Ontwikkelingslanden zoeken heil bij elkaar Chili bedreigt Andes-groep ASEAN bescheiden van opzet Oostafrikaanse gemeenschapsplijt Resultaten tot nu toe weinig succesvol sela ■RDAG 2 OKTOBER 1976 BUITENLAND TROUW/KWARTET 17 D« topconferentie van de niet-febonden landen in Al(iers. drie jaar geleden, waar rij een toenemend zelfbewustzijn toonden en blijk gaven van de wil tot onderlinge samenwerking. Die lijn werd op de recente topconferentie van de nict-gebondenen in Colombo en op de bijeenkomst van de .,77" in Mexico-Stad voortgezet. De ,.77" (inmiddels meer dan honderd ontwikkelingslanden) zijn in feite de economische poot van de ongebonden staten. door Nico Kussendrager Eind vorige week liep in Mexico een confe rentie af over nauwere samenwerking tus sen ontwikkelingslanden. Ze willen onder ling meer handel drijven, eigen industrieën en eigen banken opzetten, grondstoffen- kartels vormen die hogere prijzen kunnen berekenen, multi-nationale ondernemingen oprichten als tegenwicht voor de westerse bedrijven, een eigen geldsoort instellen om niet langer afhankelijk te zijn van dollars en ponden. Op het ogenblik verhandelen de ontwikke lingslanden nog geen 20 procent van hun in- en uitvoer met elkaar. Het leeuwedeel van de uitgevoerde produkten gaat naar de westerse landen en verreweg het grootste deel van de invoer komt er vandaan. En op het ogenblik wordt de handel tussen ont wikkelingslanden eerder kleiner dan groter. Zo heeft de derde wereld ook slechts 7 procent van de wereldindustrieproduktie in handen, maar zij streeft er naar dat in het jaar 2000 tot een kwart op te vijzelen. In koloniale tijden werd de handel van de gebieden overzee helemaal gericht op de moederlanden die belang hadden bij grondstoffen. In vergroting van de onderlin ge handel tussen de koloniën waren de machthebbers niet geïnteresseerd. En in dustrialisatie kon in de tropen al helemaal niet plaatsvinden. Die moest worden voor behouden aan de westerse landen en de koloniën mochten dienen als afzetgebie den. Van-daar de geringe handel tussen ontwikkelingslanden onderling en hun be perkte industrialisatie. Daar komt bij dat zij vaak dezelfde produkten voortbrengen, eenzelfde economische opbouw hebben, dat particuliere producenten de voorkeur geven aan de toch nog profijtelijker wester se markten en de behoefte aan westerse valuta. Nu de derde wereld de laatste twintig jaar politiek onafhankelijk is gewor den streeft zij ook een grotere econo mische onafhankelijkheid na. De conferentie van Mexico, georganiseerd door de „77" (de groep van inmiddels meer dan honderd ontwikkelingslanden) heeft een lange lijst aanbevelingen en voorstel len gedaan maar is niet tot daden geko men. Het leek er op dat de ontwikkelings landen de westerse landen niet tegen zich in het harnas wilden jagen door te veel op zichzelf terug te vallen. De aangenomen verklaringen zijn alle gematigd van toon. Het ziet er naar uit dat de derde wereld het overleg met de westerse wereld (in de wereldhandelsconferentie Unctad, in het noord-zuidgesprek in Parijs en elders) gaande wil houden. De Guyanees Benn, die op de Unctad in Nairobi de werkgroep over onderlinge sa menwerking tussen ontwikkelingslanden •eidde, beklemtoont ook dat de derde we- feld niet met de rijke industrielanden wil breken. Het is niet de bedoeling zelfvoor zienend te worden, een autarkie te schep- Pon, zo zegt hij. maar juist de ontwikke lingslanden sterker te maken binnen de gehele wereldeconomie. Op een bijeen komst van Quakers, vorige week in het Franse Yvoire, onderstreepte de Srilanke- se ambassadeur in Geneve, De Alwis, dat in Mexico de basis is gelegd om verder te gaan. De Soedanees Sahool. eveneens net aangekomen uit Mexico, was wat voor zichtiger. Volgens hem is er geen reden voor te veel optimisme over de wil en de mogelijkheden voor vergroting van de on derlinge samenwerking. In het verleden