childer en architect
amenspel in autonomie
Een vogel op je
hand
van der Leek expositie in Kröller-Müller
en met figuren, die dikwijls grote deernis
oproepen bijvoorbeeld „De blinden"). Het
is een bepaald soort sociale kunst, die wel
doet denken aan Van Gogh, of aan sommi
ge Vlaamse expressionisten. Tragische,
wat plompe, onpersoonlijke mensen, alle
maal dezelfde ogen. Dorpstypen, textielar
beiders, marktbezoekers enz. Zo'n doek in
deze serie is ook „Het uitgaan van 3e
fabriek", en achter de opvallend lichte
kleur, waarin dat geschilderd is, steekt
misschien meer dan men zou vermoeden.
Hoeveel bewogenheid er in die eerste schil
derijen ook zit, Van der Lecks manier van
werken heeft tezelfder tijd alles te maken
met zijn denkbeelden over schilderkunst
en architectuur. Vanaf 1912, het jaar waa
rin hij in zijn woning de wanden allemaal
wit maakt, staat ook de figuratie in zijn
boek vrij tegen een witte achtergrond, die
een muur suggereert. Naar Egyptisch mo
del min of meer, en praktisch zonder
perspectief. In 1917 treedt hij toe tot „De
Stijl".
Enkele jaren later breekt hij al weer met
deze beweging. Hij kan er zich niet in
vinden. In 1957, een jaar voor zijn dood op
82-jarige leeftijd, heeft hij er nog iets van
gezegd. „Het schilderen is voor mij altijd
geweest de representant van het visuele
leven. Van de zogenaamde abstractie heb
ik altijd weinig moeten hebben. Zo zie ik
tot op heden de zaak nog."
Helderheid
Na aanvankelijk nogal geboeid te zijn door
het symbolisme, onderging Van der Leek
de invloed van A. J. der Kinderen, bekend
om zijn decoratieve, lineaire, monumenta
le werken. Nog vóór Mondriaan ging Van
der Leek er toe over het onderwerp van
zijn schilderijen te herleiden tot composi
ties van vlakken in de primaire kleuren
rood, blauw en geel. Van der Leek bereikte
daardoor eenvoud en helderheid. Hij
maakte gebruik van simpele middelen:
lijnen, rechthoeken, vierkanten, driehoe
ken, ruiten. Kröller-Müller-directeur R. W.
D. Oxenaar heeft van „een soort absolute
monumentaliteit" gesproken.
Van der Leek was een poosje ver gegaan in
de abstractie. Schilderde hij zijn dochter
niet in acht streepjes, liggend, staand, en
driekleurig? Trouwens, er is een reeks
composities, die, althans op het eerste
Bart van der Leek: „Portret dochter
van de schilder" (compositie), 1916.
Voor de tweede maal is het jaarboek van het „Schrij-
verskontakt" verschenen. Ik heb het met grote be
langstelling gelezen, want het „Schrijverskontakt" ligt
mij na aan het hart. De ongeveer zeventig schrijvers en
schrijfsters voelen zich allen min of meer gebonden aan
het evangelie en daarom zoeken ze zo nu en dan eikaars
gezelschap en trachten ze te komen tot een gezamenlij
ke publicatie.
iten.
ek)
Een loffelijk streven, want de
problematiek van het auteur
zijn in een door het kwaad be-
I heerste wereld is voor iemand
I die zich geraakt weet door het
i evangelie, zeker niet gering.
Poëzie
De naam van de bundel „Een
vogel op je hand" is ontleend
aan het openingsgedicht „Vo
gel" van Jaap Zijlstra, waarin
het boek vergeleken wordt met
een vogel, die aan de lezer vleu
gels schenkt. Een gelukkig
beeld.
Op een enkele uitzondering na
die er hier niet verder niet toe
doet, vond ik de gedichten
mooi. Ze hebben mij zeer ge
boeid. Op een enkele wil ik
graag de aandacht vestigen,
wat beslist niet betekent dat
de niet genoemde poëzie voor
mij van mindere kwaliteit is.
