Poppenspul en Schimmenspel Vertwijfeling ten spijt Te vroeg beroemd 10ERDAG 8 JANUARI 1977 KUNST TROUW/KWARTET 19 "F door G. Kruis Poppenspul en schimmen- iel" heet de tentoonstelling, ;e tot het eind van deze jaand in de twee Dordtse luseums gehouden wordt. Ie poppen in Dordrechts Mu- ium aan de Museumstraat, i schimmen in een duister ialtje van het Museum Si- Ion van Gijn aan de Nieuwe kven. Was een idee van de Stichting bppenspelcentrum, ook al geves- {d te Dordrecht. En dat is niet [lemaal toevallig: het verhaal lat, dat het eerste poppenspel in "fee lage landen te Dordrecht werd igevoerd voor Graaf Jan van loois in het Huis Henegouwen, inuit deze stad tracht de Stich- jig het poppenspel te stimuleren i weer dichter bij het publiek brengen. bppen. Verstard staan en hangen daar, die wonderlijke wezens, die Ch in zo'n museumzaal niet heie aal thuis schijnen te voelen, loze bpenpoppen, elegante nèt-echt lensjes, langlijzige poesjesnellen, kuren, slap of stijf, zonder de be rging die ze plotseling tot een jna werkelijk leven kan wekken. |r is maar weinig voor nodig om ie geharnaste ridders, de rijk ge- loide koningen, koninginnen, finsen en prinsessen, de rovers, „ritsen, tovenaars, de Jan Klaas- ms. Katrijnen en de Dood van ierlala in volle actie te brengen, li al is er de laatste tijd wel iets kranderd, de actie die het pop- jnspel door de eeuwen heen ken- lerkte was toch vooral het ge- echt, de strijd. Dat is meer dan en traditie. Want geef een kind, Bt zelden een poppenkastvoor- lelling heeft gezien een paar handpoppen en bij de eerste scènes, die je gepresenteerd wor den, zullen de vonken eraf vliegen. Katrijn zal Jan Klaassen om de oren slaan en de veldwachter zal binnen de kortste keren gebruik maken van de wapenstok. Fantasie Meermalen ook zal zo'n kind plot seling blijk geven over een fantasie te beschikken, die je nooit bij hem vermoed had en het zal ook dik wijls van de gelegenheid gebruik maken stiekeme steken toe tè bren gen aan het anders zo onaantastba re ouderlijke gezag. Dat is dan eigenlijk het traditione le poppentheater ten voeten uit. Eeuwenlang heeft het de mogelijk heid geboden zich, quasi via ande ren, te uiten, te moraliseren, dingen te kritiseren, belachelijk te maken, te verheerlijken, of aan te vallen Overigens is de geschiedenis van het poppenspel gedeeltelijk nog een braakliggend terrein. Het is nog steeds niet bekend, hoe het zich verbreidde. Ze zijn het er, om een voorbeeld te noemen, nog hele maal niet over eens of de zg. stok- poppen afgeleid zijn van de figuren op stokken uit Oost-Azië of dat de ontwikkeling van de Europese stokpop gewoon is voortgekomen uit de noodzaak de poppen vanaf de onderzijde te bedienen. Wèl weet men, dat hiarionettèn, pop pen aan draadjes dus, al gebruikt werden in de oudheid en dat de gewone „alledaagse" poppenkast met handpoppen omstreeks 1100 voor het eerst gesignaleerd werd. Mechanische poppen waren er ook, met veermechanieken, die zijn van latere datum en werden vooral in de 17e en 18e eeuw gebruikt in het „Theatrum Mundi", waarin voor stellingen gegeven werden, die be trekking hadden op actuele ge beurtenissen. Een soort voorloper van het bioscoop- en tv-journaal. Snkele figuren waaronder „Prikkebeen" van Pieter van Gelder, en van de vernieuwers van het Nederlandse schimmenspel. Het schimmenspel, afkomstig uit het Verre Oosten kwam via Perzië en Turkije naar Europa, waar het, in de 18e en 19e eeuw vooral in Italië en Duitsland intensief beoe fend werd. In deze eeuwen beleefde het pop pentheater in al zijn variëteiten een grote bloei. Dat was een gevolg van de