Het is allemaal menselijker geworden in onze kloosters Uw probleem ook het ottzê Tien dagen achter de kloostermuren Geen ouderwetse boetedoening meer, wel vroeg opstaan Jgjglp Verkeerd verbonden .lel Nieuw: De lange, lage leefwand met deco soft-line MAANOAG 12 APRIL 1976 BINNENLAND TROUW/KWARTI door Fred Lammers Orue kloosters vergrijzen. Hoewel de massale stroom van uittre dingen die in 1970 een record-hoogte bereikte, toen 430 kloosterlingen afhaakten wat is geluwd, is het aantal jongeren dat zich geroepen voelt tot het kloosterleven uiterst klein. Volgens de jongste gegevens van het Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut (KASKI) in Den Haag is bij de broedercongregaties 27 procent jonger dan 45 jaar en bij de vrouwelijke religieuzen slechts vijftien procent. Het zijn deze feiten die steeds duidelijker aantonen dat de eens bijna ongenaakbare burchten van het rooms-katholleke geestelijk leven hun tijd hebben gehad, althans in de huidige vorm. Toch zijn er in ons land nog altijd ruim 30.000 kloosterlingen, van wie 23.000 vrouwen. Twintig jaar getoden waren het er 12.000 meer. Ondanks het sluiten van kloosters neemt het aantal communiteiten de laatste tijd toe. Er is een groeiende belangstel ling voor kleine stichtingen van religieuzen. Opvallend is dat steeds meer kloosterlingen naar buiten treden en voor een actief aandeel in de zielszorg kiezen. Dr. Th. A. J. Jansen, zelf kloosterling, die onlangs in Nijmegen promoveerde op het proefschrif „De pater op de pastorie", komt tot de conclusie dat de kloosterlingen weggroeien van de opvat ting als zou het leven volgens de drie kloostergeloften gezien moeten worden als een veilige weg, hoger in waarde dan die van de gewone christenen. „De religieus wil zich samen met andere christenen inzetten voor de incarnatie van het Godsrijk in deze wereld." aldus dr. Jansen. Over de leefomstandigheden in onze kloosters staat weinigen een duidelijk beeld voor ogen. Niet alleen protestanten weten er vrijwel niets van, er zijn zelfs vele rooms-katholieken die in de mening verkeren dat kloosterlingen nog in de middeleeuwen leven. Hoe monniken leven, wat hen bezielt en hoe zij de toekomst zien, daar over kunt u vandaag en in de komende dagen lezen. „Ik ben pater Gulielmus" aCHELSE KLUIS Een stati ge oprijlaan, omzoomd met bo men, voert van de smalle lande lijke Abdijweg naar de impo sante hoofdingang van de Achelse Kluis, het klooster waar vijftig cisterciënzer mon niken, in ons land meestal aan geduid als trappisten, wonen en werken. Het is een eenzaam ge bied, dat merk Je als je na Val- kenswaard op weg gaat naar het dorpje Schaft en vandaar in de richting van het Belgische Achel. Af en toe zie je een boer derij, verder veel landerijen, af gewisseld door bos. Ineens een bord waarop staat te lezen dat je voor de Achelse Kluis naar links moet. Het is dan nog maar een paar minuten of de toren van de abdij doemt op in de verte. Op de voorgrond zie ik de klooster muur. die de zeven hectare omringt die voor de kloosterlingen zijn gere serveerd. Het hele complex meet 240 hectare. Het klooster staat groten deels op Belgisch grondgebied en valt daarom kerkelijk onder het bis dom Hasselt. De bewoners zijn voor het overgrote deel Nederlanders. De zes Vlaamse monniken die in de Be- nedictus-abdij wonen, zijn echter in hun recht als ze tegen him Neder landse mede-bewoners wel eens pla gend opmerken: „Jullie zijn hier maar gastarbeiders." Tegenover een buitenstaander voegen ze er meteen aan toe: „Maar we zijn erg verdraag zaam. vandaar dat wij een