\rnoldo Schirinzi: 'Ik ben een vulkaan' )e bronzen bijl van Harm Steenzuker iliaan schrijft Nederlandse gedichten in Japanse haikoe-vorm 5 - PAGINA door JAC. LELSZ SCHEDE Het is geen {Idzaamheid dat dich- hun verzen in de trein jjven. Pierre Kemp bij- beeld, die ambtenaar de mijn Laura was en •lijks tussen Maastricht Eygelshoven forensde, acht-enrtwintig jaar al reizend gedichten hreven op minuscule noots. Dat Arnoldo rinzi uit Enschede re- ïatig tussen de rails ten schrijft op vodjes >t, is dus niet uniek, curieuzer is het dat de aan gedichten schrijft iet Nederlands en dan vijls in de vorm van de mse haikoe. Italianen praten niet al- met hun mond maar ook armen ep benen. Arnoldo rinzi is er zo een. Hij is van tong, trekt alle laden zijn bureau tegelijk open, en organist, die het volle wil laten horen, de' re- ers van zijn instrument, en dondert me met zijn ge- ten, een niet te stuiten la- room. Hij bekent in een (derende rechtschapen- 'Ik ben een vulkaan'. Nederlandse vrouw in- neert meer dan eens of ik hoofdpijn krijg, en die ngstelling ontroert me. s een echte Nederlandse. Arnoldo, als ik het zo zeggen, aan zuidelijk lerament teveel mocht len, compenseert zij met rdelijke nuchterheid. Zij is en blank, en toen de donkere Italiaan, die bereisd man is, haar voor eerst in Holland ontmoet te, was het liefde op het eer ste gezicht. Al jaren zijn ze nu eikaars complement. Zij komt uit Apeldoorn. Arnoldo vist uit zijn grenen bureau een roze krantje op. Kijf's Nieuwsblad, dat destijds in Apeldoorn verscheen. Op de voorpagina een trouwfoto van het tweetal. En een vriende lijk stukje met de kop 'Poly glot koos Apeldoornse schone'. Arnoldo Schirinzi woont nu met zijn vrouw en kinderen aan de rand van Enschede, in een nieuwbouwwijk, maar pal tegen het mooie Twentse landschap, waarvan hij zoveel is gaan houden. Zóveel, dat hij er een hele dichtbundel aan heeft gewijd. Hij is sociaal functionaris van het Italiaanse consulaat te Amsterdam, spe ciaal ten gerieve van de meer dan zesduizend Italianen, die in het oosten en noorden van Ne derland hun werk hebben. Een positie, die een grote dosis menselijkheid vraagt, en die bezit hij; het blijkt ook uit vele van zijn gedichten. Op de hak Een beminnelijk mens. Gebo ren op de hak van de Italiaan se laars. In het kleine dorp Santa Maria di Leuca, dat in een dal ligt, weggedoken tus sen twee heuvels. Gelegen ook tussen twee zeeën, de Ionische en de Adrlatische. Zover uit de koers liggend eigenlijk, dat het nog nauwelijks door toe risten is ontdekt. Arnoldo's ouders stierven jong. Toch kwam hij op het gymnasium in Brindisl terecht. En daarna op de universiteit te Bari. Hij studeerde medicijnen, maar gaf dat op. Voor talen had hij duidelijk een knobbel. Nu spreekt hij er een stuk of ze ven, waaronder Spaans, Portu gees, Pools en Nederlands. Ook kan hij wat overweg met Japans, hoewel hij de letterte kens niet kan lezen. Hij werd journalist op free lance-basis. Bereisde vele lan den in Europa, Noord-Afrlka, Zuid-Amerika, delen van Azië (Japan uiteraard ook). Schreef voor verschillende Italiaanse kranten, o.m. II Meridionale, die in de omgeving van Brin- disi verschijnt. Interviewde o.a. Albert Schweitzer, de we duwe van generaal Rommel en Sophia Loren. Ging als een wervelwind over de aardbol totdat hij in Nederland tot be daren kwam: amore, de lief de. Heeft nu een gezin, waar op hij dichtte: Bij de morgenstond Klemmende mond Trots in de schemering Mijn vrouw Een lokkig hoofdje Een lach Een lonkend lonk je M'n dochter Mariella Een koppig kopje lichte gang en vlug verstand Mijn jongen Gino Risico's Arnoldo Schirinzi is een dich ter. Er zijn mensen, bij wie alles wat ze aanraken goud wordt. Alles wat Arnoldo aan raakt, lijkt poëzie te worden. Lijkt, want wie in poëzie denkt, wie alles tot poëzie transformeert, loopt risico's. De poëzie (echte of quasi-) gaat over hem heersen, in- plaats van andersom. Arnoldo begint zich dat bewust te wor den. Hij heeft in drie jaar ma teriaal voor wel tien bundels bijeengebracht. Drie. vier bun dels zijn in Italië uitgegeven. 