Carter beloofde nieuwe wijn
maar komt met oude zakken
Zullen de arbeiders Afrika veranderen?
Cyrus Vance:
boodschappenman
Harold Brown:
veeg voorteken
Zbig. Brzezinski:
wantrouw Russen.
ERDAG 15 JANUARI 1977
BUITENLAND
TROUW/KWARTET 17
door Rimmer Mulder
„Nieuwe gezichten en nieuwe
ideeën", beloofde Jimmy Carter
zijn kiezers. Daaraan heeft hij zich
niet gehouden. Bij het uitzoeken
van zijn ministers heeft Carter
meer gelet op ervaring dan op oor
spronkelijkheid. In de nieuwe
Amerikaanse regering, die volgen
de week wordt beëdigd, wemelt het
van de oud-gedienden. Op de
meeste posten zitten mannen, die
al menig dienstjaar in Washington
hebben doorgebracht.
De Carter-fans van het eerste uur hebben
hun teleurstelling daarover al uitgespro
ken. De commentator Anthony Lewis
noemde Carters ministers „de mannen
van gisteren". Hij vroeg zich af of Carter
zich misschien het meest laat leiden door
„de mening van de mensen, die tegen
hem stemden". Dat waren immers de
mensen die Carter voortdurend „gebrek
aan ervaring" verweten.
Als Carter inderdaad de opzet had het
wantrouwen waarmee Washington hem
heeft binnengehaald, weg te nemen, dan
is hij aardig geslaagd. Zijn ministers zijn
door de gevestigde politieke kringen bij
na allemaal geprezen als „zeer ervaren",
„zeer kundig" en „zeer bekwaam" (Wie
zou dat laatste in Nederland na Wim Kan
nog hardop durven zeggen?). De mensen
die dachten dat Carter de Verenigde Sta
ten zou gaan regeren met het clubje
jonge toegewijden, met wie hij de verkie
zingen won, zijn gerust gesteld.
Eén van de weinige echte „nieuwe gezich-
ten" die Carter naar Washington haalde
is Griffin Bell, de nieuwe minister van
Justitie. Maar erg nieuwe ideeën neemt
Bell niet mee. Hij komt. net als Carter.
uit de zuidelijke staat Georgia. Daar
wekte hij jarenlang als rechter van be
roep en in die functie toonde hij zich
weinig bereid mee te werken aan de
emancipatie van de zwarte bevolking.
Tot zijn benoeming tot minister was Bell
ook verbonden aan enkele verdachte
clubs: ze weerden Joden en zwarten
Wat ontmoedigend is ook de benoeming
van James Schlesinger tot adviseur voor
energie-zaken. Schlesinger diende de vo
rige. Republikeinse, regering als direc
teur van de CIA en minister van defensie.
In die laatste functie ontpopte hij zich als
een man van de harde lijn. Wat zijn
nieuwe baan betreft: hij was voorstander
van de bouw van meer kerncentrales om
het energie-probleem de baas te blijven.
Carter zei daarover in zijn verkiezings
campagne heel iets anders.
De verkiezingsbelofte dat hij wat meer
oog zou hebben voor sociale problemen is
Carter wel trouw gebleven bij de sa
menstelling van zijn regering. De mensen
die hij heeft benoemd in de sociale sector
zijn ten minste geeh aanhangers van het
principe „wie niet werkt'zal ook niet
eten", dat onder de regering-Ford zo on
geveer tot de hoogste beleidswijsheid
was verheven. Op het departement voor
huisvesting en stadsontwikkeling komt
de zwarte advocate Patricia Roberts Har-
ris. iemand die wéét wat voor wo
ningnood er onder de minderheidsgroe
pen heerst.
Minister voor gezondheidszorg, onder
wijs en sociale zaken wordt Joseph Cali-
fano. Hij werkte als adviseur voor presi
dent Johnson en mag een groot deel van^
diens indrukwekkende sociale maatrege-*
len op zijn eigen rekening schrijven.
Misschien dat er onder Carter dan toch
weer eens een samenhangend beleid voor
de armste Amerikanen van de grond kan
komen.