Nederlan der tot abt hebben gekozen." Dat slaat dan op Emmanuel van Gassel. die sinds 1967 leiding geeft aan deze kloostergemeenschap. Met mijn koffertje bij de poort met de zware blauw-grijze deur denk ik: waaraan ben Je begonnen? Maar wie A heeft gezegd moet ook B zeggen. Ik geef een forse ruk aan de grote bel. wat duidelijk hoorbare gevolgen heeft Bijna meteen zwaait de deur open. De in wit/Zwart habijt geklede monnik, die zich voorstelt als pater 8tephanus, heeft me kennelijk al zien aankomen. HIJ brengt me via een binnenplein, waar twee oude kastan jebomen staan en een paar perken met viooltjes voor enige fleur zorgen, naar het eigenlijke kloostergebouw, waar pater Raynaldus. die speciaal is belast met de zorg voor de gasten, mij begroet. Nachtspiegel Tien minuten later zit ik in het ka mertje dat mij de komende dagen als verblijf zal dienen. Het geheel ziet eruit als een willekeurige, onpersoon lijke hotelkamer. Een bed, een tafel, twee stoelen, een hangkast, een nachtkastje met nachtspiegel, aan de deur twee haken voor kleren. Aan de wand een op hardboard geplakte kleurenfoto van schaapscheerders op een Zwitserse alpenweide, en boven mijn bed een houten crucifix. Een vaste wastafel, weliswaar zonder warm water, completeert de inven taris. De monniken staat eenzelfde ruimte ter beschikking. Ook hun kamers een cel kun Je het moeilijk meer noemen worden centraal ver warmd. De tijd dat de monniken met z'n allen op één grote zaal sliepen in alkoven „afgesloten door een grauwe linnen lap" behoort, zij het nog niet zo erg lang. tot het verleden. Een gewoon ledikant met matras en kleu rige dekens is in de plaats gekomen van de doorstikte strozak, het hoof- kussen van „gekapt stro", de ruwe deken en de grove sprei. Als je nu de door elke monnik vol gens eigen smaak Ingerichte kamers ziet. waar foto's en soms posters uiteraard geen wufte afbeeldingen hangen, krijg ik vooral bij de Jonge monniken de Indruk in een studen tenkamer te zijn. Het is nauwelijks voor te stellen dat kloosterlingen in een niet zo grijs verleden in „cellen" huisden waarvan de inventaris be stond uit „een ellendig kapstokje en een discipline" (een gebedskoord met knopen, dat werd gebruikt om zichzelf te tuchtigen). Boetedoening in de ouderwetse zin van het woord komt nauwelijks meer voor. al zal een monnik die daar aan vasthoudt er niet op aangezien worden. De imposante hoofdingang van de Achelse Kluis. Van monniken anno 1976 wordt nog wel boetvaardigheid gevraagd, maar de vorm moeten ze zelf bepalen. Vooral in de vastentijd zal een kloos terling zich bepaalde dingen ontzeg gen, het lezen van de krant en het tv-kijken. En dit voorbeeld, dat een van de monniken in de Achelse Kluis mij vertelde, is nog aan te vullen met tal van andere beperkingen die men zich kan opleggen. Daarvoor hoef je trouwens geen monnik te zijn. Elk mens is tot een sobere levenshouding verplicht, al maakt de monnik er uitdrukkelijker en constanter een le- vensopgave van. Na een dag in de Achelse Kluis te hebben rondgeke ken staat voor mij al vast dat het kloosterleven in 1976 in vrijwel niets meer lijkt op het beeld dat velen van kloosters en hun bewoners hebben. Deze indruk zou in de daaropvolgen de dagen in Achel en ook tijdens mijn verblijf in aansluiting daarop in de St. Paulus Abdij van de Benedictij nen in Oosterhout nog worden ver sterkt. Dagindeling Op de tafel in mijn kamer ligt een dagindeling, die tevens dient als schriftelijke begroeting. Ik lees van harte welkom te zijn op „deze plaats van rust, bezinning en gebed' als ik er niet