Van de drie gedichten die Nel
Veerman afstond, vond ik
„Angst" goed, bijzonder goed.
Dat moet ik ook zeggen van
„Op mijn joodse tandarts" en
van „Is Polak tandarts?" beide
van Hans Werkman.
Van Wouter Wieringa is er het
tedere „Ontdekking", Johan
Cavier stond een gebonden, rij
mend gedicht af „Jonathan
sluit vrede met David". Een
goed, traditioneel aandoend
stukje poëzie, waarvan de een
voudige muziek van ritme en
I rijm helaas verstoord wordt,
I doordat de vierde strofe niet
j correct is opgebouwd.
Ook de poëzie van Marga Kool,
Piet Kalteren, Okke Jager, In-
erda$ ge Lievaart en Coert Poort
7. overtuigde mij van de poë-
ebbenj
jaar
zitten»
tische zeggingskracht van de
genoemden.
De grootste verrassing was
voor mij „Ballade" van Frank
Daen.
Nu zeg ik niet dat deze ballade
het mooiste of meest ontroe
rende gedicht in de bundel is.
Ik schrijf opzettelijk: verras
sing. Boven het gedicht staat
„Klaaglied van Veronica". Ra
dio Veronica heeft er echt niets
mee te maken. Er staat óók bij:
„Dumne zeu 5-0 ierte". Wat dit
betekent mag Joost weten.
Het kan dus nog: een ballade
schrijven. We zijn zó aan het
overheersen van persoons-
lyriek gewend, dat een goed
geschreven ballade, en deze
ballade is goed geschreven, als
een aangename verrassing
werkt. De toon van het gedicht
is eenvoudig, bijna volks. Hier
en daar is er een kleine onbe
holpenheid die ik aan raffine
ment toeschrijf. Je zou zo'n
ballade zomaar op een plein of
in een straat kunnen laten zin
gen op een eentonig wijsje. Het
slot is ronduit ontroerend. Ik
citeer niet. Ik wil de vreugde
van het zelf ondergaan bij toe
komstige lezers niet bederven.
Proza
Met het proza ben ik een stuk
minder gelukkig dan met de
poëzie, wat niet wil zeggen dat
er geen goede bijdragen in de
bundel te vinden zijn.
Ik begin maar met „Gijs kan
niet schaken" van Jaap Zijl
stra. Een heer komt een be
kend Hilversums restaurant
binnen. Deze „ik" moet daar
door J. van Doorne
een hem niet van uiterlijk be
kende man spreken. Lastig. De
„ik" loopt op een bezoeker toe,
die de gezochte wel eens kon
wezen. Dat blijkt niet zo te
zijn. Omdat er nergens plaats
is, vraagt de „ik", aan het tafel
tje bij de heer die hij aange
schoten heeft te mogen zitten.
Wordt toegestaan en dan be
gint die man een erg literair
aandoende monoloog, waarin
onder meer ene Gijs opduikt
die het leven van de man ver
galt door met hem te willen
schaken en dat dan ook doet.
Die Gijs kent echter de spelre
gels niet. Tenslotte zegt de
„ik", dat de man die Gijs
misschien de spelregels zou
kunnen leren. Daar ziet de
man wel wat in, want dan zou
hij niet altijd van Gijs behoe
ven te verliezen. Heel onwezen
lijk. Dat is het dan. Ik heb er
weinig zin in kunnen ont
dekken.
Marianne Colijn heeft een
sprookje afgestaan onder de
pretentieuze titel: „De Zee
heks. het net en het kannetje".
De zeeheks komt meestal in de
gedaante van een rommelig
oud wijf, maar soms volgens
Marianne Colijn onder heel an
dere gedaante, als een gedeukt
benzineblik bij voorbeeld.
Lijkt me sterk. Die heks komt
op de vaderlandse kust aan. Ze
sleept een net achter zich aan.
waaruit ze een dode zeeman
haalt die ze op het strand de
poneert. Die zeeman heeft ze
uit de Sargassozee naar het
geboortedorp van de zeeman
gebracht. „Een rot-karwei"
zucht de heks. Dat zal wel,
maar ze had in ieder geval de
golfstroom mee. De zeeman is
getrouwd geweest, maar heeft
in wanhoop zijn vrouw verla
ten. omdat die hem geen liefde
geven kon. De vrouw woont
nog altijd in het dorp.
