\rnoldo Schirinzi: 'Ik ben een vulkaan'
)e bronzen bijl van Harm Steenzuker
iliaan schrijft Nederlandse gedichten in Japanse haikoe-vorm
5 - PAGINA
door JAC. LELSZ
SCHEDE Het is geen
{Idzaamheid dat dich-
hun verzen in de trein
jjven. Pierre Kemp bij-
beeld, die ambtenaar
de mijn Laura was en
•lijks tussen Maastricht
Eygelshoven forensde,
acht-enrtwintig jaar
al reizend gedichten
hreven op minuscule
noots. Dat Arnoldo
rinzi uit Enschede re-
ïatig tussen de rails
ten schrijft op vodjes
>t, is dus niet uniek,
curieuzer is het dat de
aan gedichten schrijft
iet Nederlands en dan
vijls in de vorm van de
mse haikoe.
Italianen praten niet al-
met hun mond maar ook
armen ep benen. Arnoldo
rinzi is er zo een. Hij is
van tong, trekt alle laden
zijn bureau tegelijk open,
en organist, die het volle
wil laten horen, de' re-
ers van zijn instrument, en
dondert me met zijn ge-
ten, een niet te stuiten la-
room. Hij bekent in een
(derende rechtschapen-
'Ik ben een vulkaan'.
Nederlandse vrouw in-
neert meer dan eens of ik
hoofdpijn krijg, en die
ngstelling ontroert me.
s een echte Nederlandse.
Arnoldo, als ik het zo
zeggen, aan zuidelijk
lerament teveel mocht
len, compenseert zij met
rdelijke nuchterheid. Zij is
en blank, en toen de
donkere Italiaan, die
bereisd man is, haar voor
eerst in Holland ontmoet
te, was het liefde op het eer
ste gezicht. Al jaren zijn ze
nu eikaars complement. Zij
komt uit Apeldoorn. Arnoldo
vist uit zijn grenen bureau een
roze krantje op. Kijf's
Nieuwsblad, dat destijds in
Apeldoorn verscheen. Op de
voorpagina een trouwfoto van
het tweetal. En een vriende
lijk stukje met de kop 'Poly
glot koos Apeldoornse schone'.
Arnoldo Schirinzi woont nu
met zijn vrouw en kinderen
aan de rand van Enschede, in
een nieuwbouwwijk, maar pal
tegen het mooie Twentse
landschap, waarvan hij zoveel
is gaan houden. Zóveel, dat hij
er een hele dichtbundel aan
heeft gewijd. Hij is sociaal
functionaris van het Italiaanse
consulaat te Amsterdam, spe
ciaal ten gerieve van de meer
dan zesduizend Italianen, die in
het oosten en noorden van Ne
derland hun werk hebben. Een
positie, die een grote dosis
menselijkheid vraagt, en die
bezit hij; het blijkt ook uit
vele van zijn gedichten.
Op de hak
Een beminnelijk mens. Gebo
ren op de hak van de Italiaan
se laars. In het kleine dorp
Santa Maria di Leuca, dat in
een dal ligt, weggedoken tus
sen twee heuvels. Gelegen ook
tussen twee zeeën, de Ionische
en de Adrlatische. Zover uit de
koers liggend eigenlijk, dat
het nog nauwelijks door toe
risten is ontdekt. Arnoldo's
ouders stierven jong. Toch
kwam hij op het gymnasium
in Brindisl terecht. En daarna
op de universiteit te Bari. Hij
studeerde medicijnen, maar
gaf dat op. Voor talen had hij
duidelijk een knobbel. Nu
spreekt hij er een stuk of ze
ven, waaronder Spaans, Portu
gees, Pools en Nederlands.
Ook kan hij wat overweg met
Japans, hoewel hij de letterte
kens niet kan lezen.
