Chris Brand, man van de letter dcidOi Het erotisch universum van Borowczyk 1 Lijden aan de liefde Als het niet opvalt is het goed Filmkroniek y Verhalen uit de zwarte romantiek MAANDAG 23 FEBRUAR11976 KUNST TROUW/KWARTET RH 8 door Barend Mensen 'Elke tijd levert mensen op, die hun eigen interpretatie geven aan historische gegevens'. Dat zegt Chris Brand (54), een van de weinige vijf a zes kunstenaars in Nederland, die letters ontwerpen. Brand heeft zich als calligraaf en ontwerper een grote naam verworven. In juni zal werk van zijn hand worden geëxposeerd op de Seventh Biennale of Graphic Design te Brno in Tsjechoslowakije. Een internationale erkenning, die de in Utrecht geboren Bredanaar Brand wel plezierig vindt, maar die hem nu ook weer niet zó van zijn stuk brengt. Want hij heelt al ettelijke malen geëxposeerd, onder meer in Parijs, Rome, New York, Edinburgh, Balti more en Praag. Zijn internationale faam heeft hij behalve hieraan, ook te danken aan publicistisch werk in niet de eerste de beste vak tijdschriften. Maar vooral hebben tot zijn roem bijgedragen de door hem ontworpen drukletterseries: Alberti- na romein (recht) en cursief, aan de Latijnse versie waarvan hij een Griekse en een Cyrillische (Russische letters) toevoegde, Delta Mediaeval en Delta Grotesque, Zippora he breeuws en Draguet koptisch. Chris Brand heeft jarenlang aan zijn letterseries gewerkt. Zijn Albertina maakte hij in opdracht van de Britse Monotype Corporation, de Delta ont wierp hij omdat hij het niet laten kon. En dat beperkte, tot diens genoegen, de levertijd voor de latere afnemer, die deze letter graag in zijn program ma wilde opnemen. Jarenlang teken werk, het is niet overdreven. Want een ontwerper staat voor een enorme taak als hij een volledige drukletter serie op stapel zet. Het zijn niet sim pelweg 'de 26 letters van het alfabet, van a tot z' maar veelvouden daarvan. Voor de Delta-serie bijvoorbeeld moesten aan hoofd- (kapitalen) en kleine (onderkast) letters in rechte en cursieve, lichte en vette uitvoering 362 letters en ligaturen (dat zijn aan- eengekoppelde letters zoals ae of oe) worden getekend, 98 cijfers en meer dan 100 leestekens. Gezwoeg 'Als je zo'n serie ziet', zegt Chris Brand zelf, 'dan lijkt het desondanks wel mee te vallen. Maar je zou er ook de prullenbak bij moeten zien, waar in het door je zelf afgekeurde resul taat van veel gezwoeg terecht kwam. Alle letters, cijfers en tekens moeten dezelfde kenmerken van de serie hebben, zoals vormkarakter, grijs heid, helderheid en noem maar op. Want ze moeten later, in welke rang schikking ook, duidelijk één familie zijn. Daarom is voor de ontwerper niets gemakkelijk. Zelfs de punt niet Daar ben je dan wel in een fractie van de tijd, die je aan een a of een g besteedt, mee klaar, maar hij moet toch dezelfde aandacht hebben. Zou je daarmee schipperen dan zou je de stijleenheid kunnen verstoren'. Het leven van Chris Brand is van jongs af aan beheerst geweest door de letter. Door meester op school toch niet bovenmatig beloond voor zijn schrijfkunst, kon hij het als kind nooit laten letters uit de krant na te tekenen. Zich later aanvankelijk toe leggend op tekenen en schoonschrijven maar die laatste be zigheid weer verwerpend omdat hij er „onvruchtbare mooidoenerij" in zag, werd hij steeds sterker gegrepen door de als abstracte vorm een eigen bestaan leidende letter. Hij ontwik kelde zich autodidactisch maar liet zich daarbij leiden door de groten in dit expressieve vak. In 1950 werd hij benoemd tot docent aan de Akademie St. Joost