De taal van de overheid
De winkel
van Warnke
geneeskunde
en koren scheiden
De toon die de muziek maakt
nVRIJPAG 25 FEBRUARI 1977
Trouw/Kwartet PS 11 - RH 13
Er bestaat al kritiek op de taal van
de overheid sinds hier In de Lage
Landen een eenheidstaal ontstond.
In 1569 bijvoorbeeld waarschuwt
Jan van Hout. de stadssecretaris
van Lelden, tegen het overmatig
gebruik van uitheemse woorden ln
stukken die het landsbelang
betreffen. Als we alle kritieken
mogen geloven, dan ls de taal van
ambtenaren onpersoonlijk,
Ingewikkeld, vaag, nietszeggend,
ouderwets enz. enz. enz.
Ik ben niet van plan hier nog een
jammerklacht aan toe te voegen.
En soms kan kritiek ook heel
goedkoop zijn. Een voorbeeld: het
kost mij weinig moeite om de
troonrede van vorig jaar af te
schilderen als een onbegrijpelijke,
liturgische litanie uit het ritueel
van de Ridderzaal. Maar daar
koopt niemand iets voor.
Voordat lk Iets zeg over
„ambtelijke stijl" eerst een paar
opmerkingen over een discussie ln
de vorige eeuw tussen de Jurist
Thorbecke en de literator Van
Lennep. Als u deze discussie hoort
en die vergelijkt met de discussie
tussen Den Uyl en Vondeling over
de taal van de troonrede, dan zult u
ongetwijfeld zeggen: de
geschiedenis herhaalt zich.
Van Lennep en Vondeling
In 1844 gaf Van Lennep een boekje
uit met de titel „Proeve eener
verduitsching der Grondwet".
Hierin uitte hij veel bezwaren tegen
alle buitenlandse, „ondultsche"
woorden. „Het zal - aldus Van
Lennep lichter vallen het
Haarlemmer Meir leêg te malen,
dan de sedert een halve eeuw bij
ons ontstane ondultsche woorden
uit de taal te pompen." De
grondwet geeft door „het gebruik
van een verkeerd woord", door „het
gemis van klaarheid ln een volzin"
aanleiding tot „treurige
hairkloverijen en beuzeltwisten".
Hoe reageerde Thorbecke op deze
vertaling van de grondwet? Het
volgende citaat is kenmerkend
voor het meningsverschil tussen
een staatsman en een taalman. „Ik
twijfel - aldus Thorbecke of in
eenig beschaafd Land der wereld
de hulp van een taalkundige van
beroep voor zulk een arbeid noodig
zou zijn gekeurd. Zal ook de
verdienstelijkste letterkundige een
opstel van wet altoos gelukkig
beschaven? Het begrip, dat hij niet
heeft gevat, zal hij al schavende
onzigtbaar maken."
Eigenlijk zegt Thorbecke: elke
verduidelijking pleegt verraad aan
de oorspronkelijke tekst. Daarom
is er geen plaats voor iemand die
moeilijke teksten wil
vereenvoudigen. En hoe reageerde
de minister-president vorig Jaar ln
een brief aan de heer Vondeling op
de vereenvoudiging van de
troonrede? De herschreven
troonrede wijkt in betekenis vijf
procent af van de oorspronkelijke
tekst. Dus door vereenvoudiging
wordt de oorspronkelijke tekst
geweld aangedaan. U ziet het: een
zelfde reactie als die van
Thorbecke.
Maar vaak is de kritiek op het
vereenvoudigen van
overheidsteksten nog scherper: Die
taalmensen willen mijn mooie
tekst dwingen in het keurslijf van
een kleurloze eenheidstaal! En:
moeilijke zaken kun je niet
eenvoudig weergeven. De
relativiteitstheorie van Einstein
kun je toch ook niet uitleggen ln
kindertaal. En dan wel een
probleem op het gebied van de
selectieve investeringsregeling
onder woorden brengen ln een
soort toffe-jongens-stijl!
