o Gestel sluit rij
i "Dinghuis"
isconti's Engel des Doods
Zachtjes
knetteren
de letteren
Éne krijgt nieuw museum
R1DAG 13 DECEMBER 1975
KUNST
TROUW/KWARTET 11
ticrQ. Kruis
^e, een rustig plaatsje in
Oost Brabant, heeft al
jaar lang een eigen mu-
het Museum Dinghuis.
leeft het te danken aan
•ik Wiegersma, die daar
Jan vijftig jaar arts was,
óók schilder, beeldhou-
aveur, auteur en vooral
ionneur. De gemeente
zijn collectie in langdurig
leen en die werd in IÖ65
[ebracht in het fraai ge
beerde Dinghuis, waar
:r de Heren van Deurne
trejgprake: een deel van Wie-
ïa's eigen oeuvre (schilde-
l m penningen en zilvergra-
erk) maar ook een grote
3pl ;ie volkskunst en door
-erzameld werk van be-
etijdgenpten.
„Wat te zeggen over 't werk, dat
door zichzelf moet spreken,
omdat het werk zelf onze uit
spraak is. Opvatting? Streven?
Men staat geladen, en in volle
dige vrijheid voor het doek,
mair gebonden door de wetten
van onze innerlijke verhoudin
gen. Wat baat het de kunst, te
zeggen tussen welke vreugden
en smarten het werk wordt ge
boren! Het werk is de uitspraak,
van ons mensch-zijn, het he
den tusschen verleden en toe
komst, de realisatie van herin
nering en illusie.
Het model, de kleur, de lijn.
Onze Kunstvorm is evenredig
aan onze stijlverlangens. De
natuur is onze levensbron,
maar: de natuur is de natuur,
het kunstwerk is de kunste
naar. Zie daar!
LEO GESTEL
ms
k Wiegersma overleed in
aar zijn werk werd voortge-
>r zijn zoon Pieter, die in de
pr jaren met een aantal zeer
;nde exposities voor de dag
Om een paar voorbeelden
men: ze „ontdekten" daar
i p(lang voor zijn grote her-
rk ringstenstoonstelling in
yyflam die zo'n enorme be
uling trok en Otto van
irerd er, jaren voor diens
opgezette come-back in
jt ook al zeer uitgebreid ge-
VAfeeerd. En wat er nu, tot 7 ja-
je zien is, is wéér uniek: een
gesloten overzicht van het
Leo Gestel, dat het tijd-
1901 tot i932 omspant.-Een
istelling, waarmee een
luseum een uitstekende"
;emaakt zou hebben. Een
ie ook, die eigenlijk min of
:n aankondiging is van wat
nabije toekomst in Deurne
Ibeuren. Want 't is hoogst-
'lijnlijk de laatste expositie
linghuis.
Te klein
ouwtje, hoe aantrekkelijk
od, gezien de omvangrijke
ngen van de enthousiaste
is-commissie, al lang veel te
ruimte. En de opbergplaats
steeds groeiende eigen coL
ivaaruit alleen nu en dan
pr° en kleine keuze getoond
v kien) is verre van brandvei-
gemeente Deurne, niet kin-
ig als het om cultuur gaat,
iaarom enige tijd geleden
is van dokter Wiegersma,1
ïger", met de bedoeling dat
hen eum te verbouwen.
Ie moeilijke economische
digheden heeft daar even
in gezeten, maar gelukkig
bleek er voor-al uitgewerkte plan
nen toch nóg geld beschikbaar. Nu
zijn ze daar volop bezig en ér
wordt Verwacht, dat het museum,
misschien blijft het „De Wieger"
heten, in het late voorjaar klaar zal
zijn.
En dan zal Brabant een cultureel
trefpunt rijker zijn. De bedoeling:
is er een museum van te maken
van ÏJederlandse schilderkunst
met 'als basis de jaren tussen de
beide wereldoorlogen. Er zal ook
een vaste plaats zijn voor de collec
tie Nederlandse (Vlaamse) volks
kunst, er komt een Oudheidkamer
r en een zgabvoor tijdelijke exposi
ties, van werk van levende Neder
landse kunstenaars. Verdèr zo'n
drie, vier .belangrijke tentoonstel-
lingén/Cpèr jaar) ook weer van Ne
derlandse künst, of van uitingen
die dè Nederlandse kunst beïn
vloed hebben.
