Het is allemaal menselijker
geworden in onze kloosters
Uw probleem ook het ottzê
Tien dagen
achter de
kloostermuren
Geen ouderwetse
boetedoening meer,
wel vroeg opstaan
Jgjglp
Verkeerd verbonden
.lel
Nieuw: De lange, lage leefwand met
deco soft-line
MAANOAG 12 APRIL 1976
BINNENLAND
TROUW/KWARTI
door Fred Lammers
Orue kloosters vergrijzen. Hoewel de massale stroom van uittre
dingen die in 1970 een record-hoogte bereikte, toen 430
kloosterlingen afhaakten wat is geluwd, is het aantal jongeren
dat zich geroepen voelt tot het kloosterleven uiterst klein.
Volgens de jongste gegevens van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk
Instituut (KASKI) in Den Haag is bij de broedercongregaties 27
procent jonger dan 45 jaar en bij de vrouwelijke religieuzen
slechts vijftien procent. Het zijn deze feiten die steeds duidelijker
aantonen dat de eens bijna ongenaakbare burchten van het
rooms-katholleke geestelijk leven hun tijd hebben gehad, althans
in de huidige vorm.
Toch zijn er in ons land nog altijd ruim 30.000 kloosterlingen, van
wie 23.000 vrouwen. Twintig jaar getoden waren het er 12.000
meer. Ondanks het sluiten van kloosters neemt het aantal
communiteiten de laatste tijd toe. Er is een groeiende belangstel
ling voor kleine stichtingen van religieuzen. Opvallend is dat
steeds meer kloosterlingen naar buiten treden en voor een actief
aandeel in de zielszorg kiezen.
Dr. Th. A. J. Jansen, zelf kloosterling, die onlangs in Nijmegen
promoveerde op het proefschrif „De pater op de pastorie", komt
tot de conclusie dat de kloosterlingen weggroeien van de opvat
ting als zou het leven volgens de drie kloostergeloften gezien
moeten worden als een veilige weg, hoger in waarde dan die van
de gewone christenen. „De religieus wil zich samen met andere
christenen inzetten voor de incarnatie van het Godsrijk in deze
wereld." aldus dr. Jansen.
Over de leefomstandigheden in onze kloosters staat weinigen
een duidelijk beeld voor ogen. Niet alleen protestanten weten er
vrijwel niets van, er zijn zelfs vele rooms-katholieken die in de
mening verkeren dat kloosterlingen nog in de middeleeuwen
leven. Hoe monniken leven, wat hen bezielt en hoe zij de
toekomst zien, daar over kunt u vandaag en in de komende dagen
lezen.
„Ik ben pater Gulielmus"
aCHELSE KLUIS Een stati
ge oprijlaan, omzoomd met bo
men, voert van de smalle lande
lijke Abdijweg naar de impo
sante hoofdingang van de
Achelse Kluis, het klooster
waar vijftig cisterciënzer mon
niken, in ons land meestal aan
geduid als trappisten, wonen en
werken. Het is een eenzaam ge
bied, dat merk Je als je na Val-
kenswaard op weg gaat naar
het dorpje Schaft en vandaar in
de richting van het Belgische
Achel. Af en toe zie je een boer
derij, verder veel landerijen, af
gewisseld door bos. Ineens een
bord waarop staat te lezen dat
je voor de Achelse Kluis naar
links moet. Het is dan nog maar
een paar minuten of de toren
van de abdij doemt op in de
verte.
Op de voorgrond zie ik de klooster
muur. die de zeven hectare omringt
die voor de kloosterlingen zijn gere
serveerd. Het hele complex meet 240
hectare. Het klooster staat groten
deels op Belgisch grondgebied en
valt daarom kerkelijk onder het bis
dom Hasselt. De bewoners zijn voor
het overgrote deel Nederlanders. De
zes Vlaamse monniken die in de Be-
nedictus-abdij wonen, zijn echter in
hun recht als ze tegen him Neder
landse mede-bewoners wel eens pla
gend opmerken: „Jullie zijn hier
maar gastarbeiders." Tegenover een
buitenstaander voegen ze er meteen
aan toe: „Maar we zijn erg verdraag
zaam. vandaar dat wij een Nederlan
der tot abt hebben gekozen." Dat
slaat dan op Emmanuel van Gassel.
die sinds 1967 leiding geeft aan deze
kloostergemeenschap.
