wonderen van Pomodoro
-Het kritische programma van Carel Peeters
1
•Verzameld werk van Breytenbach in Nederlandse uitgave
14/ERDAG 22 JANUARI 1977
KUNST
TROUW/KWARTET PS 15/RH 17
0A|( groepje in het Rotterdamse Museum
pans-Van Beuningen was kennelijk wel
iteresseerd, maar bestond toch duidelijk
gelegenheidsbezoekers; het stond rond-
het prachtige opengewerkte stuk brons
de Italiaanse beeldhouwer Arnoldo Po-
loro in een van de benedenzalen. De
resse bleef maar heel even, want toen ze
lergingen, zag ik ze duidelijk schouder
alen en verschillende verbaasd-,
eonderde gezichten.
iren mensen, die gehoord hun opmerkingen, nog
inder de Indruk waren van de „oude meesters",
kort tevoren gezien hadden en nu, eigenlijk
it plotseling geconfronteerd werden met een
erk waarmee ze duidelijk geen raad wisten,
is geen contact.
irogressieve kunstenaar, die een dergelijk gemis
contact betreurt en er soms zelfs boos over
It. vergeet een paar dingen. De ontwikkeling, die
tèlf heeft doorgemaakt bijvoorbeeld, en hoe
ukkelljk hij zélf bij het grote kunstgebeuren is
okken. HIJ vergeet ook dat hij zich dikwijls
iaal ingesteld heeft op eigen problematiek en
En dat doet hem soms helemaal vreemd staan
vrijwel elke buitenstaander.
gebrek aan communicatie dus, aan de ene kant
orzaakt door onbegrip en ongeduld en aan de
ere kant door onbegrip èn door de angst voor
.ndering en voor het wegvallen van de tradltione-
tkerheden.
DK
ilijk is het met de kunst niet anders dan met
dingen. Een van de definities van kunst is
dat het een reflex van het leven is, dat althans
zijn. Toch zou juist het werk van zo'n
stenaar als Pomodoro een schakel kunnen zijn
n die beide uitersten. Het stuk zou kunnen
jariien als uitgangspunt voor meer helderheid. Om-
Pomodoro niettegenstaande zijn moderne visie
■lot respect voor traditionele waarden niet onder
lt 2fllen of banken steekt. Niet respect voor de tradi-
I6iamaar voor traditionele waarden. Bij dergelijke
2.3iptenaars betekent dat o.a. een grandioos vak-
ischap en een intens gevoel voor de mogelijkhe-
van het door hen gebruikte materiaal.
bollen, zoals Boymans er een heeft,
is zuilen, kubussen, schijven en andere vormen.
ari izend gepolijst vaak, waarin als ze opengewerkt
j een boeiend kristallijnen patroon zichtbaar
dt, zijn sierlijke wonderen van een geheimzinnig
^yannen beweeglijkheid. Zo'n stuk brons heeft de
Arnoldo Pomodoro's grote Sferadie in de grote benedenzaal in
Boymans' nieuwe vleugel te zien is
mogelijkheid in zich de kijkers te laten zien, dat iets
niet noodzakelijk „ergens op hoeft te lijken" om
mooi te zijn.
Want al lijkt het uit de tijd, ik merk nog dagelijks,
dat „ergens op lijken" is bij een overgrote meerder
heid nog steeds de doorslaggevende factor. Dat er de
laatste Jaren niet meer over gerept wordt, bewijst
het bestaan van de enorme kloof die is ontstaan
tussen een groot deel van de hedendaagse kunste
naars en het publiek. Zoals ik het nu gesteld heb, zou
de indruk gewekt kunnen worden, dat alleen de
kunstenaars schuldig zouden zijn aan die steeds
groter wordende verwijdering, waardoor de kunst
meer en meer een aangelegenheid voor ingewijden
schijnt te wordeh.
