Chris Brand, man van de
letter dcidOi
Het erotisch
universum van
Borowczyk
1
Lijden aan de liefde
Als het niet opvalt is het goed
Filmkroniek
y
Verhalen uit de zwarte romantiek
MAANDAG 23 FEBRUAR11976
KUNST
TROUW/KWARTET RH 8
door Barend Mensen
'Elke tijd levert mensen op, die hun eigen interpretatie geven
aan historische gegevens'. Dat zegt Chris Brand (54), een van de
weinige vijf a zes kunstenaars in Nederland, die letters
ontwerpen. Brand heeft zich als calligraaf en ontwerper een
grote naam verworven. In juni zal werk van zijn hand worden
geëxposeerd op de Seventh Biennale of Graphic Design te Brno
in Tsjechoslowakije.
Een internationale erkenning, die de
in Utrecht geboren Bredanaar Brand
wel plezierig vindt, maar die hem nu
ook weer niet zó van zijn stuk brengt.
Want hij heelt al ettelijke malen
geëxposeerd, onder meer in Parijs,
Rome, New York, Edinburgh, Balti
more en Praag. Zijn internationale
faam heeft hij behalve hieraan, ook
te danken aan publicistisch werk in
niet de eerste de beste vak
tijdschriften. Maar vooral hebben tot
zijn roem bijgedragen de door hem
ontworpen drukletterseries: Alberti-
na romein (recht) en cursief, aan de
Latijnse versie waarvan hij een
Griekse en een Cyrillische (Russische
letters) toevoegde, Delta Mediaeval
en Delta Grotesque, Zippora he
breeuws en Draguet koptisch.
Chris Brand heeft jarenlang aan zijn
letterseries gewerkt. Zijn Albertina
maakte hij in opdracht van de Britse
Monotype Corporation, de Delta ont
wierp hij omdat hij het niet laten kon.
En dat beperkte, tot diens genoegen,
de levertijd voor de latere afnemer,
die deze letter graag in zijn program
ma wilde opnemen. Jarenlang teken
werk, het is niet overdreven. Want
een ontwerper staat voor een enorme
taak als hij een volledige drukletter
serie op stapel zet. Het zijn niet sim
pelweg 'de 26 letters van het alfabet,
van a tot z' maar veelvouden
daarvan.
Voor de Delta-serie bijvoorbeeld
moesten aan hoofd- (kapitalen) en
kleine (onderkast) letters in rechte en
cursieve, lichte en vette uitvoering
362 letters en ligaturen (dat zijn aan-
eengekoppelde letters zoals ae of oe)
worden getekend, 98 cijfers en meer
dan 100 leestekens.
Gezwoeg
'Als je zo'n serie ziet', zegt Chris
Brand zelf, 'dan lijkt het desondanks
wel mee te vallen. Maar je zou er ook
de prullenbak bij moeten zien, waar
in het door je zelf afgekeurde resul
taat van veel gezwoeg terecht kwam.
Alle letters, cijfers en tekens moeten
dezelfde kenmerken van de serie
hebben, zoals vormkarakter, grijs
heid, helderheid en noem maar op.
Want ze moeten later, in welke rang
schikking ook, duidelijk één familie
zijn. Daarom is voor de ontwerper
niets gemakkelijk. Zelfs de punt niet
Daar ben je dan wel in een fractie
van de tijd, die je aan een a of een g
besteedt, mee klaar, maar hij moet
toch dezelfde aandacht hebben. Zou
je daarmee schipperen dan zou je de
stijleenheid kunnen verstoren'.
Het leven van Chris Brand is van
jongs af aan beheerst geweest door
de letter. Door meester op school
toch niet bovenmatig beloond voor
zijn schrijfkunst, kon hij het als kind
nooit laten letters uit de krant na te
tekenen. Zich later aanvankelijk toe
leggend op tekenen en
schoonschrijven maar die laatste be
zigheid weer verwerpend omdat hij
er „onvruchtbare mooidoenerij" in
zag, werd hij steeds sterker gegrepen
door de als abstracte vorm een eigen
bestaan leidende letter. Hij ontwik
kelde zich autodidactisch maar liet
zich daarbij leiden door de groten in
dit expressieve vak.
