Itd&U&ll
1
STRAATVREES
DAG 29 JANUARI 1977
BINNENLAND
TROUW/KWARTET 17
o.;'.* ,vi :s <i!v<
in deze pagina werkten mee: Cisca Dresselhuys en
>es de Leeuw (gesprekken) en Maurice Boyer (foto-
•afie).
AI8ST
Fobieën zijn altijd van neurotische oorsprong en berusten op een verschuiving van een innerlijke angst
of conflict naar een uiterlijke, daarvoor in de plaats komende situatie, die de bron of oorzaak van de
angst symboliseert. Met psychotherapie, gedragstherapie of een combinatie van beide kunnen fobici
veelal met goed resultaat worden behandeld. Er bestaat in Nederland een vereniging „Hulp voor
fobie-patiënten", opgericht door ex-patiënte mevrouw M. de Wolf-Ferdinandusse, tot wie men zich kan
wenden voor meer informatie. Het adres is Van de Valk Boumanlaan 84, Woerden, tel. 03480-2674.
Op deze pagina de ervaringen van twee mensen, Ingrid (25) en Alfred (24), die weten wat het is om met
een fobie te moeten leven.
Angst is een gevoel dat ieder mens wel kent. Soms echter kan die angst zo overheersend zijn dat je niet
meer weet waar het te zoeken. Angst is dan de allesbepalende factor geworden. In dat geval is er
sprake van een fobie (afkomstig van het Griekse woord phobia-vrees).
Er zijn wel zo'n tweehonderd fobieën, variërend van hoogte- of watervrees waarmee nog best te
leven valt tot smetvrees: één van de ergste vormen waaraan men kan lijden en die zich bij de één kan
uiten in het ontzettend bang zijn besmet te wórden en bij de ander om iemand te besmetten. Een
huisvrouw bijvoorbeeld die smetvrees heeft doet de afwas niet één, maar tien keer, en als zij naar het
toilet is geweest, was ze haar handen wel een kwartier of gaat een uur lang onder de douche staan.
Een fobielijder heeft ook de sterke neiging zich te isoleren. Hij durft de straat niet meer op om zich
onder de mensen te begeven, maar zondert zich af en vereenzaamt. Er zijn in Nederland ongeveer
80.000 mensen die een fobie hebben. De meest voorkomende is agorafobie (letterlijk vertaald:
pleinvrees), ook wel straatvrees genoemd. Naar schatting komt dit voor bij ruim zes op de duizend
inwoners. Uit bijna alle onderzoeken blijkt verder, dat het merendeel van de agorafobici, dat zich voor
behandeling aanmeldt, uit vrouwen bestaat. Dit wil echter niet zeggen, dat het lijden aan een fobie een
speciale vrouwenaangelegenheid is, want ook onder mannen zijn fobielijders.
„Mijn straatangst heeft
me nooit echt helemaal
thuis gehouden, geluk
kig niet. In de slechtste
periode die ik heb mee
gemaakt, dat was vorig
jaar, heb ik wel een half
jaar min of meer thuisge
zeten, maar ik ging in
ieder geval altijd nog de
straat op om boodschap
pen te doen, heel snel en
doodsbenauwd, maar ik
deed het. Ik moest
tenslotte wel, want ik zit
alleen op kamers, dus je
moet wel zorgen datje in
1 leven blijft door eten en
drinken in huis te halen.
Dat moeten was echt wel
goed, anders was ik
misschien wel helemaal
thuis blijven zitten. Nu
het allemaal weer wat
beter gaat en ik weer vier
dagen per week werk
met de nodige moeite
trouwens voel ik ook,
hoe belangrijk het is iets
te moeten: ik moet naar
mijn werk, dat is een
soort dwang, die voor
mij goed werkt."
Ingrid is een 25-jarige biblio
theek-assistente uit Utrecht.
