DAG 27 AUGUSTUS 1976 RAPPORT-DONNER TROUW/KWARTET 25 Bij de besprekingen over de begroting voor 1976 in het Kabinet bleek het noodzakelijk de voorgenomen aanschaffing van een onderzeebootbestrijdingsvliegtuig enige jaren op te schuiven. 1.3. De verklaringen van de door de Commissie gehoorde personen en de verkregen documenten 1.3.1. De verklaring van de heer Kotchian voor de SEC op 8 april 1976 Tijdens de hoorzitting van de SEC beriep de heer Kotchian zich op enige door de heer Martin verzamelde gegevens over de betaling van een miljoen dollar in de jaren 1960-1962. Hij had daarom gevraagd na afloop van zijn verhoor door het Church Committee op 6 februari 1976, omdat hij zich de details van die zaak niet meer herinnerde. Op een vraag waarom hij juist de heer Martin had verzocht nadere gegevens over die zaak bijeen te zoeken, antwoordde de heer Kotchian dat hij de heer Martin daarvoor had uitgekozen, omdat deze op de hoogte was va^i de relaties tussen Z.K.H. en Lockheed. Zo had de heer Martin hem ongeveer een jaar geleden nog benaderd met een verzoek dat de heer Martin als afkomstig van Z.K.H. was doorgegeven om commissie voor de op handen zijnde verkoop van de P-3 Orion naar Nederland. Het zou daarbij om 13 toestellen gaan - eerst vier, vervolgens nog eens vier en tenslotte vijf. Eind 1974 had de heer Martin de heer Kotchian verteld dat hij door de hee Smith uit Parijs was opgebeld met de mededeling dat Z.K.H. contact met hem had gezocht. Het bedrag waar het om zou gaan lag in de orde van grootte van vier tot zes miljoen dollar. De heer Kotchian zijn verder geen gegevens over de achtergronden van dit verzoek om commissie medegedeeld. Hij kon er slechts naar gissen waarom de heer Smith de heer Martin het bericht had doorgegeven. Zijn eerste reactie was dat er geen sprake van kon zijn het verzoek in te willigen. Daarvoor was het gevraagde bedrag te hoog. Hij verzocht daarop de heer Martin de eerste keer dat deze naar Europa zou gaan te onderzoeker of geen vergelijk mogelijk was op een schappelijker bedrag, bijvoorbeeld ir de orde van grootte van een miljoen dollar. Toen de heer Martin in februari 1975 uit Europa terugkwam bracht deze hem over dat men het eens zou kunnen worden op een bedrag van S 100.00C commissie per toestel, in totaal S 1.300.000. De heer Kotchian kwalificeert dit voorstel als een «negotiated revision of the original request». De heer Kotchian aarzelde het voorstel goed te keuren. Hij had de indruk tot iets gedwongen te worden waarvan hij dacht dat het niet nodig was om tot de verkoop van de P-3 Orion naar Nederland te geraken. Bovendien wist hij niet goed hoe het geld zou moeten worden overgemaakt, doch wilde hi niet zonder meer het verzoek om commissie weigeren, omdat daaruit een conflict met Z.K.H. en bij gevolg het verlies van de order zou kunnen voortvloeien. Daarom zei hij de heer Martin voorlopig niets te doen. Enige maanden later bleek dat de order - waarmee S 150 a 200 miljoen was gemoeid - voorlopig niet door zou gaan. omdat de benodigde gelden uit de Nederlandse defensiebegroting waren geschrapt. 1.3.2. De verklaring van Z.K.H. Z.K.H. heeft op 18 mei 1976 de Commissie de volgende schriftelijke verklaring over deze zaak overhandigd: Tot nog toe is niet «ter sprake gekomen het idee van Meuser (1974) om via een agentschap voor de verkoop van Orions in Europa samen met Roger Smith van Lockheed een groot bedrag aan agentschapscommissie te krijgen (ongeveer 1 miljoen dollar) welk bedrag Meuser dan aan het World Wildlife Fund wilde geven Die betaling zou wat hem betreft ook rechtstreeks mogen geschieden. Het leek mij persoonlijk zeer twijfelachtig of dit plannetje wel zou lukken, maar ik vond het wel een «mooie stunt» om zonder zelf bij de zaak betrokke te zijn van een man als Kotchian iets voor het WWF los te krijgen. Meuser was trouwens al sinds enige tijd bezig met het maken van plannen en het doorgeven van ideeen om fondsen voor het WWF te verkrijgen (d.m.v. nalatenschappen e.d.) Zover ik weet is van het Orion-agentschapsplan nooi iets