te Breda en enige tijd later ook aan de Ko ninklijke Akademie te 's Hertogen bosch. Als het ware van nature was hij inmiddels geboeid geraakt door de typografie en de vernieuwings drang daarin en ging ook het ontwer pen van letters voor allerlei doelein den hem bezig houden. Monogram men, gevelbelettering, beeldmerken, vignetten, boekomslagen voor zover daar letters aan te pas komen, let terproeven, oorkonden en charters, opschriften maakte en maakt hij in grote verscheidenheid. Voor insiders is het vaak toch direct herkenbaar als werk van hem. Ook de markante kop van de Volkskrant is op Brands tekentafel geboren. Schrijfonderwijs In samenwerking met Ben Engelhart ontwierp en schreef hij de schrijfmethodes voor de lagere school „Ritmisch schrijven", „Naar beter handschrift" en „Normschrift". Hij en Engelhart vonden dat nodig iets aan het schrijf onderwijs moest worden gedaan om het schrift de functie te kunnen laten behouden, die het heeft. Brand zegt daarover: „Schrijven is de grafische neerslag van je gedachten. Het is een uitingsvorm van je persoonlijkheid. Daarom schrijft iedereen anders. Kinderen moet je een esthetisch ver antwoord voorbeeld geven om ze te leren schrijven. Maar als ze het een maal kunnen, moeten ze dat voor beeld verder maar vergeten. Dan moeten ze gaan schrijven zoals ze zijn". Op de vraag waarom het eigenlijk nog nodig is nieuwe lettertypes te ontwerpen als er naar zijn eigen schatting zo'n 3600 alfabetten in la- tijns schrift op de wereld bekend zijn, antwoordt hij met de al vermel de stelling dat er altijd mensen zul len zijn, die hun eigen interpretatie geven aan historische verworvenhe den. De letter is zo'n verworvenheid. Verfraaien Sinds de zestiende eeuw hebben kunstenaars zich bezig gehouden met de uit het geschreven schrift voortgekomen vaste lettervormen. En altijd weer stelden zij zich de zelfde opgave: het letterbeeld te ver beteren en te verfraaien. Uit dat pro ces is een aantal hoofdfamilies ont staan: de Mediaevals, de Egyptien- Het erotische universum van Borowczyk. In het Nederlands Filmmuseum wordt deze maand een korte film vertoond, die ik er jaren geleden ook al heb gezien en die mij qua sfeer en beklemmende schoonheid altijd is blijven achtervolgen: „Les jeux des anges" van de Poolse filmer Walerian Borowczyk. De film dateert uit de periode toen Borowczyk nog aan het begin van zijn geruchtmakende carriè re stond, maar desondanks is daar al een groot gedeelte aanwezig van het geheel eigen universum van zijn latere films: "„Immorele vertellingen" en „Het Beest". De eerste film draaide een jaar geleden in Nederland, de laatste wordt momenteel vertoond, en tegelijkertijd is hier een vroegere film van hem, „Blanche", in vertoning gegaan. „Les Jeux des anges" is een film, die in de eerste plaats opvalt door een grote formele schoonheid van een universum waar men nooit werke lijk zicht op krijgt Engelen krijgt men niet te zien, wel af en toe een flard van een engelenvleugel, die naar beneden dwarrelt: beeld van onschuld, maar tegelijk van aan randing en corrumpering. De film die geen enkel „verhaal" heeft maar een zeer sterke visuele kracht draagt een sfeer van beklemming over en tegelijk van tederheid. Men voelt dat er iets gaande is, zonder dat men het werkelijk te zien krijgt; dat, terwijl men erbij staat maar er niets aan doen kan, voortdurend iets „puurs" wordt aangerand en verkracht. „Les jeux des anges" was zonder meer een surrealisti sche film. Borowczyk heeft nadien andere vormen voor zijn universum gevonden, maar zijn vormkrachten