kom voor vakantie of studie zon der meer. Er staat ook in. wat pater Raynaldus mij al persoonlijk heeft verteld, dat de kloosterpoort 's a- - vonds om negen uur op slot gaat en dat ik voordien binnen moet zijn als ik behoefte aan een avondwandeling mocht hebben. Nu, dat ben ik niet van plan. De omgeving van de Achelse Kluis lokt niet tot een wandeling in het duister, al is het niet meer zo'n onher bergzaam oord als een paar eeuwen geleden. Volgens een oude beschrij ving, die ik in de kloosterbibliotheek, vond. was de plek waar nu de abdij staat tot in het midden van de zeven tiende eeuw „een akelige schier onge* naakbare wildernis, geheel afgelegen en buiten bereik der samenleving". Een nog ouder document heeft het over „een land van slechte, ontoegan kelijke bossen, vuile stinkende moe rassen. zanderige en dorre heiden, schrale en zure gronden met aan de oostkant een keten van zandduinen, die vaak de doorgang versperren"^ kortom „een woestenij zonder een enkel spoor van enig menselijk ver blijf". Huidige namen in de omgeving van het klooster als Stropershoek. Heksendans en Wolfsven zijn dus wel verklaarbaar. Kluizenaar De Achelse Kluis vindt zijn oor sprong in een kapelletje dat inwoners van Valkenswaard kort na de Vrede van Munster, in 1648. toen het rooms- katholieken moeilijk werd gemaakt hun godsdienstige plichten na te ko men. op de Achelse heide bouwden. Enige tientallen jaren later, om streeks 1685 vestigde zich een groep jongemannen, aangevoerd door Pe trus Wijnants IJsbrants van Eijnat- ten, zoon van een Eindhovens stadsbestuurder, op deze plek als kluizenaars. In hun nederzet ui.*, I.c*. riviertje de Tongelreep. dat nog in de buurt van de abdij stroomt, zaten zij niet stil. Het waren volgens een bewaard gebleven ooggetuige-verslag „stuk voor stuk brave broeders", die zo Tiard werkten dat in 1747 kon worden gezegd dat tussen hun handen de streek, een geheel ander aanzien had «gekregen. 'De hermitage groeide uit tot een bescheiden klooster, dat na de inval van de Fransen staatseigendom ■werd. In 1798 werd het voor ruim negenduizend gulden verkocht aan de protestantse familie Van Tuyll van Serooskerken. Het klooster complex ging fungeren als logement en werd druk bezocht door soldaten, idouanen, smokkelaars en veldwachters. Aan deze roman tische periode kwam in april 1845 een einde. Het klooster kwam toen voor .20 250 gulden in handen van een groep monniken uit het Belgische Westmalle, die leefde volgens de re gels van hun Franse moederklooster La Trappe in Normandië. Zij zijn er sindsdien, met korte onderbrekingen in de Eerste en Tweede Wereldoorlog, gebleven. Trappisten vormen de strengste kloosterorde die Nederland kent, al zijn er onderling verschillen. Regels en gebruiken worden vastgesteld door de kloosters zelf, die een grote mate van zelfstandigheid hebben. "Voor alle kloosters geldt echter dat het leven er in de laatste kwart eeuw enorm is veranderd. Het is, zoals pa ter Edmundus, de bibliothecaris van de Achelse Kluis me vertelt, „alle maal wat menselijker geworden". Veel van het oude is overboord gezet, overbodige franje is verdwenen, ge bruiken die niet langer als zinvol wer den ervaren zijn afgeschaft, veran deringen waar niet alle kloosterlin gen het mee eens zijn. Vooral de ouderen hebben er soms moeite mee de ontwikkelingen bij te houden. Bij de trappisten was een van de grote veranderingen de verzachting van de zwijgplicht. Tot ver na de oorlog mocht er in cisterciënzer kloosters nauwelijks worden gepraat. De mon niken gebruikten gebarentaal om el kaar iets