Met mijn koffertje bij de poort met
de zware blauw-grijze deur denk ik:
waaraan ben Je begonnen? Maar wie
A heeft gezegd moet ook B zeggen. Ik
geef een forse ruk aan de grote bel.
wat duidelijk hoorbare gevolgen
heeft Bijna meteen zwaait de deur
open. De in wit/Zwart habijt geklede
monnik, die zich voorstelt als pater
8tephanus, heeft me kennelijk al zien
aankomen. HIJ brengt me via een
binnenplein, waar twee oude kastan
jebomen staan en een paar perken
met viooltjes voor enige fleur zorgen,
naar het eigenlijke kloostergebouw,
waar pater Raynaldus. die speciaal is
belast met de zorg voor de gasten,
mij begroet.
Nachtspiegel
Tien minuten later zit ik in het ka
mertje dat mij de komende dagen als
verblijf zal dienen. Het geheel ziet
eruit als een willekeurige, onpersoon
lijke hotelkamer. Een bed, een tafel,
twee stoelen, een hangkast, een
nachtkastje met nachtspiegel, aan de
deur twee haken voor kleren. Aan de
wand een op hardboard geplakte
kleurenfoto van schaapscheerders op
een Zwitserse alpenweide, en boven
mijn bed een houten crucifix. Een
vaste wastafel, weliswaar zonder
warm water, completeert de inven
taris.
De monniken staat eenzelfde ruimte
ter beschikking. Ook hun kamers
een cel kun Je het moeilijk meer
noemen worden centraal ver
warmd. De tijd dat de monniken met
z'n allen op één grote zaal sliepen in
alkoven „afgesloten door een grauwe
linnen lap" behoort, zij het nog niet
zo erg lang. tot het verleden. Een
gewoon ledikant met matras en kleu
rige dekens is in de plaats gekomen
van de doorstikte strozak, het hoof-
kussen van „gekapt stro", de ruwe
deken en de grove sprei.
Als je nu de door elke monnik vol
gens eigen smaak Ingerichte kamers
ziet. waar foto's en soms posters
uiteraard geen wufte afbeeldingen
hangen, krijg ik vooral bij de Jonge
monniken de Indruk in een studen
tenkamer te zijn. Het is nauwelijks
voor te stellen dat kloosterlingen in
een niet zo grijs verleden in „cellen"
huisden waarvan de inventaris be
stond uit „een ellendig kapstokje en
een discipline" (een gebedskoord met
knopen, dat werd gebruikt om
zichzelf te tuchtigen). Boetedoening
in de ouderwetse zin van het woord
komt nauwelijks meer voor. al zal een
monnik die daar aan vasthoudt er
niet op aangezien worden.
De imposante hoofdingang van de Achelse Kluis.
Van monniken anno 1976 wordt nog
wel boetvaardigheid gevraagd, maar
de vorm moeten ze zelf bepalen.
Vooral in de vastentijd zal een kloos
terling zich bepaalde dingen ontzeg
gen, het lezen van de krant en het
tv-kijken. En dit voorbeeld, dat een
van de monniken in de Achelse Kluis
mij vertelde, is nog aan te vullen met
tal van andere beperkingen die men
zich kan opleggen. Daarvoor hoef je
trouwens geen monnik te zijn. Elk
mens is tot een sobere levenshouding
verplicht, al maakt de monnik er
uitdrukkelijker en constanter een le-
vensopgave van. Na een dag in de
Achelse Kluis te hebben rondgeke
ken staat voor mij al vast dat het
kloosterleven in 1976 in vrijwel niets
meer lijkt op het beeld dat velen van
kloosters en hun bewoners hebben.
Deze indruk zou in de daaropvolgen
de dagen in Achel en ook tijdens mijn
verblijf in aansluiting daarop in de
St. Paulus Abdij van de Benedictij
nen in Oosterhout nog worden ver
sterkt.
Dagindeling
Op de tafel in mijn kamer ligt een
dagindeling, die tevens dient als
schriftelijke begroeting. Ik lees van
harte welkom te zijn op „deze plaats
van rust, bezinning en gebed' als ik er
niet kom voor vakantie of studie zon
der meer. Er staat ook in. wat pater
Raynaldus mij al persoonlijk heeft
verteld, dat de kloosterpoort 's a- -
vonds om negen uur op slot gaat en
dat ik voordien binnen moet zijn als
ik behoefte aan een avondwandeling
mocht hebben.
