Het oeuvre van Agatha Christie
is nog lang niet gedateerd
I -
Verhalen over
sta
lmensen van nu
Morellet:
kunstenaar
moet
spelleider
zijn
JPnMjl31v/2B
ZATERDAG 17 JANUAR11976
KUNST
TROUW/KWARTET 11
door Pieter Terpstra
Dit weekeinde zullen velen, die dat
eerst helemaal niet van plan wa
ren, zich zetten tot het lezen van de
avonturen van Hercule Poirot en
Miss Marple, de bekendste schep
pingen van de op 85-jarige leeftijd
overleden Engelse detective
schrijfster Agatha Christie. De
dood van een bekende auteur
brengt gewoonlijk een plotselinge
stijging in de vraag naar z'n werk
met zich mee. Ik herinner me, dat
op 22 juni 1964. nog geen half uur
nadat radio en televisie het overlij
den van Havank hadden gemeld,
velen naar de stationskiosken gin
gen om daar één of meer van z'n
boeken te kopen.
Vorig jaar werden weer miljoenen boe
ken van Christie, in allerlei talen, ver
kocht. De totale oplage van de tachtig
titels wordt geschat op 350 miljoen
exemplaren. We kunnen verwachten
dat er, zeker in de eerste jaren na haar
dood, nog vele nieuwe drukken zullen
worden opgelegd. De vraag rijst waar
om een oeuvre, dat in een periode van
meer dan zestig jaar tot stand kwam,
nog steeds zo populair is. Hoe lang deze
periode ook is, de schrijfster heeft zich
zelf nauwelijks vernieuwd. Vrijwel al
haar verhalen zijn toegespitst op de
vraag wie de dader (of daderes) is, ter
wijl in onze tijd de „Who has done it"-
detective vaak als wat verouderd
wordt gezien. Het is geen schande meer
als een detectiveschrijver pas in het
laatst van z'n verhaal met de dader op
de proppen komt, zodat de lezer geen
enkele mogelijkheid heeft gehad om te
raden wie de misdaad heeft begaan.
Het verrassende element in de laatste
bladzijden ontbreekt. De ergernis, dat
de lezer door deduceren en combine
ren (zcals de door Ivans geschapen
Geoffrey Gill dat noemde) tóch de da
der niet kon aanwijzen omdat er nét
nog een paar bijzonderheden werden
verzwegen, eveneens. Overigens wordt
het een auteur dikwijls óók weer kwa
lijk genomen als de intelligente lezer
wél de oplossing van het mysterie kan
vinden.
Nostalgie
In onze tijd, met aan de ene kant be
langstelling voor de science fiction,
waarin het niet bestaanbare boeit, en
aan de andere kant een groeiende
waardering voor het koel geschreven
en op mogelijkheden gebaseerde poli
tieverhaal, zou het genre van Agatha
Christie eigenlijk niet meer aan moe
ten slaan. Maar het is ook bepaald niet
alleen de nostalgie, die tot het tegen
deel leidt. Natuurlijk, voor velen beho
ren boeken van Christie tot de jeugdher
inneringen, zoals in Nederland ook
die van Ivans, die de.laatste tijd, ont
daan van overbodige uitweidingen,
met succes herdrukt worden. Wat bij
Christie en, zij het in veel mindere
mate, bij Ivans blijft boeien is vooral
het geraffineerde plot. Kleine bijzon
derheden, die de lezer ontgaan, blijken
aan het eind van het boek de bouwstof
fen te zijn geweest voor de bewijsvoe
ring van de speurder. Alles klopt tot in
de finessesals men het eenmaal
wéét. Ik neem aan dat vooral de intelli
gente compositie van het verhaal, de
verrassende en later toch duidelijk ver
klaarbare wendingen en het aanwezig
blijven van de spanning tot de laatste
bladzijde het succes bepalen van Aga
tha Christies boeken. En dat ook nog
lang zullen blijven doen, ook in tijd
waarin hard-boiled en met veel sex op
geluisterde misdaadverhalen een grote
markt veroveren.
