Edvard Munch: schilderen is voor als een ziekte mij Literatuur en overheid in Zuid-Afrika Op de tast naar Eden ti; 'ERDAG 27 DECEMBER 1975 KUNST TROUW/KWARTET elkens als je op de en of an- ere manier geconfronteerd ordt met het werk van de v< oorse kunstenaar Edvard unch nu met niet minder an elf werken vertegenwoor- igd op de grote tentoonstel- ng „Het Symbolisme in Eu- Dpa", tot 12 januari in het ïuseum Boymans-Van Beu- ingen in Rotterdam ver aas je je erover, dat dit in ns land eigenlijk maar zo reinig bekendheid geniet. ijn naam is bij het publiek nooit en begrip geworden, zo'n begrip ,v. als Picasso, of, om dichter bij uis te blijven, Karei Appel, kun- tenaars, die men kent, ook zon- Per hun kunst te kennen. Van lunch heeft men, buiten het b, ringetje van de hoe dan ook in- e wij den hoogstens eens gehoord Is over „een der grondleggers an het expressionisme." [rondlegger: dat doet altijd een eetje denken aan het stichten an een dynastie of een bedrijf, daan mensen, die 't koste wat 't bei ost hun ideeën aan anderen we- neien op te leggen, overheersende, 1 terk naar buiten tredende figu- en. Munch", aldus Herbert Read in ijn bekende boek „Moderne childerkunst", „die de meest do- linerende invloed uitoefende in ïheel Noord-Europa, was de teest geïsoleerde, de meest in chzelf gekeerde en de meest range van al deze melancholie- figuren. %a ij bezocht een enkele keer Pa- js en verbleef gedurende lange- perioden in Duitsland, maar ïografisch was hij een „outsi- er", zijn naaste verwanten wa- gi ai geesten als Kierkegaard, trindberg, Ibsen en Nietsche". Een geïsoleerde en in zichzelf ekeerde outsider, die toch een rote invloed uitoefende op de r unst van zijn en onze tijd. Geen lichter van een school, wèl een lan, die met zijn werk zijn mede- lensen schokkend wilde overtui- en. Hij werkte altijd. Om een in- B. ruk te geven van zijn produkti- iteit: bij zijn overlijden (in 1944) et Munch de stad Oslo zijn gehe- werk na dat wil zeggen het rerk dat hij toen nog in eigen be lt had meer dan 1000 schilde- ijen, 154.000 bladen grafiek, 4500 quarellen en tekeningen en zes culpturen. (In Nederland is Boy- ïans-Van Beuningen het enige ïuseum dat een schilderij van lunch bezit). floedgolf lunch móést, hij kon er niet on- leruit. Zelf schreef hij dat schil leren voor hem als een ziekte, als en roes was. Een ziekte, waai- hij liet van af wilde, een roes, die hij liet kon missen. Hij las nu en dan rel wat, hield van muziek en ging f en toé naai' het theater maar vlug moest ik weer naar tuis, naar mijn schildersezel k loop meest rond en wacht tot ik in in schilderen krijg. Ik kan het iet uithouden ver weg te zijn van iutskool en penselen. Wanneer vloedgolf mij meesleurt, moet weten, dat houtskool en pense- klaar liggen". kan me voorstellen, dat als je werk van Munch niet kent, dit les wat opgeschroefd en thea- moet klinken. Maar je hebt •t meer dan die paar werken, ie nu in Boymans te zien zijn, ig om te ervaren dat het zo ge- moet zijn. vloedgolf van gedachten 'erspoelde hem en hij trachtte ie in beelden weer te geven. En iet alleen in beelden, óók in voorden. Edvard Munchs kunst vilde zuiver „mededeling" zijn: Gc Edvard Munch: 'Melancholie' olie op doek, 1894-95 door G. Kruis al leefde hij geïsoleerd, al was hij in zichzelf gekeerd, zijn kunst was bedoeld als wezenlijke com municatie. Want, zei hij zelf, in principe ont staat de kunst uit de behoefte van de mens zich aan de ander ken baar te maken. En omdat hij dat zo duidelijk en helder mogelijk wilde doen, gaf hij op de achter kant of naast zijn tekeningen dik wijls een. wat hij noemde, vinger wijzing in welke richting hij ge dacht had. Geen verklaring „het schilde rij uitleggen is onmogelijk, dat is het juist: men kan het op geen an dere wijze verklaren dan op de manier waarop het is geschil derd" maar een omschrijving, zou je kunnen zeggen, van de ge voelens die hem tot uitbeelden dreven. Dat waren niet zomaar opkomen de ideeën. Jarenlang soms was hij met eenzelfde