'Albe rosa e tramonti rossi' (Roze morgenstonden erl rode zonsondergangen) enz. Ze werden door zijn vrouw Loes geïllustreerd. Enkele bundels, eveneens in het Italiaans, staan op stapel, o.m. Luci d'Oriente' (Lichten uit het Oosten). Allemaal haikoe's, en het is waarschijnlijk voor het eerst dat zoiets in het Ita liaans gebeurt. Plannen voor bundels in andere talen zijn er ook. 'Maar', zegt Arnoldo, 'ik zal strenger moeten gaan se lecteren'. Dat is verstandig. Lang niet elk gedicht is een gedicht. Maar als we dat van zijn pro- duktie aftrekken, blijft er nog een groot aantal werkelijke gedichten over. Waarbij, wat zijn Nederlandse gedichten betreft, opvalt hoe feilloos hij onze taal hanteert. Zelfs heeft hij kans gezien enkele gedich ten in het Twentse dialect te schrijven. Zijn inlevingsver mogen is weergaloos. Hij on derkent de Twentse volksaard beter dan vele Nederlanders. Zelfs de verschillen in karak ter tussen de bewoners van de onderscheiden plaatsen in dit gewest weet hij soms raak te typeren. Van de Twentenaar in het algemeen zegt hij 'n Gesloten Tubant Boerenhumor - allures Wijze gezegden Ontroeringen Waarom de Italiaan zo vaak de Japanse Haikoe-vorm (drie regels, resp. vijf, zeven en vijf lettergrepen) hanteert? Om dat deze dichtvorm zich bij uitstek leent om daarin aan in drukken, waarnemingen, noem het in sommige gevallen ont roeringen, gestalte te geven. Maar dat niet alleen. Arnoldo: 'Ik ben dol op Japan. Het land, de geschiedenis, zijn tradities, de cultuur. De literatuur van Japan is hier veel te weinig bekend'. Hij kent de Japanse dichters, althans vele. Trou wens, ook de namen van de vijftigers in Nederland schudt hij achteloos uit zijn mouw. Polet. Kouwenaar, Lucebert enz. Van de zestigers en de zeventigers weet hij ook het een en ander. Sommige oudere dichters spreken hem erg aan, Bertus Aafjes bijvoorbeeld. Diens 'Een voetreis naar Ro me' vindt hij prachtig. Aafjes las op zijn beurt Arnoldo's Nederlandse bundel, die vol staat met haikoe's. Aafjes schreef hem een briefkaart: 'Ik ben verrast door Uw Twentse Impressies'. Zoals gezegd, schrijft Arnol do Schirinzi zijn gedichten vaak in de trein, althans in concept. Maar hij doet ook veel inspiratie op als hij fietst. En hij fietst dikwijls door het Twentse landschap. Bossen, essen, boerderijen en vooral de mensen fascineren hem. Fietsend heeft hij het gewest verkend. En hij weet nu van landbouw en textiel, van folk lore en FC Twente, kortom van de hoed en van de rand. In zijn bundel Twentse Impres sies', eenvoudig maar fijntjes geïllustreerd door zijn buur man, de kunstenaar Anton Reuvers, kan men het alle maal lezen. We drukten al een karakteristiek van de Twen tenaren af. In een andere hal koe noemt hij ze fiere zonen der vrijheid, trots en traditie getrouw. Maar nog indringen der is deze: Uiterlijk nuchter flegmatisch en collectief wild en niet zo vroom Aan de Twentse dichter Haba- kuk II de Balker, die treurt over veel oud landschaps- schoon, dat ook in deze streek verloren is gegaan, wijdt Ar noldo ook enkele haikoe's: Ik groet Habakuk de wijze pastorale zanger van het groen De boerendichter van het Oosten met liefde voor kunst en Schepping Sfeer Een gaaf voorbeeld van Arnol do's meesterschap op het wa pen van de haikoe, waarbij geconcentreerdheid, sfeer en zeggingskracht op gelukkige wijze samenvallen, is deze: 's Avonds fiets ik fijn Maan over de autobaan Rust op de spoorlijn En eveneens deze 'agrarische', die in zeventien lettergrepen een situatie