De felle vindingrijkheid van Klaus Staek
observatie van het leed
Btkanntmacfmtig
Nostalgie isf noch
lange hein Grand
CDU zu walden
lllitbnrncr:
BINNENLAND/KUNST
TROUW/KWARTET 17
Bcfr.: Staftiftalcnrrlaft
Öic BcboINftuitg toitfr nod)
cinmol frarauf i)ingctoic(rn.
frafe frit fi)(m.lHitg(»cfrfd)oft
in Hl$2>$tp, SJI, Sö, SS
nnfr im JIS- ücd)tstoal)rcr-
bunfr tintr Bcfdjaftigung im
öfftntlidjtn Öictift mdjt tnt'
fltgcnficbt.
Ott £an6csbcaafftagtc fat
tas $>finauagstDtfcn.
£cfctt modjt bumm uttft
gctoafttóftg
Der Ucouf tranfc fur ten <f>cmcin&chaft»lric&cn
door G. Kruis
Er wordt hard gewerkt aan de democratisering van de kunst. De
doelingen van de mensen die daarmee bezig zijn, zullen heus wel
jped zijn. Maar als je geregeld de kunstprogramma's volgt op radio en
tv. en de kunstrubrieken leest in kranten en tijdschriften, dan merk
je toch - ook van jezelf - dat er steeds weer sprake is van een kenne-
I lijk toch ongeneeslijke beroepsblindheid.
'k Schreef het jaren gele
den al: de tomaten kwamen
terecht op de tonelen, waar
op zich nu juist datgene af-
speelde waarmee het - en
dan eigenlijk nog maar een
bepaald en beperkt - pu
ll bliek juist enig contact had-
len gekregen. En meerma
len wurden juist - ook om
redenen van publiciteit - de
ïni! e7ir meest druk bezochte concer-
ite ADI ten verstoord.
Oil gart
tr. riol*
ve
goede
;oopt
ohe. i
ftnana
lobt abt
Te 1st
n
iel. Sul
■weer hier zeker niet,
je „het publiek" maar
;t geven wat het verlangt
- wat daarvan kan komen
zie je maar al te vaak via die
al eerder genoemde media -
maar je moet de zaak ook
niet op een elitaire manier in
een bepaalde richting dwin
gen. En dat gebeurt maar al
te vaak omdat veel vernieu
wers in hun dikwijls fana
tieke enthousiasme voorbij
gaan aan het feit dat de
mensen tot wie ze zich rich
ten niet die ontwikkeling -
op dat gebied - hebben
waarover ze zelf beschikken.
Ze vergeten ook steeds weer,
dat voor veel meer mensen
dan je denkt, de zo zuiver
mogelijke nabootsing van de
dingen om hen heen (met
welke materialen dat ook
gebeurt) nog steeds de hoog
ste vorm van kunst is. Ik ben
ervan overtuigd dat vooral
om die reden tentoonstellin
gen als b.v. Het symbolisme
in Europa zoveel bezoekers
trekken.
Hoe vaak hoor je het niet,
een beetje hulpelobs: wat
stelt het eigenlijk voor?
En dat hoef je je op de
tentoonstelling van affiches
van de Duitse kunstenaar
Klaus Staeck - Stedelijk
Museum Schiedam, tot 23
november - bepaald niet af
te vragen.
Duidelijk
Staeck - grafisch ontwer
per, advocaat en uitgever -
komt voort uit de traditie
van Duitse beeldende kun
stenaars (en cabaretiers)
die zich te allen tijde fel so
ciaal-kritisch opstelde. Ka-
the Kollwitz, Georg Grosz of
John Heartfield om er maar
eens een paar te noemen. En
geëngageerde kunst - een
modewoord dat ik voor de
duidelijkheid gebruik, want
alle kunst is, möèt geënga
geerd zijn - moet in de eerste
plaats niets aan duidelijk
heid te wensen overlaten.
