DAG 27 AUGUSTUS 1976
RAPPORT-DONNER
TROUW/KWARTET 25
Bij de besprekingen over de begroting voor 1976 in het Kabinet bleek het
noodzakelijk de voorgenomen aanschaffing van een
onderzeebootbestrijdingsvliegtuig enige jaren op te schuiven.
1.3. De verklaringen van de door de Commissie gehoorde personen en de
verkregen documenten
1.3.1. De verklaring van de heer Kotchian voor de SEC op 8 april 1976
Tijdens de hoorzitting van de SEC beriep de heer Kotchian zich op enige
door de heer Martin verzamelde gegevens over de betaling van een miljoen
dollar in de jaren 1960-1962. Hij had daarom gevraagd na afloop van zijn
verhoor door het Church Committee op 6 februari 1976, omdat hij zich de
details van die zaak niet meer herinnerde. Op een vraag waarom hij juist de
heer Martin had verzocht nadere gegevens over die zaak bijeen te zoeken,
antwoordde de heer Kotchian dat hij de heer Martin daarvoor had
uitgekozen, omdat deze op de hoogte was va^i de relaties tussen Z.K.H. en
Lockheed. Zo had de heer Martin hem ongeveer een jaar geleden nog
benaderd met een verzoek dat de heer Martin als afkomstig van Z.K.H. was
doorgegeven om commissie voor de op handen zijnde verkoop van de P-3
Orion naar Nederland. Het zou daarbij om 13 toestellen gaan - eerst vier,
vervolgens nog eens vier en tenslotte vijf.
Eind 1974 had de heer Martin de heer Kotchian verteld dat hij door de hee
Smith uit Parijs was opgebeld met de mededeling dat Z.K.H. contact met
hem had gezocht. Het bedrag waar het om zou gaan lag in de orde van
grootte van vier tot zes miljoen dollar. De heer Kotchian zijn verder geen
gegevens over de achtergronden van dit verzoek om commissie
medegedeeld. Hij kon er slechts naar gissen waarom de heer Smith de heer
Martin het bericht had doorgegeven.
Zijn eerste reactie was dat er geen sprake van kon zijn het verzoek in te
willigen. Daarvoor was het gevraagde bedrag te hoog. Hij verzocht daarop
de heer Martin de eerste keer dat deze naar Europa zou gaan te onderzoeker
of geen vergelijk mogelijk was op een schappelijker bedrag, bijvoorbeeld ir
de orde van grootte van een miljoen dollar.
Toen de heer Martin in februari 1975 uit Europa terugkwam bracht deze
hem over dat men het eens zou kunnen worden op een bedrag van S 100.00C
commissie per toestel, in totaal S 1.300.000. De heer Kotchian kwalificeert dit
voorstel als een «negotiated revision of the original request».
De heer Kotchian aarzelde het voorstel goed te keuren. Hij had de indruk
tot iets gedwongen te worden waarvan hij dacht dat het niet nodig was om
tot de verkoop van de P-3 Orion naar Nederland te geraken. Bovendien wist
hij niet goed hoe het geld zou moeten worden overgemaakt, doch wilde hi
niet zonder meer het verzoek om commissie weigeren, omdat daaruit een
conflict met Z.K.H. en bij gevolg het verlies van de order zou kunnen
voortvloeien. Daarom zei hij de heer Martin voorlopig niets te doen. Enige
maanden later bleek dat de order - waarmee S 150 a 200 miljoen was
gemoeid - voorlopig niet door zou gaan. omdat de benodigde gelden uit de
Nederlandse defensiebegroting waren geschrapt.
1.3.2. De verklaring van Z.K.H.
Z.K.H. heeft op 18 mei 1976 de Commissie de volgende schriftelijke
verklaring over deze zaak overhandigd: Tot nog toe is niet «ter sprake
gekomen het idee van Meuser (1974) om via een agentschap voor de
verkoop van Orions in Europa samen met Roger Smith van Lockheed een
groot bedrag aan agentschapscommissie te krijgen (ongeveer 1 miljoen
dollar) welk bedrag Meuser dan aan het World Wildlife Fund wilde geven
Die betaling zou wat hem betreft ook rechtstreeks mogen geschieden.