Aardig is verder ook de benoeming van
de 44-jarige zwarte Andrew Young tot
vertegenwoordiger bij de Verenigde Na
ties. Young is van onverdachte afkomst.
Als Jong predikant liep hij in de Jaren
zestig in het zuiden vooraan in de bewe
ging voor gelijkberechtiging van de zwar
ten. Hij behoorde tot de groep die eerst
vocht voor stemrecht en er daarna voor
zorgde dat er inderdaad zwarten werden
gekozen. Zelf werd hij in 1972 door Geor
gia in het Huis van Afgevaardigden
gekozen.
Young heeft ook duidelijk gezegd waar
om hij graag naar de VN wil. Hij hoopt
dat hij er iets kan doen voor de landen
van de derde wereld, die naar zijn oordeel
totnutoe te weinig goeds van Amerika
hebben gekregen. Young wil bijvoor
beeld dat de VS veel actiever de blanke
regimes in Zuidelijk Afrika gaan bestrij
den. 'De dromen van Martin Luther King
moeten niet alleen in onze eigen buurten
worden vervuld, maar ook in de afgele
gen hoeken van de wereld.' aldus Young.
Een geluld dat de laatste jaren in Ameri-
ka's buitenlandse beleid niet is gehoord
Maar als VN-vertegenwoordiger heeft
Young betrekkelijk weinig macht Meer
gewicht leggen de drie heren in de schaal,
die hieronder worden voorgesteld.
Cyrus Vance, de nieuwe minister van
buitenlandse zaken, moet een aardige
man zijn. Mensen die hem al lang kennen
beschrijven hem vaak als een echte heer.
Hij heeft een oerdegelijke achtergrond.
De nu 59-jarige Vance is een telg uit een
gegoede familie. Zijn opleiding kreeg hij
aan betrouwbare instituten als Kent en
Yale. Hij verloor op zijn vijfde jaar al zijn
vader en volgens de biografen is zijn
opvoeding en vorming daarna onder su
pervisie gekomen van oud-oom John Da-
vis. een bekend politicus en diplomaat
uit de eerste helft van deze eeuw, die in
1924 zelfs presidentskandidaat was. (Hij
verloor van Calvin Coolidge).
Cyrus Vance heeft zelf ook een keurige
staat van dienst. Hij diende in de Tweede
Wereldoorlog bij de marine. Daarna
werkte hij tien jaren als advocaat. Vanaf*
1957 raakte hij steeds nauwer betrokken
bij de politieke bureaucratie in Wash
ington. Het begon met een adviseurschap
voor een Senaats-commissie. In 1964
bracht hij het tot plaatsvervangend mi
nister van defensie
Vance had daardoor veel te maken met
het Amerikaanse optreden in Vietnam.
Zelf moet hij twijfels hebben gehad over
de politiek van president Johnson, die
alsmaar meer troepen stuurde Al in 1965
uitte hij een keer publiekelijk zijn be
zorgdheid over de oorlog die de Verenig
de Staten uiteen kan scheuren'.
Vance behoorde ook tot het kleine groep
je adviseurs dat Johnson er tenslotte van
kon overtuigen dat verdere opvoering
van het oorlogsgeweld in Vietnam zinloos
was. Daarom kon hij in 1968 ook vol
overtuiging zitting nemen in de Ameri
kaanse delegatie, die met de Noordviet-
namezen over vrede moest gaan onder
handelen. Dat neemt niet weg dat Vance
tot in L967 een belangrijk uitvoerder was
van het Amerikaanse oorlogsbeleid in
Vietnam.
President Johnson heeft Vance verder
vaak gebruikt voor speciale opdrachten
als er zich een crisis voordeed. Zo moest
hij namens de president handelend
optreden in de Dominicaanse Republiek,
Zuid-Korea, Cyprus. Panama en in enke
le grote Amerikaanse steden waar ras-
senrellen waren uitgebroken. Hij moet
dat allemaal naar behoren hebben ge
daan. En misschien is dat wel de grootste
kwaliteit van Cyrus Vance; het is een
bekwame diplomaat, diejé om een
boodschap kunt sturen: maar geen visio
nair als Kissinger.