„Ik probeer" schreef Grosz
eens, „voor iedereen begrij
pelijk te zijn - ik bedank
voor de in deze tijd zo gewil
de diepte, waarin je toch niet
kunt afdalen zonder een
duikerpak, volgepropt met
kabbalistisch bedrog en in
tellectuele metafysiek."
't Gaat er Klaus Staeck om,
de leugenachtigheid van de
ons omringende beelden te
ontmaskeren „Als middel
heb ik," zegt hij, „daarvoor
de ironie gekozen, omdat de
verbetenheid en de starheid,
waarmee de meeste politieke
debatten worden gevoerd,
mij beangstigen."
Politiek, want daar draait
het meestal om bij deze
kunstenaar, die samen met
de uitgever-drukker Ger
hard Steidl in een goede vijf
jaar meer dan twee miljoen
affiches, stickers en prent
briefkaarten op de markt
bracht. Want ze doen dat al
lemaal via eigen kanalen,
zonder subsidie van welke
politieke groepering dan ook
(al is Staeck wel aangesloten,
hij was zelfs een kandidaat
in Heidelberg, bij de S.P.D.)
Hij kreeg bekendheid door
een privé-actie in het Dü-
rer-jaar, 1970. Toen maakte
hij op eigen kosten een affi
che met een portret van een
oude vrouw van Dürer, met
als tekst „Zou u deze vrouw
een kamer verhuren?" Die
liet hij overal in Neurenberg
aanplakken. Hij wilde er de
valse kitscherige Dürer-
verering en de commercie
die daar aan vastzat. -
kaarsenhouders of vulpens
tandaards van plastic Dü-
rerhanden b.v. - mee aan de
kaak stellen.
Ironie
Als Staeck het over ironie
heeft, bedoelt hij ook ironie.
Voor mijn gevoel is dat be
grip wat verwaterd, 't zit zo
tussen vriendelijk en scherp
spottend in, maar 't is nooit
écht hatelijk. Maar bij
Staeck is het op de manier
die in Van Dale „de sterkste
opvatting" wordt genoemd,
en dat is het tegendeel zeg
gen van waf je eigenlijk te
verstaan wil geven. Dat doet
hij vaak en zeer fel. En bij
zonder vindingrijk.
En het is vooral de
CDU/CSU met als „dank
baar" model en symbool
Franz Josef Strauss die het
moet ontgelden. Als die bij
voorbeeld in een verkie
zingstoespraak uitroept dat
de politici, die in 1969 geko
zen zijn om Duitsland te
hervormen, er een zwijne-
stal van gemaakt hebben,
dan komt daar direct over
heen een affiche met een
stralende Strauss, compleet
met Beiers hoedje achter eenv
stel stom starende varkens.
De tekst: „Voor meer netheid
in de Duitse zwijnestal. De
CDU doet meer voor de var
kens". Waarbij je dan ook
nog eens moet bedenken, dat
het Duitse „Schwein" toch
weer een nadrukkelijker
scheldwoord is dan ons
„varken".
En toen Strauss op een ou
derwetse manier het partij
belang voor het landsbelang
stelde door te beweren dat de
economie nog veel meer uit
de hand moest lopen totdat
het land er zo beroerd aan
toe zou zijn, dat de mensen
wel naar zijn partij moesten
luisteren, reageerde Staeck
met een poster, waarop
Strauss, gewapend met een
machinegeweer uit een riool
opduikt. Tekst: „Christen
democraten! Uw toekomst
ligt in de chaos."
Of een „Bekanntma-
chung" helemaal in de stijl
en het (gotische) lettertype,
dat iets oudere Nederlanders
nu nog de rillingen over de
rug zal jagen.
't Gaat over de Berufsverbo-
te: als je in Duitsland al te
links denkt is iedere kans op
een overheidsbaan, tot de
geringste toe, verkeken. Dit
wordt bekend gemaakt: „De
bevolking wordt er nog een
maal op gewezen dat het
voormalig lidmaatschap van
de NSDAP, SA, SD, SS en de
NS-Rechtswahrerbund een
tewerkstelling in openbare
dienst niet in de weg staat."