Onwaarschijnlijk
Dat ik zoeven enkele malen Agatha
Christie en Ivans in één adem noemde
betekent-niet, dat laatstgenoemde de
kwaliteiten van de Engelse schrijfster
ook maar zou hebben benaderd. Toch
is er nóg een overeenkomst in hun
werk. Ze situeren hun boeken in vrij
normale omstandigheden, maar in hun
ijver om de plots ingenieus en de ver
halen spannend te maken nemen ze het
met de waarschijnlijkheid niet zo
nauw.
Het eerste boek van Christie, dat ik als
jongen van een jaar of vijftien met
rode oortjes las was „Het ABC-myste-
rie". Ik heb het nadien nooit weer in
handen gehad, maar ik herinner me
dat het ging over een reeks moorden,
waarvan achtereenvolgens een zekere
A.A. te A., een B.B. te B. en een C.C. te
C. de slachtoffers werden. Ik weet niet
meer precies hoe ver Agatha Christie
in het alfabet gekomen is, maar als ik
het wél heb volgde de moordenaar deze
methode om de speciale aandacht van
de moord op een zekere D.D. te D. af te
leiden. Het is me bijgebleven als een
prachtig verhaal, maar enigszins kri
tisch bezien is de onwaarschijnlijkheid
toch wel storend. Datzelfde geldt voor
het verder zo voortreffelijke „Tien klei
ne negertjes". Ik geloof overigens dat
in deze tijd, waarin de duidelijke on- -
waarschijnlijkheid van het science fic-
tion-verhaal en de waarschijnlijkheid
van de sobere politieroman beide door
grote groepen lezers worden gewaar
deerd (de anti-held doet het overigens
ook nog wel een beetje) het werk van
Christie zijn plaats wel blijft behou
den.
Achtergronden
Christie heeft zich, in tegenstelling tot
verscheidene hedendaagse detective
schrijvers, niet veel bekommerd over
de psychologische achtergronden van
haar verhalen. Niet, dat de psychologi
sche versiering vandaag de dag altijd
zo geslaagd is. Sinds we Simenons Mai-
gret met z'n gewoonten, hebbelijkhe
den en voorkeur voor dranken en spij
zen zo door en door kennen, ontmoeten
we in de detectiveliteratuur steeds
meer speurders met allerlei gewoonte-
tjes, huiselijke omstandigheidjes én da
gelijkse beslommeringetjes. Christies
Poirot daarentegen is niet meer dan
een met humor beschreven speurder
met een aantal Stereotiepe uitspraken'
en gewoonten; misschien komt haar
Miss Marple nog nét iets menselijker
over. Liefdesverhoudingen hebben in
de boeken van Christie vrijwel altijd
alleen maar een functie in de misdaad
geschiedenis en ze worden nooit met
verve beschreven. Speciaal voor haar
zouden de woorden van Dashiell Ham-
mett geschreven kunnen zijn: „Het
gaat er om een misdadiger voor het ge
recht te brengen en niet om een hope
loos verliefd stelletje naar het altaar te
leiden".
Wel, Agatha Christie heeft in haar boe
ken zeker meer dan honderd misdadi
gers voor het gerecht gebracht en daar
haar miljoenen lezers mee geboeid. Het
is haar er niet om te doen geweest, sa
distische of seksuele gevoelens te prik
kelen en het is even onwaarschijnlijk
dat zij mensen op het pad van de mis-
Agatha Christie
daad heeft gebracht als dat ze ze op
warmde voor een seksuele belevenis.
Ze heeft laten zien dat het kwaad
(soms) gestraft wordt, niet braafjes,
maar zó dat de lezer er naast het krij
gen van voldoening ook nog plezier aan
beleefde en z'n hersens kon inspannen.
De vraag of haar werk nog in deze tijd
past is eigenlijk overbodig; de lezers
zullen die zélf beantwoorden. Het zal
tot in lengte van jaren onmogelijk zijn
over misdaadlectuur te schrijven en te
praten zonder haar naam te noemen.
door Ad Zuiderent
Verhalen of romans gaan in het algemeen over mensen, over wat mensen
doen, denken, voelen, verwachten, zich herinneren, vergeten enzovoort
Toch komt men in een roman of verhaal geen mensen tegen. Wat wij in het
dagelijks leven „mensen" noemen, zijn in de literatuur „karakters, perso
nages, romanfiguren, typen" enzovoort. Een schrijver vermeldt over deze
figuren alleen datgene wat voor zijn verhaal van belang is.
