Op een kleine school kun je het
smeest voor de leerlingen doen
Zilvermeeuw niet vogelvrij
m
■■■■HlljHfH
[0
B
In het vijftigjarig
rijk van Eurochemie
Dr. R. van Amerongen: op kritieke momenten moeten ze bij je kunnen aankloppen
r
oud-rector gymnasium
nu bij voorlichting
alcohol en drugs
Jonge bergeenden sneuvelen bij tientallen op Schiermonnikoog
1
tfERDAG 5 JUNI 1976
BINNENLAND
TROUW/KWARTET 19
door Piet Hagen
t u
alle
1 VI
dt
lem
opg
en
'«^4HAARLEM - Als rector van het stedelijk
,13 gymnasium in Haarlem had R. van Ame-
t*d rongen de gewoonte bij het ingaan van
de school op de rubberen deurmat de
icië binnenkomende leerlingen gade te
ütlJ slaan. Ook tussen de lessen verscheen
J|}2 hij zoveel mogelijk op de gang. Die per
soonlijke aanwezigheid van de rector
kun je opvatten als een soort demon
stratie van gezag. Dat element zat er
a he| misschien ook wel in: Van Amerongen
ide} meent dat een school niet zonder disci
pline kan. Maar de voornaamste reden
van zijn dagelijkse verschijning op de
deurmat was toch een andere. Je moet
beschikbaar zijn voor je leerlingen.
R. van Amerongen is nu bijna twee jaar
werkzaam op de afdeling voorlichting en pre
ventie van de federatie van instellingen voor
alcohol en drugs. Dat is wel wat anders dan het
rectoraat van een zo eerbiedwaardige school als
het uit de veertiende eeuw daterende gymnasi
um van Haarlem. Toch is voor Van Amerongen
de sprong naar de alcohol- en drugsvoorlichting
niet zo vreemd als buitenstaanders misschien
zouden denken. Zowel als rector als in zijn
huidige functie blijkt hij sterk geïnteresseerd in
de persoonlijke problemen van scholieren.
ïeef
arte
di
VOO
-
erie
'OOI
ere
b« zijn natuurlijk ook velen die na tien jaar zo aan
van
In 1964 werd de toen 40-jarige Van Amerongen
rector in Haarlem. Hij had er niet zoveel zin in,
maar hij nam het aanbod tenslotte aan met de
belofte aan zichzelf dat hij dit niet zijn hele
leven zou doen. Een jaar of tien. Dat zeggen er
meer, maar niet iedereen is tien jaar later in de
gelegenehid inderdaad over te stappen. En er
hun rectoraat vast gebakken zitten, dat ze er
inis niet meer over peinzen hun baantje op te geven,
mer Zo niet Van Amerongen.
dar Dat hij in 1974 de aan zichzelf en zijn collega'
eet gedane belofte metterdaad inloste zal ook wel
een beetje te maken hebben met het feit dat hij
nooit wat je noemt een „gelovig classicus" is
geweest. Wel een fervent voorstander van het
voortbestaan van het zelfstandig gymnasium,
één van de initiatiefnemers ook van de actie
voor inrichting van een gymnasium-ramma
(een klassieke opleiding met een maatschappij-
wetenschappelijk accent), maar nooit een „ge
lovige" in die zin, dat hij vond dat de mens
zonder de klassieken niet gelukkig kon worden.
„Ik vind klassieke talen een leuk vak, maar ik
geloof niet dat je aan de borsten van de Griekse
en Romeine sultuur gelegen moet hebben om
deel te kunnen hebben aan de westerse cul
tuur".
