Op een kleine school kun je het smeest voor de leerlingen doen Zilvermeeuw niet vogelvrij m ■■■■HlljHfH [0 B In het vijftigjarig rijk van Eurochemie Dr. R. van Amerongen: op kritieke momenten moeten ze bij je kunnen aankloppen r oud-rector gymnasium nu bij voorlichting alcohol en drugs Jonge bergeenden sneuvelen bij tientallen op Schiermonnikoog 1 tfERDAG 5 JUNI 1976 BINNENLAND TROUW/KWARTET 19 door Piet Hagen t u alle 1 VI dt lem opg en '«^4HAARLEM - Als rector van het stedelijk ,13 gymnasium in Haarlem had R. van Ame- t*d rongen de gewoonte bij het ingaan van de school op de rubberen deurmat de icië binnenkomende leerlingen gade te ütlJ slaan. Ook tussen de lessen verscheen J|}2 hij zoveel mogelijk op de gang. Die per soonlijke aanwezigheid van de rector kun je opvatten als een soort demon stratie van gezag. Dat element zat er a he| misschien ook wel in: Van Amerongen ide} meent dat een school niet zonder disci pline kan. Maar de voornaamste reden van zijn dagelijkse verschijning op de deurmat was toch een andere. Je moet beschikbaar zijn voor je leerlingen. R. van Amerongen is nu bijna twee jaar werkzaam op de afdeling voorlichting en pre ventie van de federatie van instellingen voor alcohol en drugs. Dat is wel wat anders dan het rectoraat van een zo eerbiedwaardige school als het uit de veertiende eeuw daterende gymnasi um van Haarlem. Toch is voor Van Amerongen de sprong naar de alcohol- en drugsvoorlichting niet zo vreemd als buitenstaanders misschien zouden denken. Zowel als rector als in zijn huidige functie blijkt hij sterk geïnteresseerd in de persoonlijke problemen van scholieren. ïeef arte di VOO - erie 'OOI ere b« zijn natuurlijk ook velen die na tien jaar zo aan van In 1964 werd de toen 40-jarige Van Amerongen rector in Haarlem. Hij had er niet zoveel zin in, maar hij nam het aanbod tenslotte aan met de belofte aan zichzelf dat hij dit niet zijn hele leven zou doen. Een jaar of tien. Dat zeggen er meer, maar niet iedereen is tien jaar later in de gelegenehid inderdaad over te stappen. En er hun rectoraat vast gebakken zitten, dat ze er inis niet meer over peinzen hun baantje op te geven, mer Zo niet Van Amerongen. dar Dat hij in 1974 de aan zichzelf en zijn collega' eet gedane belofte metterdaad inloste zal ook wel een beetje te maken hebben met het feit dat hij nooit wat je noemt een „gelovig classicus" is geweest. Wel een fervent voorstander van het voortbestaan van het zelfstandig gymnasium, één van de initiatiefnemers ook van de actie voor inrichting van een gymnasium-ramma (een klassieke opleiding met een maatschappij- wetenschappelijk accent), maar nooit een „ge lovige" in die zin, dat hij vond dat de mens zonder de klassieken niet gelukkig kon worden. „Ik vind klassieke talen een leuk vak, maar ik geloof niet dat je aan de borsten van de Griekse en Romeine sultuur gelegen moet hebben om deel te kunnen hebben aan de westerse cul tuur". Duidelijk karakter Ocer de actie voor het behoud van de ongeveer veertig zelfstandige gymnasia in ons land zegt hij: „Op het ministerie van onderwijs worden de geymnasia wel eens beschouwd als oude- rommel-op-zolder, maar het zou erg dom zijn die scholen op te ruimen. Veel van deze scholen hebben meer aan de vernieuwing van het onder wijs bijgedragen dan moderne scholenge meenschappen. Het zijn kleine scholen met een duidelijk karakter en ik geloof dat dit voor de vorming van jongeren erg belangrijk is. De massaliteit en onduidelijkheid van grote scho lengemeenschappen gaat zich steeds meer wre ken. Het gymnasium bewijst dat het springle vend is: die scholen groeien als de pest." Dr. R. van Amerongen: persoonlijke aandacht voor leerlingen Van Amerongen zegt van zichzelf dat hij een echte schoolmeester