Nu, dat ben ik niet van plan. De
omgeving van de Achelse Kluis lokt
niet tot een wandeling in het duister,
al is het niet meer zo'n onher
bergzaam oord als een paar eeuwen
geleden. Volgens een oude beschrij
ving, die ik in de kloosterbibliotheek,
vond. was de plek waar nu de abdij
staat tot in het midden van de zeven
tiende eeuw „een akelige schier onge*
naakbare wildernis, geheel afgelegen
en buiten bereik der samenleving".
Een nog ouder document heeft het
over „een land van slechte, ontoegan
kelijke bossen, vuile stinkende moe
rassen. zanderige en dorre heiden,
schrale en zure gronden met aan de
oostkant een keten van zandduinen,
die vaak de doorgang versperren"^
kortom „een woestenij zonder een
enkel spoor van enig menselijk ver
blijf". Huidige namen in de omgeving
van het klooster als Stropershoek.
Heksendans en Wolfsven zijn dus wel
verklaarbaar.
Kluizenaar
De Achelse Kluis vindt zijn oor
sprong in een kapelletje dat inwoners
van Valkenswaard kort na de Vrede
van Munster, in 1648. toen het rooms-
katholieken moeilijk werd gemaakt
hun godsdienstige plichten na te ko
men. op de Achelse heide bouwden.
Enige tientallen jaren later, om
streeks 1685 vestigde zich een groep
jongemannen, aangevoerd door Pe
trus Wijnants IJsbrants van Eijnat-
ten, zoon van een Eindhovens
stadsbestuurder, op deze plek als
kluizenaars.
In hun nederzet ui.*, I.c*. riviertje
de Tongelreep. dat nog in de buurt
van de abdij stroomt, zaten zij niet
stil. Het waren volgens een bewaard
gebleven ooggetuige-verslag „stuk
voor stuk brave broeders", die zo
Tiard werkten dat in 1747 kon worden
gezegd dat tussen hun handen de
streek, een geheel ander aanzien had
«gekregen.
'De hermitage groeide uit tot een
bescheiden klooster, dat na de inval
van de Fransen staatseigendom
■werd. In 1798 werd het voor ruim
negenduizend gulden verkocht aan
de protestantse familie Van Tuyll
van Serooskerken. Het klooster
complex ging fungeren als logement
en werd druk bezocht door soldaten,
idouanen, smokkelaars en
veldwachters. Aan deze roman
tische periode kwam in april 1845 een
einde. Het klooster kwam toen voor
.20 250 gulden in handen van een
groep monniken uit het Belgische
Westmalle, die leefde volgens de re
gels van hun Franse moederklooster
La Trappe in Normandië. Zij zijn er
sindsdien, met korte onderbrekingen
in de Eerste en Tweede Wereldoorlog,
gebleven.
Trappisten vormen de strengste
kloosterorde die Nederland kent, al
zijn er onderling verschillen. Regels
en gebruiken worden vastgesteld
door de kloosters zelf, die een grote
mate van zelfstandigheid hebben.
"Voor alle kloosters geldt echter dat
het leven er in de laatste kwart eeuw
enorm is veranderd. Het is, zoals pa
ter Edmundus, de bibliothecaris van
de Achelse Kluis me vertelt, „alle
maal wat menselijker geworden".
Veel van het oude is overboord gezet,
overbodige franje is verdwenen, ge
bruiken die niet langer als zinvol wer
den ervaren zijn afgeschaft, veran
deringen waar niet alle kloosterlin
gen het mee eens zijn. Vooral de
ouderen hebben er soms moeite mee
de ontwikkelingen bij te houden. Bij
de trappisten was een van de grote
veranderingen de verzachting van de
zwijgplicht. Tot ver na de oorlog
mocht er in cisterciënzer kloosters
nauwelijks worden gepraat. De mon
niken gebruikten gebarentaal om el
kaar iets duidelijk te maken. Dat
houdt meteen in dat het verhaal dat
over trappisten de ronde doet. dat zij
elkaar bij het passeren vroeger in het
Frans goedendag zeiden met de op
wekkende woorden: „Broeder, gij
zult eens sterven" een legende is. Er
mocht immers niets worden gezegd!