Een foto van een droom
huis tegen de bergen: „Duit
se arbeiders. De SPD wil
jullie villa's in Tessin afne
men" of een erge fijne in 't
Engels: een vieze, rommelige
steeg met op de voorgrond
een glanzende Rolls Royce:
„For wider streets. Vote
Conservative".
Milieu
Het milieu gaat Staeck ook
zeer aan't hart. Misschien is
de affiche „Tot de verstik
kingsdood ons scheidt" wel
een van zijn meest bekende:
het keurige bruidspaartje op
een bank tussen bergen au
towrakken en ander afval en
op de achtergrond schoor
stenen, die je overigens nau
welijks kunt zien door rook
en andere vuiligheid. Of een
plakkaat van een smerig
stuk water met aan een dode
vis „Uit Duitsland vers op
tafel". Niet zo vindingrijk als
de meeste andere, maar wel
verdrietig en afschrikwek
kend. Jammer dat de meeste
mensen die zo'n afbeelding
-zien, de achtergrond ervan,
de aanleiding ertoe niet
kennen. Een brok politieke
waanzin: in 1971 namelijk
heeft de minister-president
van Baden Württemberg
n.a.v. de steeds groter wor
dende vissterfte in alle ernst
verklaard dat dit voor een
deel te wijten was aan het
gebrek aan intelligentie van
veel van die dieren. De
„domme" stierven omdat ze
te diep bleven zwemmen en
de „slimmere" vissen bleven
in leven omdat ze meer aan
de oppervlakte zwommen,
waar het water veel rijker is
aan zuurstof... Bij zo'n op
merking schiet iedere ironie
tekort, zelfs die van Staeck.
Maatschappelijke proble
men komen ook aan de orde
en net als alle andere be
handelt hij ook die niet be
paald zachtzinnig. Een arts,
zoals die er altijd in adver
tenties uitziet, met opgehe
ven, waarschuwende vinger
en in de andere hand een
(monster-)briefje van dui
zend: „Als u naar de dokter
gaat, vergeet dan uw ,Kran-
kenschein' niet", kritiek op
de gezondheidszorg die wel
iswaar een sociale voorzie
ning is. maar waaraan ook
bijzonder veel industrieel
winstbejag is verbonden. En
als je het nou hebt over iro
nie, hier is er een van de
grote klasse. Over tè grote
klassen. Een groep kinderen,
bijeengedrongen, opgesta
peld bijna, in, tussen en op de
banken. „Klassenstrijd" heet
deze affiche en de tekst luidt:
„Voor onze kleintjes is geen
klas te groot"...
Een probleem dat dan ei
genlijk weer in 't niet valt
met dat van kinderen die
honger hebben. Staeck ver
beeldt met zijn affiche „Das
Neue Pal" (een merk honde-
voedsel) de gedachte, die
waarschijnlijk bij het bekij
ken van de t.v.-reclame (die
je dan te zien krijgt na een
documentaire over de nood
van de derde wereld) vaak
door veel mensen heen zal
gaan. Twee (gelijke) foto's
van een zwaar ondervoed
kindje en dwars daarover de
advertentie die „heerlijk
krachtig" vlees (voor de
hond) aanbeveeltAlleen
het beste vlees kan er zo uit
zien!"
Moet je dit alles nu tot
kunst rekenen of tot politie
ke propaganda? Klaus
Staeck zelf zegt er dit van:
„Mijn kunst is er juist op ge
richt daarover de discussie
op te roepen. De kijker ver
gist zich als hij maar één van
de beide elementen kiest!"