Hij werd journalist op free
lance-basis. Bereisde vele lan
den in Europa, Noord-Afrlka,
Zuid-Amerika, delen van Azië
(Japan uiteraard ook). Schreef
voor verschillende Italiaanse
kranten, o.m. II Meridionale,
die in de omgeving van Brin-
disi verschijnt. Interviewde
o.a. Albert Schweitzer, de we
duwe van generaal Rommel en
Sophia Loren. Ging als een
wervelwind over de aardbol
totdat hij in Nederland tot be
daren kwam: amore, de lief
de. Heeft nu een gezin, waar
op hij dichtte:
Bij de morgenstond
Klemmende mond
Trots in de
schemering
Mijn vrouw
Een lokkig hoofdje
Een lach Een lonkend
lonk je
M'n dochter Mariella
Een koppig kopje
lichte gang en vlug
verstand
Mijn jongen Gino
Risico's
Arnoldo Schirinzi is een dich
ter. Er zijn mensen, bij wie
alles wat ze aanraken goud
wordt. Alles wat Arnoldo aan
raakt, lijkt poëzie te worden.
Lijkt, want wie in poëzie
denkt, wie alles tot poëzie
transformeert, loopt risico's.
De poëzie (echte of quasi-)
gaat over hem heersen, in-
plaats van andersom. Arnoldo
begint zich dat bewust te wor
den. Hij heeft in drie jaar ma
teriaal voor wel tien bundels
bijeengebracht. Drie. vier bun
dels zijn in Italië uitgegeven.
'Albe rosa e tramonti rossi'
(Roze morgenstonden erl rode
zonsondergangen) enz. Ze
werden door zijn vrouw Loes
geïllustreerd. Enkele bundels,
eveneens in het Italiaans,
staan op stapel, o.m. Luci
d'Oriente' (Lichten uit het
Oosten). Allemaal haikoe's,
en het is waarschijnlijk voor
het eerst dat zoiets in het Ita
liaans gebeurt. Plannen voor
bundels in andere talen zijn er
ook. 'Maar', zegt Arnoldo, 'ik
zal strenger moeten gaan se
lecteren'.
Dat is verstandig. Lang niet
elk gedicht is een gedicht.
Maar als we dat van zijn pro-
duktie aftrekken, blijft er nog
een groot aantal werkelijke
gedichten over. Waarbij, wat
zijn Nederlandse gedichten
betreft, opvalt hoe feilloos hij
onze taal hanteert. Zelfs heeft
hij kans gezien enkele gedich
ten in het Twentse dialect te
schrijven. Zijn inlevingsver
mogen is weergaloos. Hij on
derkent de Twentse volksaard
beter dan vele Nederlanders.
Zelfs de verschillen in karak
ter tussen de bewoners van de
onderscheiden plaatsen in dit
gewest weet hij soms raak te
typeren. Van de Twentenaar in
het algemeen zegt hij
'n Gesloten Tubant
Boerenhumor - allures
Wijze gezegden
Ontroeringen
Waarom de Italiaan zo vaak
de Japanse Haikoe-vorm (drie
regels, resp. vijf, zeven en vijf
lettergrepen) hanteert? Om
dat deze dichtvorm zich bij
uitstek leent om daarin aan in
drukken, waarnemingen, noem
het in sommige gevallen ont
roeringen, gestalte te geven.
Maar dat niet alleen. Arnoldo:
'Ik ben dol op Japan. Het land,
de geschiedenis, zijn tradities,
de cultuur. De literatuur van
Japan is hier veel te weinig
bekend'. Hij kent de Japanse
dichters, althans vele. Trou
wens, ook de namen van de
vijftigers in Nederland schudt
hij achteloos uit zijn mouw.
Polet. Kouwenaar, Lucebert
enz. Van de zestigers en de
zeventigers weet hij ook het
een en ander. Sommige oudere
dichters spreken hem erg aan,
Bertus Aafjes bijvoorbeeld.
Diens 'Een voetreis naar Ro
me' vindt hij prachtig. Aafjes
las op zijn beurt Arnoldo's
Nederlandse bundel, die vol
staat met haikoe's. Aafjes
schreef hem een briefkaart:
'Ik ben verrast door Uw
Twentse Impressies'.
Zoals gezegd, schrijft Arnol
do Schirinzi zijn gedichten
vaak in de trein, althans in
concept. Maar hij doet ook
veel inspiratie op als hij fietst.