terechtgekomen. Ik heb indertijd één keer in Parijs met Roger Smith ove dit onderwerp gesproken.» In latere gesprekken met de Commissie heeft Z.K.H. zijn verklaring nade toegelicht. In het voorjaar van 1974 stelde de heer Meuser hem voor fondsen te verwerven voor het WWF door een agentschapscontract te verkrijgen voo de P-3 Orion. Bij die gelegenheid heeft de heer Meuser hem twee aantekeningen, gedateerd april 1974, overhandigd, waarin het voorstel schetsmatig was uitgewerkt Z.K.H. voelde aanvankelijk weinig voor het voorstel, doch op aandringen van de heer Meuser heeft hij op 9 september 1974 aan de hand van een hen- door de heer Meuser voorgelegd concept een brief geschreven waaraan de twee aantekeningen werden toegevoegd, die de heer Meuser hem eerder i concept had voorgelegd. Z.K.H. had er geen idee van op welk bedrag aan commissies het in de bijlage genoemde percentage zou uitkomen. Nadat de heer Smith hem had bericht dat het verzoek was afgewezen, heeft deze hem schriftelijk een conceptbrief voorgelegd om de onderhandelingen met Lockheed weer op gang te brengen. Dit concept heeft hij oyergeschreven en aan de heer Smith gezonden. Het was niet de bedoeling dat de heer Smith die brief naar Burbank zou zenden. Z.K.H. herinnert zich met meer of en hoe de uiteindelijke overeenkomst met Lockheed tot stand is gekomen. Hij ontkent dat hij aan de heer Smith, die in december 1974 met hem in Parijs heeft geluncht, een visitekaartje heeft overhandigd met de naam van de adjunct-directeur van een Zwitserse bank waarop het nummer van een rekening stond geschreven. Hij dacht dat de betalingen via de heer Weisbrod zouden lopen. Aan Lockheed is niet meegedeeld dat de commissies naar het WWF zouden gaan. aangezien da' de kansen dat Lockheed op het voorstel om commissies via de heer Weisbrod te betalen zou ingaan, zou doen verminderen De heer Meuser was in die periode sinds enige tijd bezig met het maken van plannen en het doorgeven van ideeen om fondsen voor het WWF te verwerven. 1.3.3. De verklaring van de heer Meuser De heer Meuser had indertijd vernomen dat Lockheed Z.K.H. een aanzienlijk bedrag had aangeboden in verband met de pogingen de P-3 Onon in Nederland af te zetten. Dit bracht hem op het idee dat een dergelijke «expression of goodwill» wel eens zou kunnen worden aangegrepen ten behoeve van het WWF. Bij een van zijn gesprekken met Z.K.H. over de mogelijkheden om fondsen voor het WWF te verwerven, waarschijnlijk einc 1973, begin 1974, heeft de heer Meuser dit idee aan Z.K.H. voorgesteld, die het aanvankelijk van de hand wees. Enige tijd later heeft hij Z.K.H. het in de bijlage van diens brief van 9 september 1974 vervatte voorstel overhandigd. Z K.H. heeft het voorstel enige tijd laten liggen en uiteindelijk op zijn aandringen toch naar de heer Smith in Parijs verzonden. Het was de bedoeling dat Z.K.H. daarover eerst nog met de heer Smith zou spreken, alvorens deze het voorstel naar Burbank zou zenden. Ongelukkigerwijs is dat niet gebeurd Met opzet heeft de heer Meuser het WWF niet genoemd, omdat dat Lockheed mogelijk zou kunnen afschrikken. Naar zijn mening heeft Z.K.H. hem gezegd bij een ontmoeting met de heer Smith het WWF wel te hebber genoemd als de uiteindelijke begunstigde van de uit de voorgestelde agentschapsovereenkomst te ontvangen betalingen De in zijn voorstel genoemde commissie-percentages zijn zeker niet exorbitant. Zij worden b t contracten in Europa, en vooral daarbuiten, zo zegt hij, wel meer betaald. 