is en dat altijd zal blijven, ook al doet hij nu heel ander werk. Ik denk dat die opmerking vooral slaat op zijn interesse voor de persoonlijke problemen van scholieren. Daarvan gaf hij een paar jaar geleden blijk in een opmerkelijk artikel in „Vrij Nederland". „Waar het om gaat", schreef hij. „is dat er een vrij grote groep ongelukkige leerlingen is". Daarbij bedoelde hij niet de echte, erkende „probleemgevallen". Die hebben het natuurlijk ook moeilijk, maar voor hen is er toch een redelijke opvang variërend van het Jac tot en met zeer moderne jeugdpsychiatrische klinie ken.' „Maar het gat waarin de „gewone" proble matische adolescent valt is nog enorm groot". Pil In dat artikel gaf Van Amerongen ook een paar alledaagse voorbeelden. „Een ware gebeurtenis. Een leerling van 16 jaren stuift m'n kamer binnen en zegt: mijnheer, ik ben erg over tijd, kunt u me aan de pil helpen? Antwoord: nee, m'n kind, ik ben geen apotheekhoudend rector, maar ga even zitten". De school is de laatste tien. twintig jaar verder van de leerling komen af te staan. Behalve in de wereld van thuis en school leeft de jonge scho lier in sterkere mate dan voreger ook nog in een eigen wereld. De sex op vroeger leeftijd is daarvan maar één symptoom. Daardoor komt, aldus Van Amerongen, de vraag „waarom ga ik eigenlijk naar school?" nu veel vroeger en veel heftiger boven dan vroeger. „Als hun identiteit sprobleem goed op gang komt en een identi teitscrisis wordt, verzwaard met levensbeschou welijke vragen, concentratiestoornissen, sterk gewijzigde belangstelling, vlucht in nevenacti viteiten, moeilijkheden thuis en noem maar op, dan heb je zo'n problematische leerling die in geen enkel bestaand schoolsysteem werkelijk goed wordt opgevangen". Wil de school werkelijk iets betekenen voor leerlingen, dan zal zij hun het gevoel moeten geven dat ze op kritieke momenten bij een leraar of lerares kunnen aankloppen. Dat bereik je niet door grootscheepse hervormingen van het onderwijssysteem, maar vooral door een betere, herkenbare structuur binnen de (als het aan Van Amerongen ligt) kleine school. Van Amerongen pleit niet voor een opdringeri ge begeleiding die scholieren toch niet op prijs stellen. Maar ze willen wel weten dat zij bij je aan kunnen komen als dat nodig is. Ondanks de dagelijkse presentie op de deurmat heeft Van Amerongen gemerkt dat het voor scholieren niet altijd eenvoudig is de rector aan zijn jasje te trekken. „Er kwam eens een leerlinge bij me op een moment dat het eigenlijk al te laat was om te kunnen helpen. Ik werd toen een beetje boos en vroeg waarom ze niet eerder bij me was gekomen. Je kent me nu al vier jaar en elke dag kom je me tegen, zei ik. Toen zei dat kind: ik heb er wel vaak over gedacht u aan te schieten, maar u loopt altijd zo hard. Daar denk je niet aan, dat de manier van lopen, van kijken, de papieren die je onder je arm houdt, dat al die dingen een barrière kunnen vormen. Die erva ring is als een bliksem bij me Ingeslagen. Ik dacht ze komen wel als ze me nodig hebben. Maar dat geldt niet voor elke leerling." Om scholieren te kunnen helpen moet je sum mier weten hoe hun situatie in elkaar zit. Van Amerongen geeft een voorbeeld: een meisje heeft een imbeciel zusje, dat buitenshuis woont. Elke week gaat ze haar zusje opzoeken, en dat wekelijks contact betekent erg veel voor haar. Dan ineens gebeurt er iets, waardoor dat weke lijks bezoek onmogelijk wordt. Dat meisje was enorm op haar zusje gesteld, en raakt door het wegvallen van het contact helemaal overstuur. Als je dat dan merkt kun je nauwelijks iets betekenen als je op zo'n moment voor het eerst moet horen hoe de situatie thuis ligt. Als je nooit eens even, al is het maar een paar minuten op de gang. geinformeerd