En hij fietst dikwijls door het
Twentse landschap. Bossen,
essen, boerderijen en vooral
de mensen fascineren hem.
Fietsend heeft hij het gewest
verkend. En hij weet nu van
landbouw en textiel, van folk
lore en FC Twente, kortom
van de hoed en van de rand. In
zijn bundel Twentse Impres
sies', eenvoudig maar fijntjes
geïllustreerd door zijn buur
man, de kunstenaar Anton
Reuvers, kan men het alle
maal lezen. We drukten al een
karakteristiek van de Twen
tenaren af. In een andere hal
koe noemt hij ze fiere zonen
der vrijheid, trots en traditie
getrouw. Maar nog indringen
der is deze:
Uiterlijk nuchter
flegmatisch en collectief
wild en niet zo vroom
Aan de Twentse dichter Haba-
kuk II de Balker, die treurt
over veel oud landschaps-
schoon, dat ook in deze streek
verloren is gegaan, wijdt Ar
noldo ook enkele haikoe's:
Ik groet Habakuk
de wijze pastorale
zanger van het groen
De boerendichter
van het Oosten met liefde
voor kunst en Schepping
Sfeer
Een gaaf voorbeeld van Arnol
do's meesterschap op het wa
pen van de haikoe, waarbij
geconcentreerdheid, sfeer en
zeggingskracht op gelukkige
wijze samenvallen, is deze:
's Avonds fiets ik fijn
Maan over de autobaan
Rust op de spoorlijn
En eveneens deze 'agrarische',
die in zeventien lettergrepen
een situatie oproept, waarvoor
een prozaïst misschien een
bladzijde nodig zou hebben:
Op Zondag welkom
in de keuken met zoete
koele koeiemelk
Arnoldo Schirinzi, een vulkaan.
Maar tegelijk zoveel meer.
Een vulkaan kan anders zijn
dan u denkt. Wat zegt hij
zelf?:
Klein van gestalte
ga ik onder de mensen
met glazen woorden
^««rTCDDOTDA
en avontuur van rechercheur Eelco Drenth door TERPSTRA
23 december, 's morgens om 9 uur, vond
de acteur René van Zanten in het kleine,
het land in. staande landarbeidershuisje,
bewegingloze lichaam van zijn bejaarde,
lenwonende buurman Harmen Wolting. De
schedel vertoonde een grote wond en in
vloermat, waarop de oude Wolting in zijn
erhemd en lange onderbroek lag, was een
edvlek. Van Zanten ging snel terug naar
en belde Speélman, de postcommandant
de Rijkspolitie, op.
dat ogenblik reed Eelco Drenth (40 jaar,
udant-rechercheur district Zwolle, licht
vend, donkerblond haar, blauwe ogen,
rdrinker, niet-roker) in zijn lichtblauwe
kswagen in de richting van het Drentse
p, dat spoedig in opschudding zou zijn.
wilde de kerstdagen bij zijn broer Rein-
f en zijn schoonzuster Fenna op de ouder-
;e boerderij 't Zwarte Schaop' doorbren-
I, Z'n vrouw Hanna (35 jaar, slank, bruine
m, lang, lichtblond haar, grappig intelli-
)t gezichtje) vergezelde hem.
e aankomst op het oude stee was altijd: de be
groeting op het erf en een loop door de warme
langs het puike, zwartbonte vee, nog éér ze
jar het woongedeelte gingen. Het zich weer ver
duwd voelen met de eenmaal zo eigen omgeving,
.direct weer naar boven komen van herinne
gen dót moest aan alles vooraf gaan.
hartelijke, met lichte Drentse tongval praten-
Fenna zorgde voor de koffie met stoet, terwijl
inder traditiegetrouw een korte opsomming gaf
wat er op en om het bedrijf was gebeurd
5 zijn broer hier de laatste keer (half juni)
s geweest. Een redelijke zomer, een goede hooi-
irengst. een niet onfortuinlijke handel op de
ier markt, een melkopbrengst waarover je niet
tevreden kon zijn en een succes van de boeren
deze streek in de strijd tegen de aanleg van
landschapspark. Een te natte herfst en nu,
hij zich niet vergiste, een niet al te zachte
nier op komst; de temperatuur was om het
lespunt, maar aan de lucht te zien kon het eerst
eens gauw op sneeuw uitdraaien.