Aan de deskundigheid van Harold
Brown, de nieuwe minister van defensie,
behoeft niet te worden getwijfeld. Als
weinig anderen weet hij wat voor wonde
ren van techniek er in het Amerikaanse
wapen-arsenaal liggen opgeslagen. Deze
49-jarige wetenschapsman, van huis uit
een natuurkundige, heeft zich al vele
jaren bezig gehouden met het bestuderen
van moderne moordwerktuigen. Als jon
ge doctor specialiseerde hij zich al op
kernbewapening. In de jaren van Kenne
dy werd hij naar Washington gehaald.
Daar kreeg hij in 1961 de leiding over de
afdeling onderzoek van het ministerie
van defensie. Vier Jarer later kreeg hij de
post van staatssecretaris voor de
luchtmacht. Bij de machtsoverdracht
van Democraten aan Republikeinen in
1969 moest ook Brown het veld ruimen.
HIJ kreeg een hoge functie in de universi
taire wereld. President Nixon sloeg
Browns kennis van zaken ook hoog aan
en benoemde hem tot adviserend lid van
de delegatie, die met de Sowjet-Unie over
beperking van de kèrnbewapening ging
praten (het SALT-overleg).
Deze onderhandelingen met de Sowjet-
Unie zijn ook voor de regering-Carter van
wezenlijk belang. Van de resultaten van
dit SALT-overleg zal in belangrijke mate
afhangen of de bewapeningswedloop de
komende vier jaren wat zal verminderen.
Carter heeft beloofd te zullen bezuinigen
op de uitgaven voor defensie. Maar zon
der een akkoord met de Russen heeft hij
geen schijn van kans tegen het machtige
militaire blok, dat altijd meer wil.
De ellende bij de bewapeningswedloop is,
dat de technische ontwikkeling steeds
meer door gaat. Voordat de politieke
leiders hebben vastgesteld wat zij nu
eigenlijk nodig vinden voor de defensie
van hun land, hebben de technologen al
weer wat nieuws bedacht. De politici
moeten hun opvattingen dan weer aan
passen aan de nieuwe stand van de
techniek. „De technologie is de voortrek
ker", zeggen ze dan in de Verenigde
Staten.
Harold Brown heeft deze praktijk Jaren
lang van zeer nabij meegemaakt. Hij is
deskundig genoeg om die technische ont
wikkeling wat te kunnen beheersen. Wat
dat betreft is hij geknipt voor zijn nieuwe
baan. Maar die deskundigheid kan na
tuurlijk ook averechts werken. Als man
van het vak kan Brown best eens de
natuurlijke bondgenoot zijn van al die
duizenden hoog gekwalificeerde onder
zoekers en ontwikkelaars bij defensie, die
altijd weer iets „beters" willen verzinnen.
En dat nieuwe dan ook in de praktijk
toegepast willen zien. Eén veeg voorte
ken hebben we al: Brown is voorstander
van de bouw van de peperdure bommen
werper B-l.
Of hij het nu leuk vindt of niet, Zblgniew
Brzezinski, zal nog wel een hele tijd wor
den aangeduid als de 'Kissinger van Car
ter'. Hij bekleedt in de nieuwe regering
dezelfde functie, die Kissinger de eerste
Jaren onder Nixon had: adviseur voor
veiligheidszaken. Hij staat aan het hoofd
van de staf, die de president rechtstreeks
van dag tot dag op de hoogte moet hou
den van de toestand in de wereld.
Wat die functie precies inhoudt hangt
sterk af van wat de president er mee wil
doen. Als de president dat wil kan hij de
staf gebruiken als zijn belangrijkste be
leidsorgaan voor de buitenlandse poli
tiek. De adviseur voor veiligheidszaken
jwordt dan belangrijker dan de ministers
van defensie en buitenlandse zaken. Dat
gebeurde onder Nixon. Carter zal het
waarschijnlijk anders doen en Brzezinski
zal daardoor niet zo'n overheersende rol
gaan spelen als Kissinger deed. Toch zal
hij als de man die de president bijna
dagelijks spreekt, een enorme invloed
hebben.
