„Met een koe tjieeft de boer een relatie" „De merel tippelt over Sacha'« rug" „Dat dier vervangt een mens" \JK. \lKsêe, RTETPDAG18 DECEMBER 1976 RTETjjj l deze pagina werkten mee Hans W. Ledeboer, is Schmit en Jan Sloothaak (gesprekken) en -p t Nienhuis (foto). SIGNALEMENT TROUW/KWARTET 19 jlensen gaan om verschillende redenen met teren om. De één wil iets knuffelen, de ander Lrdient er zijn brood aan. Sommige diersoorten ijn in de verdrukking geraakt doordat de mensen maatschappij de natuur terugdrong of vervuilde. strijd voor behoud van natuurgebieden is otendeels ingegeven door de zorg voor het dierenrijkDe mens weet zich ook niet zo goed een houding te geven als er gepraat wordt over vivisectie: de dierenbescherming maakt zich sterk tegen mishandeling. Het dier heeft trouwens altijd een belangrijke rol gespeeld, bij voorbeeld als last-, trek- en rijdier, als voedingsmiddel en ook de literatuur staat er vol van. In de dierenfabel vereenzelvigde de mens zich er zelfs mee door het menselijke weer te geven in dierfiguren en de vorige eeuw is rijk aan dichters die de dierenfabel hanteerden als middel tot sociale kritiek. In allerlei godsdiensten was en is er dierenverering en kent men heilige dieren. De hedendaagse westerse mens kijkt er wat nuchterder tegenaan, maar nog steeds gaan men sen met dieren om, soms voor het dagelijks bestaan en soms uit liefhebberij, vaak afhankelijk van de mode: de rage van de Lassiehonden beleeft zijn nadagen en de herdershond raakt „in". Mensen laten ietwat beschaamd toe dat er bio- industrie wordt bedreven. Intussen is er een om vangrijke wetenschappelijke lectuur gekomen, tot en met de dierpsychologie. Signalement van van daag laat drie mensen aan het woord die dagelijks met dieren omgaan, een boer, een dierenarts en een particulier. Sacha behoort bij Ans Bremer, zoals Ans Bre mer bij Sacha hoort. Bei den hebben een goed lo pend huishouden-voor- twee, elk heeft daarin een eigen taak, die in de loop van de tijd vast om lijnd groeide. Vooral Sh- cha vat die taak serieus op. Sacha is een groenendaler- teef en zij is volgens kenners het levende bewijs van de stelling dat de hond van de wol! afstamt. Zij ziet eruit als een zwarte boswolf en heeft de gestalte van een fiks uit de kluiten gewassen herder, waarmee je geducht uit moet kijken. Lang, zwart haar, rechtopstaande oren, prach tige pluimstaart met wat donkerbruinigs erin. Een uitstekend en ook zelfstandig werkend stel hersens. Dat moet wel, want het meren deel van de dag is zij de baas thuis. Ans Bremer werkt in een boekhandel in Dieren. El ke ochtend vroeg weg, tussen de middag even naar huis om te eten, dan weer weg tot 's avonds de winkel sluit. Op de koopavonden wordt dat een paar uur later. Zij en Sacha wonen even buiten Laag Soe- ren, een kilometer of zeven van haar werk. Het huis staat in het natuurreservaat Velu- wezoom, eigendom van de Vereniging tot Behoud van N atuurmonumenten. Omgeving „Natuurlijk heb ik hier, met niemand in mijn onmiddel lijke omgeving er staan hier twee boerderijen en een paar huizen, allemaal buiten mijn gezichtsveld een ste vige hond nodig," vertelt Ans Bremer, „en met Sacha heb. ik uitzonderlijk geboft. Ei genlijk ben ik in Amsterdam opgegroeid, dit huis heb ik geërfd van mijn ouders. Later heb ik het verkocht aan de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten, maar ik mag er tot mijn dood in wo nen. Wel wat groot voor een vrouw alleen. Toen mijn vori ge hond was gestorven moest ik een andere hebben. Wel, ik koos Sacha niet, zij heeft mij uitgekozen. Een kennis in Dieren had een nest groenen- dalers en toen ik daar eens kwam kijken, waggelde een zwart balletje pluis zo maar op me af. Ze is in het stam boek ingeschreven als Alexandra maar ik noem haar Sacha, al is Sacha in het Russisch een jongensnaam. Ze is nu vier en een half jaar oud." Sacha's hoofdtaak is vanzelf sprekend bewaking van huls en hof. „Dat doet zij prima, zonder dreiging en veel la waai. Haar uiterlijk en groot te alleen zijn voldoende om kwaadwillenden af te schrik ken. Desnoods haalt zij hulp, iedereen in de buurt kent haar." Sacha is, als Ans Bremer van huis is, niet