1.3.4. De verklaring van de heer Martin en enige andere Lockheed-functionarissen De heer Martin en enige andere Lockheed-functionarissen hebben verklaringen afgelegd van de volgende inhoud. In september 1974 ontving de heer Smith eén met de hand geschreven brief van Z.K.H. van 9 septembe 1974 met twee bijlagen. Daarin verwijst Z.K.H. onmiskenbaar naar de gesprekken die hij met de heer Smith in 1968 over de aankoop van de P-3 Orion door de Nederlandse Marine heeft gevoerd. Dankzij zijn inspanninget - «after a lot of pushing and pulling» - zou de gewenste beslissing nu een betere kans maken. Z.K.H. verzocht de heer Smith de bijlagen bij de brief, die hij aanvankelijk reeds in april 1974 had willen opsturen, door te geven naar Burbank. De eerste bijlage bij de brief luidde als volgt: «Last time around it would have been of no use to accept Lockheed's offe to appoint Dr. H. Weisbrod agent for the re-equipping of the Navy's A.S.W. aircraft fleet with Orions. as European pressures required a European solution. This time around the situation may be more favorable for the Orioi in part due to Dr. Weisbrod's efforts and it would now seem appropriate for Lockheed to appoint him their «sub silentio» agent for a prospective Orion program. This could be done on the basis of an agent's agreement between Lockheed and Dr. Weisbrod, calling for a 4% commission on alt Lockheed billings for complete aircraft and 8% for parts, services, etc. for the life of the program. As and when payments are received by Lockheed, corresponding commission payments to be made in a manner to be indicated by Dr. Weisbrod. April 1974.» Op de tweede bijlage stonden naam en adres van de heer Weisbrod. De heer Smith heeft over deze brief telefonisch contact opgenomen met de heer Martin, omdat de heer Kotchian - die op zakenreis was in het Verre Oosten - niet bereikbaar bleek. Een kopie van de brief en de bijlagen werd naar Burbank gezonden. De heer Martin heeft het verzoek om commissie overgebracht aan de heer Kotchian met het advies het van de hand te wijzen. De transactie waarover met Nederland werd onderhandeld was een «government-to-government» overeenkomst, hetgeen inhield dat Lockheed aan het Amerikaanse minister^ van Defensie moest opgeven of en hoeveel aan commissie er in de prijsopgave was verwerkt. Aan te nemen viel dat het Amerikaanse ministerie van Defensie een commissieregeling als in de bijlage van de brief van Z.K.H. was voorgesteld niet zou accepteren. De heer Kotchian heeft dit advies opgevolgd en het verzoek om commissie afgewezen. De heer Smith heeft, op 12 oktober per telefoon, de negatieve reactie op het verzoek om commissie aan Z.K.H. doorgegeven en daarover met hem op 30 oktober 1974 te Parijs gesproken. Onmiddellijk na dit gesprek volgde een brief van 3 november 1974 van Z.K.H. aan de heer Smith, waarin hij zegt geschokt te zijn door de weigering, omdat er ook in het verleden aanbiedingen waren gedaan en de zaak waar het om ging bezig was gerealiseerd te worden. Schrijver voegt eraan toe dat hij zich voortaan van de zaak afzijdig zal houden en daarvoor uit zal komen. De heer Martin is telefonisch van de inhoud van die brief op de hoogte gebracht. De brief zelf is niet naar de heer Martin, maar waarschijnlijk rechtstreeks naar de inmiddels teruggekeerde heer Kotchian gezonden. De heer Martin heeft de heer Kotchian aangeraden ook nu niet op de voorstellen in te gaan. Hij heeft zich verder van deze zaak gedistancieerd; zijn standpunt bleef dat Lockheed op geen enkele manier op het verzoek kon en mocht ingaan. De heer Kotchian dacht daarover klaarblijkelijk anders want reeds op 7 november 1974 werd de heer Smith per telex bericht, dat hij, bij een volgende ontmoeting met Z.K.H., moest trachten te peilen of eer arrangement langs de volgende lijnen mogelijkheden bood: m het geval Nederland slechts vier P-3 Orions zou aanschaffen, zou Z.K.H toch commissie voor acht toestellen ontvangen Zou Nederland er meer dari acht aanschaffen, dan bleef de commissie voor acht toestellen gehandhaafd Het bedrag dat met dit arrangement, waarin een kanselement zat, was gemoeid bedroeg rond S 1 miljoen. Bij een ontmoeting op Soestdijk op 2 december 1974 met de heer Smith, is Z.K.H. zonder meer akkoord gegaan met dit aanbod en heeft hij het visitekaartje van de heer J. P Viret. directeur-adjoint, Societé de Banque Suisse. Genéve, waarop het rekeningnummer 38745 BV stond geschrever i overhandigd. Hoe de betaling van de miljoen dollar bij Lockheed zou worden geregeld stond op dat moment nog niet vast. Wanneer, bij het doorgaan van de aanschaffing van de P-3 