Eigenlijk geeft hij de Amerikaanse rege
ring al jarenlang adviezen, meestal onge
vraagd. Als hoogleraar aan de Columbia-
universiteit heeft Brzezinski al veel aan
zien geoogst. Hij heeft al heel wat ge-
publkiceerd en dat heeft hij dan weer
met Kissinger gemeen.
Alweer net als Kissinger spreekt Brze
zinski Engels met een buitenlands ac
cent. Hij werd 48 Jaar geleden in
Warschau geboren, uit deftige ouders.
Al Jong kwam hij in Canada terecht waar
zijn vader een functie had bij de Poolse
diplomatieke dienst. Nadat de commu
nisten in het land van herkomst de zaak
hadden overgenomen besloot de familie
Brzezinski in Noord-Amerlka te blijven.
Zblgniew ging in 1953 naar de Verenigde
Staten om aan zijn wetenschappelijke
loopbaan te beginnen. Sinds 1962 is hij
hoogleraar in Columbia. Daar hield hij
zich vooral bezig met het bestuderen van
de Sowjet-Unie en het daar voorkomende
communisme. Later ging hij meer en
meer de hele wereld als het veld van zijn
studie beschouwen.
Brzezinski is een geharde anti
communist en het wantrouwen tegen de
Sowjet-Unie zit bij hem erg diep. Hij zal
daarom bij het zoeken naar ontspanning
tussen de grote mogendheden voorzichti
ger zijn dan Kissinger was. Hij heeft zich
in zijn laatste geschriften een sterk voor
stander getoond van nog hechtere sa
menwerking tussen de grote kapitalis
tische machten: Noord-Amerika, West-
Europa en Japan. Van die Ideeën moet
straks iets terug te vinden zijn in Carters
beleid.
door Nico Kussendrager
In veel Afrikaanse landen is
sinds de onafhankelijkheid
niet zo gek veel veranderd. De
oude (blanke) machthebbers
maakten plaats voor nieuwe
(zwarte) potentaten, de oude
élite werd vervangen door een
nieuwe groep van „zwarte
blanken". Kenia, Zaïre en Se
negal zijn daar voorbeelden
van. Aan de ongelijke verde
ling in die landen is geen ein
de gekomen: de rijken worden
steeds rijker en de armen wor
den steeds armer.
Wie zouden zich daar tegen moeten
verzetten? Wie zouden er voor kun
nen zorgen dat er een rechtvaardi
ger verdeling in die landen komt0
Niet de arbeiders, stelde de filosoof
Franz Fanon al in zijn boek Dc
verworpenen der aarde. De arbei
ders, zegt hij, zijn van de gewone
bevolking verreweg het beste af en
zij zullen zich wel hoeden voor ver
anderingen.
ijheidsstrijd
kon nog niet worden gezegd
;c arbeiders beter af w aren dan
rest van de bevolking Zij wer
'len slecht betaald en grof bejegend
door de blanken Het werk in de
dokken, op de treinen en in de
mijnen was weinig aanlokkelijk
Daar begon het verzet tegen de
slechte arbeidsvoorwaarden en la
ter tegen de koloniale overheer
sing.
De strijd voor vrijheid en onafhan
kelijkheid bracht politici en vak
bondsleden samen. De vakbewe
ging groeide mee met de politieke
partijen, tégen de koloniale over
heersing. Vaak waren er weinig ge
zaghebbende politieke voorman
nen. Daardoor kwamen vak
bondsleiders naar voren en niet zel
den in de regering. (Overigens ont
stond daardoor wel weer een ge
brek aan kader bij de vakbewe
ging).
Zo wordt verklaard dat een deel
van de werknemers zich eerder ver
eenzelvigt met de machthebbers, in
plaats van met de „verworpenen"
der aarde, de boeren en werklozen.