Nee, uiteraard niet. Een ambtenaar
moet een „toon" kiezen die past bij
de aard van de tekst. Dit kan ik het
beste uitleggen met enkele
voorbeelden. Eersteen voorbeeld
uit de muziek. Als een componist
treurige vioolmuziek wil schrijven,
kiest hij niet de toonaard E-groot,
maar wel bij voorbeeld es-klein,
omdat we deze laatste toonaard als
somber en treurig ervaren. Als de
toonaard niet past bij wat de
componist wil uitdrukken, dan
gaat de zeggingskracht van zijn
stuk verloren.
Hetzelfde geldt voor een schrijver
en zijn tekst. Iedereen zal
aanvoelen dat een ambtenaar die
voor enkele ministers een
studierapport moet opstellen over
het energiebeleid, moeilijk de
volgende formulering kan
gebruiken: „Heren, die
kerncentrales maken dat we straks
allemaal naar de knoppen gaan."
Nee, die ambtenaar zal dan een
toon kiezen die naar zijn Idee past
bij de Inhoud van een ministerieel
studierapport. Bijvoorbeeld.
„Mijne heren, de ontwikkelingen
binnen de nucleaire
energievoorzieningen geven
aanleiding om een catastrofe te
voorspellen." Ik laat nu even ln het
midden of hier de Juiste toon ls
aangeslagen. Ik hoop alleen
aangetoond te hebben dat het van
belang is, dat de toon past bij de
Inhoud van de tekst en de situatie
waarin de Informatie wordt
overgebracht. Als dat niet het
geval ls, raakt de inhoud op de
achtergrond of krijg Je
bijverschijnselen die de aandacht
van de tekst afleiden.
Taalgebruik dat past bij de aard
van de tekst, ls heel wat anders dan
taalgebruik dat het gewicht of de
status van de tekst moet verhogen.
Maar helaas zie Je heel vaak dat
ambtenaren hun tekst extra status
proberen te geven door een
hoogdravende taal die helemaal
niet past bij de aard van de tekst.
Ik doel hier op de statuselementen
„oud", „duur" en „veel", die zich ln
het taalgebruik uiten als: oude
woorden, moeilijke woorden en
omhaal van woorden.
A. oude woorden. Wat dacht u van
een zin als: „De minister ls
voornemens telken Jare aandacht
te schenken aan de wijzigingen die
laatstelijk te dier zake bij wet zijn
vastgesteld." Helaas dringen
vernieuwingen ln de taal slechts
langzaam door ln het ambtelijk
door
Jan Renkema
apparaat. Dit wordt nog versterkt
door de hiërarchische structuur
van een overheidsinstantie. De
man aan de top die al twintig Jaar
lang dezelfde briefstijl hanteert, zal
niet zomaar van schrijfwijze-
veranderen. Maar dit hoeft toch
niet te betekenen dat in teksten
over eenvoudige zaken nog
woorden voorkomen als: welker,
dezelver, benevens, nopens, enz.
enz. Op zich heb lk niets tegen deze
woorden lk vind ze zelfs mooi!
maar ze moeten passen bij de
Inhoud. Als dat niet het geval ls.
wordt de Informatie-overdracht
belemmerd. Hetzelfde geldt voor:
B. moeilijke woorden. Onlangs
stelde een Kamerlid een vraag over
het aantal gevallen van
zelfverminking in de gevangenis.
Maar welk woord gebruikte de
minister ln zijn antwoord? Het
aantal gevallen van automutilatie
bedraagtDit dure woord past
helemaal niet bij deze eenvoudige
inhoud. Dit nog afgezien van het
feit dat Jan Modaal bij
„automutilatie" onmiddellijk
denkt aan een kettingbotsing. Ik
laat het bij dit ene voorbeeld,
omdat ik nog ruimte nodig heb
voor mijn derde en laatste punt.