Een indrukwekkend stuk
werk hangt daar in het Ste
delijk te Schiedam, waar
overigens ook verschillende
boeken van en over Klaus
Staeck, affiches en prpnt-
briefkaarten te koop zijn, zo
indrukwekkend dat de an
dere twee tentoonstellingen
van affiches, een uit Bulga
rije en een van de bekende
Amsterdamse graficus Gie-
lijn Escher (Holland Festi
val, Nationaal Ballet. Shaffy
e.d.) hoe enthousiast ik
daarover ook was, erbij
moesten inschieten.
door T. van Deel
leesterlijke roman
inde
fongaar Konrad
In „De Bezoeker", de roman waar
mee de Hongaar György Konrad de
buteert, is de wereld in twee kampen
verdeeld: in het ene kamp heersen or
de, wet, rechtspraak, in het andere
verloedering, wetteloosheid, emotie.
Het is de wereld van de bezoeker
tegenover die van de bezochte, de we
reld zoals wij die met wet en moraal in
stand houden tegenover de wereld die
zich daar niet in kan schikken.
Er gaan wel meer boeken over dit con
flict. maar ik ken er niet een zo indruk
wekkend als „De Bezoeker".
In „De Bezoeker", vervult een ambtenaar
van de sociale dienst de rol die de wereld
van recht en orde hem opdraagt. Hij moet
alle ellende die bestaat aan zijn bureau
voorbij laten trekken, in dossiers opbergen
en oplossingen bedenken die geen oplos
singen blijken. Hij vertegenwoordigt de
macht die zonder reflectie ingrijpt, slechts
uit op het behoud van de rechtsorde. Als op
een dag van de roman de ouders van Ferike
Bandula zelfmoord hebben gepleegd moet
hij onderdak vinden voor het zwaar ach
terlijke kind. Zittend in een schommelstoel
in de stinkende, verwaarloosde woning,
doet hij in zijn verbeelding „een schuchtere
poging" om naar de tegenpartij over te
lopen.
Hij stelt zich een leven voor met Ferike,
gewijd aan de primitieve wensen van het
kind, in dezelfde miserabele armoe als de
ouders voordien, poep ruimend, uitziende
over het plein, vereenzamend. Tenslotte
zou de bezoeker komen - een ambtenaar
van de sociale dienst - die klachten heeft
gekregen en meedeelt dat het kind naar een
tehuis moet" en dat hij zelf psychiatrisch
onderzocht dient te worden. Dan aan het
eind van de dag valt de ambtenaar uit zijn
verbeelding terug in de realiteit en verzint
hij een oplossing voor het probleem Ferike.
Hij kan vervolgens de trein naar huis ne
men om de volgende dag „de onafzienbare
eindeloosheid van het menselijke falen"
weer onder ogen te zien;
Het is, in feite, een eenvoudige geschie
denis. Iemand verplaatst zich voor een
ogenblik in de wereld waar hij jarenlang
over oordeelde. Maar zijn solidariteit gaat
niet tot het uiterste: hij keert terug. Hij
blijft de buitenstaander die hij was: „Soms
heb ik het gevoel dat ik in verloren veld-
slagen ronddwaal zonder zelf te hoeven
sterven, of dat ik voortdurend in dc schul
den zit zonder dat ik zelf schuldeisers heb."
Lafheid
Men kan de ambtenaar lafheid verwij
ten, maar een juiste reactie lijkt me dat
niet. Het is immers de verdienste van deze
ambtenaar dat hij de reis naar die andere,
vijandige wereld onderneemt en onder
vindt hoe relatief wetten en normen zijn en
hoe gevaarlijk zijn dagelijks oordelen. Al is
het een reis in de geest, hij is er niet minder
werkelijk door. Daarna is hij een andere
ambtenaar, weliswaar niet een met mooie
illusies - allerminst - maar wel een die
scherper doorheeft hoe de wereld in elkaar
zit en wat mensen eigenlijk voor elkaar
betekenen.
„De Bezoeker" is 'n boek met 'n mateloze
hoeveelheid ellende erin opgetast. Wie niet
beter wist. zou geneigd zijn af te zwakken
wat hier ronduit onder ogen wordt gezien:
sociale en psychische stoornis tot in het
onverdraaglijke. Konrad presteert het om
zo'n massa lijden nuchter en noterend mee
te delen. Misschien is dat wel zijn grootste
kracht, dat hij heeft ingezien dat elk enga
gementeen vorm van kijken is. Bij Konréd
is de finesse van elke narigheid tenminste
gezien. Hij slaat niets over. hij observeert
en de pijn ligt besloten in de waarneming.