Duidelijk karakter
Ocer de actie voor het behoud van de ongeveer
veertig zelfstandige gymnasia in ons land zegt
hij: „Op het ministerie van onderwijs worden de
geymnasia wel eens beschouwd als oude-
rommel-op-zolder, maar het zou erg dom zijn
die scholen op te ruimen. Veel van deze scholen
hebben meer aan de vernieuwing van het onder
wijs bijgedragen dan moderne scholenge
meenschappen. Het zijn kleine scholen met een
duidelijk karakter en ik geloof dat dit voor de
vorming van jongeren erg belangrijk is. De
massaliteit en onduidelijkheid van grote scho
lengemeenschappen gaat zich steeds meer wre
ken. Het gymnasium bewijst dat het springle
vend is: die scholen groeien als de pest."
Dr. R. van Amerongen: persoonlijke aandacht voor leerlingen
Van Amerongen zegt van zichzelf dat hij een
echte schoolmeester is en dat altijd zal blijven,
ook al doet hij nu heel ander werk. Ik denk dat
die opmerking vooral slaat op zijn interesse
voor de persoonlijke problemen van scholieren.
Daarvan gaf hij een paar jaar geleden blijk in
een opmerkelijk artikel in „Vrij Nederland".
„Waar het om gaat", schreef hij. „is dat er een
vrij grote groep ongelukkige leerlingen is".
Daarbij bedoelde hij niet de echte, erkende
„probleemgevallen". Die hebben het natuurlijk
ook moeilijk, maar voor hen is er toch een
redelijke opvang variërend van het Jac tot en
met zeer moderne jeugdpsychiatrische klinie
ken.' „Maar het gat waarin de „gewone" proble
matische adolescent valt is nog enorm groot".
Pil
In dat artikel gaf Van Amerongen ook een paar
alledaagse voorbeelden. „Een ware gebeurtenis.
Een leerling van 16 jaren stuift m'n kamer
binnen en zegt: mijnheer, ik ben erg over tijd,
kunt u me aan de pil helpen? Antwoord: nee,
m'n kind, ik ben geen apotheekhoudend rector,
maar ga even zitten".
De school is de laatste tien. twintig jaar verder
van de leerling komen af te staan. Behalve in de
wereld van thuis en school leeft de jonge scho
lier in sterkere mate dan voreger ook nog in een
eigen wereld. De sex op vroeger leeftijd is
daarvan maar één symptoom. Daardoor komt,
aldus Van Amerongen, de vraag „waarom ga ik
eigenlijk naar school?" nu veel vroeger en veel
heftiger boven dan vroeger. „Als hun identiteit
sprobleem goed op gang komt en een identi
teitscrisis wordt, verzwaard met levensbeschou
welijke vragen, concentratiestoornissen, sterk
gewijzigde belangstelling, vlucht in nevenacti
viteiten, moeilijkheden thuis en noem maar op,
dan heb je zo'n problematische leerling die in
geen enkel bestaand schoolsysteem werkelijk
goed wordt opgevangen".
Wil de school werkelijk iets betekenen voor
leerlingen, dan zal zij hun het gevoel moeten
geven dat ze op kritieke momenten bij een
leraar of lerares kunnen aankloppen. Dat bereik
je niet door grootscheepse hervormingen van
het onderwijssysteem, maar vooral door een
betere, herkenbare structuur binnen de (als het
aan Van Amerongen ligt) kleine school.
Van Amerongen pleit niet voor een opdringeri
ge begeleiding die scholieren toch niet op prijs
stellen. Maar ze willen wel weten dat zij bij je
aan kunnen komen als dat nodig is. Ondanks de
dagelijkse presentie op de deurmat heeft Van
Amerongen gemerkt dat het voor scholieren
niet altijd eenvoudig is de rector aan zijn jasje
te trekken. „Er kwam eens een leerlinge bij me
op een moment dat het eigenlijk al te laat was
om te kunnen helpen. Ik werd toen een beetje
boos en vroeg waarom ze niet eerder bij me was
gekomen. Je kent me nu al vier jaar en elke dag
kom je me tegen, zei ik. Toen zei dat kind: ik
heb er wel vaak over gedacht u aan te schieten,
maar u loopt altijd zo hard. Daar denk je niet
aan, dat de manier van lopen, van kijken, de
papieren die je onder je arm houdt, dat al die
dingen een barrière kunnen vormen. Die erva
ring is als een bliksem bij me Ingeslagen. Ik
dacht ze komen wel als ze me nodig hebben.