Apekool
Nu heeft die heks nog iets an
ders bij zich: een kannetje en
daar gaat ze de vrouw mee
pesten In het kannetje zit een
stinkend gcedje, dat alleen de
zeemansvrouw ruiken kan.
Tenslotte wordt de vrouw wan
hopig, raakt te water, ver
drinkt en de zeeheks neemt
haar mee naar de Sargasso
zee. Dit sprookje is je reinste
literaire apekool.
Verder is er een goed, ontroe
rend verhaal van Toos Staal
man: „Boris is dood". Dan is er
van mevrouw M. Marijs-Visser
de geschiedenis van Felix en
Adauctus. welke bijdrage het
in een middelbare schoolkrant
goed zou doen. Eerlijk en zon
der enige pretentie geschre
ven. Hetzelfde kan men zeggen
van „Kamers en suite" van
Rob Ross.
Met „De droom" van Ina van
Veen-van der Vlies had ik na
eerste lezing moèite. Maar bij
herlezing werd ik geboeid door
de goed beschreven droom
sfeer. De droom duiden kan ik
helaas niet.
„De grote komedie" van Mink
van Rijsdijk is een niet onaar
dig verhaaltje, maar daar is
dan ook alles mee gezegd.
Dieuwke Winsemius draagt
een charmante, vertederende
historische vertelling bij: „De
kleine maagd".
De volgens mij meest geslaag
de verhalen zijn „Bitterkoek
jes" van Marga Kool en „De
barmhartige mevrouw Slinge-
land" van Antonius van der
Ent.
Het eerst genoemde verhaal
begint modern-modieus. Er is
sprake van kinderen die uit
bed komen en stinken naar
etter, zweet, urine en slaap.
Hoe iemand naar slaap stinken
kan, is me een raadsel. Uit het
verdere verhaal blijkt beslist
niet dat de kinderen ontstoken
oogholten hebben of aan be-
dwateren lijden. Waar die etter
en die urine dan ook vandaan
komen, is me eveneens een
raadsel.
Het verhaalt ontwikkelt zich
tot een knap, gevoelig geschre
ven benadering van het bittere
lot van een vrouw, wier man in
de gevangenis zit. De feitelijke
inhoud is het verslag van een
bezoek dat de vrouw aan haar
r— - brengt. Ik vind het ver
haal du-.u..i zo knap, omdat
de taal zo sober is en het eigen
lijke leed geen woorden krijgt,
maar wel gestalte in de lezer.
Ik werd erdoor geschokt.
Antonius van der Ent vertelt
een episode uit het leven van
een schooljongen, een kleine
godzoeker. Geen doetje, dat
niet, maar een dromertje met
een fel gevoel voor rechtvaar
digheid. Tijdens het
speelkwartier komt hij óp voor
een veel geplaagde jongen en
dan wekt hij de woede van de
meute op. van de massa. Ze
beloven hem na schooltijd af
te rammelen. Ten besluite van
de middag laat de meester „Er
gaat door alle landen een trou-
7 AUGUSTUS 1976
KUNST
TROUW/KWARTET 15
Bart van der Leek: „De blinden", olieverf, 1912.
gezicht, compleet voorstellingsloos zijn.
Dan, lóót in 1918, schildert hij „De ruiter",
te beschouwen als een manifest, waarmee
hij definitief vaststelt dat de werkelijk
heid, ondanks vérgaande abstractie, prin
cipieel zichtbaar moet blijven.