thema bezig. „Het zieke kind" is daarvan wel een van de meest ontroerende voorbeelden. Met dit onderwerp, zo durf je het eigenlijk nauwe-* lijks noemen, heeft hij zich van 1895 tot 1906 beziggehouden, te keningen, een reeks schilderijen, een paar etsen, een litho. Eerste indruk „Het werd een goed schilderij," schreef hij over het eerste doek, „maar niet precies wat ik wilde schilderen. Ik schilderde het in de loop van de jaren meerdere ke ren, veegde het dan weer uit en probeerde steeds opnieuw mijn eerste indruk te vangen: de bleke, doorzichtige huid de bevende mond de sidderende handen." Een ontstellende visie, dat tragi sche profiel dat smalle neusje, die diepliggende, donker-omrande ogen, de smartelijke mond, het warrige, doffe haar. Eén en al trieste onherroepelijkheid, dit meisje wordt niet beter, dat is hartverscheurend en wanhopig duidelijk. Geen wonder dat dit brok pure waarachtigheid opzien baarde in een tijd dat vele kunstenaars te dere zieke meisjes met knappe smoeltjes schilderden. „Geen schilderij," schreef Munch, „heeft in Noorwegen zo veel ergernis gewekt als „Het zie ke kind". Toen ik op de dag van de opening de zaal binnen ging waar het hing. stonden de men sen in dichte drommen voor het schilderij. Men hoorde ge schreeuw en gelach. En dat is toch nog maar goed zeventig jaar geleden Andere thema's, de wanhoop, de schreeuw: „Ik liep met twee vrienden over een weg toen de zon onderging. De lucht werd plotseling bloedrood (doorge streept: ik voelde een waas van weemoed, een knagende droef heid onder mijn hart). Ik bleef staan, leunde tegen het hek, ten dode vermoeid, over -het zwarte fjord en over de stad zag ik bloed en vurige tongen. Mijn vrienden liepen verder, ik bleef achter, be vend van angst en ik voelde een grote, eindeloze schreeuw door de rtatuur gaan." een unieke manifestatie vol pracht en praal, vol daverend ui terlijk (technisch) vertoon, over laden door decadente schoon heid, broeierig, egoïstisch, gekun steld, vaak onmachtig waar het echte zeggingskracht betreft, springt een figuur als Edvard Munch er nadrukkelijk uit. Want hij is een van die zeldzame kunstenaars, waarvan je bij ieder van zijn werken voelt, dat het een onderdeel is van een levenslange worsteling. Geen zoeken naar nieuwe vor men, met bedoeld als nieuwe stroming, maar een afspiegeling van een diep-menselijk pogen om het leven, dat wonderlijke en on-* begrijpelijke, tegelijk angstige, gelukkige en wrede leven, in al zijn facetten te benaderen en te betrappen. Jeugd op doek, 1894-95 Munchs kunst is voor een groot deel ook bepaald door diep-in- grijpende gebeurtenissen tijdens zijn jeugd. „In mijn ouderlijk huis heersten ziekte en dood. Het leed, dat ik daar meemaakte, heb ik nooit kunnen overwinnen." Toen hij vijf jaar oud was, in 1886, overleed zijn moeder, negen jaar daarna een oudere zuster, beiden aan tuberculose. Door de werkkring van zijn va der, een militair en armenarts, kwam hij al vroeg in contact met veel mensonterende ellende. Ja ren en jaren later kwam dat alles dan plotseling weer naar boven in zijn werk. Verhevigde beelden van het leven zélf, één cyclus, dooreenlopend, liefde, dood, eenzaamheid, wan hoop, jaloezie, ziekte, wellust, er felijkheid, hoop, angst en, tel kens oplichtend, soms wat kleur rijke vreugde, een vleug ontroe rende schoonheid. Uniek Juist op een tentoonstelling als „Het Symbolisme in Europa", door Hans Ester In de week van 7 tot 12 juli 1975 werden in Zuid-Afrika twee bijeenkomsten gehouden, die beide ge richt waren op de plaats van Afrikaans (Zuidafrikaans) in de Zuidafrikaanse samenleving. In Paarl kwamen de leden van de „Federasie van Afrikaanse Kultuurverenigings" samen, om vastte stellen, dat het gebruik van Afrikaans in handel en industrie, vooral in de stedelijke gebieden van Johannesburg (Witwatersrand), Kaapstad en Durban voortdurend minder en onzuiverder werd. Er werd te Paarl opgeroepen tot meer zelfbewustzijn (taalbewust zijn) onder de Afrikaanstaligen, om de veroverde