Maar dat geldt niet voor elke leerling."
Om scholieren te kunnen helpen moet je sum
mier weten hoe hun situatie in elkaar zit. Van
Amerongen geeft een voorbeeld: een meisje
heeft een imbeciel zusje, dat buitenshuis woont.
Elke week gaat ze haar zusje opzoeken, en dat
wekelijks contact betekent erg veel voor haar.
Dan ineens gebeurt er iets, waardoor dat weke
lijks bezoek onmogelijk wordt. Dat meisje was
enorm op haar zusje gesteld, en raakt door het
wegvallen van het contact helemaal overstuur.
Als je dat dan merkt kun je nauwelijks iets
betekenen als je op zo'n moment voor het eerst
moet horen hoe de situatie thuis ligt. Als je
nooit eens even, al is het maar een paar minuten
op de gang. geinformeerd hebt naar dat zusje,
dan kun je ills het dan mis gaat, moeilijk van
echte belangstelling blijk geven. Dan is het niet
meer vanzelfsprekend."
Van Amerongen vindt dat persoonlijke aan
dacht vooral verwacht mag worden van de
klasseleraar. Maar als een leerling met een
andere leraar beter op kan schieten, dan zal hij
daar hulp zoeken. Hoe goed een school dit alles
ook doet er blijft toch behoefte aan een meer
deskundige hulpverlening voor echt moeilijke
gevallen. De uit Amerika overgewaaide „coun
selor" (in Nederland worden er nu enkelen opge
leid. dat zijn dan leraren met een specialisatie
in hulpverlening) kan op een school van een
paar honderd leerlingen nuttig werk doen. „Er
blijven problemen die een gewone leraar moei
lijk herkent. Een meisje dat niet wil eten, daar
kun je niet tegen zeggen: toe neem es een
boterham. Dat is een bepaald psychisch pro
bleem, waarvoor speciale therapieën bestaan.
Dat weet niet elke leraar, maar een counselor is
daarvan op de hoogte en weet waarheen Je zo'n
meisje moet verwijzen."
Beschermen
Hoeveel liefde Van Amerongen ook voor zijn
vak had, een van de redenen om eruit te stap
pen is toch: je tegen Jezelf beschermen. „Ik weet
dat ik in principe vrij autoritair ben. Zo'n
functie als rector moedigt dat aan. Ik heb dat
gevaar wel bestreden, maar als je niet oppast
schiet je toch omhoog. Een andere reden is dat
je ziet hoe sommige schoolleiders zich letterlijk
kapot werken. En dat zijn ze met dingen bezig
die nauwelijks het hart van de school raken.
Het opruimen van de kruideniersstellingen in
hun filiaal. Voor de werkelijke problemen heb
ben ze geen tijd. Ik voelde me in dat gezelschap
van schoolleiders nooit helemaal thuis. Sommi
gen uitgezonderd hadden ze het altijd over
circulaires en rechtsposities, een afschuwelijk
gekerm. Waar ik wel op m'n gemak was. dat was
in de club van rectoren van gymnasia. Die zaten
niet zo te jammeren. Je voelde je als gymnasia
gezamenlijk bedreigd. Dat gaf iets knokkerigs."
Het zal niet geheel toeval zijn dat Van Ameron-
gens oog viel op de advertentie van de federatie
van instellingen voor alcohol en drugs, toen hij
serieus naar een andere baan ging uitkijken. In
zijn eigen gezin heeft hij de verwoestende gevol
gen van overmatig druggebruik leren kennen.
De dood van zijn zoon was een schok die ook na
jaren nog voelbaar blijft. „We konden heel goed
met elkaar praten, en hij kwam graag thuis. Dat
was het niet, en toch blijf je denken: had ik niet
nog meer aandacht aan hem moeten geven?"