Dat is tegenwoordig anders, al zeg
gen de trappisten als ze onder elkaar
zijn nog geen overbodig woord. Rust
en stilte houden ze nog steeds in ere.
Maar dat staat het menselijk contact
niet in de weg. Dat merk ik als ik op
de dag van aankomst 's avonds op
mijn kamer zit en geschuifel op de
gang hoor. Er staat iemand bij de
deur. Als er wordt geklopt en ik open
doe. zie ik een oude monnik, die mij
vriendelijk lachend aankijkt. „Ik ben
pater Gulielmus. Dan kent u hier
tenminste al iemand. Voelt u zich al
een beetje thuis?" vraagt hij belangs
tellend. Het is maar een korte visite.
„Ik hoop dat u persoonlijk iets hebt
aan dit verblijf. Ge moet maar veel
bidden," zegt hij en terwijl hij weer
de donkere gang op loopt: „Ik zal ook
voor u bidden, dat hetgeen u hier
doet gezegend wordt."
Een half uurtje later zie ik hem in de
kerk zitten, heel vooraan in het koor,
temidden van zijn mede
kloosterlingen. De monniken bren
gen daar een groot deel van hun
leven door met zingen, bidden en
bijbellezen. Dagelijks zitten ze ruim
vier uur in de kerk. Dat begint in de
Achelse Kluis al om half vijf in de
ochtend.
Nachtofficie
Een kwartier eerder staan de monni
ken op. Dat merk ik als ik de eerste
ochtend word gewekt door klokgelui.
De dag in het klooster is begonnen.
Om half vijf luidt er weer een klok, nu
aanhoudender ten teken dat het
nachtofficie begint. De maan staat
hoog aan de hemel en is af en toe
tussen de wolken door zichtbaar als
ik op deze vroege zondagochtend uit
mijn raam in de verlaten kloostertuin
kijk. Snel kleed ik me aan om vanaf
de galerij de toegang is vlak bij
mijn kamer de gebeurtenissen in
de kerk te volgen. De monniken zijn
kennelijk goed uitgeslapen. Hun de
vote, geschoolde zang klinkt door de
nachtelijke stilte in het altijd kille
kerkgebouw. De volgende dag zal pa
ter Edmundus mij vertellen dat half
vijf voor vele paters in vergelijking
met vroeger een latertje is. „Wij ston
den vroeger om twee uur op. Dat is
later op drie uur gesteld en tenslotte
op half vijf. Naarmate de monniken
ouder werden en het aantal jongeren
dat intrad afnam, werd het voor de
meesten steeds bezwaarlijker zo
vroeg op te staan. Lichamelijk kpn-
den velen daar niet meer tegenop. Nu
blijkt dat velen van ons toen ze jong
waren te veel van hun krachten heb
ben gevergd. Te weinig nachtrust en
te grote lichamelijke inspanning
wreekt zich nu. Het is daarom een
verstandig besluit geweest wat later
op te staan."
De nachtdienst duurt een uur. Ter
wijl ik het gebeuren onderga, bedenk
ik dat ze thuis nu heerlijk liggen te
slapen. In welk een voor mij onbe
kende wereld ben ik terecht geko
men? Wat drijft mensen ertoe om
zich af te zonderen van de wereld, om
zo vol overgave hun principes in
praktijk te brengen?
Volgende keer:
Monniken zijn
niet wereldvreemd
door Mink van Rijsdijk
Mijn nichtje Els in Den Haag was jarig en aangezien zij
voor haar werk altijd vroeg de deur uit moet, belde ik
haar voor dag en dauw op om haar geluk te wensen.
Tenminste dat was de bedoeling. Maar inplaats van
de nogal zangerige stem van de jarige, hoorde ik aan de
andere kant van de lijn een keurige mannenstem
zeggen: „Hodijeemiehiekrastiebie".
Helaas heb ik zelf geen klassieke opleiding genoten,
maar na jaren kruimeltjes gesnoept te hebben van de
algemene ontwikkeling die mij alom omringt, begreep
ik dat iemand mij in het Latijn toesprak. Omdat ik een
ochtendmens ben kostte het me niet zo veel moeite
acuut in de derde versnelling na te denken. Het drong
tot me door dat de man „hodie mihi eras tibi" zei, en
alsof dat niet al erg knap was, wist ik me ook nog te
herinneren dat deze kreet .heden ik. morgen gij"
betekent, een waarschuwende bezwering opit door een
oude Romein de mensheid aangeboden.