C. omhaal van woorden. De
memorie van toelichting op de
begroting van Buitenlandse Zaken
begon ln 1975 met de volgende
alinea: „Het ls er verre van dat zich
aan de waarnemer van het
wereldgebeuren een beeld van rust
en stabiliteit voordoet. Als een van
de hoofdtrekken van de
Internationale situatie, en
misschien wel de meest typerende,
moet daarentegen Juist het
optreden van nieuwe, sterk
dynamische ontwikkelingen
worden aangemerkt, waarvan zich
over het geheel nog moeilijk laat
voorspellen tot welke meer
duurzame en substantiële
wijzigingen ln de Internationale
verhoudingen zij op den duur
zullen lelden."
Deze omhaal van woorden draagt
zeker niet bij tot spreiding van
kennis. Wel geeft deze
woordenvloed de tekst een extra
gewicht. Hetzelfde zou volgens
methode B hierboven bereikt
zijn met de woorden „panta rhel".
Ik althans kan uit deze
omslachtige alinea van ruim 70
woorden niets meer halen dan het
oude beginsel van Hearclites:
„Alles ls in beweging."
Dra J. Renkema Is wetenschappelijk
medewerker van de staatsuitgeverij
en taalkundig adviseur van de com
missie „Duidelijke taal".
De Amerikaanse Senaatscommissie
voor de buitenlandse betrekkingen
heeft deze week met veertien tegen
twee stemmen haar goedkeuring ge
hecht aan de benoeming van Paul
Warnke tot Amerikaanse onderhan
delaar, met de rang van ambassa
deur, in de besprekingen met de
Sowjet-Unie over een vermindering
van de strategische bewapening (het
xgn. Salt-verleg).
Met een wat ruimere marge, vijftien
stemmen tegen een, ging deselfde
commissie akkoord met Warnke's
benoeming tot directeur van het
Amerikaanse ontwapenings- en wa-
penbeheersingsbureau (Arms
Control and Disarmament Agency,
oftewel ACDA). Warnke moet welis
waar ook nog spitsroeden lopen in de
Senaatscommissie voor de
strijdkrachten, maar voorlopig is dat
al een flinke stap op weg naar een
definitieve benoeming.
Op het eerste gezicht lijkt dat
misschien niet zo verwonderlijk.
Warnke is per slot van rekening
vroeger adviseur van het Pentagon
geweest en zelfs assistent-minister
van defensie voor internationale vei
ligheidszaken. Een degelijke figuur
dus, aan wie niemand een strobreed
in de weg sou willen leggen. Maar
Warnke is ook een van de eerste
critici geweest van de Amerikaanse
'betrokkenheid bij de strijd in Viet
nam. En tijdens de Republikeinse
heerschappij van de afgelopen acht
Jaar heeft hij zijn kritiek op de Ame
rikaanse atoombewapening niet on
der stoelen of banken gestoken.
Na de trieste afgang van Theodore
Sorensen als kandidaat-directeur
van de CIA had men ook over de
benoeming van Warnke moeilijkhe
den kunnen verwachten, met name
van de rechterzijde in de Senaat.
Maar dat is tot dusver meegevallen.
Ongetwijfeld heeft het geholpen, dat
Warnke zelf tijdens zijn „verhoor"
door de Senaatscommissie gezegd
heeft dat hij zich zorgen maakt over
de toename van de Russische strate
gische bewapening. In de Se
naatscommissie voor de strijdkrach
ten heeft hij daar inmiddels reeds
aan toegevoegd dat er in de toekomst
een moment kan komen, waarop de
Amerikaanse positie gevaar loopt,
wanneer althans de huidige ontwik
kelingen in hetzelfde tempo door
gaan. Warnke hoopt de kans te krij-
door H. J. Neuman
gen in het overleg met de Russen tot
een deugdelijk en met waarborgen
omkleed wapenbeheerslngsakkoord
te komen en zodoende dat toe
komstige risico-moment te vermij
den. Maar zeker net zo belangrijk als
de benoeming van Warnke is het
feit, dat president Carter, door de
functie van ACDA-directeur te com
bineren met die van SALT-
onderhandelaar, het geschonden
prestige van het ontwapeningsbu
reau herstelt.