hebt naar dat zusje, dan kun je ills het dan mis gaat, moeilijk van echte belangstelling blijk geven. Dan is het niet meer vanzelfsprekend." Van Amerongen vindt dat persoonlijke aan dacht vooral verwacht mag worden van de klasseleraar. Maar als een leerling met een andere leraar beter op kan schieten, dan zal hij daar hulp zoeken. Hoe goed een school dit alles ook doet er blijft toch behoefte aan een meer deskundige hulpverlening voor echt moeilijke gevallen. De uit Amerika overgewaaide „coun selor" (in Nederland worden er nu enkelen opge leid. dat zijn dan leraren met een specialisatie in hulpverlening) kan op een school van een paar honderd leerlingen nuttig werk doen. „Er blijven problemen die een gewone leraar moei lijk herkent. Een meisje dat niet wil eten, daar kun je niet tegen zeggen: toe neem es een boterham. Dat is een bepaald psychisch pro bleem, waarvoor speciale therapieën bestaan. Dat weet niet elke leraar, maar een counselor is daarvan op de hoogte en weet waarheen Je zo'n meisje moet verwijzen." Beschermen Hoeveel liefde Van Amerongen ook voor zijn vak had, een van de redenen om eruit te stap pen is toch: je tegen Jezelf beschermen. „Ik weet dat ik in principe vrij autoritair ben. Zo'n functie als rector moedigt dat aan. Ik heb dat gevaar wel bestreden, maar als je niet oppast schiet je toch omhoog. Een andere reden is dat je ziet hoe sommige schoolleiders zich letterlijk kapot werken. En dat zijn ze met dingen bezig die nauwelijks het hart van de school raken. Het opruimen van de kruideniersstellingen in hun filiaal. Voor de werkelijke problemen heb ben ze geen tijd. Ik voelde me in dat gezelschap van schoolleiders nooit helemaal thuis. Sommi gen uitgezonderd hadden ze het altijd over circulaires en rechtsposities, een afschuwelijk gekerm. Waar ik wel op m'n gemak was. dat was in de club van rectoren van gymnasia. Die zaten niet zo te jammeren. Je voelde je als gymnasia gezamenlijk bedreigd. Dat gaf iets knokkerigs." Het zal niet geheel toeval zijn dat Van Ameron- gens oog viel op de advertentie van de federatie van instellingen voor alcohol en drugs, toen hij serieus naar een andere baan ging uitkijken. In zijn eigen gezin heeft hij de verwoestende gevol gen van overmatig druggebruik leren kennen. De dood van zijn zoon was een schok die ook na jaren nog voelbaar blijft. „We konden heel goed met elkaar praten, en hij kwam graag thuis. Dat was het niet, en toch blijf je denken: had ik niet nog meer aandacht aan hem moeten geven?" Verontrustend Deze persoonlijke ervaring heeft Van Ameron gen in het werk bij de federatie toch niet tot een gedrevene gemaakt, die elke druppel alcohol en elk snuifje stuf uit het leven wil bannen. Wel vindt hij dat vooral het toenemend alcoholge bruik onder ouderen en dus ook jongeren (die doen alles wat ouderen doen nog een graadje erger) een verontrustend probleem is. Maar je bereikt weinig door grote, incidentele acties. Zo gemakkelijk laten menselijke gewoonten zich niet meer veranderen. Vandaar dat de federatie vooral mikt op voorlichting. Via de media („vaak ben je al blij als je verkeerde informatie kunt tegenhouden"), scholen, jeugdwerk, huis artsen, buurthuizen, hulzen van bewaring en gevangenissen. Er zou nog veel meer moeten gebeuren en daarvoor bestaan ook wel plannen, maar het is de vraag of de regering voldoende geld wil geven. In zijn strijd tegen overmatig gebruik van alco hol en drugs verliest Van Amerongen zijn ge voel voor humor en distantie overigens niet. Daarvan getuigt zijn onlangs verschenen arti kel over „Alcohol en drugs bij Homerus". De oude Griekse schrijver wist ook het nodige te vertellen over gebruik en misbruik van verdo vende middelen. „Eigenlijk", bekent Van Ame rongen, „zou