oproept, waarvoor een prozaïst misschien een bladzijde nodig zou hebben: Op Zondag welkom in de keuken met zoete koele koeiemelk Arnoldo Schirinzi, een vulkaan. Maar tegelijk zoveel meer. Een vulkaan kan anders zijn dan u denkt. Wat zegt hij zelf?: Klein van gestalte ga ik onder de mensen met glazen woorden ^««rTCDDOTDA en avontuur van rechercheur Eelco Drenth door TERPSTRA 23 december, 's morgens om 9 uur, vond de acteur René van Zanten in het kleine, het land in. staande landarbeidershuisje, bewegingloze lichaam van zijn bejaarde, lenwonende buurman Harmen Wolting. De schedel vertoonde een grote wond en in vloermat, waarop de oude Wolting in zijn erhemd en lange onderbroek lag, was een edvlek. Van Zanten ging snel terug naar en belde Speélman, de postcommandant de Rijkspolitie, op. dat ogenblik reed Eelco Drenth (40 jaar, udant-rechercheur district Zwolle, licht vend, donkerblond haar, blauwe ogen, rdrinker, niet-roker) in zijn lichtblauwe kswagen in de richting van het Drentse p, dat spoedig in opschudding zou zijn. wilde de kerstdagen bij zijn broer Rein- f en zijn schoonzuster Fenna op de ouder- ;e boerderij 't Zwarte Schaop' doorbren- I, Z'n vrouw Hanna (35 jaar, slank, bruine m, lang, lichtblond haar, grappig intelli- )t gezichtje) vergezelde hem. e aankomst op het oude stee was altijd: de be groeting op het erf en een loop door de warme langs het puike, zwartbonte vee, nog éér ze jar het woongedeelte gingen. Het zich weer ver duwd voelen met de eenmaal zo eigen omgeving, .direct weer naar boven komen van herinne gen dót moest aan alles vooraf gaan. hartelijke, met lichte Drentse tongval praten- Fenna zorgde voor de koffie met stoet, terwijl inder traditiegetrouw een korte opsomming gaf wat er op en om het bedrijf was gebeurd 5 zijn broer hier de laatste keer (half juni) s geweest. Een redelijke zomer, een goede hooi- irengst. een niet onfortuinlijke handel op de ier markt, een melkopbrengst waarover je niet tevreden kon zijn en een succes van de boeren deze streek in de strijd tegen de aanleg van landschapspark. Een te natte herfst en nu, hij zich niet vergiste, een niet al te zachte nier op komst; de temperatuur was om het lespunt, maar aan de lucht te zien kon het eerst eens gauw op sneeuw uitdraaien. Ico keek door het grote venster over het kale ld. dat zich uitstrekte tot de bosrand in de rte. Hij kende deze tijd, waarin het leven op de erderij verstild leek en de boer méér tijd dan woonlijk had om met de zijnen bij de haard te ten de met een wonderlijke rust overglansde itste korte dagen van het Jaar. het goede eten, trage gesprekken, het gezellig dikke kerstnum- !r van het Landbouwblad, de nieuwe, kleurige lender van de Zuivelcoöperatie, die al klaar lag vensterbank, nna en Hanna babbelden vrolijk: bij elke nieu- ontmoeting was er wel iets te vertellen over 't dorp. waarin minstens zoveel leek om te gaan in èen stad. Hanna. zelf opgegroeid in Amster- ffl. genoot van deze dagen op de boerderij: raks, tegen de avond, als het vee gemolken werd. u ze in de stal zijn. Toen ze hun derde kopje iffie gedronken hadden en Reinder de romers tafel zette voor de cognac met suiker, was er Ik aan de deur. „Willem Doorting," zei Reinder zette er nog een romer bij. illem Doorting was de Jager uit het dorp: hij fam, zoals alle jaren, langs om de kerstbestelling te leveren. Eelco Drenth kende hem goed; ze widen beiden in dezelfde klas gezeten, ij elke nieuwe ontmoeting kwam Willem opge ien op hem toe. sloeg hem op de schouder en oeg luidkeels of hij de laatste tijd nog veel die- n en moordenaars achter de tralies had gehol- fn. Maar ditmaal kwam hij binnen met een ont- tiderd gezicht, hij ging zwijgend op een stoel 'ten en ze keken hem verbaasd aan. |eb je 't al gehoord?" vroeg hij schor. «ehoord? Wat is 