ACDA om nu verder deze afkor
ting maar te gebruiken dankt zijn
ontstaan aan een klacht van John F.
Kennedy tijdens zijn campagne van
1960, namelijk dat er in het reusach
tige regeringsapparaat van toen nog
geen honderd mensen waren en
dan nog verspreid over talloze depar
tementen en bureaus die zich
bezighielden met ontwapening.
Toch hangen er aan de muren van
het bureau twee portretten van Re
publikeinen, namelijk van John
McCloy die de oprichting en de orga
nisatie voorbereidde, en van William
Foster, die de eerste directeur werd.
Een godsdienstig leider vond het
maar zo-zo dat al die grote zakenlui
in de top van de ACDA geen connec
ties hadden met de traditionele vre
desbeweging en dat zei bij ook tegen
Kennedy. Maar de president zette
uiteen dat het Pentagon en de oppo
sitie in het Congres zich niet veel
gelegen laten liggen aan traditionele
pacifisten, en hij voegde daaraan
toe: „IJ gelooft toch in de bekering,
nietwaar?" Pas later bleek dat Ken
nedy zelf op dit punt ook vatbaar was
voor bekering. Want eerst had hij in
die hele ACDA niet veel anders ge
zien dan een propagandastunt,
waarmee hij indruk kon maken op
neutrale mogendheden en op de
„wereldopinie".
De ambtenaren die zich in het voor
jaar van 1962 voorbereidden op de
ontwapeningsconferentie in Genève
gaf hij opdracht enkele voorstellen
uit te werken die konden dienen als
tegenwicht voor de verleidelijke en
zo simpele voorstellen van de Rus
sen, maar die toch ook weer niet zo
ingewikkeld en voorzichtig waren
dat er geen aardigheid meer aan
was. Pas heel langzaam kwam Ken
nedy tot het inzicht dat het zinloos
was de bewapening steeds hoger op
te schroeven en dat er heel wat
aantrekkelijker bestedingen moge
lijk waren van het geld dat ACDA
misschien voor hem kon besparen.
ACDA groeide tijdens de presi
dentschappen van Kennedy en
Johnson gestaag in aanzien. Een
ware bloeiperiode brak aan tijdens
de vier jaar dat Gerard C. Smith het
bureau leidde en tevens de onder
handelingen voerde met de Russen.
Maar president Nixon en Henry Kis
singer, die alsmaar geen kans zagen
de Vietnamese crisis tot een bevredi
gend eind te brengen, hadden het
geduld niet dat nodig was om te
wachten totdat Smith een werkelijk
bevredigend SALT-akkoord uit het
vuur had gesleept. Zij duwden hem,
figuurlijk althans, van zijn stoel,
forceerden een eerste SALT-
akkoord en negeerden hem daarna
vrijwel tijdens de persconferentie.
Toen de rechterzijde van de Ameri
kaanse Senaat met name senator
Henry Jackson losbarstte in kri
tiek op het akkoord waren Nixon en
Kissinger maar al te graag bereid do
schuld op de ACDA te schuiven.
Woensdag 3 januari 1973 kreeg
ACDA te horen, dat er het komende
jaar stevig in zijn begroting sou wor
den gesneden. Het zou niet de ge
raamde negen miljoen dollar krijgen
doch slechts iets meer dan zes mil
joen. De verbijstering steeg ten top
toen Smith een man in «eer goe
den doen diezelfde dag be
kendmaakte dat hij ermee kapte en
de regeringsdienst verliet. Ambassn-
deur E. Alexis Johnson een ge
wiekst en bekwaam carrière
diplomaat, maar een onwetende op
ontwapenlngsgebied werd belast
met de voortzetting van de SALT-
onderhandelingen; het direc
teurschap van ACDA ging - nadat
senator Jackson de gelegenheid was
geboden zijn veto uit te spreken over
enkele andere kandidaten naar de
in Zwitserland geboren dr. Fred.