Het leek mij persoonlijk zeer twijfelachtig of dit plannetje wel zou lukken,
maar ik vond het wel een «mooie stunt» om zonder zelf bij de zaak betrokke
te zijn van een man als Kotchian iets voor het WWF los te krijgen. Meuser
was trouwens al sinds enige tijd bezig met het maken van plannen en het
doorgeven van ideeen om fondsen voor het WWF te verkrijgen (d.m.v.
nalatenschappen e.d.) Zover ik weet is van het Orion-agentschapsplan nooi
iets terechtgekomen. Ik heb indertijd één keer in Parijs met Roger Smith ove
dit onderwerp gesproken.»
In latere gesprekken met de Commissie heeft Z.K.H. zijn verklaring nade
toegelicht.
In het voorjaar van 1974 stelde de heer Meuser hem voor fondsen te
verwerven voor het WWF door een agentschapscontract te verkrijgen voo
de P-3 Orion. Bij die gelegenheid heeft de heer Meuser hem twee
aantekeningen, gedateerd april 1974, overhandigd, waarin het voorstel
schetsmatig was uitgewerkt
Z.K.H. voelde aanvankelijk weinig voor het voorstel, doch op aandringen
van de heer Meuser heeft hij op 9 september 1974 aan de hand van een hen-
door de heer Meuser voorgelegd concept een brief geschreven waaraan de
twee aantekeningen werden toegevoegd, die de heer Meuser hem eerder i
concept had voorgelegd. Z.K.H. had er geen idee van op welk bedrag aan
commissies het in de bijlage genoemde percentage zou uitkomen.
Nadat de heer Smith hem had bericht dat het verzoek was afgewezen,
heeft deze hem schriftelijk een conceptbrief voorgelegd om de
onderhandelingen met Lockheed weer op gang te brengen. Dit concept
heeft hij oyergeschreven en aan de heer Smith gezonden. Het was niet de
bedoeling dat de heer Smith die brief naar Burbank zou zenden.
Z.K.H. herinnert zich met meer of en hoe de uiteindelijke overeenkomst
met Lockheed tot stand is gekomen. Hij ontkent dat hij aan de heer Smith, die
in december 1974 met hem in Parijs heeft geluncht, een visitekaartje heeft
overhandigd met de naam van de adjunct-directeur van een Zwitserse bank
waarop het nummer van een rekening stond geschreven. Hij dacht dat de
betalingen via de heer Weisbrod zouden lopen. Aan Lockheed is niet
meegedeeld dat de commissies naar het WWF zouden gaan. aangezien da'
de kansen dat Lockheed op het voorstel om commissies via de heer
Weisbrod te betalen zou ingaan, zou doen verminderen
De heer Meuser was in die periode sinds enige tijd bezig met het maken
van plannen en het doorgeven van ideeen om fondsen voor het WWF te
verwerven.
1.3.3. De verklaring van de heer Meuser
De heer Meuser had indertijd vernomen dat Lockheed Z.K.H. een
aanzienlijk bedrag had aangeboden in verband met de pogingen de P-3
Onon in Nederland af te zetten. Dit bracht hem op het idee dat een dergelijke
«expression of goodwill» wel eens zou kunnen worden aangegrepen ten
behoeve van het WWF. Bij een van zijn gesprekken met Z.K.H. over de
mogelijkheden om fondsen voor het WWF te verwerven, waarschijnlijk einc
1973, begin 1974, heeft de heer Meuser dit idee aan Z.K.H. voorgesteld, die
het aanvankelijk van de hand wees.
Enige tijd later heeft hij Z.K.H. het in de bijlage van diens brief van 9
september 1974 vervatte voorstel overhandigd. Z K.H. heeft het voorstel
enige tijd laten liggen en uiteindelijk op zijn aandringen toch naar de heer
Smith in Parijs verzonden. Het was de bedoeling dat Z.K.H. daarover eerst
nog met de heer Smith zou spreken, alvorens deze het voorstel naar
Burbank zou zenden. Ongelukkigerwijs is dat niet gebeurd
Met opzet heeft de heer Meuser het WWF niet genoemd, omdat dat
Lockheed mogelijk zou kunnen afschrikken. Naar zijn mening heeft Z.K.H.
hem gezegd bij een ontmoeting met de heer Smith het WWF wel te hebber
genoemd als de uiteindelijke begunstigde van de uit de voorgestelde
agentschapsovereenkomst te ontvangen betalingen De in zijn voorstel
genoemde commissie-percentages zijn zeker niet exorbitant. Zij worden b t
contracten in Europa, en vooral daarbuiten, zo zegt hij, wel meer betaald.