In 1950 werd hij benoemd tot docent
aan de Akademie St. Joost te Breda
en enige tijd later ook aan de Ko
ninklijke Akademie te 's Hertogen
bosch. Als het ware van nature was
hij inmiddels geboeid geraakt door
de typografie en de vernieuwings
drang daarin en ging ook het ontwer
pen van letters voor allerlei doelein
den hem bezig houden. Monogram
men, gevelbelettering, beeldmerken,
vignetten, boekomslagen voor zover
daar letters aan te pas komen, let
terproeven, oorkonden en charters,
opschriften maakte en maakt hij in
grote verscheidenheid. Voor insiders
is het vaak toch direct herkenbaar
als werk van hem. Ook de markante
kop van de Volkskrant is op Brands
tekentafel geboren.
Schrijfonderwijs
In samenwerking met Ben Engelhart
ontwierp en schreef hij de
schrijfmethodes voor de lagere
school „Ritmisch schrijven", „Naar
beter handschrift" en
„Normschrift". Hij en Engelhart
vonden dat nodig iets aan het schrijf
onderwijs moest worden gedaan om
het schrift de functie te kunnen laten
behouden, die het heeft. Brand zegt
daarover: „Schrijven is de grafische
neerslag van je gedachten. Het is een
uitingsvorm van je persoonlijkheid.
Daarom schrijft iedereen anders.
Kinderen moet je een esthetisch ver
antwoord voorbeeld geven om ze te
leren schrijven. Maar als ze het een
maal kunnen, moeten ze dat voor
beeld verder maar vergeten. Dan
moeten ze gaan schrijven zoals ze
zijn".
Op de vraag waarom het eigenlijk
nog nodig is nieuwe lettertypes te
ontwerpen als er naar zijn eigen
schatting zo'n 3600 alfabetten in la-
tijns schrift op de wereld bekend
zijn, antwoordt hij met de al vermel
de stelling dat er altijd mensen zul
len zijn, die hun eigen interpretatie
geven aan historische verworvenhe
den. De letter is zo'n verworvenheid.
Verfraaien
Sinds de zestiende eeuw hebben
kunstenaars zich bezig gehouden
met de uit het geschreven schrift
voortgekomen vaste lettervormen.
En altijd weer stelden zij zich de
zelfde opgave: het letterbeeld te ver
beteren en te verfraaien. Uit dat pro
ces is een aantal hoofdfamilies ont
staan: de Mediaevals, de Egyptien-
Het erotische universum van Borowczyk.
In het Nederlands Filmmuseum wordt deze maand een korte
film vertoond, die ik er jaren geleden ook al heb gezien en die
mij qua sfeer en beklemmende schoonheid altijd is blijven
achtervolgen: „Les jeux des anges" van de Poolse filmer
Walerian Borowczyk. De film dateert uit de periode toen
Borowczyk nog aan het begin van zijn geruchtmakende carriè
re stond, maar desondanks is daar al een groot gedeelte
aanwezig van het geheel eigen universum van zijn latere films:
"„Immorele vertellingen" en „Het Beest". De eerste film draaide
een jaar geleden in Nederland, de laatste wordt momenteel
vertoond, en tegelijkertijd is hier een vroegere film van hem,
„Blanche", in vertoning gegaan.
„Les Jeux des anges" is een film, die
in de eerste plaats opvalt door een
grote formele schoonheid van een
universum waar men nooit werke
lijk zicht op krijgt Engelen krijgt
men niet te zien, wel af en toe een
flard van een engelenvleugel, die
naar beneden dwarrelt: beeld van
onschuld, maar tegelijk van aan
randing en corrumpering. De film
die geen enkel „verhaal" heeft
maar een zeer sterke visuele kracht
draagt een sfeer van beklemming
over en tegelijk van tederheid. Men
voelt dat er iets gaande is, zonder
dat men het werkelijk te zien krijgt;
dat, terwijl men erbij staat maar er
niets aan doen kan, voortdurend
iets „puurs" wordt aangerand en
verkracht. „Les jeux des anges"
was zonder meer een surrealisti
sche film. Borowczyk heeft nadien
andere vormen voor zijn universum
gevonden, maar zijn vormkrachten
zijn thematiek bleven zichzelf in
hoofdzaak gelijk.