Ico keek door het grote venster over het kale
ld. dat zich uitstrekte tot de bosrand in de
rte. Hij kende deze tijd, waarin het leven op de
erderij verstild leek en de boer méér tijd dan
woonlijk had om met de zijnen bij de haard te
ten de met een wonderlijke rust overglansde
itste korte dagen van het Jaar. het goede eten,
trage gesprekken, het gezellig dikke kerstnum-
!r van het Landbouwblad, de nieuwe, kleurige
lender van de Zuivelcoöperatie, die al klaar lag
vensterbank,
nna en Hanna babbelden vrolijk: bij elke nieu-
ontmoeting was er wel iets te vertellen over
't dorp. waarin minstens zoveel leek om te gaan
in èen stad. Hanna. zelf opgegroeid in Amster-
ffl. genoot van deze dagen op de boerderij:
raks, tegen de avond, als het vee gemolken werd.
u ze in de stal zijn. Toen ze hun derde kopje
iffie gedronken hadden en Reinder de romers
tafel zette voor de cognac met suiker, was er
Ik aan de deur. „Willem Doorting," zei Reinder
zette er nog een romer bij.
illem Doorting was de Jager uit het dorp: hij
fam, zoals alle jaren, langs om de kerstbestelling
te leveren. Eelco Drenth kende hem goed; ze
widen beiden in dezelfde klas gezeten,
ij elke nieuwe ontmoeting kwam Willem opge
ien op hem toe. sloeg hem op de schouder en
oeg luidkeels of hij de laatste tijd nog veel die-
n en moordenaars achter de tralies had gehol-
fn. Maar ditmaal kwam hij binnen met een ont-
tiderd gezicht, hij ging zwijgend op een stoel
'ten en ze keken hem verbaasd aan.
|eb je 't al gehoord?" vroeg hij schor.
«ehoord? Wat is 't dan?" Er moest wat bijzon
es aan de hand zijn.
ie hebben Harm Steenzuker de kop ingeslagen,
overval, man! Ik hoor het net bij Karei Mul
der." Hij keek ontdaan het kringetje rond en zijn
blik bleef op Eelco rusten. „De politie moet er de
hele morgen al mee bezig zijn. maar het ls, naar
ze zeggen, een raadsel wie het op zijn geweten
heeft."
„Is-ie dood?" vroeg Fenna.
„D'r wordt gezegd dat-ie nog leeft, maar hij moet
er slim aan toe zijn."
Reinder en Fenna, verbijsterd door het nieuws,
stelden allerlei vragen aan de jager, maar die
wist er het fijne ook niet van. Hij keek naar de
cognacflès en Reinder vulde de romers. Fenna
deed er kleine schepjes suiker bij. „Om van de
schrik te bekomen," zei ze, een beetje veront
schuldigend.
Hanna keek Eelco aan. „Ken je die man?"
Eelco knikte. Harm Steenzuker, de naam waar
onder het hele dorp Harmen Wolting kende. Een
man waarvan gezegd werd dat hij niet helemaal
normaal was, maar die tóch maar stukjes in de
Meppeler Courant schreef over de streekgeschie
denis. in de ruilverkavelingswerken en bij andere
graafwerkzaamheden naar bodemvondsten speur
de en wiens portret zelfs een keer in de landelijke
kranten had gestaan, een vuurstenen pijlpunt uit
d^ pre-historie in de hand. Hij had tot zijn zestig
ste bij boer Tiesing gewerkt, maar hij was nooit
één van de vlugsten geweest en de mechanisatie
werd dankbaar aangegrepen om hem aan de kant
te zetten. Hij mocht in zijn huisje blijven wonen
zonder huur te betalen, dat wel. Tot zijn AOW
had de gemeente hem geholpen. Hij leidde een
afgezonderd bestaan. Men zag hem zelden in het
dorp, maar soms wél ergens in het land, een
schop in de hand, het hoofd gebogen.