ontwikkeling en vooral van de verfijning van het „grote" theater. De potsenmakers, grove grapjas sen en boertige clowns moesten meer en meer hun plaatsen afstaan aan de serieuze acteurs. Maar ze bleven voortleven in miniatuur en zo ontstond de scheidingslijn. Het poppentheater, dat daarvoor zeker gelijkwaardig was aan het toneel, verloor langzamerhand zijn stan ding en werd een uitgesproken volks- en kindervermaak. Illusie Pas in onze jaren dertig veranderde dat, het ruige en platte verdween langzamerhand, nieuwe artistie ke normen werden aangelegd en sindsdien ontwikkelt het pop penspel zich weer als een autonome kunstvorm. De bekende pop penspeler Don Vermeire zei eens, dat de kracht van het poppenspel in de illusie, een andere werkelijk heid schuilt, in de vrijheid vooral elke vorm te gebruiken, die in de verbeelding van de speler opduikt. Eigenlijk is dus alleen de aard van de verbeelding maar veranderd, de vormen immers die de moderne poppenspeler uitdenkt en gebruikt, zijn ontsproten aan een door deze tijd gevoede fantasie. Zo zijn er hier poppen, die zijn opgebouwd uit mattenkloppers, deurknoppen, staalwol en een zon nebril. Op zo'n eenvoudige manier kèn die „andere werkelijkheid" ge schapen worden, een verbeeldings wereld die door de beweging een illusie van werkelijkheid, van leven krijgt. 'n Vreemd verschijnsel: de mens heid heeft altijd geneugten geput uit het griezelige, het gruwzame. De kermis voorziet in een infantiele en de film op een tot in'alle schrik wekkende details uitgewerkte en soms uitermate geraffineerde (Hitchcock) wijze, in deze behoefte. Want dat moet het haast wel zijn. De mens wil wel griezelen, maar hij wil toch ook weer niet tot in zijn diepste wezen aangetast, beïnvloed worden door de diablerieën van anderen. In het poppenspel was ook veel te griezelen, maar dood, duivel en monsters hielden zich meestal keu rig aan de regels en achteraf werd dan altijd de slechte bestraft en zegevierde het goede. En iedereen uit het publiek zag, zij het soms wel met enige moeite, kans zich aan de goede zijde te situeren Gevarieerd Wat de poppen op deze ten toonstelling betreft, de variaties De keizer uit ,,De Japanse Nachtegaal" (Marionettentheater van Lucas Goudzwaard). zijn eindeloos. Er zijn nauwkeurige vervaardigde miniatuurmensjes met tot in de puntjes verzorgde klederdrachten, rijkgetooide ko ningen, kleurrijke edellieden, la keien, narren en sprookjesfiguren, oude exemplaren uit Engeland en België (poesjenellen), soms in dui delijk intensief gebruikte thea terfronten. Net, als veel van de pop pen dikwijls opgelapt en duidelijk zichtbaar, talloze malen van een nieuw verfje voorzien. Wat het niet al te zachtzinnige repertoire in aan merking genomen, niet zonder noodzaak gebeurde. Poppen, soms grappig karikatu raal, soms gedrochtelijk, lieflijk of lelijk, vrolijk en boosaardig, ver fijnd en platvloers. Hoe expressief, hoe mooi, hoe lelijk of hoe lief ze precies zijn, is op de expositie moeilijk uit te maken. Dat hangt af van het artistieke gevoel, de vaar digheid, de stem en de handen van de mens die ze „bezielen" moet Daarom zijn er ook voorstellingen: op 16 januari om 15.00 uur geeft Jean Prion een uitvoering van „Rupsakee"; vrijdag 21 januari om 20.15 uur brengt Toone VII „De Bultenaer" en op zondag 30 januari om 15.00 uur laat Lucas Goud zwaard „Drie Japanse Vertellin gen" zien. Ook in het Museum van Gijn, waar vele oude en nieuwe schimmen te zien zijn, worden voorstellingen ge geven: vanmiddag om 15.00 uur brengt Ger Boonstra „Onwijze Geert"; zaterdag 15 januari om 20.15 uur is er de „Slimheidskam