Dat is niet de bedoeling: de vastgeroestheid aan
oude normen is een net zo grote reden voor die
verwijdering. Er wordt van de kunstenaar geëist, dat
hij zich aan de „regels" houdt. HIJ moet „gewoon"
doen en dingen maken, die „begrijielijk" zijn. Dat
kan óók. Je kunt als kunstenaar de ander deelgenoot
maken van de schoonheid, die Je zelf hebt ervaren,
de schoonheid van een vrouw, van een landschap,
van gewone dagelijkse dingen.
Wonderlijk medium
Arnoldo Pomodoro: „Grande Disco" (Grote Schijf) 220 cm doorsnee, 35 cm dik
Maar beeldende kunst is ook een wonderlijk medi
um, om wat niet in woorden is uit te drukken, omdat
het te diep in ons leeft, door middel van vormen en
kleuren zichtbaar te maken. En dat kan wel eens
helemaal niet volgens de regels verlopen, is niet
gewoon en zeker niet begrijpelijk in de gebruikelijke
zin van dat woord. Ook wordt deze bijzondere vorm
van menselijk contact, de kunst, vaak bemoeilijkt
door onwil.
*n Paar heel eenvoudige voorbeelden: waarom kun
nen mensen die volkomen afwijzend staan tegenover
voorstellingloze kunst helemaal bezeten zijn van het
patroon en de kleurenrijkdom (abstract, en hoe!) van
een Perzisch tapijt? Anderen die spottend staan te
staarogen naar een plastiek van, laat ik zeggen Gabo
„Wat stelt dat nou toch in vredesnaam voor?"
dragen sieraden, die van een vergelijkbare vormge
ving zijn en vinden die prachtig.
Schoonheid
Daarom kan soms één kunstwerk, die van Pomodoro
in dit geval, meer dan cursussen, lezingen, tv-
programma's of artikelen als dit, een middel zijn om
tot een wat beter inzicht te komen. Allereerst is er
namelijk het kunnen, de vaardigheid zo wordt de
kunst in het woordenboek o.a. omschreven en dat
wekt direct vertrouwen. De man kan wat, hij doet
niet zomaar iets. Met een andere woordenboekom-
schrtjving „het scheppen van schoonheid" wordt het
al wat moeilijker.
Maar zo'n plastiek biedt dan ook weer de mogelijk
heid om, met behulp van opstelling, omgeving,
lichtval die buitenstaander die schoonheid te doen
ontdekken. Misschien niet de schoonheid, waarop
men in eerste instantie uit was en waarmee men dan
een knappe interpretatie en wellicht nog liever een
Imitatie van een natuurlijk gegeven bedoelt. Maar
zelfs de meest volhardende figuratieveling zal naar
mijn gevoel bij dit soort werk gaan twijfelen aan de
door hem gestelde norm dat „het ergens op moet
lijken". Omdat het overal op lijkt, omdat er gebruik
gemaakt werd van oerstructuren, die in al hun
geheimzinnigheid toch iets vanzelfsprekends krij
gen, iets volkomen natuurlijks, als kristallen onder
een microscoop. Alleen maar schoonheid: zo eenvou
dig kan kunst zijn.
jor
T. van Deel
Q u een boek moest recenseren,
ndiQ zou u dat dan doen? Gaat u
feies vertellen wat er in dat boek
et, of doet u moeite om aan te
(en welke indruk het op u ge-
"ikt heeft? Legt u direct verban-
met opvattingen van deze tijd,
andere boeken die u gelezen
>t, of met de werkelijkheid zoals u
kent, of wilt u juist weten wat de
ur ermee bedoeld heeft? U kunt
maar op grond waarvan zóu
kpijiezen?
i dit
aarfijn verschillende typen critici en
l beoordelende arbeid berust op
szabk
No4 n
t J
pchillende opvattingen over de
bezd van het literaire werk. In een
shelder artikel in De Gids heeft J.
fc. Mooij deze „Problemen rond
raire waardeoordelen" eens gea-
yseerd (nr. 7, 1973). Hij kwam in
orie tot een zestal benaderings
gelijkheden. die ik hierboven al
fweg formuleerde,
zes mogelijkheden, die ik hier-
'en al grofweg formuleerde.
een
lorkeur
t zes mogelijkheden hebben te
iken met de zes „kanten" die aan
Rt literaire werk kleven: het is door
j auteur gemaakt, wordt door een
er gelezen, staat in enigerlei ver-
met onze werkelijkheid, met
(eën van onze tijd, met andere
als fraire voortbrengeselen en ten
zit i
slotte zijn er structurele verbanden
binnen het werk.