..Harmen Wólting," zei Eelco nadenkend tegen
Hanna, „kende ik al in mijn schooljaren. Ik ge
loof dat hij toén al oud was. Op zomeravonden
ging ik met een paar vrienden wel eens naar z'n
huisje en een enkele keer alleen. Hij was een
vriendelijke man en hij liet ons oude stenen zien.
die hij gevonden had. In het museum zouden
ze die wel graag willen hebben, zei hij eens tegen
me, maar dat gebeurt niet eerder dan na m'n
dood, mien jong. Mien jong, ja dat zei hij
altijd tegen me."
Eelco Drenth keek op zijn horloge. Het was elf
uur. Toen keek hij Hanna aan. Ze trok op de hem
zo bekende geamüseerde wijze haar wenkbrauwen
op. En dat betekende: Ik begrijp Je best.
Niet eerder dan na m'n dood. Die woorden
waren nog steeds in Eelco's gedachten toen hij.
nog geen vijf minuten nadat de jager vertrokken
was. verontschuldigend tegen Reinder en Fenna
had gezegd dat hii tóch eens even poolshoogte
wilde nemen en in z'n Volkswagen was gestapt.
TT\e recherche is er al." zei postcommandant
Speelman, een vijftiger, kennelijk niet een
Drent, clean-shaven, keurig sprekend en er blijk
baar niet mee Ingenomen dat een met vakantie
buiten zijn district bevindende rechercheur zich
voor de zaak interesseerde. Eelco kende het type.
Ze voelen zich in eigen ressort heer en meester,
menen er alle mensen door en door te kennen en
willen hun zaakjes graag zélf opknappen. Maar
deze Speelman leek hem, nadat ze enkele woorden
gewisseld hadden, direct al niet de man die in de
naar buiten wat stug en gesloten lijkende Drentse
dorpsgemeenschap contacten zou weten te leg
gen.
„Ik kén het slachtoffer," zei Eelco Drenth. „En
daarom zou ik heel graag willen weten hoe hij
het maakt."
..Hij is nog steeds buiten bewustzijn. HIJ ligt in
het slaapkamertje. De dokter vindt vervoer naar
een ziekenhuis riskant."
De beide rechercheurs, die inmiddels gekomen
waren, bleken naar het gemeentehuis te zijn. De
fotograaf en de technische man hadden hun werk
gedaan. Eelco liep, zonder zich verder wat van de
postcommandant aan te trekken, de kleine woon
kamer binnen. Hij schrok bijna van de ontdek
king, dat er sinds hij hier sinds z'n schooljaren
was geweest, totaal niets veranderd leek. Een tafel
zonder kleed, voor de helft volgestapeld met boe
ken en kranten, een broodbordje met kruimels,
een koffiekopje, een paar oude stoelen, een open
kast met planken, waarop allerlei grote en kleine
stukken steen en scherven lagen. Een potkachel.
TERPSTRA bekend geworden door zijn
voortzetting van de Schaduw-reeks van Ha-
vank, startte in het begin van dit jaar met
een serie politieromans over de rechercheur
Eelco Drenth. Tot nu toe verschenen „Stap
horster spionnetjes" en „De man in het
Zwarte Water" (Zwarte Beertjes-reeks Bru-
na, Utrecht), terwijl een derde deel op komst
is.
In het hierbij afgedrukte verhaal, dat de
auteur speciaal voor Trouw schreef, beleeft
Eelco Drenth een avontuur in Drente. Een
voor Terpstra bekende provincie, want hij
schrijft er al zijn verhalen over de Schaduw
en Eelco Drenth in een huisje in de bossen
bij Dwingeloo.
een kit met steenkool, een oud theekastje, in de
hoek een gasstel op een tafeltje en een gesloten
kast. Hier had Harmen jaar in jaar uit geleefd,
zonder binding met het heden, maar zich ver
diepend in tijden, die al lang voorbij waren.