Verontrustend
Deze persoonlijke ervaring heeft Van Ameron
gen in het werk bij de federatie toch niet tot een
gedrevene gemaakt, die elke druppel alcohol en
elk snuifje stuf uit het leven wil bannen. Wel
vindt hij dat vooral het toenemend alcoholge
bruik onder ouderen en dus ook jongeren (die
doen alles wat ouderen doen nog een graadje
erger) een verontrustend probleem is. Maar je
bereikt weinig door grote, incidentele acties. Zo
gemakkelijk laten menselijke gewoonten zich
niet meer veranderen. Vandaar dat de federatie
vooral mikt op voorlichting. Via de media
(„vaak ben je al blij als je verkeerde informatie
kunt tegenhouden"), scholen, jeugdwerk, huis
artsen, buurthuizen, hulzen van bewaring en
gevangenissen. Er zou nog veel meer moeten
gebeuren en daarvoor bestaan ook wel plannen,
maar het is de vraag of de regering voldoende
geld wil geven.
In zijn strijd tegen overmatig gebruik van alco
hol en drugs verliest Van Amerongen zijn ge
voel voor humor en distantie overigens niet.
Daarvan getuigt zijn onlangs verschenen arti
kel over „Alcohol en drugs bij Homerus". De
oude Griekse schrijver wist ook het nodige te
vertellen over gebruik en misbruik van verdo
vende middelen. „Eigenlijk", bekent Van Ame
rongen, „zou ik ook Aristophanes nog wel eens
willen herlezen om te kijken wat hij erover
geschreven heeft". Een klassieke opleiding, dat
is wel duidelijk, verloochent zich nooit.
SCHIERMONNIKOOG De laatste jaren staan de
bergeenden op het Waddeneiland Schiermonnikoog
aan een erstige bedreiging bloot. Hongerige zilver
meeuwen, waarvan er steeds meer op het eiland
voorkomen, storten zich ieder voorjaar op de jonge
bergeenden wanneer deze van het nest, dat is ge
bouwd in oude konijneholen in de duinen, naar het
wad trekken. Volgens vogelkenners op het eiland
heeft de afgelopen vier jaar bijna geen enkele jonge
bergeend het er levend afgebracht.
De zilvermeeuw kwam vorig
jaar ook voor een breder pu
bliek in een kwaad daglicht te
staan, toen de televisieru
briek TROS-Aktua het vraat
zuchtig optreden van deze vo
gels op dramatische wijze
toonde. De enige redding voor
de bergeenden zou het weer
verlenen van vergunningen
voor het afschieten van zilver
meeuwen of voor het rapen
•dan wel schudden van de eie
ren zijn. Die vergunningen
zijn door het ministerie van
CRM de laatste jaren niet
meer verleend. Staatssecreta
ris Meijer (CRM) liet nadat er
vragen in de Tweede Kamer
warengesteld, weten het pro
bleem van de zilvermeeuwen
(en daarmee ook van de berg
eenden) zorgvuldig te zullen
bezien.
Maatregelen tegen de zilver
meeuw zijn echter uitgeble
ven. omdat er onvoldoende
aanwijzingen zijn dat de zil
vermeeuw in Nederland een
ernstige verstoring van het
natuurlijk evenwicht vormt.
De zilvermeeuw heeft van de
overheid het voordeel van de
twijfel gekregen. Er is op de
Waddeneilanden wel een toe
name van het aantal zilver
meeuwen, maar het is niet
vast komen te staan dat daar
met name bergeenden (en ook
eidereenden) de nadelige ge
volgen van zouden ondervin
den. Er is zelfs sprake van een
geringe toename van het aan
tal bergeenden (zeer opval
lend door de kastanjebruine
streep over de borst), terwijl
op de Boschplaat op
Terschelling het aantal wei
devogels tegelijk met de
meeuwen is toegenomen. Ook
bieden broedende meeuwen
„bescherming" aan andere
vogels, zoals sterns. Voor het
Rijksinstituut voor Natuur
beheer (RIN) is dit aanleiding
om te adviseren niet in te
grijpen. De zilvermeeuw is
niet vogelvrij verklaard.