positie van een door de meerderheid (60%) der van oorsprong Europese bevolking ge sproken taal te verdedigen tegen de aantrekkingskracht van het Er£ gels. Paarl was bewust gekozen. Dit was immers de plaats, waar op 14 au gustus 1875 in het huis van Gideon Malherbe aan de Pastorielaan het „Genootskap van Regte Afrika ners" was opgericht. Op 10 oktober 1975 zou daar in het kader van de eeuwfeestviering van Afrikaans door de premier B. J. Vorster het „Afrikaanse Taalmo nument" worden onthuld. Aan de uitspraken, die in juli en oktober te Paarl zijn gedaan, ligt de vooron derstelling ten grondslag, dat de identiteit van de Afrikaner vanuit zijn taal gedefinieerd wordt. De taal is het meest wezenlijke on derscheidingsteken, dat met gods dienst en geschiedenis een on scheidbaar geheel vormt. Dat de Afrikaanse taal bleef bestaan, is voor de Afrikaner een teken, dat de zingever van de geschiedenis daarin werkzaam is geweest. Dit bewustzijn heeft de blik van de Afrikaner naar het verleden ge richt en verwacht vandaag nog een vergelijkbaar zicht op de werke lijkheid van de schrijver, die in poëzie en proza scheppend met de taal omgaat. Vanzelfsprekend heeft de traditio nele functie van de Afrikaanse schrijver, dienstbaar te zijn aan zijn volksgemeenschap, haar oor sprong in de emancipatiestrijd van na 1875, die juist door dichters, met de taal als wapen en als eerste doelstelling, werd gevoerd. Censuur Dat ondergeschiktheid aan de lite- rair-ethische-nationale verlangens van de Afrikaanstalige gemeen schap niet meer vanzelf spreekt, bewees de bijeenkomst, die in de tweede week van juli 1975 te Broederstroom, nabij Johannes burg, werd gehouden. Directe aanleiding tot deze bijeen komst van ongeveer dertig letter kundigen waren de negatieve uit spraak in het appèlproces tegen het verbod van André P. Brinks roman „Kennis van die aand" en het publikatieverbod voor de dichtbundel „Skryt" van Brevten Breytenbach (eigenlijk was dit een verspreidingsverbod) en voor het drama „Selle ou storie" van Pieter Uys. De twee laatstgenoemde verbods uitspraken vielen onder de nieuwe censuurbedeling, die daarom het centrale onderwerp van discussie te Broederstroom werd. Breytenbach: haat-liefde-verhouding. De vraag in Broederstroom was, wat de daar bijeengekomen, voor al de zgn. „Sestigerbeweging" ver tegenwoordigende schrijvers te genover de beperking van hun pu- blikatiemogelijkheden door de op 1 april 1975 in werking getreden „Wet op publikasies" konden stel len. Pijnlijke bijkomstigheid was de aanwezigheid van de schrijfster Anna M. Louw, die op de lijst van het „Direktoraat vir publikasies" voorkomt en dus eigenlijk de cen sor vertegenwoordigde. Met haar aanwezigheid verzoende het feit, dat haar nieuwste roman „Kroniek van Perdepoort" genoeg aanstootgevends bevat om voor beoordeling door het censuurli- chaam in aanmerking te komen. Omdat een kritisch standpunt te genover de nieuwe censuurwetge- ving niet goed bij één van de be staande culturele organisaties kon worden ondergebracht, besloot men in Broederstroom het „Afri kaanse Skrywersgilde" te stichten. De taal heeft binnen het kritisch concept van het „Skrywersgilde" een nieuwe functie gekregen. Zij dient los te worden gemaakt uit haar dienstbaarheid tegenover de gemeenschap van Afrikaanstali gen. Zij moet worden bevrijd van haar image, de taal van de opgeleg de wettelijke verordeningen, van de sedert 1948 regerende „Nasio- nale Party" te zijn. door R. L. K. Fokkema „Altijd zijn we met hetzelfde bezig, maar we doen het steeds net iets anders", aldus Jacob Groot in zijn Hollands dagboek dat hij schreef voor NRC/Handelsblad ten tijde van de verschijning van zijn derde bundel Op komst. Verblijf houdend in zijn geboortestreek Westfries land leest hij Engelse dichters als Shelley en Bla ke, ondergaat hij de bekoring van de Neoplatonist Plotinus, die zo'n grote invloed heeft uitgeoefend op de (Engelse) Romantiek. Jacob Groot: „Ruw gezegd beschrijft Plotinus het goddelijke als een