1.3.4. De verklaring van de heer Martin en enige andere
Lockheed-functionarissen
De heer Martin en enige andere Lockheed-functionarissen hebben
verklaringen afgelegd van de volgende inhoud. In september 1974 ontving
de heer Smith eén met de hand geschreven brief van Z.K.H. van 9 septembe
1974 met twee bijlagen. Daarin verwijst Z.K.H. onmiskenbaar naar de
gesprekken die hij met de heer Smith in 1968 over de aankoop van de P-3
Orion door de Nederlandse Marine heeft gevoerd. Dankzij zijn inspanninget
- «after a lot of pushing and pulling» - zou de gewenste beslissing nu een
betere kans maken.
Z.K.H. verzocht de heer Smith de bijlagen bij de brief, die hij aanvankelijk
reeds in april 1974 had willen opsturen, door te geven naar Burbank. De
eerste bijlage bij de brief luidde als volgt:
«Last time around it would have been of no use to accept Lockheed's offe
to appoint Dr. H. Weisbrod agent for the re-equipping of the Navy's A.S.W.
aircraft fleet with Orions. as European pressures required a European
solution. This time around the situation may be more favorable for the Orioi
in part due to Dr. Weisbrod's efforts and it would now seem appropriate for
Lockheed to appoint him their «sub silentio» agent for a prospective Orion
program.
This could be done on the basis of an agent's agreement between
Lockheed and Dr. Weisbrod, calling for a 4% commission on alt Lockheed
billings for complete aircraft and 8% for parts, services, etc. for the life of the
program. As and when payments are received by Lockheed, corresponding
commission payments to be made in a manner to be indicated by Dr.
Weisbrod.
April 1974.»
Op de tweede bijlage stonden naam en adres van de heer Weisbrod.
De heer Smith heeft over deze brief telefonisch contact opgenomen met
de heer Martin, omdat de heer Kotchian - die op zakenreis was in het Verre
Oosten - niet bereikbaar bleek. Een kopie van de brief en de bijlagen werd
naar Burbank gezonden.
De heer Martin heeft het verzoek om commissie overgebracht aan de heer
Kotchian met het advies het van de hand te wijzen. De transactie waarover
met Nederland werd onderhandeld was een «government-to-government»
overeenkomst, hetgeen inhield dat Lockheed aan het Amerikaanse minister^
van Defensie moest opgeven of en hoeveel aan commissie er in de
prijsopgave was verwerkt. Aan te nemen viel dat het Amerikaanse ministerie
van Defensie een commissieregeling als in de bijlage van de brief van Z.K.H.
was voorgesteld niet zou accepteren. De heer Kotchian heeft dit advies
opgevolgd en het verzoek om commissie afgewezen.
De heer Smith heeft, op 12 oktober per telefoon, de negatieve reactie op
het verzoek om commissie aan Z.K.H. doorgegeven en daarover met hem op
30 oktober 1974 te Parijs gesproken. Onmiddellijk na dit gesprek volgde een
brief van 3 november 1974 van Z.K.H. aan de heer Smith, waarin hij zegt
geschokt te zijn door de weigering, omdat er ook in het verleden
aanbiedingen waren gedaan en de zaak waar het om ging bezig was
gerealiseerd te worden. Schrijver voegt eraan toe dat hij zich voortaan van
de zaak afzijdig zal houden en daarvoor uit zal komen.
De heer Martin is telefonisch van de inhoud van die brief op de hoogte
gebracht. De brief zelf is niet naar de heer Martin, maar waarschijnlijk
rechtstreeks naar de inmiddels teruggekeerde heer Kotchian gezonden. De
heer Martin heeft de heer Kotchian aangeraden ook nu niet op de
voorstellen in te gaan. Hij heeft zich verder van deze zaak gedistancieerd;
zijn standpunt bleef dat Lockheed op geen enkele manier op het verzoek
kon en mocht ingaan. De heer Kotchian dacht daarover klaarblijkelijk anders
want reeds op 7 november 1974 werd de heer Smith per telex bericht, dat
hij, bij een volgende ontmoeting met Z.K.H., moest trachten te peilen of eer
arrangement langs de volgende lijnen mogelijkheden bood:
m het geval Nederland slechts vier P-3 Orions zou aanschaffen, zou Z.K.H
toch commissie voor acht toestellen ontvangen Zou Nederland er meer dari
acht aanschaffen, dan bleef de commissie voor acht toestellen gehandhaafd
Het bedrag dat met dit arrangement, waarin een kanselement zat, was
gemoeid bedroeg rond S 1 miljoen.