Geen „verversbaas"
Zoals gezegd. Van der Leek heeft ook zake
lijke relaties gehad met mevrouw Kröller-
Müller. Dat ging zo ver dat hij, bijvoor
beeld, zelfs een opbergmap voor haar ont
wierp. Ook die kan men op de tentoonstel
ling zien, samen met ontwerpen voor ka
lenders, servetten, tapijten enz. Maar Van
der Leek hield zich ook bezig met het
grotere werk, tot en met kleurontwerpen
voor de huizen van de Kröllers, o.m. Groot
Haesebroek in Wassenaar. Daar kwamen
wat moeilijkheden over. Mevrouw Kröller-
Müller stond bekend als een eigenzinnige,
lastige vrouw. Van der Leek daarentegen
Wilde zijn principe geen geweld aandoen,
wenste zoals hij zei niet als „verversbaas"
op te treden.
Dat was nogal wat. want de Kröllers, grote
zakenlieden, hadden hem menige fraaie
opdracht verstrekt, waar ook enkele bui
tenlandse reizen aan vast zaten. Van der
Leek toonde zelfrespect. Het „omderwille
van de smeer likt de kat de candeleer" lag
hem niet. De autonomie van de schilder
kunst stond hoog in zijn blazoen. Ook ten
opzichte van de architectuur. Tussen
architectuur en schilderkunst was in zijn
visie een samenspel mogelijk, dat weder
zijds versterkend zou kunnen werken.
Maar schilder en architect behoorden bei
den hun grenzen te kennen. In een ideale
situatie moest, volgens hem, de architect
een kleurloos-vlakke, ruimtelijke struc
tuur leveren, waarbinnen de schilder zich
optimaal, ten bate van het geheel, zou
kunnen doen gelden.
Kleurontwerpen
Van der Leek heeft lang kunnen werken.
Als schilder. Op het gebied der toegepaste
kunsten. Ook in verhouding tot de archi
tectuur. Van dit alles vindt men op de
expositie voorbeelden. Ook toen de verbin
tenis met de familie Kröller-Müller af
knapte. bleef hij bezig met kleurontwer
pen in de architectuur. Van de door hem
uitgevoerde werken is maar heel weinig
overgebleven. De tentoonstelling Bart van
der Leek is tot 5 september op de Hoge
Veluwe te zien en vervolgens van 24 sep
tember tot 8 november in het Stedelijk
Museum te Amsterdam.
we kindervrind" zingen en
daarna, al dicht bij huis, wordt
hij door de jongens van zijn
klas afgetuigd en vlucht daar
na het huis van mevrouw Slin-
geland binnen. Hij krijgt een
glas water en mag even in de
gang wachten tot de bende
weggetrokken is.
Ontmaskering
God heeft niet geholpen en de
trouwe kindervrind was ner
gens te bekennen. De jongen
denkt dat niet. Misschien zal
hij het later denken, maar in
het verhaal in ieder geval niet.
Maar de schrijver heeft niet
voor niets dat rare negentien-
de-eeuwse liedje laten zingen
en hij laat de jongen niet voor
niets denken (in het begin van
het verhaal) dat God alles ziet.
Vah der Ent ontmaskert hier
een Jezusbeeld dat met de rea
liteit van deze door het kwaad
beheerste aarde geen enkele
rekening houdt en dan ook
door en door vals is. Ik vraag
me wél af: „Zou zo'n raar liedje
nog werkelijk in onze tijd ge
leerd en gezongen worden op
scholen?"
Jac. Lelsz
Evenals Theo van Doesburg wordt Van der
Leek vaak samen genoemd met Piet
Mondriaan. Toch geniet hij, zeker in het
buitenland, aanzienlijk minder bekend
heid. Het zou geen verbazing behoeven te
wekken wanneer daar nog eens verande
ring in komt, want zijn oeuvre is zeker zo
interessant als dat van Mondriaan. Er zijn
tekenen dat de belangstelling voor deze
eenzelvige, bijna solitaire kunstenaar, die
weinig exposeerde en nauwelijks aan het
officiële kunstleven deelnam, toeneemt.
Van der Leek kwam uit een gezin met acht
kinderen, van wie er vier jong stierven.