Iklé. De eenzijdige korting op de
begroting, de schelding van de
functies van directeur en ambassa
deur en de overplaatsing naar elders
van tal van ACDA-medewerkers
brachten in het bureau een ware
indentlteitscrisls teweeg. John
McCloy die zijn eigen schepping
trachtte te sauveren kreeg van
Nixon nul op het rekest
Maar als de president mocht hebben
gemeend, dat van Iklé die vrijwel
zijn hele volwassen leven in acade
mische kring had doorgebracht
niet al teveel sou uitgaan in politiek
opzicht dan had hij het toen mis.
Bedaard maar onverzettelijk ging de
nieuwe directeur zijn gang. Achter
de schermen sette hij de Verenigde
Staten aan tot nieuwe initiatieven
om de uitvoer van nucleaire techno
logie (en daarmee de kans op sprei
ding van het kernwapenbezit) tegen
te gaan. Ook wist hij de Invloed van
zijn bureau op de aankoop van nieu
we wapensystemen te vergroten en
wettelijk vast te leggen. Op het
ogenblik kunnen in de Verenigde
Staten geen grote wapensystemen
meer worden aangeschaft, zonder
dat ACDA eerst, in een zgn. „impact
statement", zijn schatting heeft ge
geven van de gevolgen van so'n aan
koop op bet verdere verloop van het
ontwapeningsgesprek.
Maar soms trad Iklé ook onversaagd
in het openbaar op, zoals in novem
ber 1975 toen hij in een rede te
Milwaukee zei dat de Verenigde Sta
ten maar eens moesten beloven dat
zij nooit als eersten kernwapens
souden inzetten tegen grote bevol
kingscentra. Volgens hem een zaak
van „fundamentele zedelijkheid".
Kortom, onder Iklé heeft ACDA een
deel van het onder Nixon verloren
terrein herwonnen. Door de nieuwe
directeur ook te belaston met de
SALT-onderhandelingen heeft pre
sident Carter het aanzien van ACDA
nog verder hersteld.
door Jelle Jan KHnkert
Masseren, kraken, bekloppen, prikken, aderlaten of gewoon
brandnetels eten. Dat ls wellicht de keuze waarvoor genezing
zoekende Nederlanders zich in de toekomst geplaatst zullen
zien.
Tenminste, als het ligt aan Paul
van Dijk, arts te Utrecht. Deze
heeft een twee Jaar durende onder-
zoekstocht door Illegaal medisch
Nederland laten uitmonden in een
boek, onder de titel: „Geneeswijzen
ln Nederland; compendium van
nlet-unlversitaire geneesmetho
den". Het verschijnen van dit boek
werd gevolgd door een veel be
langstelling trekkend congres over
deze materie.
Als bedacht wordt dat er ln de
media ruime aandacht aan het on
derwerp van de „andere genees
kunde" wordt besteed, Ja, dat zelfs
de beroepsvereniging van artsen,
de KNMO, er vorig Jaar een
congres aan wijdde dan is wel
duidelijk, dat er een belangrijke
ontwikkeling ln onze ge
zondheidszorg aan de gang is.
Wat ls de achtergrond daarvan?
Het verschijnsel dat verschillende
genezers op verschillende manle
ren hun beroep uitoefenen ls niet
nieuw. In het begin van de negen
tiende eeuw telde ons land een rij
ke verzameling doktoren. We ken
den zowel medlclnae doctores als
Toenemende
belangstelling voor
„andere dokters"
piskijkers, oculisten en kruiden-
meesters. De concurrentie tussen
hen allen was groot, maar hun on
kunde zo mogelijk nog groter.