pioen" van Rien Baardmans en op zaterdag 22 januari om 20.15 uur is er een experimenteel programma met schimmen, dat door Ger Boon stra verzorgd wordt. Een beeld uit een schimmen- spel van Frans ter Gast. Poëziekroniek door R. L. K. Fokkema In een radiodocumentaire van de NCRV gewijd aan de protestantse dichter Hein de Bruin (1899-1947) zei in 1971 Wim Hazeu ,,Dat zijn stem nu nog niet verder reikt, is één van de grote onrechtvaardigheden van wat dan wel de literatuurgeschiedenis wordt genoemd." De verzameling gedichten die van de verge ten De Bruin onder de titel „Het ingekimde land en andere gedichten" nu verschenen is, biedt de gelegenheid zich af te vragen of regisseur Hazeu gelijk heeft met het gesig naleerde onrecht. De radiodocumentaire gaat vooraf aan de poëzie, zodat het even eens mogelijk is De Bruins leven en visies te leren kennen. Deze voorbeschouwing open baart door middel van de commentaren van De Bruins vrienden als daar zijn geweest Buskes, Heeroma, Meertens, een typerend stukje protestantse letterkundegeschie- denis. Het roept in herinering de moeilijkheden op Sociaal-cultureel terrein waarmee de men sen rond het tijdschrift Opwaartsche Wegen worstelden. Het herinnert aan de strijd om erkenning buiten de eigen kring en aan het Imisnoegen over het onbegrip in eigen kring. Die zwarigheden zijn, denk ik, terug te bren gen naar die (misschien wel) onvermijdelij ke vermenging van theologische en literaire Opvattingen. waardoor protestantse letter kundigen vaak buiten welke boot dan ook vallen. Zuiver literair gezien zijn er in Nederland betere dichters geweest dan de dichters die Heeroma onder het banier van het Derde Reveil heeft gebracht; theologisch vertol ken de dichters vaak opvattingen die de gemiddelde kerkbezoeker argwanend peziet. Van vorm weinig enerverend is de poëzie van Hein de Bruin voornamelijk om de vertwijfeling die eruit spreekt aangrijpend; Om de inzet waarmee De Bruin poogt te bntkomen aan „zielekwelling"; om de moed ivaarmee hij zich „laf in Gods koninkrijk" fioemt en een „bloeiselloze wildernis"; om tie eenvoud waarmee hij zich identificeert tnet vissers en boeren; om de eerlijkheid waarmee hij zich objectiveert in vertwijfel de figuren als Van Gogh of de apostel Thomas. Levensbelang Moed, Inzet, eerlijkheid en eenvoud zijn rechtschapen eigenschappen, maar zij ga randeren geen hoogstaande literatuur, zo min als geloofstwijfel en de worsteling met de Andere dat doen. Toch is de Bruin bin nen de kring van de protestantse letterkun digen een met gelijksoortige poëzie opval lende verschijning omdat geen ander zo onomwonden laat blijken dat zijn poëzie van lèvensbelang is. Intussen moet ook gezegd worden dat de problematiek niet op een zodanig nieuwe wijze wordt gebracht dat de lezer overrom peld wordt. De gedichten zijn traditioneel naar vorm en naar inhoud. Er is dit verschil dat deze gedichten weliswaar herkenbaar zijn de worstelingen en de twijfels en het zoeken naar een geloofsomheining die in de benauwenis veiligheid biedt, zijn zo oud als de bijbel de wereld laat zijn maar dat zij in tegenstelling tot veel christelijke poëzie die strijd openbaar maken en niet de rust die weieens na strijd wil komen. Zijn poëzie houdt niet zoet, is in ieder geval niet uit op een te gemakkelijke zekerheid. Dat is vooral zo in het begin van zijn dich terschap, later neemt de rust van het inner lijk toe en denkt het dichter dat hij te schrijven zit bij Gods licht en gelooft hij „vertwijfeling ten spijt, dat er een hellge- heim is aan de Tijd". Zijn laatste gedicht stamt uit 1947. Het is „Regen te Bussum", waarin