zijn. aldus Sahool. de verwachtingen vaak te hoog gespannen geweest, wat uiteinde lijk mislukking betekende. Volgens Sahool is het veel beter kleine samenwerkingspro jecten aan te pakken waarbij sprake is van overeenkomst en gelijkgerichtheid van be langen. Als voorbeeld noemde hij de sa menwerking tussen Egypte en Soedan bij het graven van een kanaal en de succes volle samenwerking tussen zijn land en Joegoslavië op scheepvaartgebied. Voor de voorzichtigheid van Sahool is wel enige reden. Samenwerking tussen ontwik kelingslanden is tot nu toe geen overweldi gend succes. Veel pogingen zijn de mist in gegaan, zoals elders op deze pagina blijkt. Een paar oorzaken springen voor al die mislukkingen in het oog. Vaak spelen er politieke tegenstellingen tussen ontwikkelingslanden die een econo misch samengaan bemoeilijken. Veel ont wikkelingslanden zijn nog maar betrekkelijk kort onafhankelijk en hun nationalisme is vaak moeilijk in te passen in samenwerking met andere landen. Bovendien is vaak het ene land economisch meer ontwikkeld dan het andere, waardoor het een overheer sende plaats inneemt. Produkten van het sterke land overstromen de markt van het zwakke, waardoor dat in een steeds nadeli ger positie komt. Verder bestaat er gebrek aan kapitaal en kennis en zijn de ontwikke lingslanden nog vaak speelbal van de grootmachten. Dat soort oorzaken spelen een rol bij de ontwikkelingen binnen de ASEAN (de associatie van Zuidoostazia- tische landen), de Oostafrikaanse Ge meenschap (OAG), de economische ge meenschap tussen Westafrikaanse staten (ECOWAS) en de Andesgroep. Een economische gemeenschap, wat is dat? Grofweg het in elkaar opgaan van de economieën van ver schillende landen, het elkaar be voordelen in de onderlinge handel en het scheppen van een grotere markt zodat er meer kan worden afgezet. Hoe moeilijk zo'n econo mische samenwerking is weet bij voorbeeld de Europese Ge meenschap al sinds het verdrag van Rome. Samenwerking In Latijns-Amerika heeft tot nu toe aange toond hoe grote en sterke landen de kleine en zwakke kunnen gaan overheersen en waartoe politieke geschillen kunnen lelden. In 1960 werd de Latijnsamerikaanse vrij handelsassociatie (LAFTA) opge richt. Maar al gauw bleek hoe zeer economisch machtige landen als Argentinië, Brazilië en Mexico alle voordeel hadden, terwijl de andere leden uit de samenwerking geen enkel profijt trokken. Om dat te ondervangen zochten zes landen (Bolivia, Chili, Colombia, Ecuador, Peru en later ook Venezuela) heil bij elkaar. Zij wilden op gelijke voet komen te staan met de grote mogendheden in Latijns-Amerika. Lang zag het ernaar uit alsof deze Andesgroep één van de meest ge slaagde samenwerkingsvormen zou zijn. Toen de groep in 1969 begon was de onderlinge handel tussen de Andeslanden maar 3 pro cent van het geheel. Dat verdubbel de binnen vier Jaar maar nog gunstiger was dat de uitvoer van de minst ontwikkelde landen Ecua dor en Bolivia het sterkst toe nam. Belangrijk was ook het geza menlijke besluit voor binnenlandse investeringen. Zo mogen de onder nemingen per jaar niet meer dan 14 procent van het geïnvesteerde ka pitaal als winst naar het buiten land overmaken. Bovendien moet per jaar 5 procent van het geïnves teerde kapitaal opnieuw worden geïnvesteerd in leden van de An desgroep. Deze regeling is vaak als voorbeeld genoemd voor hoe ont wikkelingslanden westerse bedrij ven zouden moeten aanpakken. Junta niet Maar het Chili van de Junta wil helemaal geen westerse bedrijven aanpakken. Integendeel: het zet de grenzen voor de westerse Investeer ders zo wijd mogelijk open en wil hen zo weinig mogelijk belemme ringen in de weg leggen. Wat dat betreft vindt Chili vooral Venezue la tegenover zich dat met de hoge olie-inkomsten weinig behoefte heeft aan buitenlandse investerin gen. De „nationalistische lijn" van de andere leden van het Andespact staat de Chilenen echter ln