Wij praten niet zo vlot over de dood als over het leven.
Sterven en alles wat daar mee samenhangt, is nog
steeds min of meer taboe. Dat vind ik vrij dwaas, maar
om hou 's morgens al voor achten te vernemen dat mijn
einde wellicht de volgende dag zou aanbreken, was
toch wel even wennen. Niet het minst omdat het zo
pertinent, ja zelfs nogal optimistisch gesteld werd.
Ik was wel blij dat ik direct snapte op welke dreiging
men mij in Den Haag trakteerde. Wat zou het geval
geweest zijn als „hodijee" door mij niet begrepen was?
Stellig zou ik, alleen afgaande op de klank, iets ge
antwoord hebben van: „Hallodijee, ook goedemorgen".
Tenslotte ben ik altijd wel in voor een grap. Maar er viel
niets te grappen, het was bittere ernst. Heden ik,
morgen gij; dat loog er niet om. Allerlei gedachten
vlogen razendsnel door mijn geest, waarbij de vraag
wat deze onheilsprofeet op dit prille uur bij Els
uitspookte wel de meest dringende was. Els is een leiike
vrouw, gewoon, gezellig en zonder bla bla. Wat deed ze
met zo'n snob over de vloer die mij zo nodig in het
Latijn met de dood moest confronteren? Een zacht
kuchje aan de andere kant van de lijn stoorde me in
mijn gepeins.
„Bent u daar nog?" vroeg ik. Een domme vraag,
iemand ten onrechte opmerken. Maar had de snuit
niet gezegd „heden ik, morgen gij"? Wel als het di
vandaag zijn tijd van afreizen was, kon immers ied
kuchje het laatste zijn. I
„Zeker, ik ben er nog," klonk het sinister. Verbeeldde I
het me, of legde hij inderdaad een extra accent op nq I
Met een toch wel roerend pastoraal klankje in zijn ste
informeerde hij: „En wat mag ik voor u doen?" D
werd me te machtig. Een man, met een been al in hr-
graf, bekommerde zich om mij en dat terwijl ik nog ee>r
hele dag meer voor de boeg had. Maar plotseling wei
een diep wantrouwen in me wakker. Kom, ik zou nf~
door een wildvreemde figuur een beetje op stang lat<L
jagen met allerlei macabere grapjes. Heden ik, morgeP
gij, het mocht wat, ik geloof niet in waarzeggerij t C
niemand heeft het recht mij die ongevraagd op l
dringen. Daarom vroeg ik koel:
„Kan ik Els even spreken?"
„Bedoelt u juffrouw De Winter? Die is er nog niet.' ir
„Nee meneer, ik wil spreken met Els Riemers, in wii,1
pand u zich ophoudt en die jarig is vandaag. Hodie, aiar
u me begrijpt." e:
Er werd in Den Haag een beetje dubieus gelacheig
Toen zei de man: „Er moet een misverstand in het spi e
zijn. U spreekt met de begrafenis-associatie Hod ie
mihiie
t£
Ineens kreeg ik lichtelijk de kolder door het dwa n
gedoe en viel hem in de rede: „Ja hoor, eras tibi." 1 it
maakte mijn excuses, groette de telefonist beleefd ic
voegde er, mooi in stijl blijvend, aan toe: „Ora i
labora." Nu hoop ik maar dat de begrafenisman wei
dat dit bid en werk beduidt. a;
Hij gaf mij immers geheel belangeloos iets mee om ovi al
na te denken en dan is een kleine tegenprestatie w u
zinvol. g(
De moraal van dit verhaal is dat het draaien van ee
verkeerd nummer soms heel leerzaam en verrijkenL-
kan zijn, waarbij overigens het spreken van Latij
absoluut geen voorwaarde is.
Aanvulling van lezer: Enige tijd gele
den noemden we als een boek waarin
de Gelijkenissen omgezet waren
naar de tegenwoordige tijd: de
Barmhartige Samaritaan van Walter
Jens. Onze lezer zou hier liever voor
in de plaats genoemd hebben: De
werksters van half-vijf en andere ge
lijkenissen van Karei Eykman. Dit
boek is nog leverbaar.