Onverhuld
Zijn universum is de erotiek. Ero
tiek is een zeer onverhulde vorm, en
dat heeft natuurlijk de nodige op
schudding verwekt. De term „por
nografie" is daar natuurlijk ook bij
gevallen, en het is heel zeker, dat
veel lezers van deze rubriek die
term ook zouden gebruiken als ze
de „Immorele vertellingen" of „Het
Beest" zien.
De vraag blijft natuurlijk altijd, wat
pornografie eigenlijk is. Stelt men
de zoetige flauwekul van een
kitsch-film als „Histoire d'O" naast
een film van Borowczyk, dan ont
dekt men een wereld van verschil.
De eerste heeft het mechanische,
het ontmenselijkte dat terecht als
een kenmerk van regelrechte por
nografie wordt genoemd.
Maar Borowczyks films bevatten
een tederheid en een emotionele
kracht die daar recht tegenover
staan. Daarenboven roepen zij een
historische, dikwijls middeleeuwse
wereld op, die met een overweldi
gende indringendheid gezien
wordt. En vooral: zijn films hebben
niet het onoorspronkelijke, ver
veeld cliché-matige dat het porno
genre eigen is. Borowczyk over
schrijdt de gemeenlijke grenzen der
erotische verbeeldingskracht: zijn
films zijn een visueel en emotioneel
avontuur van grote formele schoon
heid.
Zuiverheid
Erotiek, bevrijd van en gezien zon
der taboes, is voor hem een geheim
van oorspronkelijke zuiverheid,
een staat van pure „onschuld". In
de „Immorele vertellingen" komen
twee verhalen voor waarin die on
schuld heel expliciet aanwezig is: in
het eerste, nogal lyrisch-
hoogdravende verhaal van een ero
tisch jeugdavontuur in nauwste
verbondenheid met „de natuur", en
dan vooral in het overrompelende
verhaal van een braaf, godsdienstig
meisje uit het Victoriaanse tijdperk
dat als straf voor een of ander
vermeend kwaad op haar kamer
opgesloten wordt Ze zoekt troost
bij heiligenverhalen die vooral in de
illustraties ervan erotische prikkels
bij haar teweegbrengen. Zo ontdekt
ze haar eigen lichaam en ondergaat
extatisch haar eerste ademloze sek
suele ervaring. Borowczyk vertelt
dat verhaal als een extase van visu
ele schoonheid en tederheid, om het
vervolgens met het grootste cynis
me te laten „afgaan": ih enkele re
gels tekst wordt verteld, hoe het
meisje later door een toevallige
zwerver wordt aangerand. En hier
nu is hij, in tegenstelling tot het
voorafgaande, in zijn beeld uiterst
karig en zelfs quasi-onhandig. Een
statische camera toont ons een ko
renveld en op de achtergrond een
vage, vormeloze gestalte die een an
dere gestalte schijnt te achtervol
gen. Dat is alles. Het beeld is, in
tegenstelling met alles wat we erva
ren hebben, zo stuntelig en slonzig
gekadreerd, zo „troebel", dat het
nauwelijks waarneembare „gebeu
ren" zich ergens aan de onderkant
afspeelt als in een klungelig-
amateuristische instelling. Niet al
leen het „verhaal", maar de film
zélf beleeft daar een „afgang", een
onontkoombaar bederf.
Borowczyks thema is eigenlijk ty
pisch romantisch: het is het thema
van een vluchtige of gedroomde (er
otische) puurheid, die in de kortste
keren door de werkelijkheid gecor
rumpeerd wordt, zoals de engelen
in zijn hierboven genoemde korte
film. Naast zijn tederheid staat dan
Scène uit „Blanche'
ook een uiterst sceptische en cyni
sche visie op de mens.
Parodie
Allereerst op de geestelijkheid, of
het nu de Borgia-familie uit de „Im
morele vertellingen", de knapen-
minnende pastoor uit „Het Beest",
of de talloze geestelijke begeleiders
van de koning in „Blanche" is. De
erotiek is bij hen tot een parodie
verworden of tot een gefrustreerde
schijnheiligheid. Dat geldt trou
wens ook voor de wereldlijke
„machthebbers": de koning in
„Blanche", de sadistische gravin uit
een der „Immorele vertellingen", de
markies Pierre de l'Espéranca" uit
„Het Beest". In hen schuilt het cor
rupte, het werkelijk aanstotelijke,
hoe „stijlvol" hun omgangsvormen
zijn, en hoe voortreffelijk hun kle
dij. In „Het Beest" eerst aanstote
lijk onderdeel van de eerste versie
van „Immorele vertellingen", later
daaruit weggehaald en vervolgens
uitgewerkt tot een grote film gaat
het om twee „verhalen", twee wer
kelijkheden, waarbij het min of
meer lijkt of ze zich verhouden als
werkelijkheid en droom.