't dan?" Er moest wat bijzon es aan de hand zijn. ie hebben Harm Steenzuker de kop ingeslagen, overval, man! Ik hoor het net bij Karei Mul der." Hij keek ontdaan het kringetje rond en zijn blik bleef op Eelco rusten. „De politie moet er de hele morgen al mee bezig zijn. maar het ls, naar ze zeggen, een raadsel wie het op zijn geweten heeft." „Is-ie dood?" vroeg Fenna. „D'r wordt gezegd dat-ie nog leeft, maar hij moet er slim aan toe zijn." Reinder en Fenna, verbijsterd door het nieuws, stelden allerlei vragen aan de jager, maar die wist er het fijne ook niet van. Hij keek naar de cognacflès en Reinder vulde de romers. Fenna deed er kleine schepjes suiker bij. „Om van de schrik te bekomen," zei ze, een beetje veront schuldigend. Hanna keek Eelco aan. „Ken je die man?" Eelco knikte. Harm Steenzuker, de naam waar onder het hele dorp Harmen Wolting kende. Een man waarvan gezegd werd dat hij niet helemaal normaal was, maar die tóch maar stukjes in de Meppeler Courant schreef over de streekgeschie denis. in de ruilverkavelingswerken en bij andere graafwerkzaamheden naar bodemvondsten speur de en wiens portret zelfs een keer in de landelijke kranten had gestaan, een vuurstenen pijlpunt uit d^ pre-historie in de hand. Hij had tot zijn zestig ste bij boer Tiesing gewerkt, maar hij was nooit één van de vlugsten geweest en de mechanisatie werd dankbaar aangegrepen om hem aan de kant te zetten. Hij mocht in zijn huisje blijven wonen zonder huur te betalen, dat wel. Tot zijn AOW had de gemeente hem geholpen. Hij leidde een afgezonderd bestaan. Men zag hem zelden in het dorp, maar soms wél ergens in het land, een schop in de hand, het hoofd gebogen. ..Harmen Wólting," zei Eelco nadenkend tegen Hanna, „kende ik al in mijn schooljaren. Ik ge loof dat hij toén al oud was. Op zomeravonden ging ik met een paar vrienden wel eens naar z'n huisje en een enkele keer alleen. Hij was een vriendelijke man en hij liet ons oude stenen zien. die hij gevonden had. In het museum zouden ze die wel graag willen hebben, zei hij eens tegen me, maar dat gebeurt niet eerder dan na m'n dood, mien jong. Mien jong, ja dat zei hij altijd tegen me." Eelco Drenth keek op zijn horloge. Het was elf uur. Toen keek hij Hanna aan. Ze trok op de hem zo bekende geamüseerde wijze haar wenkbrauwen op. En dat betekende: Ik begrijp Je best. Niet eerder dan na m'n dood. Die woorden waren nog steeds in Eelco's gedachten toen hij. nog geen vijf minuten nadat de jager vertrokken was. verontschuldigend tegen Reinder en Fenna had gezegd dat hii tóch eens even poolshoogte wilde nemen en in z'n Volkswagen was gestapt. TT\e recherche is er al." zei postcommandant Speelman, een vijftiger, kennelijk niet een Drent, clean-shaven, keurig sprekend en er blijk baar niet mee Ingenomen dat een met vakantie buiten zijn district bevindende rechercheur zich voor de zaak interesseerde. Eelco kende het type. Ze voelen zich in eigen ressort heer en meester, menen er alle mensen door en door te kennen en willen hun zaakjes graag zélf opknappen. Maar deze Speelman leek hem, nadat ze enkele woorden gewisseld hadden, direct al niet de man die in de naar buiten wat stug en gesloten lijkende Drentse dorpsgemeenschap contacten zou weten te leg gen. „Ik kén het slachtoffer," zei Eelco Drenth. „En daarom zou ik heel graag willen weten hoe hij het maakt." ..Hij is nog steeds buiten bewustzijn. HIJ ligt in het slaapkamertje. De dokter vindt vervoer naar een ziekenhuis riskant." De beide rechercheurs, die inmiddels gekomen waren, bleken naar het gemeentehuis te zijn. De fotograaf en de technische man hadden hun werk gedaan. Eelco liep, zonder zich verder wat van de postcommandant aan te trekken, de kleine woon kamer binnen. Hij schrok bijna van de ontdek king, dat er sinds hij hier sinds