Bij een ontmoeting op Soestdijk op 2 december 1974 met de heer Smith, is
Z.K.H. zonder meer akkoord gegaan met dit aanbod en heeft hij het
visitekaartje van de heer J. P Viret. directeur-adjoint, Societé de Banque
Suisse. Genéve, waarop het rekeningnummer 38745 BV stond geschrever i
overhandigd.
Hoe de betaling van de miljoen dollar bij Lockheed zou worden geregeld
stond op dat moment nog niet vast. Wanneer, bij het doorgaan van de
aanschaffing van de P-3 Orion door Nederland, de zaak urgent zou worder
zou de heer Kotchian daarvoor waarschijnlijk een procedure ad hoe
uitwerken.
De heer Martin is in het voorjaar van 1975 door de heer Smith opgebeld
met het bericht dat bij een vergadering in Londen over de P-3 Orion iemanci
zou hebben opgemerkt dat een groot bedrag aan commissie over de
transactie met Nederland betaald zou moeten worden. De naam van Z.K.H
was in dat verband gevallen. De heer Smith heeft de heer Martin gevraagd
of de heer Kotchian zich wellicht had versproken. Laatstgenoemde heeft
zulks tegenover de heer Martin ontkend.
Bij Lockheed is het WWF in verband met deze zaak nooit genoemd
1 3.5. De verklaring van heer Vredeling
De heer Vredeling geeft een overzicht van de achtergronden die aan de
voorgenomen aankoop van een nieuw onderzeebootbestrijdingsvliegtuig
voor de Koninklijke Marine ten grondslag liggen en van de budgettaire
problemen die hebben genoopt tot uitstel van de beslissing.
Hij vermeldt dat Z.K.H. hem in april of mei 1975 telefonisch heeft benaderci
met het verzoek toch vooral de P-3 Orion voor de Marine te doen aankoper*,
daar dit verreweg het meest geschikte toestel is dat er voor de gestelde
taken op de markt is De heer Vredeling herinnert zich dat dit gesprek hem
bevreemd had; hij heeft het geïnterpreteerd als een, overigens zinloze,
poging enige druk op hem uit te oefenen. Na de verklaring van de heer
Kotchian voor het Church Committee heeft hij de Minister-President van di
gesprek met Z.K.H op de hoogte gesteld.
Op gezette tijden spreekt de heer Vredeling Z.K.H. in diens functie van
Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht. Bij die gelegenheden wordt ook
wel over belangrijke materieelaankopen gesproken, waarbij Z.K.H. duidelijk
zijn voorkeur laat blijken. Zo zou deze zich een groot voorstander hebben
betoond van de aankoop van de Northrop F-17 (Cobra) door de KLu. Hieraa »r
moet volgens de heer Vredeling echter geen bijzondere betekenis worden
toegekend.
1 3 6 De verklaring van de heren H. J. en V. Teengs Gerritsen
Als consultants voor Lockheed waren zij eind 1974, begin 1975 vooral
betrokken bij het leggen van contacten voor het compensatieprogramma
dat Lockheed Nederland zou moeten aanbieden bij het verkrijgen van het
- contract voor de P-3-C Orion. Met de eigenlijke onderhandelingen tussen
Amerikaanse Marine-autoriteiten en Lockheed enerzijds en het Ministerie
van Defensie anderzijds hadden zij weinig te maken.
Hun onderneming was m het bezit van een contract dat recht gaf op een
commissie van S 50.000 per toestel, wanneer de order zou worden geplaats
In februari 1976 kondigde Lockheed echter aan deze overeenkomst te willen
verbreken, omdat het systeem van de commissies als gevolg van de
onthullingen voor het Church Committee zo in opspraak was geraakt. Een
rol zou ook hebben gespeeld dat de commissie in de prijs van het contract
zou moeten worden verwerktde kans was niet ondenkbeeldig dat de orde t
om die reden zou afspringen. De heren Teengs Gerritsen hebben zich bij de
wens van Lockheed neergelegd.
1.3.7. De verklaring van de heer E. T. Sullivan
De heer Sullivan bevestigt dat hij in februari 1976 met de heer V Teengs
Gerritsen heeft gesproken over de wenselijkheid dat de heren Gerritsen
zouden afzien van hun rechten op een commissie bij levering van de P-3-C
aan de Marine. Bij die gelegenheid is hij met de heer Gerritsen
overeengekomen dat geen commissie zou worden betaald als een dergelijke
betaling aan de verwezenlijking van de verkoop in de weg zou staan. De
achtergrond van deze stap was gelegen in de strikte controle welke vanwege
de Amerikaanse regering wordt toegepast op de hoogife van de bedragen
die als commissie worden betaald. Dit geldt met name bij
«government-to-government» contracten.