duidelijk te maken. Dat houdt meteen in dat het verhaal dat over trappisten de ronde doet. dat zij elkaar bij het passeren vroeger in het Frans goedendag zeiden met de op wekkende woorden: „Broeder, gij zult eens sterven" een legende is. Er mocht immers niets worden gezegd! Dat is tegenwoordig anders, al zeg gen de trappisten als ze onder elkaar zijn nog geen overbodig woord. Rust en stilte houden ze nog steeds in ere. Maar dat staat het menselijk contact niet in de weg. Dat merk ik als ik op de dag van aankomst 's avonds op mijn kamer zit en geschuifel op de gang hoor. Er staat iemand bij de deur. Als er wordt geklopt en ik open doe. zie ik een oude monnik, die mij vriendelijk lachend aankijkt. „Ik ben pater Gulielmus. Dan kent u hier tenminste al iemand. Voelt u zich al een beetje thuis?" vraagt hij belangs tellend. Het is maar een korte visite. „Ik hoop dat u persoonlijk iets hebt aan dit verblijf. Ge moet maar veel bidden," zegt hij en terwijl hij weer de donkere gang op loopt: „Ik zal ook voor u bidden, dat hetgeen u hier doet gezegend wordt." Een half uurtje later zie ik hem in de kerk zitten, heel vooraan in het koor, temidden van zijn mede kloosterlingen. De monniken bren gen daar een groot deel van hun leven door met zingen, bidden en bijbellezen. Dagelijks zitten ze ruim vier uur in de kerk. Dat begint in de Achelse Kluis al om half vijf in de ochtend. Nachtofficie Een kwartier eerder staan de monni ken op. Dat merk ik als ik de eerste ochtend word gewekt door klokgelui. De dag in het klooster is begonnen. Om half vijf luidt er weer een klok, nu aanhoudender ten teken dat het nachtofficie begint. De maan staat hoog aan de hemel en is af en toe tussen de wolken door zichtbaar als ik op deze vroege zondagochtend uit mijn raam in de verlaten kloostertuin kijk. Snel kleed ik me aan om vanaf de galerij de toegang is vlak bij mijn kamer de gebeurtenissen in de kerk te volgen. De monniken zijn kennelijk goed uitgeslapen. Hun de vote, geschoolde zang klinkt door de nachtelijke stilte in het altijd kille kerkgebouw. De volgende dag zal pa ter Edmundus mij vertellen dat half vijf voor vele paters in vergelijking met vroeger een latertje is. „Wij ston den vroeger om twee uur op. Dat is later op drie uur gesteld en tenslotte op half vijf. Naarmate de monniken ouder werden en het aantal jongeren dat intrad afnam, werd het voor de meesten steeds bezwaarlijker zo vroeg op te staan. Lichamelijk kpn- den velen daar niet meer tegenop. Nu blijkt dat velen van ons toen ze jong waren te veel van hun krachten heb ben gevergd. Te weinig nachtrust en te grote lichamelijke inspanning wreekt zich nu. Het is daarom een verstandig besluit geweest wat later op te staan." De nachtdienst duurt een uur. Ter wijl ik het gebeuren onderga, bedenk ik dat ze thuis nu heerlijk liggen te slapen. In welk een voor mij onbe kende wereld ben ik terecht geko men? Wat drijft mensen ertoe om zich af te zonderen van de wereld, om zo vol overgave hun principes in praktijk te brengen? Volgende keer: Monniken zijn niet wereldvreemd door Mink van Rijsdijk Mijn nichtje Els in Den Haag was jarig en aangezien zij voor haar werk altijd vroeg de deur uit moet, belde ik haar voor dag en dauw op om haar geluk te wensen. Tenminste dat was de bedoeling. Maar inplaats van de nogal zangerige stem van de jarige, hoorde ik aan de andere kant van de lijn een keurige mannenstem zeggen: „Hodijeemiehiekrastiebie". Helaas heb ik zelf geen klassieke opleiding genoten, maar na jaren kruimeltjes gesnoept te hebben van de algemene ontwikkeling