z'n schooljaren was geweest, totaal niets veranderd leek. Een tafel zonder kleed, voor de helft volgestapeld met boe ken en kranten, een broodbordje met kruimels, een koffiekopje, een paar oude stoelen, een open kast met planken, waarop allerlei grote en kleine stukken steen en scherven lagen. Een potkachel. TERPSTRA bekend geworden door zijn voortzetting van de Schaduw-reeks van Ha- vank, startte in het begin van dit jaar met een serie politieromans over de rechercheur Eelco Drenth. Tot nu toe verschenen „Stap horster spionnetjes" en „De man in het Zwarte Water" (Zwarte Beertjes-reeks Bru- na, Utrecht), terwijl een derde deel op komst is. In het hierbij afgedrukte verhaal, dat de auteur speciaal voor Trouw schreef, beleeft Eelco Drenth een avontuur in Drente. Een voor Terpstra bekende provincie, want hij schrijft er al zijn verhalen over de Schaduw en Eelco Drenth in een huisje in de bossen bij Dwingeloo. een kit met steenkool, een oud theekastje, in de hoek een gasstel op een tafeltje en een gesloten kast. Hier had Harmen jaar in jaar uit geleefd, zonder binding met het heden, maar zich ver diepend in tijden, die al lang voorbij waren. Hij hoorde de postcommandant met iemand pra- ten en even later kwam een jongeman in leren vest en spijkerbroek binnen. Hij stelde zich voor als René van Zanten, van beroep acteur bij een regionaal gezelschap en in een verbouwd boerde rijtje wonend als naaste buurman van Harmen Wolting. Hij was het die het slachtoffer gevon den had. „Ik liep elke morgen even langs. Een oude man, nietwaar, je moest een beetje op hem letten. Bo vendien was hij de laatste tijd bang." „Bang?" „Nou ja. ik nam het niet serieus. Hij moet ge droomd hebben van geesten en spoken en zo. Hij had het steeds weer over glende kerels. Als ik vroeg wat dat waren schudde hij z'n hoofd. Weet het misschien?" „Glende kerels zei Eelco Drenth nadenkend. „De uitdrukking komt me niet onbekend voor. Wacht eens Tot verbazing van de buurman en waarschijnlijk tot opluchting van de postcommandant reed hij enkele minuten later weg. In het dorp stonden de mensen ln groepjes te praten. Bij het gemeentehuis zag Eelco twee politieauto's geparkeerd staan. Hij reed door. Wat had het voor zin zich verder met de zaak te be moeien? Hij kon nu beter maar naar de boerderij teruggaan, een slokje drinken en zich straks te goed doen aan het gastmaal, dat Fenna ongetwij feld had klaargemaakt. Het zouden heerlijke, ge zellige dagen worden. Plotseling zag hij fijne sneeuwvlokjes op de voorruit. Glende kerels. Hij had er eens over horen pra ten. Impulsief sloeg hij een zijstraat in. Hier woonde mijnheer Hessels. het gepensioneerde hoofd van de school, die Eelco vroeger had be zocht. In de afgelopen zomer was hij nog een keer bij hem geweest. Meester Hessels was iemand, die alles wist wat met Drente en het Drents ver band hield. De oude onderwijzer was verheugd, z'n vroegere leerling weer eens te zien. maar hij had al ge hoord van de overval op Harm Steenzuker en hij verwacht dat Eelco daarom naar het dorp geko men was. „Nee, meester, als rechercheur heb ik er niets mee te maken, het is mijn district niet, maar als kind kende ik Harm al." Hij vertelde over zijn bezoek aan het huisje en de ontmoetingen met de post commandant en de buurman. Ze zaten in de gezellige hulskamer. De huishoud ster had een breiwerkje maar ze liet het rusten en omdat ze blijkbaar hardhorend was boog ze zich naar voren onï te luisteren naar wat de beide mannen zeiden. „Glende kerels," herhaalde meester Hessels, ter wijl hij Eelco door zijn dikke brllleglazen aan dachtig aankeek. Hij knikte even. bedacht zich lang en zei tenslotte: ,,Ik kan het je misschien zó het beste zeggen, Eelco. Vroeger, twee of drie ge slachten terug, waren er hier vaak ruzies tussen boeren