Hij hoorde de postcommandant met iemand pra-
ten en even later kwam een jongeman in leren
vest en spijkerbroek binnen. Hij stelde zich voor
als René van Zanten, van beroep acteur bij een
regionaal gezelschap en in een verbouwd boerde
rijtje wonend als naaste buurman van Harmen
Wolting. Hij was het die het slachtoffer gevon
den had.
„Ik liep elke morgen even langs. Een oude man,
nietwaar, je moest een beetje op hem letten. Bo
vendien was hij de laatste tijd bang."
„Bang?"
„Nou ja. ik nam het niet serieus. Hij moet ge
droomd hebben van geesten en spoken en zo. Hij
had het steeds weer over glende kerels. Als ik
vroeg wat dat waren schudde hij z'n hoofd. Weet
het misschien?"
„Glende kerels zei Eelco Drenth nadenkend.
„De uitdrukking komt me niet onbekend voor.
Wacht eens
Tot verbazing van de buurman en waarschijnlijk
tot opluchting van de postcommandant reed hij
enkele minuten later weg.
In het dorp stonden de mensen ln groepjes te
praten. Bij het gemeentehuis zag Eelco twee
politieauto's geparkeerd staan. Hij reed door. Wat
had het voor zin zich verder met de zaak te be
moeien? Hij kon nu beter maar naar de boerderij
teruggaan, een slokje drinken en zich straks te
goed doen aan het gastmaal, dat Fenna ongetwij
feld had klaargemaakt. Het zouden heerlijke, ge
zellige dagen worden. Plotseling zag hij fijne
sneeuwvlokjes op de voorruit.
Glende kerels. Hij had er eens over horen pra
ten. Impulsief sloeg hij een zijstraat in. Hier
woonde mijnheer Hessels. het gepensioneerde
hoofd van de school, die Eelco vroeger had be
zocht. In de afgelopen zomer was hij nog een
keer bij hem geweest. Meester Hessels was iemand,
die alles wist wat met Drente en het Drents ver
band hield.
De oude onderwijzer was verheugd, z'n vroegere
leerling weer eens te zien. maar hij had al ge
hoord van de overval op Harm Steenzuker en hij
verwacht dat Eelco daarom naar het dorp geko
men was.
„Nee, meester, als rechercheur heb ik er niets mee
te maken, het is mijn district niet, maar als kind
kende ik Harm al." Hij vertelde over zijn bezoek
aan het huisje en de ontmoetingen met de post
commandant en de buurman.
Ze zaten in de gezellige hulskamer. De huishoud
ster had een breiwerkje maar ze liet het rusten
en omdat ze blijkbaar hardhorend was boog ze
zich naar voren onï te luisteren naar wat de beide
mannen zeiden.
„Glende kerels," herhaalde meester Hessels, ter
wijl hij Eelco door zijn dikke brllleglazen aan
dachtig aankeek. Hij knikte even. bedacht zich
lang en zei tenslotte: ,,Ik kan het je misschien zó
het beste zeggen, Eelco. Vroeger, twee of drie ge
slachten terug, waren er hier vaak ruzies tussen
boeren over de grenzen van hun bezittingen. De
één dacht dat een bepaald hoekje land nog bij
het zijne hoorde, maar zijn buurman meende er
óók recht op te hebben. Dan kwamen een land
meter en een schriever uit Assen om uitspraak te
doen. Nu, als dat gebeurd was dan waren ze na
tuurlijk het kwaaie beest bij de verliezende partij
en ze kregen te horen dat ze met geld waren
omgekocht. Het is wel gebeurd dat de heren moei
te hadden om heelhuids thuis te komen. Er werd
vroeger gezegd dat deze mannen, die ze dus glende
kerels noemden, na hun dood nog kwamen spo
ken omdat ze de mensen hadden bedrogen. Je
kon hun meetkettingen nog horen rammelen!"
Eelco Drenth dacht, toen hij weer ln z'n auto zat,
dat hij zich tegenover z'n oude meester wel wat
onbehoorlijk had gedragen door zó snel het be
zoek te beëindigen toen hij het verhaal over de
glende kerels gehoord had. Maar er was hem een
naam te binnen geschoten, de naam van Arend
Mulder. En d i e wilde hij spreken.