En de lezer is hieraan gewend: hij leest
niet over mensen, maar over een bepaald
soort mensen zoals dat in verhalen
voorkomt. Als er in onze naaste omge
ving een moord wordt gepleegd, reage-
yen wij onthutst, bedroefd, woedend,
verward. Als er in een boek een moord
wordt gepleegd, is onze reactie eerder
die van: nu wordt het spannend. De
vermoorde is immers geen mens, maar
een romanfiguur. Voor het verloop van
het verhaal is het daarom verder niet
nodig hem nog te betreuren en te begra
ven.
„Ouders van nu"
Het boek naar aanleiding waarvan ik
deze gedachten over romanfiguren op
papier zet, is de verhalenbundel „Ouders
van nu" van Jan Donkers. De titel is een
duidelijke verwijzing naar het gelijk
namige maandblad dat zich bezighoudt
met problemen als „Met baby's op va
kantie", „Denken begint met je lijfje" of
,Wat heeft straf voor zin?" een blad dus
dat informatie geeft over het leven met
jonge kinderen. Met deze informatie kan
de lezer iets doen. De informatie die
Donkers in zijn verhalen geeft, heeft
echter niet tot doel dat de lezers er iets
„mee gaan doen. Zij vormt een beschrij
ving van personages in een bepaald mi
lieu, die heel sterk lijken op mensen die
.wij regelmatig ontmoeten.
Het titelverhaal bijvoorbeeld gaat over
een gescheiden paar dat hun al maanden
in het ziekenhuis liggende zoontje op
zoekt. Het is voor het eerst sinds tijden
dat zij allebei tegelijk op het bezoekuur
komen. Voor de verpleegster is dat een
aanleiding om extra positief over hun
kind te praten. Het gezamenlijke bezoek
is echter geen afspraak. De vrouw is al
leen maar op het bezoekuur van de man
gekomen, omdat zij geld van hem wil
hebben. De joelerige reactie van de ver
pleegster draagt daardoor niet bij tot
een prettige stemming, zoals zij mis
schien gehoopt had, maar vormt een
contrast met de stemming waarin de
twee zich bevinden. Na het bezoek gaan
beiden naar een café, waarna zij met
ruzie uit elkaar gaan. Net zoals bij bo
vengenoemd voorbeeld van een literaire
moord, kan de lezer met meelevende
reacties slecht uit de voeten. Deze twee
verhaalfiguren zijn immers niet te hel
pen, niet tot elkaar te brengen; de lezer
kan aan de situatie van hun kind hele
maal niets doen. Hij zit maar een beetje,
neemt kennis van wat Donkers te ver
tellen heeft, en gaat over tot de orde van
de dag.
In dat opzicht lijkt hij trouwens op ver
schillende personages in Donkers' ver
halen: zij schikken zich meestel in het
onvermijdelijke door bijvoorbeeld iets
anders te gaan do.en dan waar ze aan
bezig waren. De hoofdpersoon in „Een
kinderachtige vent" is zo iemand. Zijn
vrouw is er, na zich uitgebreid te hebben
opgemaakt, vandoor gegaan. De man
probeert haar door zwartgallige opmer
kingen thuis te houden, maar als dat niet
lukt, gaat hij maar plannen maken voor
de komende dagen, 's Nachts komen de
tranen, niet doordat hij aan zijn vrouw
denkt, maar doordat hij tegen zijn kat
gaat praten. Ook de journalist in „In
plaats van een brief" is zo'n man die niet
ingrijpt, maar de zaken op hun beloop
laat. Als hij in Amerika een verkie
zingscampagne volgt, ontmoet hij een
oude schoolvriend, wiens vróuw zich
beklaagt over diens bruutheid. De jour
nalist belooft de vrouw dat hij haar man
zal schrijven, maar hij doet het niet. In
zijn werk is hij ook zo. Hij interviewt
een bankierstèr die Nixon wil voordra
gen voor de Vredesprijs. De cassette met
het interview raakt hij kwijt, maar daar
schijnt hij zich verder niet .druk om te
maken.