Evenwicht
Hoewel er globaal gezien geen
sprake is van verstoring van
het natuurlijk evenwicht,
blijft de zilvermeeuw juist op
Schiermonnikoog, waar de
bergeend zo talrijk is (600
broedparen) en zo'n karakte
ristieke plaats in het
landschap inneemt, een bron
van zorg. Ook elders kan de
zilvermeeuw plaatselijk een
plaag worden: zo moesten in
1972 in Schotland 16.000 zil
vermeeuwen worden afge
schoten, omdat de visdiefjes
ernstig werden bedreigd. De
bergeend komt op Schier
monnikoog meer voor dan op
de andere eilanden vanwege
de vele konijneholen in de
duinen. In die holen broeden
de bergeenden en de Jonge
eenden trekken, zodra ze uit
het ei zijn gekomen, direct
naar het wad. Op die tocht
vallen de meesten ten prooi
aan de zilvermeeuwen.
Hoeveel bergeenden de Wad-
denkust wèl bereiken, is
moeilijk te zeggen. Het zijn er
volgens Kees van der Wal,
particulier jachtopziener op
Schiermonnikoog, erg weinig.
Van der Wal: „Wij zijn dage
lijks in het veld en zien dat er
maar heel weinig jongen de
oversteek halen. Je kunt
haast geen koppeltje berg
eenden zien, of Je ziet zilver
meeuwen. Ik geloof dat het op
den duur ernstige gevolgen
voor de bergeenden zal heb
ben. Nu nog blijft het aantal
gelijk, maar als de nu levende
bergeenden dood gaan, komt
de klap. Normaal pakt een
zilvermeeuw wel jonge ber
geenden, dat is een gewone
zaak. Wat wij echter veront
rustend vinden, is dat het er
steeds meer worden. Dat
extra aantal dat wordt ge
pakt, dat is reden tot zorg".
Zilvermeeuwen, die wel dertig
jaar kunnen worden, roven
vooral wanneer zij geen deel
uitmaken van de broedkolo-
nie. Deze meeuwen roven ook
de jongen van hun soortgeno
ten, wanneer deze het nest
even onbeheerd achterlaten.
Een selectief afschot van
vooral deze meeuwen kan ef
fect hebben; meer dan bij
voorbeeld het rapen van eie
ren dat geen effect heeft van
wege de enorme broedreserve
van de zilvermeeuw. Ook dit
jaar echter zijn de geweren
niet in aanslag gebracht.
De behoefte aan voedsel is
het grootst als de eieren zijn
uitgekomen en er duizenden
meeuwen meer (er zijn op
Schiermonnikoog meer dan
drieduizend broedparen -
maximaal drie eieren per
nest) moeten worden gevoed.
Jonge bergeenden vooral (ei-
Op de foto boven een zilvermeeuw; onder een bergeend
met jongen.
dereenden zijn minder
kwetsbaar) vormen dan een
welkome aanvulling. De jon
ge bergeenden (tien tot twaalf
per nest) komen tegelijkertijd
uit het nest (een bergeend
wacht met broeden tot het
legsel compleet is) en steken
dan met vader en moeder de
kale polder door op weg naar
het wad. De zilvermeeuwen
weten dat en zitten vaak bij
de konijneholen waar berg
eenden broeden te wachten.
Met name in de kale polder
valt de bergeend tijdens zijn
tocht naar het wad enorm op
en vormt een gemakkelijk
doelwit. De meeuwen vallen
in groepjes aan. net zolang tot
de ouders de kop kwijtraken
en zich laten weglokken. Kees
van deF Wal: „Ze maken het
verdedigingssysteem van de
ouders onklaar en roven dan
de Jongen. Dat roven gaat erg
vlug, binnen tien tellen zijn
alle jongen van de grond."