De heer Sullivan herinnert zich niets van een vergadering te Londen
waarbij gesproken zou zijn over de noodzaak een aanzienlijk bedrag in de
prijs van de P-3 te verwerken, teneinde mogelijk te maken een extra betalinc
te verrichten. Hij heeft nooit gehoord van de betaling van enig bedrag,
anders dan commissie voor de heer Gerritsen.
1 3.8. De verklaring van de heer K. E. King
De heer King was belast met de prijscalculatie van de P-3 Orion in 1974. Ir i
dat jaar werd met de Amerikaanse marine onderhandeld over de prijs van 13
toestellen die aan Nederland zouden worden geleverd op
«government-to-government» basis. Die onderhandelingen hadden alleen
betrekking op dé door Lockheed zelf te leveren onderdelen van het vliegtuig
- in hoofdzaak het «airframe». De Amerikaanse marine kocht zelf de
motoren en de elektronische uitrusting van de toestellen bij de producenter i
die dan door Lockheed zouden worden ingebouwd. Alle kosten die
Lockheed bij de bouw van de vliegtuigen maakt moeten in geval van een
«government-to-government» transactie nauwkeurig gespecificeerd
worden verantwoord. Ook eventuele bij een dergelijke transactie te betaler*
commissies moeten worden opgegeven. De marine kan bezwaren maken
tegen bepaalde posten.
De heer King heeft nooit gehoord van het plan over de P-3 Orion-verkoop
aan Nederland een additionele commissie van 1 miljoen te berekenen. Als
daar sprake van was geweest, zou hij daarvan moeten hebben gehoord. Een
dergelijk bedrag zou hij in de prijscalculatie hebben moeten opnemen. Het is
onmogelijk 1 miljoen in de calculatie weg te stoppen. Het bedrag zou als te
betalen commissie moeten worden opgevoerd en het lijkt hem niet
denkbaar dat de Amerikaanse autoriteiten een dergelijk kostenelement
zouden goedkeuren.
Op zichzelf zou het wel mogelijk zijn geweest in de specificatie aan de
marine uitgaven voor commissies te melden, doch die zouden dan wel
moeten worden verantwoord. De heer King herinnert zich dat de aan de heef
Teengs Gerritsen te betalen commissies in de prijsspecificaties waren
vermeld. Die commissies zijn echter later geschrapt
1 3.9. Het onderzoek naar de rekening bij de Schweizerische Bankverem
Daartoe gemachtigd door Z.K.H. heeft een zijner raadslieden in overleg
met de Commissie, de hoofddirectie van de Société de Banque Suisse
benaderd teneinde na te gaan of de op het eerdergenoemde visitekaartje
voorkomende nummerrekening bestond of heeft bestaan en of die rekening
rechtstreeks of middellijk in verband kan worden gebracht met Z.K.H.
Daarbij is gebleken dat Z.K.H. in november 1974 bedoelde rekening fieeft
geopend en die enige maanden later weer heeft opgeheven. Op de rekening
zijn geen stortingen gedaan. Z.K.H. heeft op de uitkomst van dit onderzoek
als commentaar gegeven dat hij vergeten was dat hij in die periode een
rekening had geopend. Nu kon hij zich ook nadere bijzonderheden over de
gang van zaken met betrekking tot die rekening herinneren, met name dat hi
deze had geopend toen hij voor een bestuursvergadering van de W W F in
Lausanne verbleef.
1.3.10 De in het bezit van de Commissie zijnde documenten
a. De SEC-documenten
Deze behelzen een wisseling van telexberichten tussen de
Lockheedkantoren te Parijs. Londen en de heer Teengs Gerritsen
Interessant zijn een tweetal interne Lockheed berichten (SEC 005698 en
005703) waaruit blijkt dat Lockheed ook pogingen heeft gedaan bij leden var
de Tweede Kamer steun te verkrijgen voor de P-3 C. In SEC 005698 wordt
nog vermeld dat de beslissing van de Nederlandse regering te verwachten is
eind september 1974
b. Het door het departement van Defensie ter beschikking gestelde
materiaal
Dit is in het kort aangehaald onder 2.2. Een nadere bespreking daarvan is
te vinden in Annex C.