VRAAG: Hoe komt het toch dat de
knoppen van mijn kamerplanten tel
kens afvallen, ondanks de goede ver
zorging?
ANTWOORD: Jammer dat u niet
schreef wélke planten dat zijn, want
elke plantesoort heeft z'n eigen be
handeling. Er zijn planten die er be
slist niet tegen kunnen als ze elke
keer verzet worden (lidcactus,
fuchsia, camelia); zet een streepje op
de pot. Kaapse viooltjes en begonia
kunnen niet tegen temperatuurver
schillen. Vlijtig Liesje en de pelargo-
niumsoorten houden van licht. Geef
de planten niet te koud water. Ook
niet te veel. Is er aan de buitenkant
van de pot een groene aanslag, dan
zijn ze te nat. Voelt de grond droog
aan, dan staan ze te droog.
VRAAG: Hierbij zenden we u een
kleurenfoto van een schilderij, dat
wij in bezit hebben, gesigneerd DA
TE: Twee meisjes met mooie ogen en
heel mooie handen. Zij dragen don
kerblauwe jurkjes met een wit
kraagje. Een heeft er een vergeet-
mijnietje in de hand en de andere
hand rust op de schouder van het
kleinere meisje. Er is, in een
lichtvlek, een hondje te zien dat te
gen de meisjes opspringt. Donkere
oren en een lichte snuit. Weet u iets
meer over de schilder?
ANTWOORD: De naam komt niet
voor in het onvolprezen werk van
Pieter Scheen en evenmin in andere
handboeken en is dus waarschijnlijk
niet van een Nederlandse schilder
afkomstig. Het is een bijzonder mooi
schilderij en dat ongetwijfeld grote
waarde heeft. Laat het eens zien op
het spreekuur van een museum en
wees er zuinig op.
VRAAG: Wij hebben stoelen met zit
tingen van gevlochten touw. Waar
kan ik die mee schoonmaken? Gaat
men met nat werken dan worden het
gauw doffe kringen.
ANTWOORD: Het beste is de zittin
gen zo snel mogelijk af te nemen met
een uitgewrongen omo- of biotexlap,
ze te laten drogen in de wind en
vervolgens met wat (niet te veel)
goede witte was in de richting van
het vlechtwerk bij te werken.
VRAAG: Vorig jaar las ik in Trouw,
dat men voor 20 gulden per jaar lid
kon worden van de vereniging Pelar
gonium. Maar het adres van de ver
eniging heb ik niet genoteerd.
ANTWOORD: Volgens het artikel
van Henk van Halm van 22 novem
ber 1975 is de secretaresse van deze
vereniging mevr. Rita Scheen
Prins,Utrechtseweg 144, Amersfoort.
NIEUWE VRAGEN en rectificatie
van een andere lezer over de Lek
dijk: De Fransen hebben de Lekdijk
Bovendams bij Klaphek niet in 1674
maar in 1673 doorgestoken. In 1674
was Nederland reeds door de Fran
sen ontruimd. Waar was dat klap
hek? Waar staat dat het Lekwater
tot Amsterdam kwam? Welke fa
briek werd 100 Jaar geleden opgebla
zen om de dijkdoorbraak te voor
komen?