Zij lijdt aan straatangst, met
een moeilijk woord: agorafo
bie. Dat betekent dat ze het
moeilijk heeft met het buiten
op straat zijn, in winkels zijn
en in grotere gezelschappen
verkeren. Eigenlijk is ze niet
bang voor de straat, maar
voor de mensen die ze er te
genkomt In wezen heeft ze
last van angst voor vreemde
mensen, maar die angst is
vertaald in straatangst, om
dat je daar nu eenmaal de
meeste vreemde mensen te
genkomt. Na een paar jaar
tobben met verschillende
therapieën (een psychiater,
een dagbehandeling in een
kliniek) is ze nu ongeveer een
jaar in behandeling bij een
psychologe van het Instituut
voor Clinische en Industriële
Psychologie (ICIP) in
Utrecht. Dit instituut heeft
speciaal veel gedaan voor het
behandelen van agorafobie-
patiënten, met wie heel goe
de resultaten behaald zijn.
„Ik ben nu bijna een jaar in
therapie; één of twee keer per
week een gesprek van een
uur met een psycholoog. Ik
merk, dat het me goed doet.
maar ik ben zo ongeduldig. Ik
wil steeds maar dat het vlug
ger gaat en dan krijg ik de
neiging weer ergens anders
heen te lopen voor hulp, zoals
ik dat de laatste jaren steeds
gedaan heb: van de ene baan
naar de andere omdat ik geen
rust had en van de ene psy
chiater naar de andere, om
dat het me allemaal te lang
zaam ging. Nu weet ik, dat
het gewoon een kwestie van
jaren is, dat ik geduld moet
hebben. Het is langzaam ge
komen, te beginnen bij mijn
zeventiende ongeveer en het
gaat ook langzaam weg, maar
om me neer te leggen bij dat
idee: dat heeft me heel wat
moeite gekost. Ik ben er nog
lang niet. dat weet ik nu, ik
begin nog maar net.
Je moet, wanneer je in thera
pie bent, eerst weer door een
dal heen. vooral, als je, zoals
ik, dan tegelijkertijd op
houdt met het slikken van
kalmeringspillen. Je moet
dan niet na een paar maan
den de moed al opgeven en
denken: het helpt allemaal
niks, ik ga me alleen maar
beroerder voelen. Het duurt
minstens een half jaar voor
dat je wat vooruitgang gaat
zien, is mijn ervaring. Dat je
daarvoor door een rot-
periode heengaat, is gewoon
noodzakelijk, je kunt pas om
hoog klimmen als je door een
dal heen bent
Soms hè, dan heb ik opeens
het idee dat ik er ben, dat ik
weer van alles aankan. Laatst
had ik zo'n week. Als een
dolle dwaas wel drie keer per
dag achter elkaar
boodschappen doen, ik voel
de me helemaal vrij. de angst
was weg. Opeens kwam het
allemaal weer terug, ik werd
weer bang om de straat op te
gaan. Ach, lk had gewoon te
veel in een kéér gewild. Ik
werk nu. sedert begin van dit
jaar, vier dagen per week,
woensdags heb ik vrij. Ik ben
eerst, nadat ik dat half Jaar
thuis geweest was, begonnen
met twee middagen per
week. toen om de andere dag
en nu dus vier dagen per
week. Op m'n werk hebben ze
me erg goed opgevangen;
daar had ik Juist zo vreselijk
tegenop gezien. Maar m'n
baas heeft me echt fijn ont
vangen, hoewel hij van m'n
klachten niets begrijpt. Dat
heeft me erg goed gedaan.
Omdat ik na vijf jaar vrij
abrupt gestopt ben met het
gebruik van kalmeringspil
len. heb ik nu toch nog wel
iets anders nodig om me een
zetje te geven. Ik kan 's och
tends vaak maar moeilijk
wegkomen, dan stel ik het
weggaan maar steeds uit.
Vandaar dat ik ook regelma
tig te laat op mijn werk kom.
Ik ga er met de fiets heen.
Voordat ik wegga, drink ik
dan een paar borrels: cola
met een flinke tic. Dan word
ik wat minder gespannen en
durf ten slotte de deur uit.
Wanneer ik eenmaal op mijn
werk ben, is het goed. Maar
dan komt de avond weer en
moet ik terug naar huis. Het
zelfde verhaal, steeds maar
uitstellen, zodat ik wel eens
drie kwartier of een uur lan
ger op m'n werk zit. Het liefst
wacht ik tot het donker is,
maar de dagen worden nu
alweer langer. Ik heb dan een
fles wijn in m'n tas. drink een
paar glazen en stap dan ten
slotte, meestal erg gespan
nen, op de fiets voor de reis
naar huis.