Orion door Nederland, de zaak urgent zou worder zou de heer Kotchian daarvoor waarschijnlijk een procedure ad hoe uitwerken. De heer Martin is in het voorjaar van 1975 door de heer Smith opgebeld met het bericht dat bij een vergadering in Londen over de P-3 Orion iemanci zou hebben opgemerkt dat een groot bedrag aan commissie over de transactie met Nederland betaald zou moeten worden. De naam van Z.K.H was in dat verband gevallen. De heer Smith heeft de heer Martin gevraagd of de heer Kotchian zich wellicht had versproken. Laatstgenoemde heeft zulks tegenover de heer Martin ontkend. Bij Lockheed is het WWF in verband met deze zaak nooit genoemd 1 3.5. De verklaring van heer Vredeling De heer Vredeling geeft een overzicht van de achtergronden die aan de voorgenomen aankoop van een nieuw onderzeebootbestrijdingsvliegtuig voor de Koninklijke Marine ten grondslag liggen en van de budgettaire problemen die hebben genoopt tot uitstel van de beslissing. Hij vermeldt dat Z.K.H. hem in april of mei 1975 telefonisch heeft benaderci met het verzoek toch vooral de P-3 Orion voor de Marine te doen aankoper*, daar dit verreweg het meest geschikte toestel is dat er voor de gestelde taken op de markt is De heer Vredeling herinnert zich dat dit gesprek hem bevreemd had; hij heeft het geïnterpreteerd als een, overigens zinloze, poging enige druk op hem uit te oefenen. Na de verklaring van de heer Kotchian voor het Church Committee heeft hij de Minister-President van di gesprek met Z.K.H op de hoogte gesteld. Op gezette tijden spreekt de heer Vredeling Z.K.H. in diens functie van Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht. Bij die gelegenheden wordt ook wel over belangrijke materieelaankopen gesproken, waarbij Z.K.H. duidelijk zijn voorkeur laat blijken. Zo zou deze zich een groot voorstander hebben betoond van de aankoop van de Northrop F-17 (Cobra) door de KLu. Hieraa »r moet volgens de heer Vredeling echter geen bijzondere betekenis worden toegekend. 1 3 6 De verklaring van de heren H. J. en V. Teengs Gerritsen Als consultants voor Lockheed waren zij eind 1974, begin 1975 vooral betrokken bij het leggen van contacten voor het compensatieprogramma dat Lockheed Nederland zou moeten aanbieden bij het verkrijgen van het - contract voor de P-3-C Orion. Met de eigenlijke onderhandelingen tussen Amerikaanse Marine-autoriteiten en Lockheed enerzijds en het Ministerie van Defensie anderzijds hadden zij weinig te maken. Hun onderneming was m het bezit van een contract dat recht gaf op een commissie van S 50.000 per toestel, wanneer de order zou worden geplaats In februari 1976 kondigde Lockheed echter aan deze overeenkomst te willen verbreken, omdat het systeem van de commissies als gevolg van de onthullingen voor het Church Committee zo in opspraak was geraakt. Een rol zou ook hebben gespeeld dat de commissie in de prijs van het contract zou moeten worden verwerktde kans was niet ondenkbeeldig dat de orde t om die reden zou afspringen. De heren Teengs Gerritsen hebben zich bij de wens van Lockheed neergelegd. 1.3.7. De verklaring van de heer E. T. Sullivan De heer Sullivan bevestigt dat hij in februari 1976 met de heer V Teengs Gerritsen heeft gesproken over de wenselijkheid dat de heren Gerritsen zouden afzien van hun rechten op een commissie bij levering van de P-3-C aan de Marine. Bij die gelegenheid is hij met de heer Gerritsen overeengekomen dat geen commissie zou worden betaald als een dergelijke betaling aan de verwezenlijking van de verkoop in de weg zou staan. De achtergrond van deze stap was gelegen in de strikte controle welke vanwege de Amerikaanse regering wordt toegepast op de hoogife van de bedragen die als commissie worden betaald. Dit geldt met name bij «government-to-government» contracten. De heer Sullivan herinnert zich niets van een vergadering te Londen waarbij gesproken zou zijn over de noodzaak een aanzienlijk bedrag in de prijs van de P-3 te verwerken, teneinde mogelijk te maken een extra betalinc te verrichten. Hij heeft nooit gehoord van de betaling van enig bedrag, anders dan commissie voor de heer Gerritsen. 