In 1865 werd dit voor Thorbecke de
aanleiding om het hele geneeskun
dig bedrijf in Nederland grondig te
saneren. Daartoe werd de „Wet op
de uitoefening der geneeskunst"
geformuleerd en door het parle
ment aangenomen. Hierin werd be
paald, dat voortaan de geneeskun
de ln haar volle omvang alleen
mocht worden uitgeoefend door de
genen, die daartoe bevoegd waren.
Die bevoegdheid werd verkregen
door middel van een universitaire
opleiding, afgesloten met een
artsexamen. Kortom: de universi
taire geneeskunde werd de officiële
geneeskunde.
Na de in werking treding van de
wet werd de situatie snel beter. Er
kwam nu één opleiding met één
bevoegdheid: arts een nieuw
woord in die tijd. Dat bracht de
nodige duidelijkheid en gaf zeker
heid aan de gebruikers van de ge
zondheidszorg. Het maakte een
eind aan de ongezonde concurren
tie die daarvoor bestond en legde
een goede basis voor de latere ont
wikkeling van de geneeskunde.
Tegelijk ontstond de situatie dat
allen die de bevoegdheid niet had
den voortaan „onbevoegd" waren.
Hun geneesmethoden werden na
verloop van tijd zowel Illegaal als
illegitiem geacht Zo schiep de wet
van 1865 het bestaan van een onbe
voegd uitgeoefende, als afwijkende
ervaren geneeskunde. Daarmee
was deze echter niet verdwenen
integendeel. Maar ze bleef wel van
elke Juridische of financiële mede
werking van de overheid verstoken.
Problemen
Na de stormachtige ontwikkeling
van de officiële geneeskunde in de
eerste helft van de twintigste eeuw
beleven we nu een periode, waarin
meer oog bestaat voor de negatieve
aspecten ervan. Centraal staat
daarbij het probleem, dat de mo
derne geneeskunde de patiënt niet
als volledig mens behandelt.
Hieruit ls de hernieuwde belang
stelling voor de niet^ universitaire
geneeskunde te verklaren. Deze
richt zich namelijk Juist op dit te
kort. Het ls daarom verhelderend
op enkele hiermee samenhangende
punten officiële en nlet-officlëie ge
neeskunde met elkaar te verge
lijken.
Tegenover de nadruk bij de univer
sitaire op genezing wordt door de
nlet-unlversitaire geneeskunde
veel belang gehecht aan preventie.
De officiële geneeskunde
hanteert een uitgebreid, technisch
hoog ontwikkeld instrumentarium.
De andere geneeskunde hanteert
geen of zeer weinig en zeer eenvou
dige Instrumenten. Tegenover de
ver doorgevoerde specialisatie van
de universitaire geneeskunde stelt
de andere een heel omvattende be
nadering van ziekte en gezondheid.
En tenslotte, maar niet het minst
belangrijk, tegenover het natuur
wetenschappelijk gereduceerde
mensbeeld stelt de niet-
universitaire geneeskunde een
meer algemeen, filosofisch vaak
goed doordachte mensopvatting;
daarin wordt met name aandacht
besteed aan de relatie tussen indi
vidu en zijn natuurlijke en sociale
omgeving.
Waarde
Dat lijkt nu allemaal heel mooi,
maar meteen rijst de vraag: al die
filosofie en mensbeelden goed en
wel, maar „werkt" die andere ge
neeskunde ook? Word je er beter
van? Zo'n vraag is niet gemakke
lijk te beantwoorden. Je zou een
maatstaf moeten hebben om resul
taten te meten. Wat moet die maat
staf zijn: gezondheid? welzijn?
geestelijke rust? Al die verschillen
de geneeskundige stromingen om
schrijven een verschillend doel
waarnaar ze streven, al noemen ze
het allemaal gezondheid. En omdat
die omschrijvingen zelden overeen
komen met die Van de officiële ge
neeskunde ls een vergelijking daar
mee moeilijk te maken.