Afval
De mens is de belangrijkste
oorzaak dat de zilvermeeuw
zo in aantal is toegenomen.
Want de zilvermeeuwen zijn
zich meer en meer gaan voe
den met het afval dat de mens
achterlaat. Hierdoor blijft een
natuurlijke selectie uit en
sterven in de winter veel min
der zilvermeeuwen dan ge
bruikelijk. De zilvermeeuw is
een cultuurvolger geworden,
door Hans Schmit
hetgeen waarschijnlijk niet
alleen is te wijten aan het
afval dat de mens achterlaat
maar ook ten dele kan wor
den toegeschreven aan een te
ruggang van de voedselrijk-
dom van de zee. De zilver
meeuw was vroeger veel meer
op zee.
De vraag hoe de plaatselijke
verstoring ongedaan kan wor
den gemaakt, is niet gemak
kelijk te beantwoorden. Voor
afschieten wordt geen ver
gunning gegeven, terwijl het
rapen weinig effect heeft ge
zien de broedreserve. Het
schudden van eieren heeft
ook nadelen. Er is deskundig
heid voor vereist en ook voor
zichtigheid: de andere vogels
die tussen de meeuwen broe
den (en zo worden .be
schermd') mogen niet worden
verstoord. Zelf ziet Kees van
der Wal ook de betrekkelijk
heid van selectief afschieten
in en hij stelt dan ook:
.Misschien kun je het 't beste
aan de natuur overlaten'.
Een standpunt dat ook het
RIN inneemt en dat
misschien al binnen niet al te
lange tijd (en wat de bergeen
den op Schiermonnikoog be
treft: op tijd) juist zal blijken
te zijn. Onder gewone
omstandigheden komen de
eieren van de bergeenden re
gelmatig uit - in een korte tijd
kwamen alle nesten uit. De
laatste jaren is echter de uit
komst meer gespreid Dat be
tekent dat de jonge bergeen
den niet meer uit het ei ko
men in de periode dat de jon
ge zilvermeeuwen zijn gebo
ren en er extra veel voedsel
nodig is, maar iets daarvoor
de oversteek van het nest
naar het wad maken. De Jon
ge bergeenden lopen dan
meer kans de dans te ont
springen.
door Rob Foppema
In de bouw van betonnen verdedigingswerken moeten
de Duitsers internationaal wel een ijzeren reputatie
hebben gevestigd. Want zelfs in het Engels van onze
Italiaanse gastheer, heet het grijze gevaarte waarin
Eurochemie radioactief afval gaat opslaan, als vanzelf
sprekend „boenker".
Die bunker is twaalf meter breed, zowat even hoog, en
zestig meter lang. Elke associatie met het duizendjarig
rijk is verder misplaatst, want deze is nadrukkelijk
tijdelijk.
Vijftig jaar veilige opslag, was
de opdracht, en daar wordt aan
gewerkt. Het spul zal aanzien
lijk langer buiten de circulatie
moeten worden gehouden,
maar daar zijn nog geen gega
randeerde technieken voor ont
wikkeld. Vandaar die vijftig
jaar. Waarom vijftig? Dat was
een politieke beslissing, zegt
onze gastheer, en dat is wat
hem betreft een afdoende re
den. Het verschaft hem, zijn
collega's en hun opvolgers in
leder geval een redelijke tijd
om te bedenken wat er daarna
moet gebeuren.
Ze hebben het volste vertrou
wen dat ze daar wel uit komen.