zijn thematiek bleven zichzelf in hoofdzaak gelijk. Onverhuld Zijn universum is de erotiek. Ero tiek is een zeer onverhulde vorm, en dat heeft natuurlijk de nodige op schudding verwekt. De term „por nografie" is daar natuurlijk ook bij gevallen, en het is heel zeker, dat veel lezers van deze rubriek die term ook zouden gebruiken als ze de „Immorele vertellingen" of „Het Beest" zien. De vraag blijft natuurlijk altijd, wat pornografie eigenlijk is. Stelt men de zoetige flauwekul van een kitsch-film als „Histoire d'O" naast een film van Borowczyk, dan ont dekt men een wereld van verschil. De eerste heeft het mechanische, het ontmenselijkte dat terecht als een kenmerk van regelrechte por nografie wordt genoemd. Maar Borowczyks films bevatten een tederheid en een emotionele kracht die daar recht tegenover staan. Daarenboven roepen zij een historische, dikwijls middeleeuwse wereld op, die met een overweldi gende indringendheid gezien wordt. En vooral: zijn films hebben niet het onoorspronkelijke, ver veeld cliché-matige dat het porno genre eigen is. Borowczyk over schrijdt de gemeenlijke grenzen der erotische verbeeldingskracht: zijn films zijn een visueel en emotioneel avontuur van grote formele schoon heid. Zuiverheid Erotiek, bevrijd van en gezien zon der taboes, is voor hem een geheim van oorspronkelijke zuiverheid, een staat van pure „onschuld". In de „Immorele vertellingen" komen twee verhalen voor waarin die on schuld heel expliciet aanwezig is: in het eerste, nogal lyrisch- hoogdravende verhaal van een ero tisch jeugdavontuur in nauwste verbondenheid met „de natuur", en dan vooral in het overrompelende verhaal van een braaf, godsdienstig meisje uit het Victoriaanse tijdperk dat als straf voor een of ander vermeend kwaad op haar kamer opgesloten wordt Ze zoekt troost bij heiligenverhalen die vooral in de illustraties ervan erotische prikkels bij haar teweegbrengen. Zo ontdekt ze haar eigen lichaam en ondergaat extatisch haar eerste ademloze sek suele ervaring. Borowczyk vertelt dat verhaal als een extase van visu ele schoonheid en tederheid, om het vervolgens met het grootste cynis me te laten „afgaan": ih enkele re gels tekst wordt verteld, hoe het meisje later door een toevallige zwerver wordt aangerand. En hier nu is hij, in tegenstelling tot het voorafgaande, in zijn beeld uiterst karig en zelfs quasi-onhandig. Een statische camera toont ons een ko renveld en op de achtergrond een vage, vormeloze gestalte die een an dere gestalte schijnt te achtervol gen. Dat is alles. Het beeld is, in tegenstelling met alles wat we erva ren hebben, zo stuntelig en slonzig gekadreerd, zo „troebel", dat het nauwelijks waarneembare „gebeu ren" zich ergens aan de onderkant afspeelt als in een klungelig- amateuristische instelling. Niet al leen het „verhaal", maar de film zélf beleeft daar een „afgang", een onontkoombaar bederf. Borowczyks thema is eigenlijk ty pisch romantisch: het is het thema van een vluchtige of gedroomde (er otische) puurheid, die in de kortste keren door de werkelijkheid gecor rumpeerd wordt, zoals de engelen in zijn hierboven genoemde korte film. Naast zijn tederheid staat dan Scène uit „Blanche' ook een uiterst sceptische en cyni sche visie op de mens. Parodie Allereerst op de geestelijkheid, of het nu de Borgia-familie uit de „Im morele vertellingen", de knapen- minnende pastoor uit „Het Beest", of de talloze geestelijke begeleiders van de koning in „Blanche" is. De erotiek is bij hen tot een parodie verworden of tot een gefrustreerde schijnheiligheid. Dat