het ge heel .niet aan. Zij hebben nu gezegd uit de ge meenschap te willen om op die ma nier niet langer gebonden te zijn. Het buitenlandse kapitaal kan dan weer in brede stromen Chili bin nenkomen om volgens de econo mische ideeën van de Junta de volkshuishouding weer in bewe ging te brengen. Maar ook wordt gezegd dat Chili het pact kapot wil maken ten voordele van het haar goedgezinde Brazilië dat dan im mers een concurrent minder zou hebben. Tot een feitelijke breuk tussen Chili en Andesgroep is het tot nu toe niet gekomen, maar nie mand zal opkijken als de zaak bin nenkort barst. Weinig succes Behalve betrekkelijke wapenfeiten als het vergroten van de onderlinge handel en het aan banden leggen van buitenlandse bedrijven kan de Andesgroep bogen op weinig suc ces. Op het punt van industriële samenwerking zijn tot nu toe al leen akkoorden voor staal en petro chemie van de grond gekomen en ook ls er nog steeds geen ge meenschappelijk buitentarief. Eén van de belangrijkste belemmerin gen is ook nog steeds dat nadruk wordt gelegd op gebieden die zich goed willen ontwikkelen omdat ze bijvoorbeeld gunstig liggen, terwijl andere streken verwaarloosd wor den terwijl zij Juist de aandacht nodig hebben. En ook is er soms sprake van volslagen onwil. Zo kreeg Bolivia bij een onderlinge regeling produktie van compresso ren toegewezen. Maar ook Peru had daar wel zin in, zodat er nu twee fabrieken zijn. Op veel grotere schaal proberen de Latijnsamerikaanse landen samen te werken binnen de SELA (het Latijnsamerikaans economisch systeem), een initiatief van de pre sidenten Perez van Venezuela en Echeverria van Mexico. De SELA omvat 25 landen en wil bijvoor beeld proberen één lijn te trekken tegen Latljns-Amerika's be langrijkste handelspartner, de Ver enigde Staten. Maar de SELA om vat zoveel landen en de ideolo gische verschillen zijn zo groot (Pe ru en Brazilië zijn er bijvoorbeeld belde lid van) dat welslagen een verrassing zou vormen. Bescheiden van opzet maar misschien daardoor wel behoed voor mislukking is de ASEAN, de associatie van Zuidoostaziatische landen. Bijna tien jaar oud is de organisatie die niet bij verdrag maar simpel door een verklaring werd opgericht. De Filippijnen, In donesië. Maleisië, Singapore en Thailand zijn er lid van en lange tijd was de ASEAN niet meer dan een stuk papier. In feite werd zij opgezet als een politieke beweging na een periode van grensgeschillen en afschei dingsbewegingen. Tijdens de Viet namese oorlog werd de ASEAN vooral gezien als de pro-westerse groepering die zij was en stond zij op gespannen voet met de Sowjet- Unie en met China. Verklaringen van de ASEAN-landen over vrede, veiligheid en neutraliteit werden èn in Moskou èn in Peking gehoond. I Na afloop van de Vietnamese oor-' log en de toenadering tussen China en de Verenigde Staten is daar een einde aan gekomen. De Volksrepu bliek beklemtoont nu het econo mische belang van de organisatie die zij als een belangrijke han delspartner ziet. Bovendien pro beert Peking via de ASEAN Mos kou de voet dwars te zetten in Zuidoost-Azië. Moskou probeert dat te verhinderen door een verhe viging van de politieke, militaire activiteit en uitbreiding van hulp en handel, maar tot nu toe met weinig succes. Zij doet dat met steun van de Vietnamezen die zich herinneren wie tijdens de oorlog de belangrijkste wapenleverancier was en wie de door de eeuwen heen slechte verhouding met de Chine zen nog altijd heugt. Door het touwtrekken tussen Chi na en de SowjetrUnie staat de ASE AN onder politieke druk, maar toch heeft de associatie meer ruimte voor een versterking van de econo mische samenwerking dan voor heen. Fouten vermijden Het lijkt er op alsof de ASEAN- landen de fouten die andere samen werkende ontwikkelingslanden in het verleden hebben gemaakt wil len vermijden. Zo geschiedt de vrij making van de handel tussen de verschillende landen met