die mij alom omringt, begreep ik dat iemand mij in het Latijn toesprak. Omdat ik een ochtendmens ben kostte het me niet zo veel moeite acuut in de derde versnelling na te denken. Het drong tot me door dat de man „hodie mihi eras tibi" zei, en alsof dat niet al erg knap was, wist ik me ook nog te herinneren dat deze kreet .heden ik. morgen gij" betekent, een waarschuwende bezwering opit door een oude Romein de mensheid aangeboden. Wij praten niet zo vlot over de dood als over het leven. Sterven en alles wat daar mee samenhangt, is nog steeds min of meer taboe. Dat vind ik vrij dwaas, maar om hou 's morgens al voor achten te vernemen dat mijn einde wellicht de volgende dag zou aanbreken, was toch wel even wennen. Niet het minst omdat het zo pertinent, ja zelfs nogal optimistisch gesteld werd. Ik was wel blij dat ik direct snapte op welke dreiging men mij in Den Haag trakteerde. Wat zou het geval geweest zijn als „hodijee" door mij niet begrepen was? Stellig zou ik, alleen afgaande op de klank, iets ge antwoord hebben van: „Hallodijee, ook goedemorgen". Tenslotte ben ik altijd wel in voor een grap. Maar er viel niets te grappen, het was bittere ernst. Heden ik, morgen gij; dat loog er niet om. Allerlei gedachten vlogen razendsnel door mijn geest, waarbij de vraag wat deze onheilsprofeet op dit prille uur bij Els uitspookte wel de meest dringende was. Els is een leiike vrouw, gewoon, gezellig en zonder bla bla. Wat deed ze met zo'n snob over de vloer die mij zo nodig in het Latijn met de dood moest confronteren? Een zacht kuchje aan de andere kant van de lijn stoorde me in mijn gepeins. „Bent u daar nog?" vroeg ik. Een domme vraag, iemand ten onrechte opmerken. Maar had de snuit niet gezegd „heden ik, morgen gij"? Wel als het di vandaag zijn tijd van afreizen was, kon immers ied kuchje het laatste zijn. I „Zeker, ik ben er nog," klonk het sinister. Verbeeldde I het me, of legde hij inderdaad een extra accent op nq I Met een toch wel roerend pastoraal klankje in zijn ste informeerde hij: „En wat mag ik voor u doen?" D werd me te machtig. Een man, met een been al in hr- graf, bekommerde zich om mij en dat terwijl ik nog ee>r hele dag meer voor de boeg had. Maar plotseling wei een diep wantrouwen in me wakker. Kom, ik zou nf~ door een wildvreemde figuur een beetje op stang lat<L jagen met allerlei macabere grapjes. Heden ik, morgeP gij, het mocht wat, ik geloof niet in waarzeggerij t C niemand heeft het recht mij die ongevraagd op l dringen. Daarom vroeg ik koel: „Kan ik Els even spreken?" „Bedoelt u juffrouw De Winter? Die is er nog niet.' ir „Nee meneer, ik wil spreken met Els Riemers, in wii,1 pand u zich ophoudt en die jarig is vandaag. Hodie, aiar u me begrijpt." e: Er werd in Den Haag een beetje dubieus gelacheig Toen zei de man: „Er moet een misverstand in het spi e zijn. U spreekt met de begrafenis-associatie Hod ie mihiie t£ Ineens kreeg ik lichtelijk de kolder door het dwa n gedoe en viel hem in de rede: „Ja hoor, eras tibi." 1 it maakte mijn excuses, groette de telefonist beleefd ic voegde er, mooi in stijl blijvend, aan toe: „Ora i labora." Nu hoop ik maar dat de begrafenisman wei dat dit bid en werk beduidt. a; Hij gaf mij immers geheel belangeloos iets mee om ovi al na te denken en dan is een kleine tegenprestatie w u zinvol. g( De moraal van dit verhaal is dat het draaien van ee verkeerd nummer soms heel leerzaam en verrijkenL- kan zijn, waarbij overigens het spreken van Latij absoluut geen voorwaarde is. Aanvulling van lezer: Enige tijd gele den noemden we als een boek waarin