eenzaam. „Er is in een bos veel leven," vertelt Ans Bremer, „en een hond I stamt af van een wolf. Een wolf gaat nooit op jacht als haar buik gevuld is. Je leest in dierkundeboeken dat geen prooidier voor een wolf uit de weg gaat, als de wolf zijn kop I hoog houdt, ten teken dat hij I niet jaagt. Een goed gevoede wolf is een vriend van alle bosvolk. Wel, Sacha is dan wel geen wolf, maar bij haar gaat dat op dezelfde manier. Kamerdeur Als ik wegga, blijft de kamer deur open. Sacha kan ge woon naar buiten. Maar ze is in haar leven nog nooit ver der gegaan dan het hekje, waar ze toch met een klein sprongetje overheen kan. Er zit hier een koppel reeën, haar vriendjes. Die mogen uit haar drinkbak drinken. Je kunt het aan haar blaf horen, als de reeën in de buurt zijn. zo'n beetje vrolijk, van: kom maar hier jongens, leuk dat je er bent. En de reeën komen werkelijk. Een ander vriendje is de merel. Die trippelt over haar rug als ze buiten ligt. Alleen aan de eekhoorn heeft ze 'n hekel, want die plaagt haar. Die gaat, als Sacha buiten ligt te soezen, met een gilletje langs haar neus rennea Neen, ze gaat hem niet achterna, grauwt alleen maar nijdig. De eekhoorn stuift meteen een boom in en Sacha weet heel goed dat ze-hem daar niet achterna kan. Boven dien vindt ze die eekhoorn veel te klein om Je echt druk over te maken." Aan de lijn Op een boswandeling moet Sacha aan de lijn. Die lijn is heel lang en Sacha vindt het allemaal best, geniet van de wandeling, besnuffelt elk boompje en polletje plantjes. Toch moet je in het bos erg met haar uitkijken. „On danks haar goede honde verstand kan ze heel dom doen," meent Ans Bremer. „Voor je het weet, duikt ze een spreng in, zo'n ijskoude, snelstromende bosbeek. Nou, een groenedalcr heeft op z'n rug een dikke vacht, maar de buikbeharing is heel dun. Ge garandeerd krijg ik dan een hond thuis met buikpijn. Eens hield ze van zo'n bad zelfs een blaasontsteking over. Was me dat een heisa voor de dierenarts haar daar van had afgeholpen!" Henk Heuthorst heeft, als dierenarts In Rotter dam, dagelijks veel die ren onderhanden. In zijn vak is het omgaan met dieren niet beperkt tot het dier zelf, maar neemt ook de eigenaar en diens houding tot het dier een belangrijke plaats in. Die binding tussen mens en dier, als dan niet positief, is voor dokter Heuthorst van groot belang. Het vak van dierenarts, zegt hij in een lang gesprek dat nog laat op de avond enkele keren moet worden onderbroken om on der meer twee herdershon den te verzorgen, het vak van dierenarts kun je niet loskoppelen van de mens. „Ik kom uit de Achterhoek, een agrarische streek, en hoe wel ik niet op een boerderij woonde, heb ik wel op de boerderijen rondom met die ren leren omgaan. Na mijn studie dierengeneeskunde ben ik in de industrie gaan werken. Bij een veevoederbe drijf. Ik deed voorlichtend werk, bij de boer, en toege past onderzoek. Ik heb daar. tussen 1961 en 1966, de grote opbouw van de biolndustrie meegemaakt. Maar ik ben er uit mezelf weggegaan; ik liep vast op de vragen die moes ten worden opgelost, maar waaraan je niet toe kon ko men. Als ik iets wilde onder zoeken dat mij interesseerde, kon dat alleen als het strook te met de zakelijke interesse van de zaak. Alleen het puur economische telde. Wanneer er problemen waren met het gedrag van de dieren waar voor wij voeders leverden en die problemen niet in directe relatie met de verkoop ston den, dan was daar geen be langstelling voor". „In de industrie werk Je al leen met het dier in econo mische relatie; nu ik met klei ne huisdieren werk. is er ook een menselijke relatie, een di recte emotionele binding tus sen mens en dier. Ik ben in 1966 radicaal omgegaan en van het platteland naar de stad getrokken. Voor de mens in de stad betekent een dier iets anders (niet: beters) dan voor iemand op het plat teland. Op de boerderij is de hond meer hond, hij loopt met de boer mee in de stad ligt-le op bed. Op de boerde rij is de hond een huisdier, in de stad is-ie een huisdier dat toevallig ook hond is. Het dier is in de stad meer aan de mens gebonden. In de stad viel mij in het begin op dat, als je een poes hebt gesterili seerd, Je