Jan Donkers
Wil tot ingrijpen
Pas in de laatste twee van de zes
verhalen breekt iets door van een wil tot
ingrijpen in de gebeurtenissen. In het
genoemde „Ouders van nu" komt dat
met name door het feit dat de man
onaangenaam verrast is zijn vrouw
weer te ontmoeten. Dit leidt er uitein
delijk toe dat ze met een fikse ruzie uit
elkaar gaan. En de hoofdpersoon in het
slotverhaal, „In het voetspoor van A. den
Doolaard", breekt bewust met de sleur
waarin hij leefde. In het begin van het
verhaal deelt hij ons mee: „Zo drong het
tot me door dat ik nog nooit van mijn
leven een werkelijke beslissing had ge
nomen, een beslissing die ook maar in
enige waarneembare mate de loop van
mijn bestaan had beïnvloed. Alles was
me aangewaaid en al dan niet weer af
genomen, in alles had ik me min of meer
geschikt zonder dat er van een wilshan-
deling sprake was geweest." Hij besluit
dan ontslag te nemen als wetenschap
pelijk medewerker, en op zdek te gaan
naar een Joegoslavisch meisje dat hij
jaren terug had ontmoet en van wie hij
nu een foto meende te vinden in een
soft-porno album.
Het verhaal verloopt verder in het
voetspoor van A. den Doolaard/ Net als
deze schrijver in veel van zijn werk gaat
Jan, de hoofdpersoon, naar Joegoslavië.
Net als in veel werk van de vitalist Den
Doolaard speelt voor Jan één moment
uit het verleden waarop hij intens ge
leefd heeft, een belangrijke rol.
Maar uiteindelijk blijkt Jan geen per
sonage van Den Doolaard te zijn, maar
var. Jan Donkers. Als hij namelijk na
veelvuldig proberen het meisje eindelijk
ontmoet, komt hij niet verder dan haar
huisdeur. Hij schikt zich hierin en gaat
weer terug naar Nederland.
In sommige verhalen, maar het sterkst
in „Over Neckheim",.creëert Donkers
een sfeer die doet denken aan de sfeer in
het werk van de Amerikaanse schrijver
F. Scott Fitzgerald. Er zit een neiging in
naar het depressieve, het ontmoedigde,
maar de sfeer blijft die van het intellec
tueel-artistieke milieu waarin men weet
te leven zonder dat anderen merken wat
je echt beweegt
Spanning
Omdat „Ovet* Neckheim" bij voorpubli-
katie in -„De Revisor" „Niet verder ver
tellen" heette, zal ik over de inhoud niets
zeggen. Een dergelijk verhaal, waarin
een onthulling aan het einde de span
ning breekt, valt bij herlezing vaak te
gen. Donkers werkt echter langs zorg
vuldige omwegen naar het verbreken
van de spanning toe, waardoor de lezer
overladen wordt met sfeer- en milieu
aanduidingen die ook de tweede keer. de
moeite waard zijn.
Het enige verhaal waarin niet de ver
houding tussen 'mannen en vrouwen
centraal staat, is „Lijnen in het land",
een verhaal over de handel in hasj. In de
beschrijving van het milieu en de type
ring van personages toont Donkers zich
ook hierin sterk. Alleen komt in dit ver
haal het duidelijkst aan het licht wat ik
ook bij het lezen van de andere verhalen
al vermoedde: Donkers is iemand die
uitstekend kan starten, maar die moeite
heeft met het vinden van een bevredi
gend en overtuigend slot.
Verschillende verhalen eindigen met
veralgemenende zinnen, waarin afstand
wordt genomen tot het anekdotische
karakter van het verhaal. „Een kinder
achtige vent" eindigt met: „En dan te
bedenken dat het wel vaker zo gaat!" De
slotzin van „Lijnen in het land" luidt:
„Het maakte alles er niet eenvoudiger
op." Die van .Ouders van Nu': „Ik moet
nu toch werkelijk proberen mijn hoofd
er enigszins bij te houden." Alle drie zijn
het zinnen die een soort voortzetting van
het verhaal in het hoofd van de lezer
suggererert en die daarmee verdoezelen
dat het eind wat afgeraffeld is. Het zijn
echter ook alle drie zinnen waarmee Jan
Donkers aangeeft dat zijn verhalen over
mensen gaan die sterk lijken op mensen
die wij dagelijks kunnen ontmoeten.