de groot ste omzichtigheid. Lidstaten on derhandelen langdurig over het verlagen of afschaffen van invoer rechten op bepaalde produkten, voorzichtig en geleidelijk. Zo wordt voorkomen dat de economische sterke landen de kleine gaan over heersen. En de verschillen zijn groot binnen de ASEAN: aan de ene kant de kleine stadsstaat Sin gapore, aan de andere kant het meer dan 130 miljoen inwoners tel lende eilandenrijk Indonesië. Verder worden ondernemers aan gemoedigd met elkaar rond de tafel te gaan zitten en te overleggen welk produkten zij elk het beste kunnen maken om overlappingen te voorkomen. Ook zijn er akkoor den voor een regionaal opgezette staalindustrie, zodat de ASEAN- landen tegen 1985 voor 75 procent in hun behoeften kunnen voorzien. Als de ASEAN-landen zich indus trieel willen ontwikkelen hebben zij veel staal nodig en dat kunnen ze beter zelf maken dan invoeren. Op het ogenblik is in veel landen door de industriële ontwikkeling de invoer veel groter dan de uitvoer en dat is economisch ongezond. Er is een olieraad opgezet voor onderlin ge olieleveranties en de leden wil len scheepvaartondernemingen om niet langer afhankelijk te zijn van westerse en Japanse rederijen. Met argusogen Japan bekijkt de laatste tijd de ontwikkelingen binnen de ASEAN met argusogen. Lange tijd voeren deze landen een pro-westerse koers en hadden zij een economisch be leid dat de investeerders aansprak. Nu nog kan de ASEAN-landen wor den verweten dat ze te veel nadruk leggen op groei en op industriële ontwikkeling in plaats van op de landbouw. Maar in Japan groeide de vrees dat de ASEAN-landen kartels zullen gaan vormen, of op andere manier zullen proberen Japan ('n be langrijke afnemer) de voet dwars te zetten. De mogelijkheden daarvoor zijn er zeker; de ASEAN-groep is goed voor 82 procent van de we- reldrubberproduktie, voor kopra. palmolie en tin voor ongeveer 60 procent en voor het belangrijke hardhout voor ongeveer de helft. Bovendien zijn Indonesië en Malei sië belangrijke olieproducenten. Behalve Japan begint China een steeds belangrijker handelspartner van de ASEAN-landen te worden. China is voorstander van regionale groepering van ontwikkelingslan den. althans op papier, en zelfs van volslagen zelfvoorziening van groe pen landen. Maar op het ogenblik overheersen vooral politieke belan gen voor de toenadering tot de ASEAN. Samen met de Europese Ge meenschap heeft de ASEAN ten slotte een studiegroep die de moge lijkheden voor onderlinge samen werking moet bekijken. De Europe se Gemeenschap probeert naast de nauwe banden met Afrikaanse lan den ook de banden met niet- Afrikaanse staten aan te halen. Wie de grens tussen Kenia en Tan zania over moet kan zich moeilijk voorstellen dat die landen samen in één gemeenschap zitten, zo tijdro vend zijn de formaliteiten. Toch behoren de twee, samen met Oe ganda. tot de in 1967 opgerichte Oostafrikaanse gemeenschap. Maar feit is dat de samenwerking op springen staat. Het schoolvoorbeeld voor Afri kaanse samenwerking splijt en de politieke en economische geschil len tussen de leden-landen worden steeds groter. Onderlinge schulden worden niet meer voldaan, perso neelsleden bij de gezamenlijke pos terijen. haven, spoorwegen of luchtlijnen uit een ander land wor den uitgewezen en de onderlinge woordenstrijd is op haar heetst. Toch vonden de Oostafrikanen door de Britten hun bed gespreid. Alle mogelijkheden voor onderlin ge samenwerking waren juist door die gezamenlijke instellingen, door een gezamenlijke munt en door nauwe verwevenheid op allerlei manier aanwezig. Maar uiteindelijk is er door de politieke, economische en ideologische tegenstelling geen gebruik van gemaakt en dreigt Oost-Afrika weer uiteen te vallen in afzonderlijke landen. Amin President Nyerere van Tanzania vindt zijn Oegandese ambtgenoot Amin een uiterst wrede alleenheer ser en weigerde vorig jaar naar Af rikaanse