de kijk op eigen verwarrende staat zo verwoord is dat het gedicht exemplarisch is voor het menszijn en een reinigende functie voor wie dan ook vervullen kan: Dit is in Bussum, dat ik amper ken, waar ik de weg niet weet en dus verdwaal, en wandelend verander andermaal tot wie ik was, tevoren, en niet ben nu ik de man naast mij, uit mij, herken, verscholen en voortvluchtig: dit verhaal van bijna woorden en ten naaste taal die mij reeds boeit, doch waar ik niet aan wen. Want eeuwig ruist de regen in het lommer van tuinen om een huis waar niemand woont, tenzij ikzelf daar intrek, mij bekommer om wie hier buiten hunkert en betoont, hoe vreemd hij werd, verbijsterd en onwijs, wanneer het regent in zijn paradijs. Richtsnoer Wat in dit gedicht gebeurt is wat goede poëzie altijd probeert na te streven: gebeur tenissen betekenis verlenen, zodat het ge dicht op meer dan een wijze gelezen kan worden en een richtsnoer is voor wie met dezelfde dingen bezig is of in aanraking wil gebracht worden met een visie die gebeur lijkheden van een achtergrond voorziet, of nog anders: die het incident ontijdelijk maakt. Een dergelijke poging onderneemt ook An ton Ent in zijn derde bundel die typerend genoeg „Een woning van betekenis" heet, naar wat Ent. elders in de bundel zegt: de tempel van gebeurtenis wordt woning van betekenis In deze bundel krijgt de poëzie een hoog waardigheid van het licht brengen in de duisternis. De eerste afdeling van de bundel heet niet voor niets „Jesus man of poetry", en speelt zich in een kazerne af waar een ik met Christustrekken rondgaat. Taferelen uit het soldatenleven krijgen het decor van Jezus' rondwandeling op aarde. Men kan ook zeggen dat de dichter de representant is van Christus, niet spreekt namens zichzelf, zoals „Paasregen" uiteenzet: zie naar mij op: ik ben ik spreek ik hoed wie verder moet en wat zoéven leeg en duister leek is licht en vol wie mij ontmoet In de tweede afdeling van de bundel, „On derhorig" getiteld, spreekt de dichter meer namens zichzelf, met dien verstande dat ook nu de gebeurtenissen beschenen worden door evangelisch licht, zoals het slotgedicht duidelijk maakt. Het fotograferen van een gezin in een herfstbos wordt hier naar Gol gotha verplaatst: op de heuvel staat de man met armen uitge spreid en regisseert het diabeeld op hoge toon jan kijk je moeder aan mamma zie je zoon weest tot doodstilstaan bereid hij buigt zijn hoofd en juist op tijd drukt hij het knopje in: de eeuwigheid ligt vast. lichtstrepen in de nacht, we kunnen gaan zegt hij het is volbracht Dubbel effect Een dergelijke gelijkschakeling van Jezus met poëzie of de kniisiging met een kiekje zou men gewaagd kunnen vinden, zoals dat destijds ook van dergelijke gedichten van Achterberg gezegd is (een dichter van wie Ent het een en ander geleerd heeft). Men kan een dergelijke gelijkschakeling ook te gemakkelijk vinden, maar ik denk maar dat het de bedoeling van dergelijke gelijkscha kelingen is een dubbel effect te bewerkstelli gen. Door de profanisering van het heilige wordt het profane tegelijk gewijd. Door het opheffen van de afstand tussen heiligheid en dagelijksheid krijgen we, met andere woorden, de dagelijksheid met wijding over goten. Ent slaagt er niet altijd in zijn door mij veronderstelde bedoelingen geheel en al waar te maken, maar zijn manier van dich ten zou op den duur wel kunnen leiden tot de hoogte waarnaar hij streeft. Dan zal hij tochwel moeten afzien van al te gemakkelij ke woordspelingen, van overtolligheden ten einde de regel vol te krijgen of van me trische onvolkomenheden terwille van het rijm, en van praterigheld die op beuzelen lijkt en van het al te eenvoudig te openen slot op zijn gedichten. Zijn woning van betekenis kent nog te weinig geheime boek jes, is, bij wij2e van spreken, te veel een doorzon-woning. Maar ja, in zo'n woning wonen de meeste mensen, denk ik dan ver twijfeld. Hein de Bruin. Het ingekimde land en andere gedichten. Verzameld en ingeleid door Wim Hazeu. Bosch Keuning, Baarn 1976. 