Dan gauw een paar
boodschappen. In winkels
staan vind ik ook nog steeds
heel erg: ik voel, dat ik dan
niet normaal doe en kijk. me
erg angstig gedraag. Ik heb
dan het idee. dat alle mensen
naar me kijken en denken:
gunst, wat een gek mens is
dat. Voordat jij kwam om me
te interviewen heb ik maar
één borreltje gedronken.
Ach, praten met één vreemde
durf ik wel, maar zodra het er
twee oL meer zijn, houd ik
mijn mond en word ik
angstig.
.Ik weet wel dat ik minder
moet drinken, maar ik durf
het nog niet aan. Toen ik me
laatst die week zo goed voel
de. heb ik geen druppel ge
dronken, maar ja. toen kreeg
ik toch weer een terugslag
Dat drinken moet ik echt af
leren, want soms denk ik wel
eens: stel je voor, dat ik nu
ook nog alcoholist word.
Maar het is dót of die kalme
ringspillen, en daar wil ik niet
opnieuw mee beginnen. Daar
ben ik vijf jaar min of meer
afhankelijk van geweest, ik
ben veel te blij dat ik daar
vanaf ben. Zelfs met die bor
rels op, ben ik nog angstig en
gespannen, hoor, maar dan
ga ik tenminste toch uitein
delijk die straat op."
Ingrid komt uit een klein ge
zin in Brabant. Zij heeft nog
een oudere zus. die in het
zelfde Utrechtse huis een ka
mer heeft, maar met wie het
contact maar erg oppervlak
kig is. „Mijn zus weet niks
van mijn straatangst, wel dat
ik onder behandeling ben, en
dat vindt ze maar onzin". In-
grids ouders zijn nu tegen de
zestig, beide mensen die hun
gevoelens niet uiten, die
nooit tegen de dochters zul
len zeggen of ze het ergens
moeilijk mee hebben, met als
gevolg dat de dochters ook
hun problemen rüet thuis
durven te vertellen.
„Voor de buitenwereld zullen
we wel altijd een modelgezin
geweest zijn, maar het was
erg streng allemaal. Er werd
enorm op gelet of je manie
ren wel goed waren en of je er
goed uitzag. De buitenkant
moest prima in orde zijn. Als
kind was ik al erg zenuwach
tig en verlegen, lk dacht al
tijd, dat ze over me zouden
praten, wanneer ik de kamer
uitging. Nu gebeurde dat
misschien wel eens, maar
toch echt niet zo vaak als ik
wel dacht.
Op mijn zeventiende ben ik
eigenlijk van huis wegge
vlucht: als au-pair-melsje
naar Engeland. Ik was toen al
erg depressief en voelde me
enorm eenzaam. Ik kwam ge
lukkig in een fijn gezin te
recht met vijf kinderen, maar
na een jaar moest ik terug
naar Holland. Toen ben ik op
kamers gaan wonen, van
baan naar baan gevlucht
ik kon het nergens uithouden
ben veel kalmeringspillen
gaan slikken en sukkelde zo
maar voort. Ik was in die tijd
erg bang om met jongens om
te gaan. met name voor seks.
Ik durfde eigenlijk nooit iets
met een Jongen te beginnen
omdat ik doodsbenauwd
was. dat we dan samen naar
bed zouden moeten en dat
durfde ik niet. Ik was veel te
bang, dat ik zo'n Jongen dan
enorm zou tegenvallen, dat
het niet zou gaan: een erge
angst om te falen.
Na jaren tobben, ben ik toen
eindelijk op het idee geko
men naar een psychiater te
gaan. Ik heb mijn ouders
toen wel het een en ander
moeten vertellen, want ik
had geen geld om de psychia
ter te betalen. Het fijne we
ten ze er niet van, ik heb ze
nooit verteld, dat ik bang ben
om de straat op te gaan.
Maar ik denk dat ze meer
vermoeden dan ik wel denk.
want mijn moeder heeft me
eenseen knipseltje over fobie-
en opgestuurd."