1 3.8. De verklaring van de heer K. E. King De heer King was belast met de prijscalculatie van de P-3 Orion in 1974. Ir i dat jaar werd met de Amerikaanse marine onderhandeld over de prijs van 13 toestellen die aan Nederland zouden worden geleverd op «government-to-government» basis. Die onderhandelingen hadden alleen betrekking op dé door Lockheed zelf te leveren onderdelen van het vliegtuig - in hoofdzaak het «airframe». De Amerikaanse marine kocht zelf de motoren en de elektronische uitrusting van de toestellen bij de producenter i die dan door Lockheed zouden worden ingebouwd. Alle kosten die Lockheed bij de bouw van de vliegtuigen maakt moeten in geval van een «government-to-government» transactie nauwkeurig gespecificeerd worden verantwoord. Ook eventuele bij een dergelijke transactie te betaler* commissies moeten worden opgegeven. De marine kan bezwaren maken tegen bepaalde posten. De heer King heeft nooit gehoord van het plan over de P-3 Orion-verkoop aan Nederland een additionele commissie van 1 miljoen te berekenen. Als daar sprake van was geweest, zou hij daarvan moeten hebben gehoord. Een dergelijk bedrag zou hij in de prijscalculatie hebben moeten opnemen. Het is onmogelijk 1 miljoen in de calculatie weg te stoppen. Het bedrag zou als te betalen commissie moeten worden opgevoerd en het lijkt hem niet denkbaar dat de Amerikaanse autoriteiten een dergelijk kostenelement zouden goedkeuren. Op zichzelf zou het wel mogelijk zijn geweest in de specificatie aan de marine uitgaven voor commissies te melden, doch die zouden dan wel moeten worden verantwoord. De heer King herinnert zich dat de aan de heef Teengs Gerritsen te betalen commissies in de prijsspecificaties waren vermeld. Die commissies zijn echter later geschrapt 1 3.9. Het onderzoek naar de rekening bij de Schweizerische Bankverem Daartoe gemachtigd door Z.K.H. heeft een zijner raadslieden in overleg met de Commissie, de hoofddirectie van de Société de Banque Suisse benaderd teneinde na te gaan of de op het eerdergenoemde visitekaartje voorkomende nummerrekening bestond of heeft bestaan en of die rekening rechtstreeks of middellijk in verband kan worden gebracht met Z.K.H. Daarbij is gebleken dat Z.K.H. in november 1974 bedoelde rekening fieeft geopend en die enige maanden later weer heeft opgeheven. Op de rekening zijn geen stortingen gedaan. Z.K.H. heeft op de uitkomst van dit onderzoek als commentaar gegeven dat hij vergeten was dat hij in die periode een rekening had geopend. Nu kon hij zich ook nadere bijzonderheden over de gang van zaken met betrekking tot die rekening herinneren, met name dat hi deze had geopend toen hij voor een bestuursvergadering van de W W F in Lausanne verbleef. 1.3.10 De in het bezit van de Commissie zijnde documenten a. De SEC-documenten Deze behelzen een wisseling van telexberichten tussen de Lockheedkantoren te Parijs. Londen en de heer Teengs Gerritsen Interessant zijn een tweetal interne Lockheed berichten (SEC 005698 en 005703) waaruit blijkt dat Lockheed ook pogingen heeft gedaan bij leden var de Tweede Kamer steun te verkrijgen voor de P-3 C. In SEC 005698 wordt nog vermeld dat de beslissing van de Nederlandse regering te verwachten is eind september 1974 b. Het door het departement van Defensie ter beschikking gestelde materiaal Dit is in het kort aangehaald onder 2.2. Een nadere bespreking daarvan is te vinden in Annex C. c. De brief van Z.K.H. van 9 september 1974 aan de heer R B. Smith «Dear Mr. Smith, Remembering our discussions some years ago I had intended to hand yon the enclosed paper in April but the situation at that time did not seem to turn right so I sat on it until now. After a hell of a lot of pushing and pulling it now finally looks as if something positive might develop in the next few months or early next year-touch wood! It would mean that we would finally get what I thought was the best since so many years and I only hope that no one will stop it this time. Therefore, just in