geldt trou wens ook voor de wereldlijke „machthebbers": de koning in „Blanche", de sadistische gravin uit een der „Immorele vertellingen", de markies Pierre de l'Espéranca" uit „Het Beest". In hen schuilt het cor rupte, het werkelijk aanstotelijke, hoe „stijlvol" hun omgangsvormen zijn, en hoe voortreffelijk hun kle dij. In „Het Beest" eerst aanstote lijk onderdeel van de eerste versie van „Immorele vertellingen", later daaruit weggehaald en vervolgens uitgewerkt tot een grote film gaat het om twee „verhalen", twee wer kelijkheden, waarbij het min of meer lijkt of ze zich verhouden als werkelijkheid en droom. Het werkelijkheidsverhaal is van een Amerikaans meisje dat vol ero tische spanning en verwachting op een Frans buitengoed komt waar ze met de zoon van de markies, krach tens een testamentaire bepaling, in het huwelijk zal treden. Die zoon is een enorm geremde, onzelfstandige man. die zich maar het liefst bij zijn paarden ophoudt. (De film opent met een sleutelbeeld: een hengst, die een merrie dekt). Voor de huwe lijksvoltrekking rijzen allerlei be lemmeringen. Het meisje hoort, dwalend door het landgoed, het ge heimzinnige verhaal van een gravin van eeuwen geleden die in het bos door een beest-monster overmand en verkracht werd. Droomsfeer Later zien we bij gedeelten dat verhaal. De droomsfeer ervan wordt prachtig ingezet als we een gravinnetje in de theekoepel op het klavecimbel zien spelen, terwijl door dr H. S. Visscher daarbuiten lammetjes grazen. Als een ervan wegloopt, staat het gra vinnetje op om het achterna te gaan, maar de klavecimbelmuziek gaat onverdroten door. Haar zoek tocht doet haar dan op „het beest" stuiten. De associatieve binding met het aanvangsbeeld van de pa rende paarden doet ook weer dui delijk aan een gespannen erotische droom denken. De droom neemt een wending van aanvankelijke pa niek naar sexuele extase, waarbij' het gravinnetje het monster ten do de toe uitput. Dan herneemt „de werkelijkheid" haar rol. De aan staande bruidegom blijkt op een raadselachtige manier gestorven te zijn, en dan wordt zijn „geheim" ontdekt: hij was half een beest. Maar het beeld waarin ons dat „ont huld" wordt, is eigenlijk weer een afgang: groezelig en een beetje ridi cuul. Het beest uit de droom is in de werkelijkheid een armzalig geval geworden. „Blanche" heeft niets pornogra fisch, maar is de grandioze verbeel ding van een middeleeuwse wereld, zo prachtig geënsceneerd dat hij volkomen authentiek lijkt. Blanche is de jonge, mooie kasteelvrouwe. Zij is de volmaakte kuisheid, maar in die kuisheid de prikkel tot eroti sche intriges: niet voor niets gunt de film ons in het allereerste beeld één blik op haar naakte gestalte. Zij is erotisch object, mikpunt van de machthebbers die in het kasteel wonen of er logeren. Zij gaat eraan dood de anderen trouwens ook. Alleen de louche koning overleeft het. Dat is de cynische Borowczyk ten voeten uit. Maar cynisme is ge kwetste tederheid. En ook dat is Borowczyk ten voeten uit. En met die beide componenten bouwt hij dan zijn middeleeuwse wereld: een „carmina burana" in beeld en klank, en met al de gloed van een middeleeuwse parabel. Chris Brand nes, de Grotesken om er een paar te noemen. Een betrekkelijk gering aantal, soms ook in overgangsvor men te herkennen families, maar met vele nazaten. De Hollandse in vloed op die ontwikkelingsgang is niet gering geweest. In de eerste helft van deze eeuw waren het voor al de typografische kunstenaars S. H. de Roos en J. van Krimpen, die internationaal hoog gewaardeerde nieuwe lettertypes