Ingrid heeft tot voor kort met
een vriend samengewoond,
maar daar is. op haar aan
dringen, een eind aan geko
men. „Hij is nog wel m'n bes
te vriend en we zien elkaar
heel vaak. maar dat samen
wonen ging niet meer Mijn
angst werd ook zijn pro
bleem. het maakte hem zo
machteloos. Hij probeerde
wel te begrijpen hoe ik me
voelde, maar dat kon hij niet.
Dat kan trouwens niemand
denk ik, die zelf nooit echte
angstgevoelens en paniek
heeft gekend."
Ondanks haar probleem zegt
Ingrid, echt overtuigend, dat
ze het fijn vindt om te leven.
„Ondanks mijn angsten ben
ik blij dat ik leef Mijn de
pressies zijn een stuk minder
geworden en wanneer ze weer
de kop opsteken, denk ik:
„Gewoon doorgaan, je weet.
dat ze weer voorbij gaan
Het leven is de moeite waard.
Ik kijk wel eens met jaloezie
naar mensen die zich zo zeker
bewegen en zo sterk lijken,
maar Je weet niet wat zich
achter zo'n fagade afspeelt,
dat heb je geen notie van.
Ik voel me op het ogenblik
toch wel gelukkig, dat klinkt
misschien gek.'maar het is zo.
Ik kan genieten van kleine
dingen: een uurtje fijn met
iemand praten, een onver
wacht goed menselijk con
tact. Ik ben ook blij dat ik nu
zo bezig ben mezelf te leren
kennen en te leren accepte
ren. Ik zei al. dat ik vaak
ongeduldig ben ik zou zo
graag eens met vakantie
gaan, maar ik weet nu wel,
dat dat er de eerste jaren nog
niet inzit. En hoewel lk soms
denk: nu gaat het niet meer,
nu kan ik niet meer verder,
blijkt dat het de volgende
morgen allemaal weer an
ders, minder erg is.
Als voordeel van mijn leven
en mijn karakter beschouw
ik het feit. dat lk veel bewus
ter leef dan veel andere men
sen, dat lk meer kan genieten
van kleine dingen, dat ik
vaak sneller tot een intiem
contact met anderen kom
dan mensen die zo makkelijk
en daardoor vaak oppervlak
kig leven."
„Kijk verlegen of in feite
bang ben ik altijd al ge
weest, met als gevolg,
dat je bepaalde situta-
ties uit de weg gaat, om
dat je je niet zo lekker
voelt. Op een gegeven
moment echter mijd je
die situaties, omdat je ze
gewoon niet aan kan. Ik
raakte er helemaal van
in paniek en wist niet
waar ik het zoeken
moest."
Alfred, een 24-jarige student
in de andragogie uit Amster
dam, ontdekte een jaar of
drie, vier geleden dat hij leed
aan erytrofobie of in gewoon
Nederlands: bloosangst. Hij
is daarvoor in therapie ge
weest. „Het begon met koffie
drinken op een medisch labo
ratorium. waar ik toen
- werkte. Voorheen was dat al
tijd heel gezellig, maar op een
morgen zei iemand iets kat
tigs tegen me en ik sloeg aan
het blozen. Een ander maak
te daar een opmerking over.
Toen raakte ik helemaal in
paniek en zei maar dat ik
naar de wc moest. Ik liet mijn
koffie staan en ben weer gaan
werken. Van toen af aan heb
ik nog wel een paar keer ge
probeerd koffie te drinken,
maar door dat voorval en
vooral de angst voor een her
haling voelde ik me beslist
niet meer op mijn gemak.
Daarom ben ik er maar mee
gestopt", aldus Alfred.
„Dat is eigenlijk het begin
geweest van het vermijden
van bepaalde situaUes. Later
kwam dat steeds vaker voor.
Aan uitnodigingen voor een
feestje gaf ik geen gehoor,
maar bleef gewoon weg. Ik
was bang dat mensen zouden
zien dat ik bloosde, maar uit
angst bloos ik juist. Ik maak
te bijvoorbeeld op het lab
mee, dat in een groepje men
sen werd gezegd: er is hon
derd gulden gestolen uit ie
mands la. Toen begon ik te
blozen, terwijl ik het niet had
gedaan. Alleen al het feit. dat
ze mij zouden verdenken. En
stel dat ze de kring rondkij
ken en ik zit daar met zo'n
kop Dan kan je beter zor
gen dat je weg bent."