twee uur later wordt gebeld met de vraag hoe het met Miepie is. Je speelt als dierenarts dan een rol in het leven van mensen." „Het dagelijks medisch werk, de routine, de kleine dingen, daar help je natuurlijk dieren mee. Maar ook mensen. Ik heb genoegen in een eigenaar die blij is dat het dier beter wordt. Mensen nemen om ve le redenen een dier in huis, bijvoorbeeld voor een kind, of voor de sport, of voor de show. Maar veel mensen hebben vooral een dier om hun eenzaamheid te delen. Dat dier vervangt een mens en als ik het dier behandel, moet ik daar rekening mee houden. Bijvoorbeeld bij het laten inslapen van een dier, bij euthanasie. Als iemand met een dier bij je komt dat tobt, met een geval dat hope loos ls, dan moet je de eige naar van de noodzaak van euthanasie overtuigen. Soms kun Je beter wachten tot de eigenaar, een paar dagen of zo, inderdaad is overtuigd, anders krijgt hij misschien schuldgevoelens achteraf. Het kan ook zijn dat het dier gezond is en dat de eigenaar niet meer weet wat hij met het dier aan moet. Bijvoor beeld: de man is net overle den, de vrouw moet naar het ziekenhuis, er zijn geen kin deren. Ik moet dan een oplos sing zoeken, maar elders on derbrengen is helaas niet al tijd even gemakkelijk." „Het komt ook voor dat een eigenaar een onjuiste beslis sing neemt. Dan treed ik op als advocaat van het dier. Ik zal de eigenaar proberen te overtuigen en als dat niet lukt, hem te bewegen een al ternatief te zoeken. Lukt ook dat niet, dan zoek ik het zelf. Een voorbeeld uit de prak tijk, weliswaar met andere dieren, maar toch zo ge beurd. iemand heeft vier bou viers (waarom eigenlijk, en wat hebben die bouviers er aan?) en neemt er een herder bij. Die herder kan niet goed opschieten met één van die bouviers en de eigenaar vraagt mij: laat die bouvier maar inslapen. Nou, dat kan ik niet accepteren." Merendeel „Toch is het merendeel van de mensen dat bij ons komt. vervuld van een sterke zorg voor het dier. Ook al omdat het dier zich niet kan uiten, ze komen daarom sneller met klachten. De eigenaar moet mij de informatie verschaf fen, Je kunt het vergelijken met de kindergeneeskunde. Maar naast de klachten die voortkomen uit zorg. komt ook een niet onbelangrijk percentage klachten voort uit het feit dat gedragingen van het dier de mens storen. Mensen klagen dat de hond op de mat poept, dat de kat in de gordijnen klimt. Zulke problemen komen voort uit een gestoorde relatie tussen mens en dier. Je moet dan als dierenarts een oplossing zoe ken. Ook de keuze van een dier is vaak ondoordacht: mensen nemen een dier in huis zonder te weten welke gevolgen dat heeft. Maar moet ik gevolg geven aan de vraag een dier te doen insla pen omdat de beginkeuze on doordacht is geweest? Je moet weer een oplossing zoe ken: een hond hoeft toch niet de vuilnisemmer in?" Sjoerds Gerbrandy in het Friese Goënga ac- dat zijn koe min- door de voor- dier niet voor slacht mocht worden ver denkt dat zijn be- toch wel te maken heeft gevoel en wellicht nog met ethiek en mo- ook zijn christelijke le- vasE vas vas Jbuwens meer ingegeven rcor zijn gevoelens over ibortus dan door zijn hou ding tegenover het dier. ,Zon abortuskliniek voor /rouwen in Heemstede vind k iets vreselijks. Dat komt )ok doordat het woord abor tus voor mij vanouds een na re klank heeft. Twintig jaar ]eleden werd het vee geteis- :rd door een ziekte, de abor tus Bang, en dat had rampza- ige gevolgen". Gerbrandy lenkt dat deze achtergrond irellicht te maken heeft met ijn besluit die éne koe „niet 'oor de dood" weg te doen; et kalf moest geboren lorden. Relatie inders is hij zo teergevoelig üet. Toen hij indertijd in Su- Iname militair was, had hij ;een moeite met het afhak en van de kop van een kip. Anderen durfden niet; mij ei het niets. Met zo'n kip had geen relatie". Met een koe eeft een boer vaak wél een i elatie, maar als de nood aan le man komt zou Gerbrandy tok zo'n koe doodmaken. (Als het moet, dan moet t". Dat hij toch nooit een gedood heeft, komt door wet. De veearts moet er- an te pas komen. „En dan", egt Gerbrandy, „gaat de conomie meetellen. Een ood dier wordt afgekeurd oor de slacht; er komt je een trop voor ogen, e maakt zo'n koe dan niet ood. ook niet om haar uit iet lijden te verlossen. Je wilt laar levend weg hebben. Ook 1 ademt het beest nog maar iet, dan brengt het toch zijn eld op". 