Jan Donkers. Ouders van Nu. Verhalen.
De Harmonie, Amsterdam. 125 blz. Prijs
14.50.
door G. Kruis
DEN HAAG - Francois Morellet - wiens werken tot 21 januari te zien zijn
in de Galerie M Den Haag, Paviljoensgracht 68 - heeft altijd bijzonder veel
belangstelling gehad voor het spel. Maar het zijn, zo benadrukte hij het zelf
eens, vooral de spelrègels, die hem intens boeien. Hij speelt met lijn-, vorm
en lichtstructuren, maar bij dat alles wijkt hij niet van de gestelde regels af.
Een van de belangrijkste: zijn totale afrekening met de intuitieve composi
tie.
Duidelijke voorbeelden daarvan te over*
in Morellets uitgebreide oeuvre. Hij
maakte bijvoorbeeld een groep wille
keurige verdelingen van 40.000 vier
kantjes „volgens de - even en oneven
nummers uit een telefoonboek" en hij
schilderde eens, dat was in de late vijf
tiger jaren, 3200 vierkantjes op een doek
van 320 x 160 cm, en verder ingewikkel
de rasters, zesdubbel soms, van dikke of
dunne lijnen, van ijzerdraad op hout,
parallelle lijnen, streepjes in graden
verdelingen, kleuren verdeelde hij in
percentages.
Soms kwamen daar fijn-esthetische
dingen uit, zoals zijn „bol-rasters",
stoere dingen, mooi en vanzelfsprekend
van lijn en vorm. Maar daar was het
Morellet niet om begonnen: toen hij deze
„Sphèretrames" maakte zag hij al spoe
dig het „gevaar" dat er mooie commer
ciële dingen zouden ontstaan en dus
„ben ik ijlings van het enigszins kostba
re materiaal afgestapt en overgegaan op
het directe licht, vooral neon-licht."
Spelen
Het publiek kan daar meermalen zelf
mee spelen. Want, stelt Morellet, de rol
van de beroepskunstenaars in de ideale
maatschappij zou beperkt moeten blij
ven tot die van „spelleiders", die de
mensen tot creativiteit moeten brengen.
Dat is volgens hem: de sociale functie.
En een kunst, die individuele of metafy
sische boodschappen wil opdringen,
noemt hij a-sociaal...
Maar goed, toch ben je geboeid op zo'n
tentoonstelling, veel aardige vondsten,
een pretentieloos spel, vaak plezierig om
naar te kijken. Maar, aldus Max Imdahl
in de begeleidende folder, Morellet
beoogde met zijn artistieke problema-
tiek het waarnemingsvermogen van de
beschouwer te scherpen. Thuis meer
JjiiÉlilIsi 4
Rïiiiiiafiiiiliiliirfa'
ïiiiiilir
iiiiiiiiiiiir
PIUIM
■"iiiifcii
wiltune j
eiiiiüiiN
Bol-raster, 1962, aluminium
uitspraken van Imdahl (over Morellet)
opgezocht. Deze „verduidelijking" oVer
een van zijn composities gevonden: „dat
een rationeel te herkennen superpositie
van identieke interatieve systemen
(metaalrasters) een irrationeel totaal
beeld doet ontstaan. Tegenover deze po-
lyvalenties die aan de waarneming als
zodanig hoge eisen stellen, verliest de
vraag naar de concreet unieke waarde
van de schilderij, d.w.z. naar het door de
kunstenaar zelf gemaakte origineel, veel
van haar betekenis. De anonimiteit van
de beeldelementen die elke individuele
picturale stijl uitsluit, is zonder meer
duidelijk."
Deze tekst zal dat voor velen niet zijn. 't
Is op z'n zachtst gezegd een nogal elitaire
benadering van het „spel"-probleem.
Zou het niet veel praktischer zijn, vraag
je je wel eens af, als die „spelleiders" van.
nu zich eens wat meer bezig hielden met.
de'vragende mens van vandaag in plaats
van met de nog wat duister spelende
mens van morgen?