Eelco had het gevoel dat deze zaak te maken
moest hebben met dingen die al lang geleden
waren gebeurd. Daarom ging hij naar Arend Mul
der, die een goede vriend van z'n vader was ge
weest en nu al ruim tachtig jaar oud moest zijn.
Hij woonde met zijn zuster in een huisje aan de
rand van het dorp en was verrast Eelco te zien.
Hij haalde een cognacflès voor de dag, maar Eelco.
die bepaald niet van de in Drente zo populaire
vieux hield en zeker niet als er naar oeroud streek-
gebrulk suiker ln zat, kreeg op zijn verzoek een
pilsje.
„Hoe kun je 't d'r inkriegen met dit kolde weer,"
zei Mulder vol afgrijzen.
De oude man wist inderdaad Iets te vertellen. Er
was een vete geweest tussen de grootvader van
Harm Steenzuker. die eerst boer was geweest en
later door de slechte tijden arbeider moest wor
den. en een zekere Jacob Vos. een rijke landbou
wer. Het ging over een stukje grond en Wolting
was door de landmeter uit Assen in het gelijk ge
steld. Of er sprake geweest was van omkoping
durfde hij niet te zeggen, maar de vete tussen de
beide mannen was overgegaan op de zoons, zoals
dat ln Drente wel vaker gebeurt.
„En op de kleinzoons?" vroeg Eelco.
„Daar zég je zo wat," zei Mulder. „De kleinzoon
van Jac Vos. Lammert Vos. heeft nooit veel van
de oude Harm willen weten en als wethouder heeft
hij het wel tegengewerkt als de Steenzuker ge
holpen moest worden. Tsja jong... daar zég je
zo wat."
Het gesprek kwam op andere dingen en Mulder
was kennelijk blij dat hij een „praoter" had.
Eelco Drenth keek een paar keer op zijn horloge
en maakte zich met moeite los van het gesprek
met de oude vriend van zijn vader. Toen hij weer
buiten kwam was het al flink gaan sneeuwen.
Het was bijna twaalf uur toen Eelco z'n auto
voor het huis van Lammert Vos parkeerde. In
het dorp had hij gevraagd waar de man woonde
en daarbij had hij te horen gekregen dat Vos
herhaaldelijk lange perioden alleen was omdat
geen enkele huishoudster het bij hem kon vol
houden. Een eenzelvig man was Vos overigens
niet: hij kwam elke morgen ln zijn stamcafé en
mocht daar graag wat opsnijden over het vele dat
hij in zijn leven als boer en als wethouder ge
presteerd had.
Vos keek Eelco, toen deze op de stoep stond,
argwanend aan. .Drenth? Eelco Drenth? Ik heb
van je gehoord, ja. Je bent bij de politie, is het
niet? Ja, je vader heb ik gekend, niet dat we
zulke grote vrinden waren."
„Ik zou u graag even willen spreken."
„O." De man aarzelde. Hij stond in de deurope
ning en de sneeuw sloeg hem in het gezicht.
„Komt d'r dan maar even in, zou 'k zeggen."
De kamer was ingericht met grote, ouderwetse
kasten en zware meubels. Aan de wanden hingen
grote kitsch-schilderijen. Naast één van de kasten
was een gouden medaille met een vaantje aan de
muur bevestigd. Beefden de handen van de oude
man altijd zo of kwam het door z'n bezoek?
„Ik ben bij de politie, ja," zei Eelco. „Maar met
dé zaak van Harmen Wolting heb ik in zoverre
niets te maken. Ik logeer bij mijn broer."
..Harm Wolting," zei Vos onbewogen. „Wat ls het
wat, niet? Dat zulke dingen vandaag de dag nog
kunnen gebeur'n. Maar waar komt-le nou veur,
als ik vragen mag?"
„Ik kende Harm als schooljongen al," zei Eelco.
„Ik kwam wel bij hem thuis. Daarom ben ik er
nogal ondersteboven van. U kent hem ook, niet
waar?"