'n al heb je een relatie, dan loet het Je toch niets wan- leer een dier dood gaat, indt Gerbrandy. „Als een leest sterft, wordt de relatie 1 minder. Ik verdiep me er liet in, al vind ik het jammer Js een beest in de fleur van Ijn leven moet worden afge- naakt. Anderen beleven dat nders met hun hennetjes en onljntjes. Stadsmensen ver- ilaatsen zich in zo'n beest en ien het als een mens. Als je e als boer zou inleven als een tadsmens, was je gauw boer- loeren die zelf niet zijn opge roeid op de boerderij staan r volgens Gerbrandy anders egenover. Ze zijn emotione er en idealiseren het boeren- even. „Maar dat verandert '1. Op latere leeftijd boer eworden collega's die ik werden tenslotte toch :1 tot de economische orde eroepen". dagelijkse omgang met I dieren hangt vaak ook van je i eigen stemming af. „Als Je fleurig bent zeg Je tegen een dier dat je in de weg staat: „vort beestje", maar als Je slecht gehumeurd bent, geef je hem een opdoffer. Dat is net als met een onderwijzer die in de klas afreageert als hij ruzie heeft gehad met zijn vrouw. Als je op de boerderij groot bent geworden, vind je dat allemaal vanzelfspre kend", vindt Gerbrandy. Wat hém aanspreekt is dat een boerenfamilie van vader op zoon een bepaald slag vee houdt. Op „Sathe Homme Wiid" (90 stuks rundvee en wat schapen) wordt al van ouds Fries roodbont vee (zelfde stamboek als het be kende zwartbonte) gefokt. Daarbij speelt de 'economie een grote rol en omdat het allemaal vanzelfspreekt, sta er nauwelijks bij stil dat een „schepsel" is. „Ik heb daar eigenlijk nog nooit zo over nagedacht. In de herfst hadden we een reserve kampioenskoe. Daar ga je dan anders tegenaanzien, je slaat zo'n beest hoger aan en dan ga je het geloof ik ook meer als schepsel zien". De heer Gerbrandy weet ei genlijk zelf niet of hij een koe meer ziet als een economisch object óf eerder als een le vend wezen. „Het geboren worden is een wonder en dat blijf Je zien. Ik denk dat iede re boer dat heeft. Maar je vindt het ook fijn als er een goed beest uit komt, dat zijn geld opbrengt. Met de kunstmatige inseminatie wordt dat allemaal erg uitge kiend. Er wordt gericht ge fokt. Je bent blij als er een levend kalf uit komt; daar richt je je op. Als een beest dan zwaar kalft, vind ik dat niet leuk; ze schreeuwt dan moord en brand, maar Ja, het moet. Als kind vind je dat ook erger, nu moet je han delen". Volgens Gerbrandy vinden niet-boeren al gauw ten on rechte dat het op een vee markt ruig toegaat. Het lijkt raar als kalveren zo voor het oog gewoon in een veewagen worden gegooid, maar die beestjes wippen gewoon over hun evenwicht. Dat lijkt rui ger dan het is, hoewel er na tuurlijk grenzen zijn. Maar neem nu een varken, dat is een dwars beest. Met een stroomprik opdrijven is beter dan met een stok slaan, maar varkens schreeuwen dan ge weldig. Zo zijn ze. Een stadsmens zegt dan: de arme stakker. Je zou dan eigenlijk moeten zeggen, doe het dan maar op jouw manier. Over een week hadden ze zo'n beest nog niet op zijn plaats. Keuring Aan de andere kant erkent Gerbrandy dat het bij een keuring heel anders toegaat dan op een markt. „Dan wor den de beesten veel beter be handeld, bijna vertroeteld. Anders worden ze wantrou wend en dat kun je op een keuring niet hebben. Dat heeft te maken met het op bouwen van een relatie. Wat je opbouwt geeft een dier te rug. Een poosje geleden werd mijn broer door een stier ge pakt. Ik kon altijd goed om gaan met dat dier en kreeg hem ook nu in bedwang. Ik pak liever een forse stier dan een hond. Voor honden ben ik bang. Als ik een herders hond zie op een boerenerf, wacht ik tot zijn baas er is. Waarom ik er bang voor ben, weet ik zelf niet. Het is maar net hoe Je Je met een dier vertrouwt". ;We hadden een koe de uier nog voor een kwart Het beest moest maar er zat nog een in. Ik heb toen tegen koopman gezegd dat niet weg mocht voor dood. Ik wilde niet dat kalf ook dood

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 19