case, I think it might be good if you could process on enclosed idea through your channels privately I shall be in Paris on the 20th and will give you a call and you can then tel me if you approve the idea personally. I can also be reached here: From Paris: 19-31-2154-2841 d. Bijlagen bij de brief van 9 september 1974 Bijlage I(zie 1.3.4) Bijlage II: Dr. H. Weisbrod, Rechtsanwalt Genferstrasse 23 8002 Zurich tel 258580 365656 Secretary: Mrs. Faessler e. De brief van Z.K.H. van 3 november 1974 aan de heer R B Smith «My dear Mr. Smit, The message you gave my secretary by phone and your confirmation in writing was, to say the least, disappointing, as you can imagine It occurs incredible that this proposal would be rejected like this without dialogue anc discussing details or other possibilities. This would never have happened in the days of Bob or Courtlandt Gross. Since 1968 I have in good faith spent a lot of time and effort to push things the right way in critical areas and times and have tried to prevent wrong decisions influenced by political considerations. I have done this based on my old friendship with Lockheed - and based on its past actions. So I do fee little bitter. Any proposal can be modified - but at this point, also in view of diplomatic pressure put on - by someone you will guess who -1 feel that I will not do any more about this procurement program. What's more. I'll say so when consulted. Thanks a lot for your great courtesy. I appreciate that you have only acteo as an intermediary, and my bitter feelings are in no way directed against you. Sorry I did not write earlier but I did not wish to write in anger or haste anc then the strike delayed my letter more. I do hope we can meet some time this winter and have lunch or a drink. I am, by the way, considering if I should write or phone to Courtlandt and am going to get his phone number.» 2. Kanttekeningen bij het materiaal De in deze zaak afgelegde verklaringen zijn in grote lijnen van gelijke strekking. Slechts een aantal verschillen verdientvermelding. a. De verklaring ven de heer Kotchian versus de verklaring van de heer Martin en andere Lockheedfunctionarissen De verklaring van de heer Kotchian wijkt op een aantal punten af van de verklaringen van de heer Martin en andere Lockheedfunctionarissen. 1De tijdsbepaling die de heer Kotchian van deze zaak geeft wijkt af van die welke in de andere verklaringen wordt gegeven. De heer Martin is in de bedoelde periode, anders dan de heer Kotchian meent, niet naar Europa gegaan 2. Anders dan hijzelf verklaart is de heer Kotchian wel op het gewijzigde verzoek om commissie ingegaan, De weerstand daartegen kwam vooral va; de heer Martin. Het door deze aangevoerde argument ontleend aan het karakter van de op handen zijnde transactie - «government-to-government contract - als een reden om niet op het verzoek om commissie in te gaan. wordt door de heer Kotchian niet eens genoemd. 3. Nadat de onderhandelingen over het verzoek om commissie door de brief van Z.K.H. waren heropend, is men gekomen tot een bedrag in de orde van grootte van 1 miljoen. Van aarzelingen van de heer Kotchian in de laatste fasen van de onderhandelingen is de Commissie uit andere van Lockheed ontvangen verklaringen niet gebleken. b De verklaringen van Z.K.H en de heer Meuser versus de verklaringen va de heer Martin en andere Lockheedfunctionarissen Hiertussen zijn de volgende punten van verschil te constateren 1. Van de gedachte het WWF te laten profiteren van de commissies urt he door Z.K.H aan Lockheed voorgestelde agentschap is bij geen van de betrokken Lockheedfunctionarissen iets doorgedrongen. Er is geen bevestiging te vinden van de door de heer Meuser geopperde veronderstelling dat Z.K.H. het WWF in een gesprek met de heer Smith zoi hebben genoemd. 2. Uit de brief van 9 september 1974 kan niet worden gelezen dat de heer Smith het verzoek om commissies eerst na een gesprek daarover met Z.K.K aan Burbank zou hebben mogen doorgeven.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 9