Een criticus nu kan een voorkeur
hebben voor een bepaalde beschou
wingswijze: hij kan de bedoeling
van een auteur achterhalen (inten
tioneel), hij kan vooral de Indruk die
de lectuur op hem gemaakt heeft
uitdragen (emotivistlsch), hij kan de
tekst met name op haar werkelijk
heidsgehalte beoordelen (realis
tisch), of er eigen filosofische, reli
gieuze, morele normen aan afmeten
(moreel), hij kan de kwaliteit toet
sen aan voorafgaande literatuur
(vernieuwing) en hij kan vooral op
bouw en constructie van het werk
bezien (structureel).
Ik geloof dat Mooij met deze zes
gronden waarop het waardeoordeel
zich afspeelt een simpel model ver
schaft om de teneur in een literaire
kritiek mee vast te stellen. Vanzelf
sprekend hij wijst daar ook op
komen deze criteria nimmer onver
mengd voor, zelfs is het zo dat elke
criticus vrijwel alle soorten argu
menten hanteert, maar toch is er
meestal wel een voorkeur te onder
scheiden.
Terecht beweert Mooij dat uiteinde
lijk die voorkeur van een criticus
berust op „opvattingen over mens
en beschaving" en dat de literaire
kritiek „ook wat haar methoden be
treft gekopppeld is aan zeer algeme
ne (vaak natuurlijk ook zeer vage)
ideeën van morele aard". Dat komt
omdat doel en functie van literatuur
door zoveel mensen zo verschillend
wordt omschreven.
Kennis
Carel Peeters omschrijft in zijn es
say over literatuur en kritiek „Het
Avontuurlijk Uitzicht" literatuur als
een vorm van kennis. Het is in zijn
betoog een centraal gegeven, een
grondgedachte waarop hij zijn kri
tische houding baseert. Peeters is
literair redacteur en criticus van
Vrij Nederland en met dit boekje
presenteert hij in feite zijn kritisch
programma.
Ik heb er bewondering voor dat hij
dat durft, want het is gemakkelijker
om het niet te doen en aan de lezers
van Je recensies over te laten je
kritische opvattingen te ,;proeven".
Minder gelukkig ben ik met de ma
nier waarop Peeters zijn eigen
standpunt dat literatuur een vorm
van kennis is, afzet tegen andere
benaderingswijzen. Hij kiest voor de
uitdrukking van eigen ideeën name
lijk de polemische weg van de
confrontatie.
Ratjetoe
Achtereenvolgens moeten het ont-
gelden: Fens, Oversteegen, Verdaas-
donk en Vogelaar. Een aller
merkwaardigst ratjetoe van mensen
met totaal verschillende belangen.
Fens en Oversteegen zijn voor Pee
ters nog steeds (15 Jaar na dato!) de
redacteuren van het tijdschrift
„Merlyn". Zij hebben de Neder
landse literaire kritiek de oogklep-
HET RISKANTE
BEDRIJF VAN
DE LITERAIRE
KRITIEK
pen opgezet door te hameren op
bestudering van „de tekst, de tekst
alleen". Het is deze reductie van het
literaire werk tot „structuur" waar
Peeters bezwaar tegen aantekent.
Terecht natuurlijk, maar wel wat
overbodig want er is niemand meer
die in strikte zin de Merlynse opvat
tingen deelt. Dat spijt mij overigens
wel eens als ik zie dat er steeds meer
critici komen die niet om zo te
zeggen door Merlyn zijn heenge
gaan.