topconferentie in de Oe gandese hoofdstad Kampala te ko men. Amin verwijt Nyerere onder mijning van zijn régime en liet zelfs Tanzaniaanse grensplaatsen bom barderen. Kenia en Oeganda staan met elkaar op gespannen voet om dat de Oegandezen niet betalen voor doorgevoerde goederen en door Oegandese aanspraken op Kenia's grondgebied. En dat ls al leen nog maar erger geworden door de Keniase steun bij de Israëlische bevrijdingsactie op het vliegveld van Entebbe. Tanzania verwijt Ke nia dat het een „men-eat-men" maatschappij is, waar de rijkdom ten goede komt aan een kleine éli te, Kenia vindt dat Tanzania praat over het verdelen van de koek ter wijl er helemaal geen koek is en hekelt de socialistische ontwikke ling van het buurland. Stagnatie Feit is dat de Tanzaniaanse econo mie door de moeizame maar op de lange duur veelbelovende ontwik keling naar Afrikaans socialisme stagneert. Vorig jaar voerde het voor nog maar 60 miljoen gulden naar zijn buren uit. terwijl het voor 135 miljoen moest invoeren, voor verreweg het grootste deel uit Ke nia. Het vrijwel bankroete Oegan da staat er nog veel erger voor. In 1970 importeerde het land vanuit de andere landen van de Oostafri kaanse gemeenschap voor 120 mil joen en exporteerde het voor tach tig miljoen. Vorig jaar was de in voer opgelopen tot 175 miljoen gul den en de uitvoer teruggevallen tot een magere tien miljoen gulden, zodat Oeganda 165 miljoen tekort kwam. Kenia heeft deswege het meeste van de Oostafrikaanse ge meenschap geprofiteerd. Kenia was veel verder geïndustrialiseerd dan^ijn twee partners en dreef ook veelmeer handel. Vandaar ook dat het nooit is gekomen tot een volle dige afbraak van de handelsbelem meringen. De schamele Tanzani aanse maar ook Oegandese indus trie zou dan door Keniase bedrij ven kapot gemaakt zijn. Voor Tan zania hadden de Britten veel min der belangstelling dan voor net in aanleg al rijke Kenia, terwijl Oe ganda door president Amin econo misch de vernieling in is geholpen. Dat betekent dat Kenia de ge meenschap economisch overvleu gelt en genomen bij de politieke en ideologische geschillen betekent dat het einde. Het voortbestaan van de Gemeenschap is in gevaar en de politieke wil ontbreekt om er iets aan te doen. In West-Afrika is dat evenzeer het geval, hoewel daar vorig jaar de ECOWAS (de economische ge meenschap tussen Westafrikaanse staten) is opgericht. Voor de vele kleine landen in West-Afrika is de behoefte aan onderlinge samen werking nog veel groter dan tussen de drie landen in Oost-Afrika. om dat ze een veel grotere markt nodig hebben en zich moeten kunnen toe leggen op bepaalde produkten. zo dat niet iedereen hetzelfde maakt Maar door de lappendeken van lan den. met een verschillende kolonia le achtergrond, is de onderlinge sa menwerking ook veel moeilijker. De landen hebben verschillende munteenheden, wegen en spoorlij nen lopen naar de kust (zo voerden de koloniale heersers de produkten uit) en vaak brengen de landen dezelfde produkten voort wat on derlinge samenwerking niet bij voorbaat aantrekkelijk maakt. Verschillende pogingen voor een nauwer samengaan mislukten al, in de met veel publiciteit omgeven ECOWAS is het opnieuw gepro beerd en tot nu toe zonder succes. Een paar voorbeelden: Senegal en Guinee namen niet eens de moeite naar de ECOWAS-bijeenkomst in Abidjan (Ivoorkust) te komen. To go en Benin hebben hun onderlinge grens na geschillen gesloten, een deels voor doorvoer naar Nigeria met zijn verstopte havens in Ghana gebouwde haven wordt niet gebruikt, Guinee beschuldigt Ivoorkust er van een Inval voor te bereiden. Boven-Volta en Mali heb ben een grensgeschil en alle leden vrezen economische overheersing door Nigeria waar tachtig miljoen van de 240 miljoen mensen in de ECOWAS wonen. En zo werd op nieuw een gemeenschap niet meer dan een papleren protocol.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 17