ik ook Aristophanes nog wel eens willen herlezen om te kijken wat hij erover geschreven heeft". Een klassieke opleiding, dat is wel duidelijk, verloochent zich nooit. SCHIERMONNIKOOG De laatste jaren staan de bergeenden op het Waddeneiland Schiermonnikoog aan een erstige bedreiging bloot. Hongerige zilver meeuwen, waarvan er steeds meer op het eiland voorkomen, storten zich ieder voorjaar op de jonge bergeenden wanneer deze van het nest, dat is ge bouwd in oude konijneholen in de duinen, naar het wad trekken. Volgens vogelkenners op het eiland heeft de afgelopen vier jaar bijna geen enkele jonge bergeend het er levend afgebracht. De zilvermeeuw kwam vorig jaar ook voor een breder pu bliek in een kwaad daglicht te staan, toen de televisieru briek TROS-Aktua het vraat zuchtig optreden van deze vo gels op dramatische wijze toonde. De enige redding voor de bergeenden zou het weer verlenen van vergunningen voor het afschieten van zilver meeuwen of voor het rapen •dan wel schudden van de eie ren zijn. Die vergunningen zijn door het ministerie van CRM de laatste jaren niet meer verleend. Staatssecreta ris Meijer (CRM) liet nadat er vragen in de Tweede Kamer warengesteld, weten het pro bleem van de zilvermeeuwen (en daarmee ook van de berg eenden) zorgvuldig te zullen bezien. Maatregelen tegen de zilver meeuw zijn echter uitgeble ven. omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de zil vermeeuw in Nederland een ernstige verstoring van het natuurlijk evenwicht vormt. De zilvermeeuw heeft van de overheid het voordeel van de twijfel gekregen. Er is op de Waddeneilanden wel een toe name van het aantal zilver meeuwen, maar het is niet vast komen te staan dat daar met name bergeenden (en ook eidereenden) de nadelige ge volgen van zouden ondervin den. Er is zelfs sprake van een geringe toename van het aan tal bergeenden (zeer opval lend door de kastanjebruine streep over de borst), terwijl op de Boschplaat op Terschelling het aantal wei devogels tegelijk met de meeuwen is toegenomen. Ook bieden broedende meeuwen „bescherming" aan andere vogels, zoals sterns. Voor het Rijksinstituut voor Natuur beheer (RIN) is dit aanleiding om te adviseren niet in te grijpen. De zilvermeeuw is niet vogelvrij verklaard. Evenwicht Hoewel er globaal gezien geen sprake is van verstoring van het natuurlijk evenwicht, blijft de zilvermeeuw juist op Schiermonnikoog, waar de bergeend zo talrijk is (600 broedparen) en zo'n karakte ristieke plaats in het landschap inneemt, een bron van zorg. Ook elders kan de zilvermeeuw plaatselijk een plaag worden: zo moesten in 1972 in Schotland 16.000 zil vermeeuwen worden afge schoten, omdat de visdiefjes ernstig werden bedreigd. De bergeend komt op Schier monnikoog meer voor dan op de andere eilanden vanwege de vele konijneholen in de duinen. In die holen broeden de bergeenden en de Jonge eenden trekken, zodra ze uit het ei zijn gekomen, direct naar het wad. Op die tocht vallen de meesten ten prooi aan de zilvermeeuwen. Hoeveel bergeenden de Wad- denkust wèl bereiken, is moeilijk te zeggen. Het zijn er volgens Kees van der Wal, particulier jachtopziener op Schiermonnikoog, erg weinig. Van der Wal: „Wij zijn dage lijks in het veld en zien dat er maar heel weinig jongen de oversteek halen. Je kunt haast geen koppeltje berg eenden zien, of Je ziet zilver meeuwen. Ik geloof dat het op den duur ernstige gevolgen voor de bergeenden zal heb ben. Nu nog blijft het aantal gelijk, maar als de nu levende bergeenden dood gaan, komt de klap. Normaal pakt een zilvermeeuw wel jonge ber geenden, dat is een gewone zaak. Wat wij echter veront rustend vinden, is dat het er steeds meer worden. Dat extra aantal dat wordt ge pakt, dat is reden tot zorg". Zilvermeeuwen, die