Tekst
Ik heb nooit goed begrepen waarom
Merlyn zulke heftige reacties los
maakte (en dus nog losmaakt). Van
1962 tot 1966 bestreed het de impres
sionistische literatuurkritiek (de cri
ticus zegt meer over zichzelf dan
over het werk dat hij onder handen
heeft) en pleitte het voor meer aan
dacht voor de tekst.
Woorden als „fictionaliteit" en „au
tonomie" kwamen in omloop, waar
mee werd bedoeld dat het literaire
werk niet direct verwijst naar een
werkelijkheid erbuiten (zoals een re
portage in de krant dat wel pleegt te
doen), dat het dus een „wereld van
woorden" op zich was. Deze visie
verwerpt Peeters, want werk en wer
kelijkheid worden erin ontkoppeld.
De literatuur kwam door Merlyn
volgens hem in een lege ruimte te
staan en wie haar bestudeerde, re
censeerde of alleen maar las, stapte
in een andere wereld dan de ons
omringende. Het is waar dat Merlyn
dit soort enghartig denken over lite
ratuur heeft bevorderd, maar ik zou
er toch méér de nadruk op willen
leggen dat Merlyn de criitici erop
wees dat zij allereerst goed moesten
lezen en zich moesten afvragen of
hun uitspraken nog wel iets te ma
ken hadden met het boek waarover
zij het pretendeerden te hebben.
Leerschool
Merlyn beschouw ik nog steeds als
de leerschool van elke criticus. Ik
heb me nooit geërgerd aan de
schoolmeesters Fens en Overstee
gen en hun aandacht voor de tekst
heb ik zowel principieel als didac
tisch gewaardeerd als grondslag
voor elke verdere en verdergaande
tekstbeschouwing.
Peeters wil de criticus laten rea
geren op een menigte „kanten" van
het literaire werk. Hij wil in te
genstelling tot Merlyn de volle na
druk leggen niet op de tekst maar op
de relatie tussen tekst en context.
Dat is uitstekend en het komt ook
tegemoet aan de veelzijdigheid van
een literair werk. Natuurlijk is het
niet alleen 'structuur', maar een le
vend organisme ln de werkelijkheid,
waarop men kan reageren met
smaak, kennis en inzicht. Maar: met
Merlynse woorden als 'fictionaliteit'
en 'autonomie' blijft iets ontzaglijk
belangrijks gewaarborgd, namelijk
de belangeloze aandacht voor de
tekst zoals hij is en het is pas op
grond van d.'.e aandacht dat een
literair criticus tot contextuele in
terpretatie mag overgaan. Geen
contact zonder tekst. Maar akkoord,
geen tekst zonder context, dét ook.
Afstraffing
Peeters' polemiek met Verdaasdonk
lijkt me een afstraffing op verkeerde
gronden. Verdaasdonk van wie
hier enige maanden geleden een es
say in 'Het mes op de keel' werd
besproken wil geen voorschriften
geven op het gebied van de literaire
kritiek. Zijn bezwaren gelden
uitsluitend de gang van zaken bin
nen de literatuurwetenschap: iets
anders dus dan Merlyn dat universi
taire literatuurbeschouwing en lite
raire kritiek met elkaar wilde
confronteren.
Het laatste slachtoffer, Vogelaar, re
duceert het literaire werk eveneens
wanneer hij het uitsluitend be
schouwt door een nleuw-
marxlstische bril. Peeters toont
overtuigend aan dat een dergelijke
dogmatische benadering de veelzij
digheid van literatuur geweld aan
doet. Peeters' eigen standpunt sluit
aan bij een Angelsaksische traditie.
'van Matthew Arnold in de vorige
eeuw tot Richard Hoggard en Lionel
Trilling nu. Wie literatuur als een
vorm van kennis opvat mag erin
zoeken naar filosofische, sociolo
gische, esthetische, culturele etc. as
pecten. Een dergelijke combineren
de en integrerende literatuurkritiek
staat Peeters voor: 'ze legt verban
den met wat er verder op de wereld
wordt gedacht en gedaan. Maar die
verbanden kunnen alleen ontstaan
doordat de criticus zijn kennis, zijn
voorkeuren, zijn cultuuropvatting,
zijn onderscheidingsvermogen, ver
beelding, overtuigingskracht, analy
tisch vermogen, passie om iets te
weten, aanwendt.