Er ontstond een Afrikaanse „ar-
beidsaristocratie" (aristocratie: re
gering van machtigen) die belang
had bij het voortbestaan van een
neo-koloniale verhouding en niet
bij een rechtvaardiger verdeling
van macht en inkomen
Loondienst
Net als in Europa ontstonden in
Afrika de vakbonden vooral na de
invoering van de loondienst. Voor
het zwarte werelddeel betekende
dat nog veel meer dan voor het
westen. Het kende immers het be
staan van geld in de economie nau
welijks.
Europa begon met invoer op grote
schaal van produkten uit wat nu de
ontwikkelingslanden heten. Wes
terse ondernemingen hadden ver
voer en produktie in handen en het
was dan ook niet vreemd dat de
eerste vakbondsactiviteiten in Af
rika ontstonden in de grondstoffen-
winning en het daarmee verbonden
vervoer via spoorwegen en haven
Verzekerd
De banden van de loonarbeiders
met het platteland werden doorge
sneden. Zij kregen een verzekerd
inkomen en de voordelen van een
man met geld in de stad.
Westerse bedrijven stichten fabrie
ken in ontwikkelingslanden met
een bescheiden behoefte aan voor
al half geschoolde arbeiders Deze
kregen een goed loon om stakingen
en andere arbeidsonrust te voorko
men. Inkomen van werknemers
met een vaste baan in Afrika zou
den drie tot vijf keer zo hoog liggen
als de lonen van trekarbeiders, die
na verloop van tijd weer naar huis
worden gestuurd
De verschillen met de boeren wa
ren nog veel groter Voor Zambia
zijn voorbeelden bekend van mijn
werkers die 2500 gulden per jaar
konden verdienen en boeren die
niet verder kwamen dan ruim een
tientje hoewel zij natuurlijk wel
hun eigen voedsel verbouwden).
Omdat de Afrikaanse arbeiders be
horen tot de élite en doorgaans
beter af zijn zouden van hen geen
veranderingen te verwachten zijn,
werd tot nu toe door Fanon en
anderen gesteld.
Bestreden
Die mening wordt bestreden in het
onlangs verschenen boek The deve
lopment of an African Working
Classfde ontwikkeling van een Afri
kaanse werkende klasse) Het is het
verslag van een conferentie die in
1973 al door vakbondsleden en aca
demici werd gehouden in het Cana
dese Toronto. Slotsom van de bij
eenkomst was dat zich in Afrika
een werkende klasse ontwikkelt
waarvan wél veranderingen te ver
wachten Zijn. De starheid en het
gebrek aan veranderingszin van de
Afrikaanse arbeiders wordt ont
kend. en met redenen omkleed.
Zij hebben de koloniale uitbuiting
aan den lijve ondervonden en ma
ken die indirect nog dagelijks mee
en stakingen in het verleden (van
spoorwegarbeiders en mijnwer
kers) vonden spontaan plaats zon
der steun van buiten af. Op onder
zoek in de Verenigde Staten. Fin
land en Frankrijk!wordt ge
grondvest dat het klassebewustzijn
onder arbeiders die van het platte
land komen gróter is dan onder
werknemers met een industriële
achtergrond Verder wordt erop ge
wezen dat. hoewel slecht georgani
seerd, de vakbonden vaak mensen
op de been hebben weten te bren
gen om hun eisen kracht bij te
zetten
In het slothoofdstuk worden deze
argumenten wat afgezwakt. „Het
bewustzijn onder de Afrikaanse ar
beiders was (echter) nooit groot ge
noeg om hen tot de „werkelijke
vertegenwoordigers" van de maat
schappij te laten worden".
Verleden
Bovendien slaat de argumentatie
met nadruk op het verleden. Wie
herinnert zich uit de laatste Jaren
acties van arbeiders in zwart Afri
ka? En hoeveel arbeiders komen
nog van het platteland en hoeveel
zijn er al in de stad geboren? Zij
hebben nog minder bindingen met
het platteland dan hun ouders en
hoeven ook in veel mindere mate te
zorgen voor verre verwanten.