Zijn vader was huisschilder, maar vaak
werkloos. Daarom moest de knaap na de
lagere school dadelijk een vak leren. Ge
lukkig kwam hij zodanig terecht, dat deze
omstandigheid mee-bepalend is geweest
voor zijn latere ontwikkeling. Van der
Heek werkte acht jaar, van 1891 tot 1899,
op diverse ateliers waar glas-in-lood-
ramen werden gemaakt. Dat was in
Utrecht, waar in die tijd ten behoeve van
de r.k. neo-gotische kerkbouw de glaze
nierskunst nogal driftig werd beoefend,
meestal door Duitsers. Weliswaar sprak
Van der Leek van „kunstfabricatie", maar
het positieve van deze tijd was toch dat hij
de relaties tussen de architectuur en de
schilderkunst op duidelijke wijze ging
zien.
Naderhand bezocht Van der Leek de
Rijksschool voor Kunstnijverheid in
Amsterdam en tegelijk de avondcursus
aan de Rijksacademie voor Beeldende
Kunsten te Amsterdam. Op 28-jarige leef
tijd was hij een academisch gevormd
kunstenaar. Enige jaren daarna vertrok hij
naar Parijs met de bedoeling er langere
tijd te blijven. Na veertien dagen was hij al
Weer terug, geschokt door de menselijke
ellende, die hij er zag. In de weinige dagen,
die hij er doorbracht, bezocht hij de grote
musea. Hij kwam in Chartres diep onder
de indruk van de ramen. Aan wat toen de
modernen waren, leek hij voorbij te gaan.
Zou hij wel wat van Toulouse-Lautrec en
Matisse van de impressionisten en de fau-
ves hebben gezien?
In Nederland werkt Van der Leek op ver
schillende plaatsen. Er ontstaan schilderij-
Bart van der Leek: „Gezin", 1921.
Maar er is méér. Ouderen
hebben er geen besef van, hoe
erg kinderen lijden kunnen on
der ongerechtigheid. Ook me
vrouw Slingeland heeft dat
niet. ook al heeft ze meelijden
met de jongen. Ze vermaant de
bende goedmoedig. Ze beseft
niet, dat ze staat voor fascis
me. voor de wrede terreur van
de massa die ze uitoefenen kan
op de enkeling die „anders" is
of zomaar tot „anders" ver
klaard wordt.
Het zou me niet verwonderen
als dit verhaal het eerste
hoofdstuk van een roman ls,
waarin de hoofd-thema's wor
den uitgewerkt. De dramatiek
van zulk een roman is al volle
dig, zij het in aanleg, aanwezig.
,,Ecn vogel op je hand". Jaar
boek van het Schrijverskont
akt". 1975/I97Ü. Bij „Boeken
centrum" Den Haag en J. II.
Kok te Kampen. Onderredactie
van Henk van der Ent, Hans
Werkman en Dieuwke Winse
mius. Paperback. Aantal pagi
na's 150. Prijs 19,
art van der Leek: „Fruitverkoper", olieverf, 1913.
1912 trouwde de schilder Bart van der Leek, die toen al 36 was, met de
Bertha Teerink uit het Twentse grenspiaatsje Glanerbrug,
ook enige tijd had gewerkt. Ze betrokken een huisje in Soester-
Inplaats van behangseltjes te nemen met grote bloemen, zeer drukke
of andere tierlantijnen maakte Van der Leek de muren wit terwijl
via vloerbedekking, gordijnen, meubelbekleding en kussens accenten
primaire kleuren in het interieur aanbracht. Dat druiste niet slechts
de mode in; het was vooral een kwestie van principe.
der Leek een tijdje zakelijke relaties heeft
gehad met Helene Kröller-Müller. de
grondlegster van het museum. Rond een
kern van de Kröller-Müller-collectie kan
men op de expositie, de grootste die ooit
van zijn werk is gehouden, veel materiaal
zien dat afgestaan is door andere musea,
kunsthandelaren en particulieren.
is in 1976 honderd jaar geleden dat
van der Leek werd geboren, reden
het Rijksmuseum Kröller-Müller op
Hoge Veluwe om een tentoonstelling
zijn werk te wijden. Kröller-Müller
^zit zelf een uitgebreide verzameling Van
Lecks: 42 schilderijen en bijna 400
(keningen. Oorzaak daarvan is dat Van