wetenschappelijk. Ze verdient Juist wetenschappelijk onderzocht te worden en vergeleken te worden met de resultaten van de officiële geneeskunde. Overheid- De wet van 1865 is wel eens de meest overtreden wet van Neder land genoemd. Schattingen va riëren van 2,5 tot zes miljoen over tredingen per jaar. Dat betekent wel, dat de overheid een tolerante houding aanneemt. Het neemt ech ter niet weg. dat de uitoefening van niet-universitaire geneeskunde nog steeds Illegaal ls. Uitzondering vor men die gevallen, waarin een uni versitaire arts een niet- universitalre methode toepast. De overheid houdt zich wel met de zaak bezig. De ln 1965 geïnstalleer de commissie-Peters adviseerde tot een wetswijziging, welk advies door de staatscommissie Medische Be roepsuitoefening (de commissie-De Vreeze) werd overgenomen. Deze laatste commissie meende, dat in een nieuwe regeling in beginsel ook voor nlet-unlversitaire geneesme thoden plaats zal moeten zijn. Belangrijker Is misschien nog wel het beleid van staatssecretaris Hendriks van volksgezondheid. Blijkens zijn structuurnota van 1974 ls hij een voorstander van gro tere Inspraak van de bevolking in de opzet van de gezondheidszorg. Het lijkt mij, dat het feit dat zove- len zo vaak gebruik maken van de diensten van alternatieve genezers als een behoefte vanuit de bevol king gezien kan worden. Het minste wat de overheid als reactie kan doen is wel: een grondig onder zoek naar oorzaak en inhoud van die behoefte instellen. In het algemeen dient ln de toe komst de mogelijkheid van een vrije keuze door de patiënt van een geneesmethode mogelijk gemaakt te worden. Dat dient dan wel te gebeuren onder twee voorwaarden. Ten eerste, dat de patiënten goed worden ln- en voorgelicht Daarbij zou de hulsarts, mits goed opgeleid, een belangrijke rol kunnen spelen. Een tweede voorwaarde is, dat de andere geneeskunde uit de sfeer van het illegale wordt gehaald. Pas dan ls een goede controle, onbevoo roordeeld onderzoek en een schel ding van kaf en koren mogelijk. Want alle idealen van de niet- unlveraitaire geneeskunde ten spijt: dit er kaf tussen het koren zit, Is heel duidelijk net zo duide lijk als in onze officiële ge zondheidszorg. J. J. KUnkert is wetenschappelijk medewerker van de Vakgroep Alge mene Sociologie van de Vrije Uni versiteit te Amsterdam.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 13