licht of een weten dat, in fasen, steeds flauwer neergaat, maar in een mens nog voldoende aanwezig is om hem de gelegenheid te geven ertoe op te klimmen". De nieuwe bundel plonst de lezer aldus midden in een Romantische en Neoplatonistische gedachten- zee. De ziel in de gebruikelijke voorstelling van minnaar zoekt zijn Geliefde, de bron van alle le ven die zich voor kan doen als de Heer, het Godde lijke, het Licht, het Ene, waaruit de mens gevallen is. „Waar is een geliefde als de Heer", schrijft Groot in zijn bundel, of kon ik haar maar ergens vinden jou niet, want jij bent er al, maar de liefde, vóór haar val. Voor het bereiken van een staat die geschikt is voor mystieke ervaringen of voor het oproepen er van is concentratie nodig, afwending van 's we relds uiterlijkheden en zelfinkeer. Ook dit gebeurt in de bundel, maar niet zonder moeite: „het geeft mij absoluut niet vrij", zegt Groot. Het streven naar „witte paradijzen", naar Eden kost moeite zoals een zware plicht vereist. Er is lijden voor nodig, een berooid gevoel, een diepe val voordat het hart verlossing ten deel valt of ontferming of „een druppel van de verre graal die alles draagt", of voordat de ziel kan opstijgen „naar een verloren orde van het licht". In dit kader past ook het verlangen weer een kind te worden, dat, wijs geworden, een spontane blik op de wereld heeft behouden, dat ontgroeid is aan zijn infantiele stadium, maar niettemin zijn fris heid heeft behouden. Er is een constante drang naar vernieuwing, naar teerheid: „er komt geen einde aan dit kind en geen einde aan wie het ver horen". Paradox De bundel van Jacob Groot bevat dus allerlei ele menten die bekend zijn uit de literatuur in de meest ruime zin van het woord (de bijbel, Plato, Plotinus, de grote Romantici), een literatuur die een plaatsbepaling zoekt ten overstaan van alles wat niet-menselijk is. De paradox van de bundel ligt in „alles wat ik heb en het is er niet". Wie de bundel in dit traditionele kader leest, zal er geen moeite mee hebben en kan aan het invullen van de symboliek of apn de meerduidigheid ervan prettige uren beleven. Die prettige uren ontstaan mede doordat de lezer welhaast gedwongen is (opnieuw) in aanmerking te komen met de literatuur die al zo heel lang en zo heel goed bezig was met het bovennatuurlijke in harmonie te geraken. „Altijd zijn we met hetzelfde bezig", zegt Groot dan ook terecht. Even juist ver volgt hij: „maar we doen het steeds net iets an ders." Sluit de bundel wat zijn inhoudelijke kant aangaat zich aan bij een oeroude traditie, wat de formele kant betreft is die aansluiting er ook. Groot waardeert gedichten die „als webben zijn of borduursels: gepassioneerde redeneringen die de eerste regel aan de laatste knopen". Daarin slaagt hij meermalen ook zelf heel aardig. Voorts is dit poëzie die weer eens werk maakt van- het rijm, van lettergreeptelling, van verzorgde vormgeving, die soms trouwens wel eens wat lach wekkend wordt door de opzettelijke knulligheid. Over het algemeen bevat de bundel evenwel ge dichten, die meer naar inhoud dan naar vorm op merkelijk zijn in deze tijd. De Muze is welwillend geweest: nader mij nu, beland, wees op mijn handen in de vertrekken van mijn eigen nacht, opdat een vlam, al is het maar een sprank van de gewaagde zang en van de pracht van stiller klank zich aan mijn hart verpandt, en in mijn woorden brandt, want ik versmacht hier in de schrale winter van dit land, waar alles op het lenteteken wacht. Jacob Groot. Op komst. De Harmonie, Amster dam 1975.80 blz. 12,50. De censuurwetgeving, die in 1974 en 1975 dat aanviel, wat in vergelij king met de Engelstalige literatuur altijd was ontzien, namelijk pro- dukten van de „eigen" Afrikaanse letterkunde, heeft tot een andere kijk op Afrikaans geleid bij vooral de zogenaamde Kleurlingen. Afrikaans hoeft nu niet meer ge ïdentificeerd te worden met een be paalde politieke structuur. De Afrikaanse taal heeft laten zien, medium tot weerstand en vernieu wing te kunnen