ontwierpen. „Het gaat er niet zozeer om iets nieuws te maken", zegt Brand, „maar om je eigen visie te geven op iets dat er al lang is. Afgezien van de eisen, die leesgewoonten en technische moge lijkheden stellen, afgezien ook van in een bepaalde tijd heersende esthetische opvattingen, is er van een vooropgesteld anders willen doen geen sprake. Maar je doet het wel anders. Je eigen karakter, je eigen normen, je eigen gevoel voor schoonheid en je eigen stijl brengen je tot een bepaald vormbesef, dat je voorschrijft het zo te doen en niet anders. Het variabele zit vaak slechts in fracties van millimeters, maar dat kan bij een letter al een heel verschil zijn. Natuurlijk ben je bij een opdracht gebonden aan het doel, waarvoor een ontwerp moet dienen, aan de techniek, die de let ters in massa moet kunnen reprodu ceren. Maar het gaat er per saldo or^' een letter te maken, die esthetisch e wat bruikbaarheid en helderheid be treft, zo is dat de lezer van een boel i de kwaliteit er van onbewust ervaar door prettig te lezen. Als het letterc beeld niet opvalt heeft de ontwerpe het goed gedaan". De in 1974 door zijn stad van inwc [j ning met de „Nassau-Bredi cultuurprijs" onderscheiden Bran noemt dat de „onzichtbare typogri s fie". Hij heeft er vrede mee dat h< t grote publiek een letter maar ee r letter vindt. door T. van Deel schaamte, rouw en wapens, tranen, bloed, lijken, stoffelijke resten en spijt'. Hij pleegt zelfmoord om een femme fatale te zamen met zijn nieu we minnares. Walging 'Helaas, ieder uur in de samenleving opent een graf en laat tranen vloeien', zegt René, de legendarische hoofdfiguur van Chateau briands gelijknamige novelle. Hij formuleert daarmee een kijk op het leven die wij op het ogenblik eerder cliché dan aangrijpend kunnen vinden, eerder zwaarmoedig pathetisch dan waarlijk gevoelig. René trok zich terug uit die samenle ving, woonde bij de Gelukkige Wil den in het Zuidamerikaanse woud, maar genezen deed hij niet: 'Een me lancholie voerde hem diep de bossen in'. Het is moeilijk te zeggen waaraan René precies leed. Het leven was hem tot last, de vergankelijkheid der din gen zijn obsessie geworden: 'Een en kele dag is toegemeten aan het men sengezin; de adem Gods blaast haar uiteen als een nevel. Nauwelijks leert een zoon zijn vader kennen, een va der zijn zoon, een broer zijn zuster of een zuster haar broer! De eik ziet haar eikels rond zich kiemen; met mensenkinderen gaat het anders'. Vooral de broer en zuster zijn in René's geval van belang. Namelijk: exemplarisch voor zijn weedom is de 'misdadige liefde' tussen hem en zijn zuster, die haar in het klooster en tenslotte in de dood voert, en hém naar het overzeese woud. Toch is deze verboden en onmogelijke inces tueuze liefde slechts een uitdrukking van het veel fundamenteler ongenoe gen van René. Zijn lijden aan de wereld, aan plaats en tijd, is het ge volg van een overstelpend, maar on- gestild verlangen. Aan het slot van de novelle, als René midden in het oerwoud zijn levens verhaal heeft opgebiecht, brengt een van zijn toehoorders René's levens loop in beeld: 'Op een dag kreeg de Meschacebé, nog dichtbij zijn bron, er genoeg van om alleen maar een helder beekje te zijn. Hij vraagt sneeuw aan de bergen, water, aan de bergbeken, regen aan de stormen, hij treedt buiten zijn bedding en ver woest zijn lieflijke oevers. De trotse beek is eerst verrukt over zijn macht; maar toen hij zag dat waar hij langs kwam een woestenij werd; dat hij doer de verlatenheid stroomde; dat zijn water altijd troebel was, betreur