over de grenzen van hun bezittingen. De één dacht dat een bepaald hoekje land nog bij het zijne hoorde, maar zijn buurman meende er óók recht op te hebben. Dan kwamen een land meter en een schriever uit Assen om uitspraak te doen. Nu, als dat gebeurd was dan waren ze na tuurlijk het kwaaie beest bij de verliezende partij en ze kregen te horen dat ze met geld waren omgekocht. Het is wel gebeurd dat de heren moei te hadden om heelhuids thuis te komen. Er werd vroeger gezegd dat deze mannen, die ze dus glende kerels noemden, na hun dood nog kwamen spo ken omdat ze de mensen hadden bedrogen. Je kon hun meetkettingen nog horen rammelen!" Eelco Drenth dacht, toen hij weer ln z'n auto zat, dat hij zich tegenover z'n oude meester wel wat onbehoorlijk had gedragen door zó snel het be zoek te beëindigen toen hij het verhaal over de glende kerels gehoord had. Maar er was hem een naam te binnen geschoten, de naam van Arend Mulder. En d i e wilde hij spreken. Eelco had het gevoel dat deze zaak te maken moest hebben met dingen die al lang geleden waren gebeurd. Daarom ging hij naar Arend Mul der, die een goede vriend van z'n vader was ge weest en nu al ruim tachtig jaar oud moest zijn. Hij woonde met zijn zuster in een huisje aan de rand van het dorp en was verrast Eelco te zien. Hij haalde een cognacflès voor de dag, maar Eelco. die bepaald niet van de in Drente zo populaire vieux hield en zeker niet als er naar oeroud streek- gebrulk suiker ln zat, kreeg op zijn verzoek een pilsje. „Hoe kun je 't d'r inkriegen met dit kolde weer," zei Mulder vol afgrijzen. De oude man wist inderdaad Iets te vertellen. Er was een vete geweest tussen de grootvader van Harm Steenzuker. die eerst boer was geweest en later door de slechte tijden arbeider moest wor den. en een zekere Jacob Vos. een rijke landbou wer. Het ging over een stukje grond en Wolting was door de landmeter uit Assen in het gelijk ge steld. Of er sprake geweest was van omkoping durfde hij niet te zeggen, maar de vete tussen de beide mannen was overgegaan op de zoons, zoals dat ln Drente wel vaker gebeurt. „En op de kleinzoons?" vroeg Eelco. „Daar zég je zo wat," zei Mulder. „De kleinzoon van Jac Vos. Lammert Vos. heeft nooit veel van de oude Harm willen weten en als wethouder heeft hij het wel tegengewerkt als de Steenzuker ge holpen moest worden. Tsja jong... daar zég je zo wat." Het gesprek kwam op andere dingen en Mulder was kennelijk blij dat hij een „praoter" had. Eelco Drenth keek een paar keer op zijn horloge en maakte zich met moeite los van het gesprek met de oude vriend van zijn vader. Toen hij weer buiten kwam was het al flink gaan sneeuwen. Het was bijna twaalf uur toen Eelco z'n auto voor het huis van Lammert Vos parkeerde. In het dorp had hij gevraagd waar de man woonde en daarbij had hij te horen gekregen dat Vos herhaaldelijk lange perioden alleen was omdat geen enkele huishoudster het bij hem kon vol houden. Een eenzelvig man was Vos overigens niet: hij kwam elke morgen ln zijn stamcafé en mocht daar graag wat opsnijden over het vele dat hij in zijn leven als boer en als wethouder ge presteerd had. Vos keek Eelco, toen deze op de stoep stond, argwanend aan. .Drenth? Eelco Drenth? Ik heb van je gehoord, ja. Je bent bij de politie, is het niet? Ja, je vader heb ik gekend, niet dat we zulke grote vrinden waren." „Ik zou u graag even willen spreken." „O." De man aarzelde. Hij stond in de deurope ning en de sneeuw sloeg hem in het gezicht. „Komt d'r dan maar even in, zou 'k zeggen." De kamer was ingericht met grote, ouderwetse kasten en zware meubels. Aan de wanden hingen grote kitsch-schilderijen. Naast één van de kasten was een gouden medaille met een vaantje aan de muur bevestigd. Beefden de handen van de oude man altijd zo of kwam het door z'n