de Gelijkenissen omgezet waren naar de tegenwoordige tijd: de Barmhartige Samaritaan van Walter Jens. Onze lezer zou hier liever voor in de plaats genoemd hebben: De werksters van half-vijf en andere ge lijkenissen van Karei Eykman. Dit boek is nog leverbaar. VRAAG: Hoe komt het toch dat de knoppen van mijn kamerplanten tel kens afvallen, ondanks de goede ver zorging? ANTWOORD: Jammer dat u niet schreef wélke planten dat zijn, want elke plantesoort heeft z'n eigen be handeling. Er zijn planten die er be slist niet tegen kunnen als ze elke keer verzet worden (lidcactus, fuchsia, camelia); zet een streepje op de pot. Kaapse viooltjes en begonia kunnen niet tegen temperatuurver schillen. Vlijtig Liesje en de pelargo- niumsoorten houden van licht. Geef de planten niet te koud water. Ook niet te veel. Is er aan de buitenkant van de pot een groene aanslag, dan zijn ze te nat. Voelt de grond droog aan, dan staan ze te droog. VRAAG: Hierbij zenden we u een kleurenfoto van een schilderij, dat wij in bezit hebben, gesigneerd DA TE: Twee meisjes met mooie ogen en heel mooie handen. Zij dragen don kerblauwe jurkjes met een wit kraagje. Een heeft er een vergeet- mijnietje in de hand en de andere hand rust op de schouder van het kleinere meisje. Er is, in een lichtvlek, een hondje te zien dat te gen de meisjes opspringt. Donkere oren en een lichte snuit. Weet u iets meer over de schilder? ANTWOORD: De naam komt niet voor in het onvolprezen werk van Pieter Scheen en evenmin in andere handboeken en is dus waarschijnlijk niet van een Nederlandse schilder afkomstig. Het is een bijzonder mooi schilderij en dat ongetwijfeld grote waarde heeft. Laat het eens zien op het spreekuur van een museum en wees er zuinig op. VRAAG: Wij hebben stoelen met zit tingen van gevlochten touw. Waar kan ik die mee schoonmaken? Gaat men met nat werken dan worden het gauw doffe kringen. ANTWOORD: Het beste is de zittin gen zo snel mogelijk af te nemen met een uitgewrongen omo- of biotexlap, ze te laten drogen in de wind en vervolgens met wat (niet te veel) goede witte was in de richting van het vlechtwerk bij te werken. VRAAG: Vorig jaar las ik in Trouw, dat men voor 20 gulden per jaar lid kon worden van de vereniging Pelar gonium. Maar het adres van de ver eniging heb ik niet genoteerd. ANTWOORD: Volgens het artikel van Henk van Halm van 22 novem ber 1975 is de secretaresse van deze vereniging mevr. Rita Scheen Prins,Utrechtseweg 144, Amersfoort. NIEUWE VRAGEN en rectificatie van een andere lezer over de Lek dijk: De Fransen hebben de Lekdijk Bovendams bij Klaphek niet in 1674 maar in 1673 doorgestoken. In 1674 was Nederland reeds door de Fran sen ontruimd. Waar was dat klap hek? Waar staat dat het Lekwater tot Amsterdam kwam? Welke fa briek werd 100 Jaar geleden opgebla zen om de dijkdoorbraak te voor komen? ANTWOORD: Inderdaad: Na alle rampen van het jaar 1672 (reddeloos, redeloos en radeloos) kwam er een nieuwe ramp. De Fransen wilden hun terugtocht dekken, door de ei gen wapens van het rampzalige land te gebruiken. Na de VaarWsche Rijn) en de Vecht afgedamd te hebben, staken zij in mei 73 bij Klaphek (in elke Bosatlas kan men deze plaats vinden op de kaart van de Wa terschappen, waar de dam Is, die de Hollandse IJssel keert van de Lek) de dijk door. Op deze manier kon het overtollige Lekwater niet door de Vecht afgevoerd worden en Rijnland had al genoeg met eigen bemaling te doen. Het meeste water werd via Amstelland afgevoerd. Door deze nieuwe ramp (gelukkig stond er niet veel water in die maand in de Lek en was