Het werkelijkheidsverhaal is van
een Amerikaans meisje dat vol ero
tische spanning en verwachting op
een Frans buitengoed komt waar ze
met de zoon van de markies, krach
tens een testamentaire bepaling, in
het huwelijk zal treden. Die zoon is
een enorm geremde, onzelfstandige
man. die zich maar het liefst bij zijn
paarden ophoudt. (De film opent
met een sleutelbeeld: een hengst,
die een merrie dekt). Voor de huwe
lijksvoltrekking rijzen allerlei be
lemmeringen. Het meisje hoort,
dwalend door het landgoed, het ge
heimzinnige verhaal van een gravin
van eeuwen geleden die in het bos
door een beest-monster overmand
en verkracht werd.
Droomsfeer
Later zien we bij gedeelten dat
verhaal. De droomsfeer ervan
wordt prachtig ingezet als we een
gravinnetje in de theekoepel op het
klavecimbel zien spelen, terwijl
door dr H. S. Visscher
daarbuiten lammetjes grazen. Als
een ervan wegloopt, staat het gra
vinnetje op om het achterna te
gaan, maar de klavecimbelmuziek
gaat onverdroten door. Haar zoek
tocht doet haar dan op „het beest"
stuiten. De associatieve binding
met het aanvangsbeeld van de pa
rende paarden doet ook weer dui
delijk aan een gespannen erotische
droom denken. De droom neemt
een wending van aanvankelijke pa
niek naar sexuele extase, waarbij'
het gravinnetje het monster ten do
de toe uitput. Dan herneemt „de
werkelijkheid" haar rol. De aan
staande bruidegom blijkt op een
raadselachtige manier gestorven te
zijn, en dan wordt zijn „geheim"
ontdekt: hij was half een beest.
Maar het beeld waarin ons dat „ont
huld" wordt, is eigenlijk weer een
afgang: groezelig en een beetje ridi
cuul. Het beest uit de droom is in de
werkelijkheid een armzalig geval
geworden.
„Blanche" heeft niets pornogra
fisch, maar is de grandioze verbeel
ding van een middeleeuwse wereld,
zo prachtig geënsceneerd dat hij
volkomen authentiek lijkt. Blanche
is de jonge, mooie kasteelvrouwe.
Zij is de volmaakte kuisheid, maar
in die kuisheid de prikkel tot eroti
sche intriges: niet voor niets gunt de
film ons in het allereerste beeld één
blik op haar naakte gestalte.
Zij is erotisch object, mikpunt van
de machthebbers die in het kasteel
wonen of er logeren. Zij gaat eraan
dood de anderen trouwens ook.
Alleen de louche koning overleeft
het. Dat is de cynische Borowczyk
ten voeten uit. Maar cynisme is ge
kwetste tederheid. En ook dat is
Borowczyk ten voeten uit. En met
die beide componenten bouwt hij
dan zijn middeleeuwse wereld: een
„carmina burana" in beeld en
klank, en met al de gloed van een
middeleeuwse parabel.
Chris Brand
nes, de Grotesken om er een paar te
noemen. Een betrekkelijk gering
aantal, soms ook in overgangsvor
men te herkennen families, maar
met vele nazaten. De Hollandse in
vloed op die ontwikkelingsgang is
niet gering geweest. In de eerste
helft van deze eeuw waren het voor
al de typografische kunstenaars S.