wel dertig jaar kunnen worden, roven vooral wanneer zij geen deel uitmaken van de broedkolo- nie. Deze meeuwen roven ook de jongen van hun soortgeno ten, wanneer deze het nest even onbeheerd achterlaten. Een selectief afschot van vooral deze meeuwen kan ef fect hebben; meer dan bij voorbeeld het rapen van eie ren dat geen effect heeft van wege de enorme broedreserve van de zilvermeeuw. Ook dit jaar echter zijn de geweren niet in aanslag gebracht. De behoefte aan voedsel is het grootst als de eieren zijn uitgekomen en er duizenden meeuwen meer (er zijn op Schiermonnikoog meer dan drieduizend broedparen - maximaal drie eieren per nest) moeten worden gevoed. Jonge bergeenden vooral (ei- Op de foto boven een zilvermeeuw; onder een bergeend met jongen. dereenden zijn minder kwetsbaar) vormen dan een welkome aanvulling. De jon ge bergeenden (tien tot twaalf per nest) komen tegelijkertijd uit het nest (een bergeend wacht met broeden tot het legsel compleet is) en steken dan met vader en moeder de kale polder door op weg naar het wad. De zilvermeeuwen weten dat en zitten vaak bij de konijneholen waar berg eenden broeden te wachten. Met name in de kale polder valt de bergeend tijdens zijn tocht naar het wad enorm op en vormt een gemakkelijk doelwit. De meeuwen vallen in groepjes aan. net zolang tot de ouders de kop kwijtraken en zich laten weglokken. Kees van deF Wal: „Ze maken het verdedigingssysteem van de ouders onklaar en roven dan de Jongen. Dat roven gaat erg vlug, binnen tien tellen zijn alle jongen van de grond." Afval De mens is de belangrijkste oorzaak dat de zilvermeeuw zo in aantal is toegenomen. Want de zilvermeeuwen zijn zich meer en meer gaan voe den met het afval dat de mens achterlaat. Hierdoor blijft een natuurlijke selectie uit en sterven in de winter veel min der zilvermeeuwen dan ge bruikelijk. De zilvermeeuw is een cultuurvolger geworden, door Hans Schmit hetgeen waarschijnlijk niet alleen is te wijten aan het afval dat de mens achterlaat maar ook ten dele kan wor den toegeschreven aan een te ruggang van de voedselrijk- dom van de zee. De zilver meeuw was vroeger veel meer op zee. De vraag hoe de plaatselijke verstoring ongedaan kan wor den gemaakt, is niet gemak kelijk te beantwoorden. Voor afschieten wordt geen ver gunning gegeven, terwijl het rapen weinig effect heeft ge zien de broedreserve. Het schudden van eieren heeft ook nadelen. Er is deskundig heid voor vereist en ook voor zichtigheid: de andere vogels die tussen de meeuwen broe den (en zo worden .be schermd') mogen niet worden verstoord. Zelf ziet Kees van der Wal ook de betrekkelijk heid van selectief afschieten in en hij stelt dan ook: .Misschien kun je het 't beste aan de natuur overlaten'. Een standpunt dat ook het RIN inneemt en dat misschien al binnen niet al te lange tijd (en wat de bergeen den op Schiermonnikoog be treft: op tijd) juist zal blijken te zijn. Onder gewone omstandigheden komen de eieren van de bergeenden re gelmatig uit - in een korte tijd kwamen alle nesten uit. De laatste jaren is echter de uit komst meer gespreid Dat be tekent dat de jonge bergeen den niet meer uit het ei ko men in de periode dat de jon ge zilvermeeuwen zijn gebo ren en er extra veel voedsel nodig is, maar iets daarvoor de oversteek van het nest naar het wad maken. De Jon ge bergeenden lopen dan meer kans de dans te ont springen. door Rob Foppema In de bouw van betonnen verdedigingswerken moeten de Duitsers internationaal wel een ijzeren reputatie hebben gevestigd. Want zelfs in het Engels van onze Italiaanse gastheer, heet het grijze gevaarte waarin Eurochemie radioactief afval gaat opslaan, als vanzelf sprekend „boenker". Die bunker is twaalf meter breed, zowat even hoog, en