Ander plan
Deze combinaties brengen de ro
man, het essay of gedicht op een
ander plan, op het niveau waarop er
door mensen over gepraat en ge
dacht kan worden: omdat er lijnen
zijn getrokken naar de belangstel
ling en de dingen die mensen bezig
houden. dingen die ze willen weten
of gebruiken*.
Dat is geen geringe taak voor een
criticus en het wordt mij koud om
het hart. Een avontuurlijk uitzicht,
noemt Peeters het, en hij laat op de
omslag Jongens op hoge fietsen over
hoogspanningsdraden rijden. Een
riskant bedrijf dus, de literaire kri
tiek, het is maar dat u het weet.
Carel Peeters. Het Avontuurlijk Uit
zicht. Amsterdam. De Harmonie,
1976. 80 blz. 14.90.
ekior Hans Ester
1964 debuteerde Breytenbach met de in
lannesburg verschenen dichtbundel
ysterkoei moet sweet". Samen met de
iDie huis van die dowe" en „Kou-
verschenen resp. 1967 en 1969 in
is deze bundel kort geleden
deel van het verzameld poëtisch
'k van Breytenbach te Amsterdam bij
bezplenhoff gepubliceerd (prijs: 27.50).
it aan hiino AnHnontiiV* nnffoir» H
„je vsterkoei
'Tdels „Die I
•"jur" vers
rjpstad i
Eerste deel
I is een bijna ondoenlijke opgave, de
oud van de gedichten uit deze bundels
ien te vatten. In het geval van de poëzie
i Breytenbach is parafraseren uit den
iet f' omdat in deze gedichten met alle
gelijke middelen geprobeerd wordt, de
fimunicatie tussen lezer en dichterlijk
nd.lrd te dwarsbomen
vol verwijzingen naar bestaande plaatsen
in Zuid-Afrika en Europa, naar personen
en situaties uit Breytenbach's jeugd, maar
de Zuidafrikaanse literatuur en naar de
Bijbel. Maar ook deze vertrouwde ele
menten worden binnen de context van het
gedicht „vervreemd".
Ze worden verbonden met dingen en ei
genschappen. die de lezer niet kent, die
hem laten struikelen en herlezen, om hem
uiteindelijk tot de conclusie te laten ko
men, dat aan het lees- en interpretatiepro
ces geen einde komt. Uit de cyclus „Ars
poëtica" („Die huis van die dowe") komt
het volgende gedicht:
Reisiger van Gramadoelas
waar die druiwe blou hang van melk
en die muisvoëls nuwe bloeisels blaas
Vertel my van my mense
Praat, breek jou bitter asem oop
Gesels my nag vol Sulderkruise"
Toegankelijk lijkt het werk van Breyten
bach daarom vanuit de vraag naar het hoe
en waarom van het veranderingsproces,
v.aanan de dichter de taal. d.w.z. zijn taal.
!:et Airikaans van alledag, onderwerpt. Dit
.-..spert is coor Anna Maria van der Merwe
tot thema van haar proefschrift gekozen.
jg fthtans is het mijn ervaring, dat ik bij
Cht) lezen steeds nieuwsgieriger wordt en
tanks di barrières zoal:, kei oi.'bre-
l v-.n leest» i :i- doorlc rn :r. -
Br ro)m..u:.-i lijkt or.;:..:.;:.. li-'-
[i. tot .;t.uk: kr.rnoti. De ren ii:<
Q fiat (ie taal van Breyter.baeii i r-
jnvde elementen bevat, of beter lijkt te
.'atten
PJj gedichten in deze drie bundels staan zij promoveerde in januari 1975 bij Prof.