De schrijvers en andere deelnemers
aan de conferentie laten zich
schijnbaar daardoor niet van de
wijs brengen. Volgens hen zijn de
Afrikaanse arbeiders wél bereid
zich in te zetten voor veranderin
gen en er is maar een klein vonkje
voor nodig om „de vlam in de pan
te doen slaan". Verder wordt ge
zegd dat de vakbeweging zich niet
zozeer heeft vereenzelvigd met de
politieke élites als vaak wordt
beweerd.
De regeringen van „nieuwe rijken"
ln Afrikaanse landen krijgen een
steeds smallere basis en verliezen
steeds meer steun bij de gewone
man. Ook bij de vakbondsleden,
die schijnbaar beter af zijn dan de
rest van de bevolking. Bestreden
wordt ook dat in de „kapitalis
tische" landen ln Afrika het vak
bondskader zich zozeer met de
nieuwe machthebbers vereenzel
vigt als vaak wordt voorgesteld.
Socialistisch
In de „socialistische" Afrikaanse
landen (Tanzania. Algerije, Mo
zambique worden als voorbeelden
genoemd) moeten arbeiders zich
richten, kwam de bijeenkomst in
Toronto tot de slotsom, op een gro
tere zeggenschap ln de bedrijven
en uiteindelijk op overname van de
ondernemingen. Het verschil voor
de vakbeweging tussen Afrikaanse
landen met een „socialistische" en
een „kapitalistische" ontwikkeling
wordt geïllustreerd met het „kapi
talistische" Kenia en het „socialis
tische" Tanzania.
Kenia richtte zich op een snelle
economische groei ln de hoop dat
de resultaten daarvan zouden door
sijpelen naar het overgrote deel
van de bevolking (wat niet lukt),
het geeft voorrang en het privé-
bezlt en is sterk afhankelijk van
buitenlands kapitaal. De be
langrijkste doelstelling van het
Tanzaniaanse ontwikkelingsbeleid
is een grote gelijkheid door „ge
meenschappelijk" bezit en niet-
flnanciöle prikkels als „gezamen
lijk belang"
Het vakbondskader in Tanzania zit
op de lijn van de regering en richt
zich op de vergroting van het poli
tieke bewustzijn, het leggen van
een basis voor de politieke leiders
en het scholen van arbeiders In
Kenia daarentegen vindt de vak
bondstop dat niet haar taak en
houdt ze zich uitsluitend bezig met
loononderhandelingen en .zakelij
ke" eisen als een minimumloon.
Sympathie
Opvallend was dat deelnemers aan
de conferentie in Toronto uit de
westerse landen veel sympathie
hadden voor het „Kenlaanse mo
del" de houding van de Tanzani
aanse vakbeweging beschouwden
zij als een uitverkoop aan de rege
ring, terwijl volgens de Afrika
nen de vakbonden daar Juist veel
verder zijn, ook vergeleken met
de Europese landen en de Verenig
de Staten.
Die toon heeft ook het slothoofd
stuk van het boek (ontwikkeling
als die in Tanzania wordt als het
meest kansrijk gezien) maar er
spreekt ook weer twijfel uit. „In dit
stadium kan niet worden gezegd
dat arbeiders (in Afrika) een blij
vende en leidende rol ln de samen
leving zullen vervullen". Sterker;
„in het verleden hebben de arbei
ders gefaald de grote massa's bui
ten de steden bi] hun strijd te be
trekken".
Slotindruk is dat de meerderheid
van de schrijvers een grotere inzet
van de arbeiders voor veranderin
gen en een rechtvaardiger verde
ling ln Afrika zou toejuichen.
Voortdurend wordt geprobeerd aan
te tonen dat de werknemers zich
actief zullen opstellen, maar even
vaak wordt dat ook weer afge
zwakt. De wens blijft de vader van
de gedachte.
The development of an African
Working Class, onder redactie van
Richard Sandbrook Robin Cohen.
In Nederland geïmporteerd door
Meulenhoff. Prijs 19,85.