ANTWOORD: Inderdaad: Na alle
rampen van het jaar 1672 (reddeloos,
redeloos en radeloos) kwam er een
nieuwe ramp. De Fransen wilden
hun terugtocht dekken, door de ei
gen wapens van het rampzalige land
te gebruiken. Na de VaarWsche Rijn)
en de Vecht afgedamd te hebben,
staken zij in mei 73 bij Klaphek (in
elke Bosatlas kan men deze plaats
vinden op de kaart van de Wa
terschappen, waar de dam Is, die de
Hollandse IJssel keert van de Lek)
de dijk door. Op deze manier kon het
overtollige Lekwater niet door de
Vecht afgevoerd worden en Rijnland
had al genoeg met eigen bemaling te
doen. Het meeste water werd via
Amstelland afgevoerd. Door deze
nieuwe ramp (gelukkig stond er niet
veel water in die maand in de Lek en
was de plaats van het dijkgat niet
met kennis van zaken gekozen) sloot
het nieuw geïnundeerde gebied aan
bij de rest van Zuid-Holland, dat in
1672 onder water gezet was. Al het
militaire en burgerverkeer ging over
smalle dijken en kaden. Nu en dan
werd daar nog fel gevochten, de boe
ren verloren daarbij vee, door ver
drinking en diefstal. De boeren sabo
teerden alle inundatie, door vijand
en vriend. Het volk was inderdaad
radeloos. Deze gegevens vindt men
in de boeken van Beekman: Neder
land als polderland (1884, pag. 45 en
de bijlage-Nederland 1672 e.v.). De
naam van de fabriek konden wij niet
te weten komen. Deze gebeurtenis
had niet plaats bij Klaphek, maar bij
Honswijk een paar km stroomop
waarts op een zeer gevaarlijke
plaats, waar de bedding van de Lek
heel smal was en de dijk op slechte
ondergrond gefundeerd was. Ook
hier geeft een gewone schoolatlas al
een heel goede illustratie. De Fran
sen wisten gelukkig niet zo heel veel
van de waterschappen af. De archie
ven van de Lekdijk Bovendams
(Amerongen tot aan Klaphek) zijn
Vragen (één per brief) zenden i
Uw probleem ook het onze, Pos)
507, Voorburg. Naam en adres ven
den. Eén gulden aan postzegels I v
luiten. Geheimhouding is verzek rt
aanwezig in het Rijksarchief
Utrecht.
VRAAG: Een jaar of 20 geleden la |s'
drie boeken, geschreven door I
Sytse: Niet iedere soldaat sneuv !u
Gods ravijn en Landgenoten I |r
zou een pseudoniem zijn van e
sedert enige Jar^n overleden dor
nee uit Amsterdam, later in Aos
lië, die dienst had gedaan bij
politiële acties in het voorma
NOI. Later schreef hij een boek a
het Leidse Plein. Wie was die d<Je,
nee? ANTWOORD: De uitgever
thoff te Leiden mocht ons de n;
van de schrijver niet mededelei
VRAAG: van vele lezers: Wat mo< tte,
we doen met dat nare snurken? 0g
mensen lachen erom, maar het iap
plaag. In uw blad stond eens
artikel, dat geen medicus daar
tegen kon verzinnen. Een paar
geleden vertelde Ted ter Braak,ke
er een tandarts was, dr. Clause
Arnhem, die een middel had geiian
den. Hij was toen 70 jaar. Maarhg
kunnen zijn adres niet vinden. (p
(ef
ADVERTENTIE
ANTWOORD: Het is dan ook
gonnen werk in Arnhem of in
omtrek bij alle rusthuizen en fis:
bouwen te gaan navragen. Het
kei stond in ons blad van 11 okt*er
1975 (Dichtbij en verder). Inmi<*L
kregen wij verschillende raadgelije
gen. We geven ze door: Men Ha:
slapen met gebogen hoofd; eenjt
vig kussen dat stijf tegen de bot
kant van het bed ligt, helpt daai h
Het bovenste deel van de schQ
moet het hoogst liggen; als mentjn
zij ligt, het achterhoofd. Het gezfea
wijst dan opzij. Men moet het h<|nt
niet omdraaien ten opzichte van,e
lichaam, want dan begint de elléih
opnieuw. Ook moeten de schouj
niet op het kussen rusten. Het vj—
volgens onze lezeres wel enig <j
ning maar het valt te leren en h
niet ongemakkelijk. De tweede
is: Een wollen draad aan het ene
in een glaasje suikerwater en
andere eind in de mond nemen,
blijft onwillekeurig zuigen. Het
proberen. Persoonlijk voelen
meer voor methode nummer éi
als dat niet helpt voor een snurki
echtvriend en zelf watjes in de i
dan voor het geklieder met dat
kerwater, want die glaasjes vt ,n
beslist om. 'a
ft
:d
Tl
3K
Naam:
Adres:
Plaats:
Monniken brengen een groot deel van hun lover »n de kerk door. In
de Achelse Kluis wordt de eerste dienst al om half vijf in de morgen
gehouden.
m1
r ui i^— i i i i 11 ii i i
Stuur bon postzegel a f 1 in gefrankeerde envelop naar Deco, postbus 3,
Varsseveld. U ontvangt omgaand het boekje: "1001 variaties met Deco Soft-Line".