de hij de nederige bedding, die de natuur voor hem gegraven had, de vogels, de bloemen, de bomen en de beekjes, die vroeger de bescheiden gezellen van zijn vreedzame loop wa ren geweest'. Champavert walgt van het leven: 'de monotonie, het eeuwige aangezicht van de natuur: altijd regen; altijd lente en herfst, warmte en kou: al tijd, tot,in de eeuwen der eeuwen. Niets is vervelender dan een vaste regelmaat, dan èen onontkoombaar schema, dan een eeuwigdurende al manak. Elk jaar groene bomen en altijd weer groene bomen: Fontaine- bleau. Wie bevrijdt ons van de groe ne bomen? Wat verveelt dat alles me.Voor Champavert bestaat geen troost in een hiernamaals: 'Jul lie gaan waar alle dingen naar toe gaan, naar het niets!" Het derde verhaal, het grootste, is van Flaubert: 'November' (1842). Flaubert schreef het op z'n twintig ste. Het is een ontzaglijk zorgvuldige formulering van hartstochtelijk dro men, van onbevredigd verlangen, van ontembaar voortgestuwd wor den, van sensibele gemoedstoestan den. Ook de hoofdfiguur uit 'Novem ber' weet men zijn liefde geen raad: 'Van niets heb ik gehouden en toch had ik zo graag willen liefhebben!' Hij wil het leven anders: 'Ik wil mee deinen op een kamelenrug!' Was ik maar muildierdrijver in Andalusië!' 'Waarom ben ik geen gondelier in Venetië?' Door een technische truc relativeert Flaubert in het tweede deel van zijn verhaal daar waar het 'manuscript' afbreekt en een dere verteller invalt de lever praktijk van zijn romantische hooi e figuur. Het vierde verhaal is van Jules Brf* bey d'Aurevilly: 'Het geluk is de m f daad'. Het beschrijft een nie ontziende overspelige liefde met v 1 giftiging en al, een zonde waar gep straf op volgt. Tot slot een kort vi haal van Marcel Proust, 'De bekenjl nis van een meisje' (1896), dat ook; een overspelige relatie, met ernst^ gevolgen, beschrijft. Ik zei in het begin dat 'René' tam» cliché en pathetisch aandoet v< een lezer die zo'n tekst niet litera historisch beziet. Het is onteg< lijk waar dat al deze zwi romantische vertellingen, wai smart als schoonheid wordt ervi en passie dikwijls tot onderga voert, ontzaglijk veel elementen formuleringen bevatten die ons kitschliteratuur bekend zijn. De tieven die hier nog ernstig wordjr aangegrepen, zijn allang gemi goed geworden en behoren als ware tot het geijkte materiaal. We zijn gewend ze verwerkt aai treffen bij Slauerhoff, bij Reve, kennen hun invloedrijke geschf schrijving in Mario Praz: The mantic Agony. Fatale vrouw, mi: dig-ontuchtige liefde', de schoonr van de gruwelijkheid het is reeds lang bekend. Toch moetd' toegeven voor alle vijf verhalen wonnen te zijn. Ze hebben iets m een lezer van nu aan hun cliché'sH pathetiek doet voorbijzien. 'Mod« zijn ze niet, het zou onwaar zijn P te suggereren. Maar historische j terkunde zijn ze ook niet; waai* zou Joyce en Co. ze anders nü talen? Joyce Co. Vijf verhalen uil zwarte romantiek. Vertaald uit Frans en ingeleid. Amsteri Athenaeum-Polak Van Gei 237 blz. 25,— (ingebonden 31 Onmogelijkheid Sinds 'René' 1802 is René, even als Goethes Werther, uit de literatuur niet meer weg te denken. In allerlei vormen zijn figuren beschreven die grondig in het leven teleurgesteld wa ren geraakt, wier verlangens nimmer ingelost werden, noch konden wor den. Bij René krijgt de onmogelijk heid gestalte in de onmogelijke lief de. Anderen vieren de teugel en da len af in nacht en duisternis, verlie zen zich in perverse, gruwelijke, mis dadige praktijken. Maar het zijn alle maal manieren om, het leven tot de bodem proevend, te ontdekken dat er niets is dat het leven waard maakt om geleefd te worden. Waarom zo uitvoerig over een tekst van zo Tang geleden? 