zestig meter lang. Elke associatie met het duizendjarig rijk is verder misplaatst, want deze is nadrukkelijk tijdelijk. Vijftig jaar veilige opslag, was de opdracht, en daar wordt aan gewerkt. Het spul zal aanzien lijk langer buiten de circulatie moeten worden gehouden, maar daar zijn nog geen gega randeerde technieken voor ont wikkeld. Vandaar die vijftig jaar. Waarom vijftig? Dat was een politieke beslissing, zegt onze gastheer, en dat is wat hem betreft een afdoende re den. Het verschaft hem, zijn collega's en hun opvolgers in leder geval een redelijke tijd om te bedenken wat er daarna moet gebeuren. Ze hebben het volste vertrou wen dat ze daar wel uit komen. Het is trouwens niet het heetste hangijzer van het af valprobleem, dat in de boenker zijn voorlopige rustplaats zal vinden. In de 220-litervaten die straks door de op afstand be diende kraan zullen worden op gestapeld, zit dan matig-actief afval. Het is niet zo licht radio actief dat men het ver antwoord vindt om het in de oceaan te storten (daarover straks meer). Het is evenmin het helse spul dat uit de kern van reactoren komt, zo radio actief dat het zichzelf tot ge vaarlijke temperaturen op warmt als Je het niet blijft koe len. Daarover straks ook meer. Het doet nog wel wat. Niet voor niets worden de vaten maar voor viervijfde gevuld met het pek waar de radioactieve stof fen doorheen gemengd zijn: het zwelt nog wat op. De straling veroorzaakt chemische af braakreacties waarbij gas vrij komt, voornamelijk waterstof. De deksels zitten dan ook wel stevig maar niet gasdicht op de vaten. Er is geen reden om de druk te laten oplopen. Het gas is niet radioactief. Een beschei den ventilatiesysteem houdt de concentratie ver beneden de grens waar explosies mogelijk zouden worden. Na vier of vijf jaar is die gasvor- ming overigens uitgewerkt. De driftigst stralende stoffen zijn dan in hun niet meer radioac tieve eindtoestand overgegaan. Wat men over vijftig jaar misschien met diezelfde kraan weer uit de bunker haalt voor nadere verwerking, zal in ieder geval een stuk onschuldiger zijn dan wat er in ging. Tweede jeugd Eurochemie is bezig aan zijn tweede jeugd nadat zijn eerste zonder fanfares maar met suc ces is afgesloten. De in het Bel gische Mol (bezuiden Eindho ven) gevestigde n.v. werd in 1959 opgericht in het kader van de Organisatie voor econo mische samenwerking en ont wikkeling (OESO). Doel was de ontwikkeling van een kleine demonstratiefabriek voor het opwerken van gebruikte splijtstof uit kernreactoren. Aandeelhouders waren dertien landen, waarvan intussen Ne derland (als enige) het verder voor gezien heeft gehouden. Het hoofddoel is bereikt, ver klaart directeur Detilieux met enige nadruk, want hij komt daarover nogal eens misver standen tegen. De enige reden dat de fabriek niet meer draait, is dat hij zo klein is dat nie mand daar brood in zag. Maar de chemische processen waar mee de sterk radioactieve splijtstof wordt gescheiden in nog bruikbaar uranium, pluto nium en hoog-actief afval, heb ben op Industriële schaal tot tevredenheid gewerkt. Met die kennis bouwen bijvoorbeeld WestrDuitsland en Frankrijk nu grotere fabrieken (Wel érg veel groter meteen), vinden stafleden van Eurochemie met bedenkelijke gezichten. Schoonmaken De sluiting van de demonstra tiefabriek (in 1974) was aanlei ding voor een ander boeiend project: het weer schoonmaken ervan. Verontreiniging van de installatie met radioactieve stoffen is in zo'n fabriek een nog omvangrijker probleem dan in een kerncentrale De splijtstofstaven met hun in meer dan één opzicht hete in houd worden in de centrale im mers zorgvuldig intact gelaten, terwijl de opwerkingsfabriek begint met ze in stukjes te knij pen en in agressieve zuren op