de plaats van het dijkgat niet met kennis van zaken gekozen) sloot het nieuw geïnundeerde gebied aan bij de rest van Zuid-Holland, dat in 1672 onder water gezet was. Al het militaire en burgerverkeer ging over smalle dijken en kaden. Nu en dan werd daar nog fel gevochten, de boe ren verloren daarbij vee, door ver drinking en diefstal. De boeren sabo teerden alle inundatie, door vijand en vriend. Het volk was inderdaad radeloos. Deze gegevens vindt men in de boeken van Beekman: Neder land als polderland (1884, pag. 45 en de bijlage-Nederland 1672 e.v.). De naam van de fabriek konden wij niet te weten komen. Deze gebeurtenis had niet plaats bij Klaphek, maar bij Honswijk een paar km stroomop waarts op een zeer gevaarlijke plaats, waar de bedding van de Lek heel smal was en de dijk op slechte ondergrond gefundeerd was. Ook hier geeft een gewone schoolatlas al een heel goede illustratie. De Fran sen wisten gelukkig niet zo heel veel van de waterschappen af. De archie ven van de Lekdijk Bovendams (Amerongen tot aan Klaphek) zijn Vragen (één per brief) zenden i Uw probleem ook het onze, Pos) 507, Voorburg. Naam en adres ven den. Eén gulden aan postzegels I v luiten. Geheimhouding is verzek rt aanwezig in het Rijksarchief Utrecht. VRAAG: Een jaar of 20 geleden la |s' drie boeken, geschreven door I Sytse: Niet iedere soldaat sneuv !u Gods ravijn en Landgenoten I |r zou een pseudoniem zijn van e sedert enige Jar^n overleden dor nee uit Amsterdam, later in Aos lië, die dienst had gedaan bij politiële acties in het voorma NOI. Later schreef hij een boek a het Leidse Plein. Wie was die d<Je, nee? ANTWOORD: De uitgever thoff te Leiden mocht ons de n; van de schrijver niet mededelei VRAAG: van vele lezers: Wat mo< tte, we doen met dat nare snurken? 0g mensen lachen erom, maar het iap plaag. In uw blad stond eens artikel, dat geen medicus daar tegen kon verzinnen. Een paar geleden vertelde Ted ter Braak,ke er een tandarts was, dr. Clause Arnhem, die een middel had geiian den. Hij was toen 70 jaar. Maarhg kunnen zijn adres niet vinden. (p (ef ADVERTENTIE ANTWOORD: Het is dan ook gonnen werk in Arnhem of in omtrek bij alle rusthuizen en fis: bouwen te gaan navragen. Het kei stond in ons blad van 11 okt*er 1975 (Dichtbij en verder). Inmi<*L kregen wij verschillende raadgelije gen. We geven ze door: Men Ha: slapen met gebogen hoofd; eenjt vig kussen dat stijf tegen de bot kant van het bed ligt, helpt daai h Het bovenste deel van de schQ moet het hoogst liggen; als mentjn zij ligt, het achterhoofd. Het gezfea wijst dan opzij. Men moet het h<|nt niet omdraaien ten opzichte van,e lichaam, want dan begint de elléih opnieuw. Ook moeten de schouj niet op het kussen rusten. Het vj— volgens onze lezeres wel enig <j ning maar het valt te leren en h niet ongemakkelijk. De tweede is: Een wollen draad aan het ene in een glaasje suikerwater en andere eind in de mond nemen, blijft onwillekeurig zuigen. Het proberen. Persoonlijk voelen meer voor methode nummer éi als dat niet helpt voor een snurki echtvriend en zelf watjes in de i dan voor het geklieder met dat kerwater, want die glaasjes vt ,n beslist om. 'a ft :d Tl 3K Naam: Adres: Plaats: Monniken brengen een groot deel van hun lover »n de kerk door. In de Achelse Kluis wordt de eerste dienst al om half vijf in de morgen gehouden. m1 r ui i^— i i i i 11 ii i i Stuur bon postzegel a f 1 in gefrankeerde envelop naar Deco, postbus 3, Varsseveld. U ontvangt omgaand het boekje: "1001 variaties met Deco Soft-Line".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 6