H. de Roos en J. van Krimpen, die
internationaal hoog gewaardeerde
nieuwe lettertypes ontwierpen. „Het
gaat er niet zozeer om iets nieuws te
maken", zegt Brand, „maar om je
eigen visie te geven op iets dat er al
lang is. Afgezien van de eisen, die
leesgewoonten en technische moge
lijkheden stellen, afgezien ook van in
een bepaalde tijd heersende
esthetische opvattingen, is er van
een vooropgesteld anders willen
doen geen sprake. Maar je doet het
wel anders. Je eigen karakter, je
eigen normen, je eigen gevoel voor
schoonheid en je eigen stijl brengen
je tot een bepaald vormbesef, dat je
voorschrijft het zo te doen en niet
anders. Het variabele zit vaak
slechts in fracties van millimeters,
maar dat kan bij een letter al een
heel verschil zijn. Natuurlijk ben je
bij een opdracht gebonden aan het
doel, waarvoor een ontwerp moet
dienen, aan de techniek, die de let
ters in massa moet kunnen reprodu
ceren. Maar het gaat er per saldo or^'
een letter te maken, die esthetisch e
wat bruikbaarheid en helderheid be
treft, zo is dat de lezer van een boel i
de kwaliteit er van onbewust ervaar
door prettig te lezen. Als het letterc
beeld niet opvalt heeft de ontwerpe
het goed gedaan".
De in 1974 door zijn stad van inwc [j
ning met de „Nassau-Bredi
cultuurprijs" onderscheiden Bran
noemt dat de „onzichtbare typogri s
fie". Hij heeft er vrede mee dat h< t
grote publiek een letter maar ee r
letter vindt.
door T. van Deel
schaamte, rouw en wapens, tranen,
bloed, lijken, stoffelijke resten en
spijt'. Hij pleegt zelfmoord om een
femme fatale te zamen met zijn nieu
we minnares.
Walging
'Helaas, ieder uur in de samenleving opent een graf en laat tranen
vloeien', zegt René, de legendarische hoofdfiguur van Chateau
briands gelijknamige novelle. Hij formuleert daarmee een kijk op
het leven die wij op het ogenblik eerder cliché dan aangrijpend
kunnen vinden, eerder zwaarmoedig pathetisch dan waarlijk
gevoelig.
René trok zich terug uit die samenle
ving, woonde bij de Gelukkige Wil
den in het Zuidamerikaanse woud,
maar genezen deed hij niet: 'Een me
lancholie voerde hem diep de bossen
in'. Het is moeilijk te zeggen waaraan
René precies leed. Het leven was hem
tot last, de vergankelijkheid der din
gen zijn obsessie geworden: 'Een en
kele dag is toegemeten aan het men
sengezin; de adem Gods blaast haar
uiteen als een nevel. Nauwelijks leert
een zoon zijn vader kennen, een va
der zijn zoon, een broer zijn zuster of
een zuster haar broer! De eik ziet
haar eikels rond zich kiemen; met
mensenkinderen gaat het anders'.
Vooral de broer en zuster zijn in
René's geval van belang. Namelijk:
exemplarisch voor zijn weedom is de
'misdadige liefde' tussen hem en zijn
zuster, die haar in het klooster en
tenslotte in de dood voert, en hém
naar het overzeese woud. Toch is
deze verboden en onmogelijke inces
tueuze liefde slechts een uitdrukking
van het veel fundamenteler ongenoe
gen van René. Zijn lijden aan de
wereld, aan plaats en tijd, is het ge
volg van een overstelpend, maar on-
gestild verlangen.
Aan het slot van de novelle, als René
midden in het oerwoud zijn levens
verhaal heeft opgebiecht, brengt een
van zijn toehoorders René's levens
loop in beeld: 'Op een dag kreeg de
Meschacebé, nog dichtbij zijn bron,
er genoeg van om alleen maar een
helder beekje te zijn. Hij vraagt
sneeuw aan de bergen, water, aan de
bergbeken, regen aan de stormen, hij
treedt buiten zijn bedding en ver
woest zijn lieflijke oevers. De trotse
beek is eerst verrukt over zijn macht;
maar toen hij zag dat waar hij langs
kwam een woestenij werd; dat hij
doer de verlatenheid stroomde; dat
zijn water altijd troebel was, betreur
de hij de nederige bedding, die de
natuur voor hem gegraven had, de
vogels, de bloemen, de bomen en de
beekjes, die vroeger de bescheiden
gezellen van zijn vreedzame loop wa
ren geweest'.