André P. Brink aan de universiteit van
Grahamstad op een dissertatie met de titel
„Paradoks as poësle: 'n Ondersoek na en
kele aspekte van die poësie van Breyten
Breytenbach". Als één van de wezenlijke
kenmerken van Breytenbach's poëzie ziet
zij diens poging, om aan de beperktheden
van de taal te ontkomen, door aan woor
den eigenschappen toe te voegen, die door
gaans niet met die woorden verbonden
zijn.
Voor de lezer vormen paradoxen, groteske
samenvoegingen, verandering van ver
trouwde spreekwoorden, citaten en klan
ken een permanente aanleiding, over de
vorm en de betekenis van woorden na te
denken. In het bijzonder geldt dit voor
woorden en citaten, die een bijbelse oor
sprong bezitten. Dat zijn er niet weinig in
het oeuvre van Breytenbach. Vooral tot de
bijbelvaste Zuidafrikaanse lezer zijn de
bijbelse taalelementen gericht.
Zij doorbreken traditionele vormen van
uitleg en zingeving Tegelijkertijd profite
ren de geseculariseerde woorden en situa
ties van hun religieuze oorsprong. Het bij
belse wordt niet tot iets niet-religieus gere
duceerd Integendeel, het aardse, dat in
deze woorden samengevat wordt, krijgt
iets van het geheiligde karakter van de
oorspronkelijke religieuze taal mee. Dat is
het dubbele karakter van Breytenbach's
religieuze taalgebruik.
Een voorbeeld vormt het volgende frag
ment uit het gedicht „Dood begin by die
voete" („Die ysterkoei moet sweet"):
„My voete is my vyandig gesind en ek
moet hulle paai
gewlkkel in lappe, want ek is nog nie gered
nie
want ek moet nog leer hoe om te sterft
want ek moet nog besluit omtrent die wyse
waarop
Want nou kyk ek deur 'n spieël in 'n raaisel
maar móre van aangesig tot aangesig'
Dat het verzameld werk van Breytenbach
nu in Nederland verschijnt, ligt in de lijn
van zijn nauwe contacten met „Poetry
International Rotterdam" en met uitgeve
rij Meulenhoff. Of het overgaan naar een
Nederlandse uitgever als een protest van
de dichter moet worden gezien, die op 26
november 1975 tot 9 jaar gevangenis werd
veroordeeld, kan ik niet beoordelen
Mocht dat zo zijn. dan bevreemdt het mij
wel, dat in 1976 bij Perskor-Johannesburg.
waar leden van de Zuidafrikaanse regering
grote invloed hebben, de bundel
„Voetskrif" verscheen. Voor januari 1977
heeft Perskor de uitgave van Breyten's
reisverslag uit 1973, ,,'n Selsoen ln die
paradys" aangekondigd. Het zou goed zijn
wanneer deze achtergrondgeschiedenis in
een eventueel voorwoord van het nog te
publiceren tweede deel van het verzameld
dichtwerk uit de doeken kan worden
gedaan.
Wanneer Breytenbach's werk in Zuid-
Afrika geheel verboden zou zijn, zou ik de
uitgave van zijn werk ln Nederland van
harte toejuichen. Echter, alle dichtbundels
op „Skryt" na waren ln Zuid-Afrika
uitgegeven en te koop. Is het werk van
Breytenbach nu niet, vooral doorzijn prijs,
onberekenbaar geworden voor diegenen,
tot wie het gericht is: de Afrikaanstaligen
van Zuid-Afrika?
Om het lezen van de gedichten voor de
Nederlandstalige te vergemakkelijken,
heeft Adriaan van Dis een verklarende
woordenlijst toegevoegd. Ik heb daarin
nogal wat lacunes gevonden Bij voor
beeld ontbreekt de verklaring van: ounooi
meesteres), runnik (hinniken), ruspe
(rups), rot (rat), Pikkeweyn (pinguin), kar
(auto), toon (teen), paddavissie (kikkervis
je). om er enkele te noemen Is bij deze-
uitgave op de Nederlandse lezer gemikt,
dan graag een woordenlijst, die met zijn
minieme kennis van het Afrikaanse reke
ning houdt.