te lossen. Ondanks de legende der „eeuwig" onaanraakbare atoominstallaties, lukt ook het schoonmaakproces. We kun nen met mensen weer in alle ruimten komen, zegt Detilieux, en we zijn bezig met het reini gen van de apparatuur tot op het niveau dat de zaak ont manteld zou kunnen worden. Of de totale sloop doorgaat, staat nog lang niet vast. België heeft er volgens verdrag recht op dat de plek waar de fabriek staat, zodanig wordt opgele verd dat ze er iets anders kun nen gaan doen. Maar het zou best kunnen dat de Belgen lie ver een in prima staat verke rende alleen wat kleine opwerkingsfabriek achter de hand houden. Afval Eurochemie Intussen, con centreert zich in zijn tweede jeugd geheel op verwerkings methoden voor radioactief af val. De bunker is één aspect van dat programma. Het in aanbouw zijnde fabriekje waar aan de ene kant vloeibaar mid del-actief afval binnenkomt en aan de andere kant de droogge- dampte en met pek gebonden afvalstoffen in hun vaten ver dwijnen, is een ander. Het pek- mengsel neemt nauwelijks minder plaats in dan de oor spronkelijke waterige oplos sing. Maar het houdt de radio actieve stoffen wel principieel beter bij elkaar, je kunt de va ten ordelijk opstapelen. En met een bunker voor vijfdui zend vaten kan men een hele tijd toe. De ruimteproblemen zitten hooguit bij het laag- actieve afval. Dat gaat op het ogenblik, in beton gestort of ook in pek, in OESO-verband naar daartoe uitgezochte plek ken op de Oceaanbodem. Een methode waar onlangs nog eens een dik vraagteken achter werd gezet toen de oceanograaf Dyer twee oude Amerikaanse dumpgebieden nog eens ging bekijken. Hij vond beschadig de en lekkende vaten, en in zand en modder ernaast radio actieve stoffen. Geen alarm Dat staat natuurlijk niet net jes, maar bij de mensen in Mol rinkelen de alarmschellen be paald niet. Met wat er in de Oceaan gegooid is en wordt aan radioactieve stoffen, hou den we op geen stukken na de natuurlijke afname van de na tuurlijke radioactiviteit van het zeewater bij. Als de zaak eenmaal afgezonken is, zeggen ze. levert het geen risico van betekenis meer op, ook al zou het ter plekke Ineens helemaal oplossen. Nu mag inderdaad waar wezen dat de Oceaan groot is ruim een miljard kubieke kilometer groot, om eens een getal los te laten. Het mag ook waar wezen dat er vrij bescheiden hoeveelheden ra dioactiviteit gedumpt worden. Maar het is toch wel een prettig gevoel dat er aan andere me thoden wordt gewerkt. Gevaar Het grote gevaar zit intussen aan de andere kant van het afvalsysteem. in de kleine hoe veelheden uiterst gemeen spul waarmee 'n opwerkingsfabriek blijft zitten. Nu nog als vloeis tof in tanks die permanent ge koeld moeten worden omdat de soep anders zichzelf aan de kook brengt. Maar Eurochemie meent de basistechniek voor een minder zorgwekkende opslag in huis te hebben: ver werking tot glaskorreltjes die in metaal worden ingebed. Glas is behoorlijk onoplosbaar, zodat de radioactieve be standdelen geen zwerfneigin- gen krijgen. Het metaal zorgt voor een gelijkmatige verde ling en afvoermogelijkheld voor de ontwikkelde warmte. Het geheel zou diep en droog in ondergrondse zoutlagen moe ten worden neergezet. Een idee waar. zeker in Groningen, niet iedereen Juichend mee weg loopt. maar dat internationaal toch steeds duidelijker als de veiligste oplossing wordt gezien. Radioactief afval vormt een probleem, een reeks van pro blemen zelfs. Maar de mensen van Eurochemie liggen er niet wakker van. Ze menen dat ze die problemen in principe on der de knie hebben. De rest is detail-ontwikkeling, demon stratie op industriële schaal. Over de vraag in hoeverre ze gelijk hebben, blijft de discus sie doorgaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 19