Champavert walgt van het leven: 'de
monotonie, het eeuwige aangezicht
van de natuur: altijd regen; altijd
lente en herfst, warmte en kou: al
tijd, tot,in de eeuwen der eeuwen.
Niets is vervelender dan een vaste
regelmaat, dan èen onontkoombaar
schema, dan een eeuwigdurende al
manak. Elk jaar groene bomen en
altijd weer groene bomen: Fontaine-
bleau. Wie bevrijdt ons van de groe
ne bomen? Wat verveelt dat alles
me.Voor Champavert bestaat
geen troost in een hiernamaals: 'Jul
lie gaan waar alle dingen naar toe
gaan, naar het niets!"
Het derde verhaal, het grootste, is
van Flaubert: 'November' (1842).
Flaubert schreef het op z'n twintig
ste. Het is een ontzaglijk zorgvuldige
formulering van hartstochtelijk dro
men, van onbevredigd verlangen,
van ontembaar voortgestuwd wor
den, van sensibele gemoedstoestan
den. Ook de hoofdfiguur uit 'Novem
ber' weet men zijn liefde geen raad:
'Van niets heb ik gehouden en toch
had ik zo graag willen liefhebben!'
Hij wil het leven anders: 'Ik wil mee
deinen op een kamelenrug!' Was ik
maar muildierdrijver in Andalusië!'
'Waarom ben ik geen gondelier in
Venetië?' Door een technische truc
relativeert Flaubert in het tweede
deel van zijn verhaal daar waar
het 'manuscript' afbreekt en een
dere verteller invalt de lever
praktijk van zijn romantische hooi e
figuur.
Het vierde verhaal is van Jules Brf*
bey d'Aurevilly: 'Het geluk is de m f
daad'. Het beschrijft een nie
ontziende overspelige liefde met v 1
giftiging en al, een zonde waar gep
straf op volgt. Tot slot een kort vi
haal van Marcel Proust, 'De bekenjl
nis van een meisje' (1896), dat ook;
een overspelige relatie, met ernst^
gevolgen, beschrijft.
Ik zei in het begin dat 'René' tam»
cliché en pathetisch aandoet v<
een lezer die zo'n tekst niet litera
historisch beziet. Het is onteg<
lijk waar dat al deze zwi
romantische vertellingen, wai
smart als schoonheid wordt ervi
en passie dikwijls tot onderga
voert, ontzaglijk veel elementen
formuleringen bevatten die ons
kitschliteratuur bekend zijn. De
tieven die hier nog ernstig wordjr
aangegrepen, zijn allang gemi
goed geworden en behoren als
ware tot het geijkte materiaal.
We zijn gewend ze verwerkt aai
treffen bij Slauerhoff, bij Reve,
kennen hun invloedrijke geschf
schrijving in Mario Praz: The
mantic Agony. Fatale vrouw, mi:
dig-ontuchtige liefde', de schoonr
van de gruwelijkheid het is
reeds lang bekend. Toch moetd'
toegeven voor alle vijf verhalen
wonnen te zijn. Ze hebben iets m
een lezer van nu aan hun cliché'sH
pathetiek doet voorbijzien. 'Mod«
zijn ze niet, het zou onwaar zijn P
te suggereren. Maar historische j
terkunde zijn ze ook niet; waai*
zou Joyce en Co. ze anders nü
talen?
Joyce Co. Vijf verhalen uil
zwarte romantiek. Vertaald uit
Frans en ingeleid. Amsteri
Athenaeum-Polak Van Gei
237 blz. 25,— (ingebonden 31
Onmogelijkheid
Sinds 'René' 1802 is René, even
als Goethes Werther, uit de literatuur
niet meer weg te denken. In allerlei
vormen zijn figuren beschreven die
grondig in het leven teleurgesteld wa
ren geraakt, wier verlangens nimmer
ingelost werden, noch konden wor
den. Bij René krijgt de onmogelijk
heid gestalte in de onmogelijke lief
de. Anderen vieren de teugel en da
len af in nacht en duisternis, verlie
zen zich in perverse, gruwelijke, mis
dadige praktijken. Maar het zijn alle
maal manieren om, het leven tot de
bodem proevend, te ontdekken dat er
niets is dat het leven waard maakt
om geleefd te worden.