bezoek? „Ik ben bij de politie, ja," zei Eelco. „Maar met dé zaak van Harmen Wolting heb ik in zoverre niets te maken. Ik logeer bij mijn broer." ..Harm Wolting," zei Vos onbewogen. „Wat ls het wat, niet? Dat zulke dingen vandaag de dag nog kunnen gebeur'n. Maar waar komt-le nou veur, als ik vragen mag?" „Ik kende Harm als schooljongen al," zei Eelco. „Ik kwam wel bij hem thuis. Daarom ben ik er nogal ondersteboven van. U kent hem ook, niet waar?" „Ja, ja, natuurlijk, iedereen kent Harm Steenzu- „Ik heb gehoord dat er een vete was tussen uw familie en de zijne." „Z'n grootvader heeft de mijne beduveld. Land meters omgekocht." „Glende kerels." Lammert Vos schrok zichtbaar. „Wét zeg-le?" „Glende kerels. Harm droomde er veel over, de laatste tijd. Of misschien wéren het geen dromen. Misschien was er iemand die het 's avonds, bij donker bij z'n htfisje riep om hem bang te ma ken!" Vos begon zich op te winden. „Ik wil weten wat Je met je praatjes bedoelt." zei hij fors. Eelco ging staan en liep achteloos naar de onder scheiding aan de wand. „Een mooie medaille," zei hij. „Een onderscheiding van de Koningin. Veur m'n werk veur de gemeente." Eelco zag een brokje steen op de kast liggen en nam het ln de hand. „En dit steentje?" vroeg hij. „Ook van de Koningin? Of van Harm?" „Blieft der af!" riep de oude man. Eelco voelde dat hij dicht bij de oplossing van de zaak was. Maar hoe moest *hij verder? En wat had fiij er eigenlijk mee te maken? Impulsief trok hij één van de laden van de kast open. Er lagen oude brokken steen in én een heel bijzonder voorwerpje. Het leek wel een bronzen bijl uit de oertijd. „Allemaal zelf gevonden." zei Vos. „Ja man, er zijn méér steenzukers. Ze bint met de ruilverka veling bezig en daar mag ik graag eens rondneu zen." „Op wie z'n land?" vroeg Eelco snel. „Op dat van u of op dat wat vroeger van Harm's grootvader ls geweest?" „Daar hadden wij recht op!" riep Vos uit. Het zweet liep langs z'n gezicht. ,Die glende kerels werden omgekocht." „En Harm vond deze bijl op het land, waarop u nog altijd recht meende te hebben. U bent naar hem <oegegaan, voor de zoveelste keer. Avonden achtereen hebt u hem bang gemaakt met uw ge roep. Gisteravond ging u naar binnen, eiste de bijl op. jullie worstelden en u hebt er hem een harde tik mee op het hoofd, gegeven." Vos wilde nog wat zeggen, sperde zijn mond open, kreeg het benauwd, wankelde en viel terug ln z'n stoel. „Ik geloof dat het duidelijk ls." zei Eelco. „Zal ik het gemeentehuls maar bellen, zodat de politie kan komen? Eigenlijk heb ik hier niets te ma ken." Vos kreeg z'n stem terug. „Het ls onrecht! Jaren lang onrecht! Harm heeft me er mee gepest! Ik wilde niet dat hijNee. lk wilde niet dat hij Eelco Drenth liep naar het telefoontoestel. Toen hij een uur later naar de boerderij reed had hij even een licht gevoel van triomf, vooral tegen over de postcommandant. Maar een diepe bewo genheid met het lot van Harm Steenzuker en de oude man die hem had neergeslagen overheerste. rpoen Eelco Drenth 's avonds nog even naar het huisje van Harm Wolting reed lag er een dik pak sneeuw. De lucht was inmiddels sterrehelder geworden en het vroor al behoorlijk. Bulten het dorp reed hij langs het weggetje dwars door de witte velden. Drente was een heerlijk land het zou fijn zijn hier de komende kerstdagen door te brengen. Dokter Haverkamp kwam net naar buiten. ..HIJ ls bij kennis," zei hij. ..Ik geloof dat hij het wel zal halen. Een oude taaie, die Steenzuker." Een jonge vrouw zat naast het ledikant. Harm sloeg de ogen op. HIJ keek even wat afwezig, toen kwam er een blik van herkenning in zijn ogen. „Eelco." zei hij. „Dat Je mie nog even opzuken, dat Js aordig. Dat is aordig van Je, mien Jong."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1975 | | pagina 29