„Of neem de tram dat heb
ik nu nog wel waarin de
bestuurder waarschuwt voor
zakkenrollers. Dan word ik
ook bang. De mensen kijken
dan vaak rond en daar sta ik
dan met een boei. Het vreem
de is dat ik eigenlijk best
graag contact met mensen
wilde, met hen praten, maar
dat brengt helemaal een
spanning met zich mee. Je
wilt het wel, maar je kan niet
Ik deed er juist veel moeite
voor, probeerde me te force
ren. waardoor het nog veel
erger werd. In het begin was
het met koffiedrinken daarna
op feestjes en op een gegeven
moment was het zo, dat als
iemand al het woord „feest"
liet vallen, ik in paniek
raakte."
Vertelt, dat hij in die tijd
overdag werkte en 's avonds
het atheneum deed, waar
door het hard studeren was
met weinig vrije tijd, zodat
hij buiten werk en school niet
veel contacten had. „En
vroeg iemand mij op bezoek
of was er eens een feestje,
dan zei ik dat ik geen tijd
had. Dat was in feite ook
waar. maar ik merkte duide
lijk dat ik het steeds meer als
excuus aangreep."
Alfred: „Om een lang verhaal
kort te maken: die spannin
gen bleven maar aanhouden
en op een keer was het zo erg,
dat ik dacht: lk ga naar de
dokter. Misschien kan hij hel
pen; is er een kuur met medi
cijnen. Ik hoopte maar dat
het lichamelijk was, want
dan was lk er zo snel mogelijk
vanaf."
„Van hem kreeg ik een heel
licht kalmeringsmiddel om
me wat zekerder te voelen. Ik
weet nog steeds niet of het
suggesUe was, maar het hielp
wel als ik ze bij acute situa
ties innam. De dokter wees
me er verder op, dat je voor
een fobie in therapie kunt
gaan en op zijn aanraden heb
ik toen contact opgenomen
met het psychologisch labo
ratorium in Amsterdam. Het
kostte mij niet veel moeite
om die stap in het psycholo
gisch bolwerk te doen. Uit
eindelijk wilde ik van m'n
fobie af," vertelt Alfred.
„De moeilijkheid waar lk wel
over in zat was: hoe vertel ik
het mijn omgeving; hoe zal
de reactie zijn. Het bleek dat
veel mensen het begrepen,
omdat ze zelf ook weieens
iets dergelijks hadden erva
ren. Daarnaast had Je ook
mensen, die zelden er begrip
voor te hebben, maar van wie
later het tegendeel bleek. En
dan natuurlijk je familie: je
ouders, je broers."
„Heel vervelend Is ook, dat
als je iemand vertelt dat je in
behandeling bent voor een
bloosfobie, er gezegd wordt:
jij blozen? Dat is me nooit
opgevallen. Het zou achteraf
veel prettiger zijn, als het wel
was opgevallen, want dan
wordt tenminste begrepen
wat je aan het doen bent.
Mijn ouders is het ook nooit
opgevallen, terwijl het op een
gegeven moment toch ook
thuis begon. Toen voelde ik
me helemaal beroerd. Ik
moet erbij vertellen dat ik er
met mijn broers wel goed
over kan praten. Bij mijn ou
ders ligt het een stuk moeilij
ker. Ze zeggen er begrip voor
te hebben, maar ik heb het
gevoel dat dat niet zo ls.
Daardoor is er ook een sto
ring opgetreden."
Het gesprek komt op de the
rapie. Alfred: „Die was twee
keer een uur in de week en
bestond uit gesprekken met
een bijna afgestudeerde psy
choloog. De behandeling zelf
heeft een half jaar geduurd.
Dat werd ook van tevoren
tegen "me gezegd. Als Je na
dat half jaar vindt, dat Je nog
niet ver genoeg bent, kan nog
een nieuwe behandeling vol
gen, maar dan wel door ie
mand anders. Ik zit nu in
groepstherapie. Na afloop
van mijn individuele behan
deling ben ik dat overeenge
komen. Ik merkte tegen het
einde van de therapie wel een
heleboel verbeteringen, maar
had toch nog moeilijkheden.