Het is trouwens niet het
heetste hangijzer van het af
valprobleem, dat in de boenker
zijn voorlopige rustplaats zal
vinden. In de 220-litervaten die
straks door de op afstand be
diende kraan zullen worden op
gestapeld, zit dan matig-actief
afval. Het is niet zo licht radio
actief dat men het ver
antwoord vindt om het in de
oceaan te storten (daarover
straks meer). Het is evenmin
het helse spul dat uit de kern
van reactoren komt, zo radio
actief dat het zichzelf tot ge
vaarlijke temperaturen op
warmt als Je het niet blijft koe
len. Daarover straks ook meer.
Het doet nog wel wat. Niet voor
niets worden de vaten maar
voor viervijfde gevuld met het
pek waar de radioactieve stof
fen doorheen gemengd zijn: het
zwelt nog wat op. De straling
veroorzaakt chemische af
braakreacties waarbij gas vrij
komt, voornamelijk waterstof.
De deksels zitten dan ook wel
stevig maar niet gasdicht op de
vaten. Er is geen reden om de
druk te laten oplopen. Het gas
is niet radioactief. Een beschei
den ventilatiesysteem houdt
de concentratie ver beneden de
grens waar explosies mogelijk
zouden worden.
Na vier of vijf jaar is die gasvor-
ming overigens uitgewerkt. De
driftigst stralende stoffen zijn
dan in hun niet meer radioac
tieve eindtoestand overgegaan.
Wat men over vijftig jaar
misschien met diezelfde kraan
weer uit de bunker haalt voor
nadere verwerking, zal in ieder
geval een stuk onschuldiger
zijn dan wat er in ging.
Tweede jeugd
Eurochemie is bezig aan zijn
tweede jeugd nadat zijn eerste
zonder fanfares maar met suc
ces is afgesloten. De in het Bel
gische Mol (bezuiden Eindho
ven) gevestigde n.v. werd in
1959 opgericht in het kader van
de Organisatie voor econo
mische samenwerking en ont
wikkeling (OESO). Doel was de
ontwikkeling van een kleine
demonstratiefabriek voor het
opwerken van gebruikte
splijtstof uit kernreactoren.
Aandeelhouders waren dertien
landen, waarvan intussen Ne
derland (als enige) het verder
voor gezien heeft gehouden.
Het hoofddoel is bereikt, ver
klaart directeur Detilieux met
enige nadruk, want hij komt
daarover nogal eens misver
standen tegen. De enige reden
dat de fabriek niet meer draait,
is dat hij zo klein is dat nie
mand daar brood in zag. Maar
de chemische processen waar
mee de sterk radioactieve
splijtstof wordt gescheiden in
nog bruikbaar uranium, pluto
nium en hoog-actief afval, heb
ben op Industriële schaal tot
tevredenheid gewerkt. Met die
kennis bouwen bijvoorbeeld
WestrDuitsland en Frankrijk
nu grotere fabrieken (Wel érg
veel groter meteen), vinden
stafleden van Eurochemie met
bedenkelijke gezichten.
Schoonmaken
De sluiting van de demonstra
tiefabriek (in 1974) was aanlei
ding voor een ander boeiend
project: het weer schoonmaken
ervan. Verontreiniging van de
installatie met radioactieve
stoffen is in zo'n fabriek een
nog omvangrijker probleem
dan in een kerncentrale De
splijtstofstaven met hun in
meer dan één opzicht hete in
houd worden in de centrale im
mers zorgvuldig intact gelaten,
terwijl de opwerkingsfabriek
begint met ze in stukjes te knij
pen en in agressieve zuren op te
lossen. Ondanks de legende der
„eeuwig" onaanraakbare
atoominstallaties, lukt ook het
schoonmaakproces. We kun
nen met mensen weer in alle
ruimten komen, zegt Detilieux,
en we zijn bezig met het reini
gen van de apparatuur tot op
het niveau dat de zaak ont
manteld zou kunnen worden.
Of de totale sloop doorgaat,
staat nog lang niet vast. België
heeft er volgens verdrag recht
op dat de plek waar de fabriek
staat, zodanig wordt opgele
verd dat ze er iets anders kun
nen gaan doen. Maar het zou
best kunnen dat de Belgen lie
ver een in prima staat verke
rende alleen wat kleine
opwerkingsfabriek achter de
hand houden.