Zo is hij zelfs in staat om het klaaglijke
van „de moreel reddeloos verloren losge
slagen menigte van dingen" te beschrijven:
„de veelzeggende explosie van kussenslo
pen, matrassen, versleten broeken en sok
ken met gaten in slooprijke kamers, de
Verlosser met het al tien jaar onafgebroken
bloedende, uit het lichaam tredende hart
aan een muur met vochtplekken. een
tweedehands blauw pak voor de zon- en
feestdagen" etc.
Reddeloosheid
De mensen die voor het bureau van de
ambtenaar verschijnen leven in een wereld
en komen met verhalen „waarover zelfs de
- nl-.:
vakman uit Galilea spijtig zijn hoofd zou
hebben geschud". De hele roman is een po
ging om de absurditeit en reddeloosheid
van die wereld en die problemen af te
schilderen. Herhaaldelijk wendt Konrad
daartoe allerhande stijlmiddelen aan,
waardoor „De Bezoeker" geen gemakkelijk
boek wordt Het is rusteloos van taal,
scherp van redenering en beeldspraak,
maar het zijn vooral de gedetailleerde op
sommingen die veel van een lezer vergen.
Toch zijn die opeenstapelende zinnen erg
wezenlijk voor het boek. De opsomming
schept namelijk een beeld van de onover
zienbaar gecompliceerde en tot radeloos
heid voerende wereld.
De bezoeker blijft dus bezoeker, „door de
macht der gewoonte". Maar hij heeft na
deze dag een soort cynische bereidheid om
beschikbaar te zijn. Helpen zal het niet, dat
weethij wel: „Ik ben de verkeersagent van
het lijden, ik draag de lasten van de enke
ling over op instellingen". Maar toch... De
bladzijdenlange litanie waarmee het bock
eindigt - een onvergetelijke afronding -
verloopt bijbels: „Laat de onbeholpenen
komen, deze onhandige mecaniciens van
hun eigen rol. die zichzelf nooit uit de war
winkel van hun losse onderdelen kunnen
samenvoegen, die zichzelf nooit kunnen
waarmaken omdat er geen overhemd-
knoopje. telefoonmuntje of aspirientje bij
de hand is. de achtergestelden die nooit iels
voor niets hebben gekregen, de hekkeslui-
ters die zelfs in hun dromen niet verder
reiken dan de voorlaatste plaats, de te-
gen-de-stroom-op-roeiers, de onderdak
zoekers die hun handen al bij voorbaat voor
hun gezicht slaan, degenen die er niet eens
zeker van kunnen zijn dat hun eigen moe
der hen dc volgende dag nog herkent" etc.
En de laatste woorden van dc roman luiden
dan: „laat al diegenen komen die dat willen
- een van ons zal spreken, de ander zal
luisteren, en in ieder geval zijn we niet al
leen."
Daar gaat het om: niet alleen zijn. In dat
opzicht kan de bezoeker misschien toch nog
een soort verlosser zijn. Wel valt er aan het
leed van de wereld niets te verhelpen, maar
het valt enigszins te verzachten door het te
zien en er naar te luisteren.
Konrads boek is- ik besef dat terdege - te
geschakeerd voor een dergelijke eenvoudi
ge moraal. De kwaliteit van de roman
schuilt, denk ik, in de betrekkelijke mo-
raalloosheid ervan. In de wereld liggen de
oplossingen niet voor de hand, eigenlijk ligt
het meest voor de hand om in geen velden of
wegen voor al dat uitzichtloze een oplossing
te zien.
Maar leest u toch in elk geval „De Bezoe
ker".
György Konrad. De bezoeker. Met een na
woord van Walter Jens. Vert, uit bet Duits
door llans Hom. Amsterdam. Van Gennep.
1976.184 blz. 19,30.