Waarom zo uitvoerig over een tekst
van zo Tang geleden? 'René' maakt
deel uit van een vijftal vertaalde ver
halen uit de zogenaamde zwarte Ro
mantiek. Het schrijverscollectief
Joyce en Co., in de personen van
Geerten Jan Maria Meijsing en Henk
Willem Zeevat, koos uit dit genre, dat
hen wel na aan het hart moet liggen.
Meijsing publiceerde enige tijd gele
den zijn lijvige, decadente roman 'Er-,
win', waarin heel wat naklank hoor
baar is van 19de eeuwse Romantiek.
Naast 'René', waarmee hun keus
aanvangt, vertaalden zij mijns in
ziens prachtig een heftig, vlijm
scherp, ongeremd hartstochtelijk
verhaal van Pétrus Borel: Champa
vert (1833). Voor Champavert bete
kent liefde 'haat, zuchten en kreten,
F. LULOFS. Nu gaet Reynaerde al
huten spele; over commentaar en
interpretatie. Amsterdam (Konin
ginneweg 164), Thespa, 1975. 292 blz.
(Amsterdamse smaldelen 3), 17,50.
Toen Hellinga in 1952 alle Reynaert-
bronnen van vóór 1500 diplomatisch
uitgaf, stelde hij een Qbmmentaar in
het vooruitzicht op het tekstmateri
aal. Die is nooit gekomen en het is
gezien de eisen waaraan een verant
woorde commentaar moet voldoen,
ook niet waarschijnlijk dat die er
ooit komt. Lulofs als filoloog voor
al bekend door zijn voortreffelijke
Beatrijs-editie heeft het geduld, de
liefde en vooral het vakmanschap
opgebracht om de versregels 1885-
2017 van dé Comburgse redactie (A)
van de Reynaert, ook in relatie tot de
overige redacties, te analyseren. Dit
boek is een onderzoeksverslag met
het doel te laten zien wat er allemaal
komt kijken voor nog maar een aan
zet tot de commentaar. Lulofs gaat
uitermate gedetailleerd te werk: hij
weegt woordbetekenissen tegen elkaar
(Advertentie)
Museum Amstelkring
Muziek bij kaarslicht
Carol Plantamura - sopraan
Jan Hulst viool
Marijke Verberne - cello
Kees de Wijs - clavecimbel
en orgel
Werken van Haydn, Beethoven, Handel,
Milhaud en Thomas.
Zondag 22 februari om 20.30, tel. 020-
246604
af, onderzoekt het gedrag
kopiisten, verruimt de context tol
hele Reynaert en tot de middeleeu|
denk- en leefwereld, etc. Zij
kenning staat vol met vragen,
weer nieuw onderzoek noodzak»
maken. Het is alles uitzonderlijk
muierend en veel betekenisvi
dan een proeve van commentaar.! j
leggen we immers de weg af
voert naar de commentaar, we wol
ingepalmd door Reynaert
door een filoloog die van zijn vakj
avontuur weet te maken. Tot slot
register op personen en zaken enj
op behandelde plaatsen in de
naert. T.
Bamber Gascoigne. Tikker rf®
(vert. door Cees Nooteboom;*"
Pauline Martin). Erven Thor"
Rap, Amsterdam. 66 blz.
'15~ n
In de vorm van een fabel over fa»cl
ten geeft de Engelse schrijver Bfcvi
ber Gascoigne een visie op het m
gieuze denken van de mens. D#b
zanten vinden allerlei antwooi
op de vraag hoe het mogelijk is
de Mens in de Lente de faza
liefderijk verzorgt, maar dat in
zelfde Mens in de Herfst de faza
afschiet. Sommige fazanten gel J!
dat zij na de dood een Pauw zi
worden, andere zien de Mens al:
volkomen cynisch wezen dat fa
ten juist grootbrengt om hen te w
nen afschieten. Tikker Khan e
wel weet«de wrekende Mens te v
staan door tijdens de jachtparti a«
weg te vliegen, maar naar de ife
toe te lopen. Hij wordt niet ne£e]
schoten en heet vanaf dat moiter
„de fazant die met de Mens gel aj
heeft". Automatisch wordt hij ri,
de fazantenleider en als een
leidt hij het fazantenvolk tijden:
grote optocht in de richting val e'
Grote Huis van de Mens.
ttt
PA