Er werd me ook verteld: indi
viduele therapie is best wel
goed, maar Je blijft in een
hele veilige situatie met
steeds maar praten, waar
door een verdieping van de
therapie erg moeilijk Is. En in
een groepstherapie ben je
met een aantal mensen, bij
wie Je je niet zo op je gemak
voelt. Ik heb ervaren, dat het
ontzettend goed is om daar
dan over te praten. Als lk
bang ben. kan lk dat nu ge
woon zeggen. Ik wil niet stel
len dat de groep in alles met
mij meevoelt, maar het wordt
geaccepteerd en dat is het
belangrijkste."
De groepstherapie is twee
keer anderhalf uur in de week
op het Instituut voor me
dische psychotherapie. Men
neemt eraan deel op basis
van vrijwilligheid. Alfred: „Je
kunt dus zelf bepalen, wan
neer Je ermee wilt stoppen,
maar men verwacht wel dat
Je het „waarom" goed kunt
motiveren." Vertelt dat door
zijn behandeling veel angs
ten en onzekerheden duide
lijk zijn geworden. „Ik kan er
nu mee over weg en als zoda
nig heeft de therapie mij echt
goed gedaan."
„Ik geloof niet dat mijn
bloosfobie is terug te voeren
op een angst voor de dood.
Althans, dat heb ik niet bij
mezelf kunnen bespeuren.
Wel dacht lk, toen lk er het
meeste last van had: het
heeft in feite totaal geen zin
om te leven. Echt serieus heb
ik zelfmoord niet overwogen,
maar de gedachte komt wel
bij je op. Ik was wanhopig en
vond het nutteloos zo door te
gaan. Het ging gewoon ook
niet, maar sinds een paar
maanden heb lk weer echt
plezier in het leven. Als ik nu
dingen wil doen, kan ik het
ook, terwijl ik daarvoor altijd
de idee had dat lk moest.
Voor wie dan ook. misschien
wel mijn ouders, maar niet
voor mezelf. Neem mijn stu
die bijvoorbeeld. Ik heb nu
het gevoel dat het uit mezelf
voortkomt, dat lk het wil.
Door de ruimte, die ik heb
geschapen, vind ik het leven
best weer de moeite waard."
„Of lk het blozen nu hele
maal kwijt ben? Nee. dat kan
lk niet zeggen. Het gebeurt
nog wel in spannende situa
ties, heb ik gemerkt. Laatst
nog op een borrel zei een
vriendin met wie lk overigens
goed kan opschieten dingen
over mij, die geestig bedoeld
waren, maar waarom ik echt
niet kon lachen. Ik werd bang
en had dan ook het gevoel,
dat ik me rot zat te blozen.
Het leuke was echter, dat
achteraf een ander meisje te
gen me zei: wat werd Je
opeens wit. En toen onder
vond ik ook. dat iemand had
gemerkt, dat lk me toch niet
zo op mijn gemak voelde. Als
het dus spannend is. ben ik
nog bang om te blozen, maar
veel minder dan voorheen."
Alfred tot slot: „Ik geloof wel
dat andere mensen ook we
ieens last hebben van bij
voorbeeld blozen, maar in
veel gevallen uit zich dat niet
in de vorm van een fobie. Als
Je echter ooit een fobie hebt
gehad, ken Je ook de ver
schijnselen van het in paniek
raken, wanneer je je niet op
je gemak voelt Er zijn altijd
wel situaties waarin iemand
zich niet zo lekker voelt,
maar ik ervaar dan dat ik in
paniek raak. En daardoor
hou je de angst dat het je
best opnieuw kan overko
men. als Je ergens in verzeild
raakt. Het liefst zou ik dan
willen dat er een luik open
ging waarin ik kan wegzak
ken. Ik dcr.k dat er altijd een
verschil blijft tussen iemand
die weleens bloost en een lij
der aan erytrofobie ondanks
het feit dat deze dank zij de
therapie zich een stuk bewus
ter is geworden van wat er in
hem omgaat."