144 blz. 12,50. Anton Ent. Een woning van betekenis. Kok, Kampen 1976. 48 blz. 8,50. Nadat „Alice doesn't live here anymore" en het in Cannes bekroonde „Taxidriver" in vertoning zijn geweest, is dank zij de Utrechtse Cinemanllestatie nu ook Scorseses van 1973 daterende „Mean Streets" in Nederland te zien de eerste film die Scorsese reputatie verschafte. Je kunt in zo'n geval moeilijk van een bevestiging van zijn filmerschap spreken hooguit van een bevestiging-achteraf van de ervaring bij de andere twee films, dat Scorsese een nog onrijpe filmer is, die zijn persoonlijke (jeugd-)ervaringen nog zo weinig „verwerkt" heeft, dat zijn films als rommelige, nogal amorfe produkten overkomen, al zijn er dan ook wel briljante momenten in te onderkennen. Filmkroniek door dr H. S. Visscher Scorseses Jeugdervaringen liggen in het zogenoemde kleine Italië; een vrij besloten Italiaanse volkswijk in New Vork, een wereld van groezelig allooi, kleine maffia misdaad, prostitutie, soute neurschap. Charlie, de hoofdper soon uit „Mean Streets", zit in die lawaaiige wereld van snel geweld gevangen, maar zou er graag van „los" willen komen. In het begin zien we hem in een kerk knielen voor een kruisbeeld en oprecht en gekweld zijn zonden belijden. Een, van zijn problemen is dat hij het restaurant van zijn maffia achtige oom wil overnemen maar dat zijn oom niets ziet in zijn ver houding met een epileptisch meis je, dat dan weer familie is van Johnny Boy: een vreemde, vol strekt onbetrouwbare charlatan, voor wie Charlie zich voortdurend verantwoordelijk acht. Telkens weer probeert hij Johnny's gevaar lijke, „elegante" schuldeiser van diens voorgenomen gewelddadige actie tegen Johnny te weerhouden, maar als Johnny Boy de schuldei ser met een revolver gaat bedrei gen, is de zaak voorgoed verloren: hij kan weinig anders meer doen dan Johnny Boy te begeleiden op zijn vlucht naar buiten de stad en wordt aldus medeslachtoffer van de schuldeiser die hen beiden in hun auto neerschiet, of liever: neer lóót schieten volgens goede maffiapraktijk. De geweldscène aan het einde is, net als de slotpas sage van „Taxidriver" te uitgerekt en tè „opgeblazen" om authentiek of ook maar geloofwaardig te zijn. Ondanks die gewelddadigheid, of misschien juist daardoor, is het duidelijk dat Scorsese „het ge weld" allerminst in alle diepten en verschrikking tonen kan zoals een Arthur Penn of een Peckinpah dat doen. Eigenlijk lijken die slotscè nes eerder allegorieën van „het ge weld" een vermoeden dat ge steund wordt door de shots waarin „de schuldeiser" zijn demonisch mooie profiel uitgebreid op een afstand blijft kijken naar zijn wraak in plaats van zijn snel uit de voeten te maken: een reguliere sa tansfiguur. Motief In „Taxidrijver" is de on waarschijnlijkheid nog groter. De taxichauffeur evenals de Johnny Boy uit „Mean Streets" de acteur Robert de Niro komt ergens uit het niets zich aanmelden voor een baan als nacht-taxi-chauffeur; zijn belangrijkste motief is, dat hij on mogelijk slapen kan. Niemand komt daar de precieze oorzaak van aan de weet, maar ongetwijfeld hangt het samen met de gekweld heid om het liederlijke menselijke leven dat hij overal om zich heen waarneemt. Hoe „realistisch" de beelden van dat leven ook zijn je blijft voortdurend het gevoel hou den dat ze niet reëel zijn: ze hebben iets inferno-achtigs, iets apocalyp tisch in zich, en ook daarin stem men die beide films overeen. De taxichauffeur zoekt een uitweg, een bevrijding, een wilde drang om deze vuile wereld te „zuiveren", brandschoon te maken, brengt hem ertoe zich in het gebruik van revolvers te trainen voor de defini tieve afrekening. Die komt tenslot te in een inferno-achtig bordeel waar hij de exploitanten en hun helpers overhoop schiet. Maar daarna zien we hem opeens weer terug in zijn taxi-job: hij is de held- van-de-dag geworden, mensen wil len hem ontmoeten en geluk wensen... Scorseses films zijn vreemde, verte kende afrekeningen met Het Kwaads en zijn helden zijn even vreemde en vertekende Verlos sersgestalten. Charlie „herrijst'' aan het slot van „Mean Streets" uit de met kogels doorzeefde auto waarin iedere toeschouwer hem dood waant en het slot van „Taxidriver" geeft ons de door ie dere toeschouwer al „afgeschre ven" held opeens als een bejubelde Overwinnaar: het is een soort „opstanding" die erg ongeloof waardig voorkomt maar dat deed de échte Opstanding ook Typerend is ook, dat de vrouw in „Alice doesn't live here anymore", die met het lastige zoontje Tom op reis is naar haar geboorteplaats (dat eigenlijk als een soort paradij- s-uit-de-jeugd functioneert: een reis met een illusoir doel dus en getekend door talloze vernederen de en trieste voorvallen) tenslotte een naar het schijnt wezenlijke „bevrijding" vindt bij de jonge boer David, gespeeld door de zan ger Kris Kristofferson, die qua type en optreden heel sterk herinnerin gen oproept aan de „Jezus"-figuren uit verschillende grote bijbelfilms. Ook dat was een film met briljante momenten, maar tenslotte tot niets anders leidend dan een sentimen teel slot, dat met name feministen niet erg wisten te waarderen. Het kwaad Het is duidelijk dat Scorsese onder de stad-van-zijn-verleden geleden heeft. De Stad valt eigenlijk samen met Het Kwaad. Hij is buiten gaan wonen en in een interview zegt hij: „Soms word ik helemaal zwetend wakker als ik bedenk, dat ik voor de film „Taxi Driver" weer midden in de stad zal zitten. Als ik opsta, hoor ik vooral al die geluiden om mij heen Even duidelijk is, dat Scorsese, die nominaal met de kerk heeft afgerekend, denkt in patro nen van een christelijke heils- mythe, vertaald in de gestalten en obsessies van zijn jeugd. Vandaar het vreemde einde van zijn beide „stadsfllms", vandaar de demo- nisch-„mooie" satanische schuld eiser, vandaar de allegorisch ver grote „gewelds"-passages, vandaar de „opstandingen" (ok Kristoffer son beleeft een soort „opstanding": nadat hij definitief uit Alices leven verdwenen lijkt te zijn, is hij er plotseling weer Scorsese lijkt mij een beminlijk, oprecht en naief filmer. Zijn pech is hij zegt dat zélf in een gesprek dat hij te vroeg beroemd is gewor den. Maar wat valt er tegen te doen als Je eenmaal onder een Cannes- onderscheiding gebukt gaat? Hij zou een belangrijk filmer kunnen wórden. Zijn thematiek is interes sant genoeg, zijn materiaal boei end, oprecht en dikwijls goed in scène gezet. Hij is geen denker, maar een enotioneel-geladen filmer en aan die eigenschap zijn de beste momenten van zijn films te dan ken. Maar het is allemaal te onrijp, niet uitgekristalliseerd, warrig tot op het vormloze toe. Het is te ho pen dat zijn vroege faam hem als nog de ruimte en de tijd zal geven om te rijpen. Robert de Niro in „Taxi Driver"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1977 | | pagina 19