c. De brief van Z.K.H. van 9 september 1974 aan de heer R B. Smith
«Dear Mr. Smith,
Remembering our discussions some years ago I had intended to hand yon
the enclosed paper in April but the situation at that time did not seem to turn
right so I sat on it until now. After a hell of a lot of pushing and pulling it now
finally looks as if something positive might develop in the next few months
or early next year-touch wood! It would mean that we would finally get
what I thought was the best since so many years and I only hope that no one
will stop it this time. Therefore, just in case, I think it might be good if you
could process on enclosed idea through your channels privately
I shall be in Paris on the 20th and will give you a call and you can then tel
me if you approve the idea personally. I can also be reached here: From
Paris: 19-31-2154-2841
d. Bijlagen bij de brief van 9 september 1974
Bijlage I(zie 1.3.4)
Bijlage II: Dr. H. Weisbrod, Rechtsanwalt
Genferstrasse 23
8002 Zurich
tel 258580 365656
Secretary: Mrs. Faessler
e. De brief van Z.K.H. van 3 november 1974 aan de heer R B Smith
«My dear Mr. Smit,
The message you gave my secretary by phone and your confirmation in
writing was, to say the least, disappointing, as you can imagine It occurs
incredible that this proposal would be rejected like this without dialogue anc
discussing details or other possibilities. This would never have happened in
the days of Bob or Courtlandt Gross.
Since 1968 I have in good faith spent a lot of time and effort to push things
the right way in critical areas and times and have tried to prevent wrong
decisions influenced by political considerations. I have done this based on
my old friendship with Lockheed - and based on its past actions. So I do fee
little bitter. Any proposal can be modified - but at this point, also in view of
diplomatic pressure put on - by someone you will guess who -1 feel that I
will not do any more about this procurement program. What's more. I'll say
so when consulted.
Thanks a lot for your great courtesy. I appreciate that you have only acteo
as an intermediary, and my bitter feelings are in no way directed against
you.
Sorry I did not write earlier but I did not wish to write in anger or haste anc
then the strike delayed my letter more. I do hope we can meet some time
this winter and have lunch or a drink. I am, by the way, considering if I
should write or phone to Courtlandt and am going to get his phone
number.»
2. Kanttekeningen bij het materiaal
De in deze zaak afgelegde verklaringen zijn in grote lijnen van gelijke
strekking. Slechts een aantal verschillen verdientvermelding.
a. De verklaring ven de heer Kotchian versus de verklaring van de heer
Martin en andere Lockheedfunctionarissen
De verklaring van de heer Kotchian wijkt op een aantal punten af van de
verklaringen van de heer Martin en andere Lockheedfunctionarissen.
1De tijdsbepaling die de heer Kotchian van deze zaak geeft wijkt af van
die welke in de andere verklaringen wordt gegeven. De heer Martin is in de
bedoelde periode, anders dan de heer Kotchian meent, niet naar Europa
gegaan
2. Anders dan hijzelf verklaart is de heer Kotchian wel op het gewijzigde
verzoek om commissie ingegaan, De weerstand daartegen kwam vooral va;
de heer Martin. Het door deze aangevoerde argument ontleend aan het
karakter van de op handen zijnde transactie - «government-to-government
contract - als een reden om niet op het verzoek om commissie in te gaan.
wordt door de heer Kotchian niet eens genoemd.
3. Nadat de onderhandelingen over het verzoek om commissie door de
brief van Z.K.H. waren heropend, is men gekomen tot een bedrag in de orde
van grootte van 1 miljoen. Van aarzelingen van de heer Kotchian in de
laatste fasen van de onderhandelingen is de Commissie uit andere van
Lockheed ontvangen verklaringen niet gebleken.
b De verklaringen van Z.K.H en de heer Meuser versus de verklaringen va
de heer Martin en andere Lockheedfunctionarissen
Hiertussen zijn de volgende punten van verschil te constateren
1. Van de gedachte het WWF te laten profiteren van de commissies urt he
door Z.K.H aan Lockheed voorgestelde agentschap is bij geen van de
betrokken Lockheedfunctionarissen iets doorgedrongen. Er is geen
bevestiging te vinden van de door de heer Meuser geopperde
veronderstelling dat Z.K.H. het WWF in een gesprek met de heer Smith zoi
hebben genoemd.
2. Uit de brief van 9 september 1974 kan niet worden gelezen dat de heer
Smith het verzoek om commissies eerst na een gesprek daarover met Z.K.K
aan Burbank zou hebben mogen doorgeven.