'René' maakt deel uit van een vijftal vertaalde ver halen uit de zogenaamde zwarte Ro mantiek. Het schrijverscollectief Joyce en Co., in de personen van Geerten Jan Maria Meijsing en Henk Willem Zeevat, koos uit dit genre, dat hen wel na aan het hart moet liggen. Meijsing publiceerde enige tijd gele den zijn lijvige, decadente roman 'Er-, win', waarin heel wat naklank hoor baar is van 19de eeuwse Romantiek. Naast 'René', waarmee hun keus aanvangt, vertaalden zij mijns in ziens prachtig een heftig, vlijm scherp, ongeremd hartstochtelijk verhaal van Pétrus Borel: Champa vert (1833). Voor Champavert bete kent liefde 'haat, zuchten en kreten, F. LULOFS. Nu gaet Reynaerde al huten spele; over commentaar en interpretatie. Amsterdam (Konin ginneweg 164), Thespa, 1975. 292 blz. (Amsterdamse smaldelen 3), 17,50. Toen Hellinga in 1952 alle Reynaert- bronnen van vóór 1500 diplomatisch uitgaf, stelde hij een Qbmmentaar in het vooruitzicht op het tekstmateri aal. Die is nooit gekomen en het is gezien de eisen waaraan een verant woorde commentaar moet voldoen, ook niet waarschijnlijk dat die er ooit komt. Lulofs als filoloog voor al bekend door zijn voortreffelijke Beatrijs-editie heeft het geduld, de liefde en vooral het vakmanschap opgebracht om de versregels 1885- 2017 van dé Comburgse redactie (A) van de Reynaert, ook in relatie tot de overige redacties, te analyseren. Dit boek is een onderzoeksverslag met het doel te laten zien wat er allemaal komt kijken voor nog maar een aan zet tot de commentaar. Lulofs gaat uitermate gedetailleerd te werk: hij weegt woordbetekenissen tegen elkaar (Advertentie) Museum Amstelkring Muziek bij kaarslicht Carol Plantamura - sopraan Jan Hulst viool Marijke Verberne - cello Kees de Wijs - clavecimbel en orgel Werken van Haydn, Beethoven, Handel, Milhaud en Thomas. Zondag 22 februari om 20.30, tel. 020- 246604 af, onderzoekt het gedrag kopiisten, verruimt de context tol hele Reynaert en tot de middeleeu| denk- en leefwereld, etc. Zij kenning staat vol met vragen, weer nieuw onderzoek noodzak» maken. Het is alles uitzonderlijk muierend en veel betekenisvi dan een proeve van commentaar.! j leggen we immers de weg af voert naar de commentaar, we wol ingepalmd door Reynaert door een filoloog die van zijn vakj avontuur weet te maken. Tot slot register op personen en zaken enj op behandelde plaatsen in de naert. T. Bamber Gascoigne. Tikker rf® (vert. door Cees Nooteboom;*" Pauline Martin). Erven Thor" Rap, Amsterdam. 66 blz. '15~ n In de vorm van een fabel over fa»cl ten geeft de Engelse schrijver Bfcvi ber Gascoigne een visie op het m gieuze denken van de mens. D#b zanten vinden allerlei antwooi op de vraag hoe het mogelijk is de Mens in de Lente de faza liefderijk verzorgt, maar dat in zelfde Mens in de Herfst de faza afschiet. Sommige fazanten gel J! dat zij na de dood een Pauw zi worden, andere zien de Mens al: volkomen cynisch wezen dat fa ten juist grootbrengt om hen te w nen afschieten. Tikker Khan e wel weet«de wrekende Mens te v staan door tijdens de jachtparti a« weg te vliegen, maar naar de ife toe te lopen. Hij wordt niet ne£e] schoten en heet vanaf dat moiter „de fazant die met de Mens gel aj heeft". Automatisch wordt hij ri, de fazantenleider en als een leidt hij het fazantenvolk tijden: grote optocht in de richting val e' Grote Huis van de Mens. ttt PA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1976 | | pagina 8