„Ja, ja, natuurlijk, iedereen kent Harm Steenzu-
„Ik heb gehoord dat er een vete was tussen uw
familie en de zijne."
„Z'n grootvader heeft de mijne beduveld. Land
meters omgekocht."
„Glende kerels."
Lammert Vos schrok zichtbaar. „Wét zeg-le?"
„Glende kerels. Harm droomde er veel over, de
laatste tijd. Of misschien wéren het geen dromen.
Misschien was er iemand die het 's avonds, bij
donker bij z'n htfisje riep om hem bang te ma
ken!"
Vos begon zich op te winden. „Ik wil weten wat
Je met je praatjes bedoelt." zei hij fors.
Eelco ging staan en liep achteloos naar de onder
scheiding aan de wand. „Een mooie medaille,"
zei hij.
„Een onderscheiding van de Koningin. Veur m'n
werk veur de gemeente."
Eelco zag een brokje steen op de kast liggen en
nam het ln de hand. „En dit steentje?" vroeg hij.
„Ook van de Koningin? Of van Harm?"
„Blieft der af!" riep de oude man.
Eelco voelde dat hij dicht bij de oplossing van de
zaak was. Maar hoe moest *hij verder? En wat
had fiij er eigenlijk mee te maken? Impulsief trok
hij één van de laden van de kast open. Er lagen
oude brokken steen in én een heel bijzonder
voorwerpje. Het leek wel een bronzen bijl uit de
oertijd.
„Allemaal zelf gevonden." zei Vos. „Ja man, er
zijn méér steenzukers. Ze bint met de ruilverka
veling bezig en daar mag ik graag eens rondneu
zen."
„Op wie z'n land?" vroeg Eelco snel. „Op dat van
u of op dat wat vroeger van Harm's grootvader
ls geweest?"
„Daar hadden wij recht op!" riep Vos uit. Het
zweet liep langs z'n gezicht. ,Die glende kerels
werden omgekocht."
„En Harm vond deze bijl op het land, waarop u
nog altijd recht meende te hebben. U bent naar
hem <oegegaan, voor de zoveelste keer. Avonden
achtereen hebt u hem bang gemaakt met uw ge
roep. Gisteravond ging u naar binnen, eiste de bijl
op. jullie worstelden en u hebt er hem een harde
tik mee op het hoofd, gegeven."
Vos wilde nog wat zeggen, sperde zijn mond open,
kreeg het benauwd, wankelde en viel terug ln
z'n stoel.
„Ik geloof dat het duidelijk ls." zei Eelco. „Zal ik
het gemeentehuls maar bellen, zodat de politie
kan komen? Eigenlijk heb ik hier niets te ma
ken."
Vos kreeg z'n stem terug. „Het ls onrecht! Jaren
lang onrecht! Harm heeft me er mee gepest! Ik
wilde niet dat hijNee. lk wilde niet dat hij
Eelco Drenth liep naar het telefoontoestel.
Toen hij een uur later naar de boerderij reed had
hij even een licht gevoel van triomf, vooral tegen
over de postcommandant. Maar een diepe bewo
genheid met het lot van Harm Steenzuker en de
oude man die hem had neergeslagen overheerste.
rpoen Eelco Drenth 's avonds nog even naar het
huisje van Harm Wolting reed lag er een dik
pak sneeuw. De lucht was inmiddels sterrehelder
geworden en het vroor al behoorlijk. Bulten het
dorp reed hij langs het weggetje dwars door de
witte velden. Drente was een heerlijk land
het zou fijn zijn hier de komende kerstdagen door
te brengen.
Dokter Haverkamp kwam net naar buiten. ..HIJ ls
bij kennis," zei hij. ..Ik geloof dat hij het wel zal
halen. Een oude taaie, die Steenzuker."
Een jonge vrouw zat naast het ledikant. Harm
sloeg de ogen op. HIJ keek even wat afwezig, toen
kwam er een blik van herkenning in zijn ogen.
„Eelco." zei hij. „Dat Je mie nog even opzuken,
dat Js aordig. Dat is aordig van Je, mien Jong."