zijn. Reacties In Broederstroom waren vooral jonge schrijvers, als Chris Bar nard, André Brink, Wilma Stoc- kenström vertegenwoordigd, die in de jaren zestig en zeventig debu teerden. Dat één van hen, John Mi- les, eerst predikant wilde worden en toen de literatuur als uitings vorm koos, is veelzeggend. Hierin wordt de afstand van de jonge Afrikaanstalige intellectueel ten opzichte van traditionele religieuze en hiermee verweven politieke waarden zichtbaar. De reacties binnen de Afrikaanse pers op de conferentie te Broeder stroom waren vrijwel allemaal po sitief. Dit betreft niet alleen reac ties van afzonderlijke journalisten, maar ook redactioneel commen taar. De Afrikaanse zondagskrant „Rapport" (oplage: meer dan 500.000) schreef resumerend op 13 juli 1975: ,,'n Goeie saakhetnieluid rugtige uitspattighede nodig om hom te bevorder nie. Ons skrywers hét 'n goeie saak, en wat meer is, hulle het baie vriende, en potensië- le vriende, wat hulle sal help as hulle sal voortgaan om hul saak te stel soos hulle dié week op Broe derstroom gedoen het." Het perscommentaar op de bijeen komst van Broederstroom en op de door „Die Transvaler" in de week daarna georganiseerde con ferentie over letterkunde en cen suur was een bewijs voor de ont wikkeling van de Afrikaanstalige pers gedurende de afgelopen vijf ja^r. Daarvoor was een vergelijk bare, vrije opstelling onmogelijk geweest. De pers heeft zich een speelruimte van kritische afstand tegenover het regeringsbeleid van premier- Vorster weten te veroveren. Zij is niet meer spreekbuis, maar voelt' zich tot een zelfstandig waardeoor deel op politiek en ook literair ge bied geroepen. Dat dr Willem de Klerk, de man, die voor het eerst de termen „verkramp" en „verlig" gebruikte, hoofdredacteur van „Die Transvaler" werd, is de kwa-, liteit van de Afrikaanse journalis tiek ten goede gekomen. Verhard Een fel conflict tussen Afrikaans© schrijvers en „Nasionale" over heid is in juli uitgebleven. Die mo-, gelijkheid is echter na de veroor deling van Breytenbach tot 9 jaar gevangenisstraf op 26 november, groter geworden. Dat de standpunten de afgelopen maanden verhard zijn, blijkt uit de hCBdige schroom van uitgevers met betrekking tot nieuwe publikaties van controversiële schrijvers. Bu- ren-Uitgewers (Kaapstad) besloot b.v. het verslag van Breytenbachs bezoek in 1972 aan Zuid-Afrika, ,,'n Seisoen in die Paradys", niet uit te geven. Een groot gedeelte van dit verslag, waaruit Breyten bachs haat-lief de-verhouding te genover Zuid-Afrika blijkt, ver-- scheen als feuilleton in „Rapport". Een als traditioneel geldend schri j-* ver als Ernst van Heerden (geb. 1916) heeft in zijn dit jaar versche nen bundel „Tyd van verhuising" voor het eerst gedichten gepubli ceerd, die de beknotting door dei censuurwetgeving tot onderwerp hebben. De. ontwikkeling van de letterkun de is een duidelijke indicatie voor het afbrokkelen van de monolithi-j sche structuur van het Afrikaner-., dom. Wat de toekomstige ontwik keling van de letterkunde in Zuid-' Afrika zal zijn, zal voor een groot deel van de houding en de infor-: matie van de Afrikaanse pers af hangen. In een in augustus door de schrij ver van deze regels met Ernst van:. Heerden gehouden vraaggesprek? stelt deze dichter, dat er naar zijn mening een openlijk conflict tus sen de Afrikaanse schrijver en de regering van Zuid-Afrika bestaat. Ernst van Heerden twijfelt er niet aan, wie als overwinnaar uit de bus zal komen. Of dat inderdaad de letterkunde zal zijn, zal moeten blijken uit het lot van de nieuwe roman van André P. Brink, ,,'n Oomblik in die wind", die spoedig in een beperkte oplaag van 1000 exemplaren zal worden gedrukt. Dr J. Ester is wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Nijmegen. Van zijn hand ver schenen diverse publikaties over Zuidafrikaanse letterkunde. In ons blad van 20 september plaats ten wij een artikel van hem over* Honderd jaar Afrikaans.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1975 | | pagina 13