Overigens: ln een ondmoek uit
1966 verklaarde ongeveer een
kwart van de mensen die een „kruh
dendokter" hadden bezocht dat de
behandeling effectief was geweest,
terwijl nog eens een kwart tijdelijk
baat had gevonden.
Wat moeten we nu zeggen over de
waarde van de andere geneeskun
de? De universitaire geneeskunde
heeft op vele gebieden zijn waarde
bewezen. Tegelijk blijkt ze op een
aantal terreinen duidelijk te kort te
schieten. In het voorgaande bleek
welke terreinen dat zijn en wat de
nlet-unlversitaire geneeskunde
daar tegenover stelt. Het lijkt me
dat Juist op die terreinen onbevoor
oordeeld onderzoek naar de waarde
van andere geneeswijzen aan uni
versiteiten mogelijk gemaakt moet
worden. De andere geneeskunde
dient niet meer bij voorbaat lache
rig afgedaan te worden als niet-
wetenschappelijk. Ze verdient Juist
wetenschappelijk onderzocht te
worden en vergeleken te worden
met de resultaten van de officiële
geneeskunde.
Overheid-
De wet van 1865 is wel eens de
meest overtreden wet van Neder
land genoemd. Schattingen va
riëren van 2,5 tot zes miljoen over
tredingen per jaar. Dat betekent
wel, dat de overheid een tolerante
houding aanneemt. Het neemt ech
ter niet weg. dat de uitoefening van
niet-universitaire geneeskunde nog
steeds Illegaal ls. Uitzondering vor
men die gevallen, waarin een uni
versitaire arts een niet-
universitalre methode toepast.
De overheid houdt zich wel met de
zaak bezig. De ln 1965 geïnstalleer
de commissie-Peters adviseerde tot
een wetswijziging, welk advies door
de staatscommissie Medische Be
roepsuitoefening (de commissie-De
Vreeze) werd overgenomen. Deze
laatste commissie meende, dat in
een nieuwe regeling in beginsel ook
voor nlet-unlversitaire geneesme
thoden plaats zal moeten zijn.
Belangrijker Is misschien nog wel
het beleid van staatssecretaris
Hendriks van volksgezondheid.
Blijkens zijn structuurnota van
1974 ls hij een voorstander van gro
tere Inspraak van de bevolking in
de opzet van de gezondheidszorg.
Het lijkt mij, dat het feit dat zove-
len zo vaak gebruik maken van de
diensten van alternatieve genezers
als een behoefte vanuit de bevol
king gezien kan worden. Het
minste wat de overheid als reactie
kan doen is wel: een grondig onder
zoek naar oorzaak en inhoud van
die behoefte instellen.
In het algemeen dient ln de toe
komst de mogelijkheid van een
vrije keuze door de patiënt van een
geneesmethode mogelijk gemaakt
te worden. Dat dient dan wel te
gebeuren onder twee voorwaarden.
Ten eerste, dat de patiënten goed
worden ln- en voorgelicht Daarbij
zou de hulsarts, mits goed opgeleid,
een belangrijke rol kunnen spelen.
Een tweede voorwaarde is, dat de
andere geneeskunde uit de sfeer
van het illegale wordt gehaald. Pas
dan ls een goede controle, onbevoo
roordeeld onderzoek en een schel
ding van kaf en koren mogelijk.
Want alle idealen van de niet-
unlveraitaire geneeskunde ten
spijt: dit er kaf tussen het koren
zit, Is heel duidelijk net zo duide
lijk als in onze officiële ge
zondheidszorg.
J. J. KUnkert is wetenschappelijk
medewerker van de Vakgroep Alge
mene Sociologie van de Vrije Uni
versiteit te Amsterdam.