Afval
Eurochemie Intussen, con
centreert zich in zijn tweede
jeugd geheel op verwerkings
methoden voor radioactief af
val. De bunker is één aspect
van dat programma. Het in
aanbouw zijnde fabriekje waar
aan de ene kant vloeibaar mid
del-actief afval binnenkomt en
aan de andere kant de droogge-
dampte en met pek gebonden
afvalstoffen in hun vaten ver
dwijnen, is een ander. Het pek-
mengsel neemt nauwelijks
minder plaats in dan de oor
spronkelijke waterige oplos
sing. Maar het houdt de radio
actieve stoffen wel principieel
beter bij elkaar, je kunt de va
ten ordelijk opstapelen. En
met een bunker voor vijfdui
zend vaten kan men een hele
tijd toe. De ruimteproblemen
zitten hooguit bij het laag-
actieve afval. Dat gaat op het
ogenblik, in beton gestort of
ook in pek, in OESO-verband
naar daartoe uitgezochte plek
ken op de Oceaanbodem. Een
methode waar onlangs nog
eens een dik vraagteken achter
werd gezet toen de oceanograaf
Dyer twee oude Amerikaanse
dumpgebieden nog eens ging
bekijken. Hij vond beschadig
de en lekkende vaten, en in
zand en modder ernaast radio
actieve stoffen.
Geen alarm
Dat staat natuurlijk niet net
jes, maar bij de mensen in Mol
rinkelen de alarmschellen be
paald niet. Met wat er in de
Oceaan gegooid is en wordt
aan radioactieve stoffen, hou
den we op geen stukken na de
natuurlijke afname van de na
tuurlijke radioactiviteit van
het zeewater bij. Als de zaak
eenmaal afgezonken is, zeggen
ze. levert het geen risico van
betekenis meer op, ook al zou
het ter plekke Ineens helemaal
oplossen. Nu mag inderdaad
waar wezen dat de Oceaan
groot is ruim een miljard
kubieke kilometer groot, om
eens een getal los te laten. Het
mag ook waar wezen dat er vrij
bescheiden hoeveelheden ra
dioactiviteit gedumpt worden.
Maar het is toch wel een prettig
gevoel dat er aan andere me
thoden wordt gewerkt.
Gevaar
Het grote gevaar zit intussen
aan de andere kant van het
afvalsysteem. in de kleine hoe
veelheden uiterst gemeen spul
waarmee 'n opwerkingsfabriek
blijft zitten. Nu nog als vloeis
tof in tanks die permanent ge
koeld moeten worden omdat
de soep anders zichzelf aan de
kook brengt. Maar Eurochemie
meent de basistechniek voor
een minder zorgwekkende
opslag in huis te hebben: ver
werking tot glaskorreltjes die
in metaal worden ingebed.
Glas is behoorlijk onoplosbaar,
zodat de radioactieve be
standdelen geen zwerfneigin-
gen krijgen. Het metaal zorgt
voor een gelijkmatige verde
ling en afvoermogelijkheld
voor de ontwikkelde warmte.
Het geheel zou diep en droog in
ondergrondse zoutlagen moe
ten worden neergezet. Een idee
waar. zeker in Groningen, niet
iedereen Juichend mee weg
loopt. maar dat internationaal
toch steeds duidelijker als de
veiligste oplossing wordt
gezien.
Radioactief afval vormt een
probleem, een reeks van pro
blemen zelfs. Maar de mensen
van Eurochemie liggen er niet
wakker van. Ze menen dat ze
die problemen in principe on
der de knie hebben. De rest is
detail-ontwikkeling, demon
stratie op industriële schaal.
Over de vraag in hoeverre ze
gelijk hebben, blijft de discus
sie doorgaan.