Niet vergeten
Zoals nu, nog iit het Dinghuis, die
van Leo Gestel. Hoewel je hem
nauwelijks een vergeten kunste
naar kunt noemen, is het toch al
vele jaren geleden, dat er zo'n uit
gebreid overzicht van zijn werk ge
geven werd. Bovendien zijn er op
deze expositie veel schilderijen te
zien, die nooit eender getoond wer-
dèn. Iedèfëen, die een beetje thuis
is in deze materie, kent Gestels be
faamde portret van de dichter Jac.
Rensburg uit 1913 (dat staat in bij-
ha iéder boek over de Nederlandse
jcuiiêt) en de landschappen (vaak
als kubistisch aangeduid) die hij
op Mallorca maakte.
Hoe hét allemaal groeide, zie je
hier, eerst de vroege nog traditio
nele tekeningetjes, geraffineerd
gedaan, maar met nog nauwelijks
iets persoonlijks. Dat duurt maar
kort. Want enkele jaren later duikt
Gestel midden in het experiment.
Hij was in feite één van de eerste
„modernen" van zijn tijd. Dat wil
in zijn geval zeggen, dat hij steeds
naar nieuwe wegen zocht om wat
hem bezighield zo intens mogelijk
te verbeelden.
Hij heeft de invloeden die hem be
roerden, die op hem afkwamen
stormen overigens nooit wegge
moffeld of zelfs maar gecamou
fleerd, Maar toch hebben de wer
ken uit zo'n periode nooit iets van
imitatie, van een slap navolgen, het
is veel meer het verwerken van be
paalde gegevenheden.
Invloeden
Zo heeft hij gepointilleerd (schilde
ren in kleurstippels), wat toen nau
welijks nog modern te noemen
was; propageerde hij, mét Mon
driaan en Sluyters een stralend lu-
minisme; het expressionisme,
vooral dat van „Der Blaue Reiter"
ging niet aan.hem voorbij (Franz
Mare), het futurisme boeide hem in
hoge mate en eigenlijk werden al
die verworvenheden ten slotte sa
mengevoegd in die manier van
werken, die je dan bij gebrek aan
een betere aanduiding kubistisch
noemt, maar die dat eigenlijk
slechts ten dele is.
Trouwens ik heb ook het futuris
me genoemd. En dat heeft voor
mijn gevoel ook maar weinig met
de Italianen, die altijd Onder die
noemer geplaatst worden, te ma
ken.
Leo Gestel was bevriend met Jan
Sluyters en die maakte al in 1906-
1907 schilderijen als het befaamde
„Bal Tabarin", een doek dat de be
weging van een massa op een ma
nier benadert, die twee jaar later
in het Futuristisch Manifest uit
eengezet werd. In die uitbeelding,
van de beweging bij Gestel bemerk
ik dan ook eerder de invloed van
Sluyters dan die van de
Italianen Invloeden, die öok
weer helemaal verwerkt worden,
net als de kubistische. Natuurlijk
was hij zeer geïmponeerd door fi
guren als Braque en Picasso, maar
ook hier weer dat typische inpas
sen, hij probeerde alles uit zou je
kunnen zeggen en behield alleen
wat hij „gebruiken" kon, wat paste
in zijn persoonlijke beeld.
Hij bepaalde zich ook veel meer bij
het natuurbeeld dan de Franse ku
bisten, dat blijkt niet alleen uit por
tretten als dat van Rensburg en die
zittende vrouw, maar zelfs uit die
met kleurrijke en beweeglijke seg
menten opgebouwde Spaanse
landschappen, die tot de topstuk
ken van zijn oeuvre behoren.
Wat me het meeste in dit werk aan
trekt is de suggestiviteit ervan en
de onmiskenbare vreugde-van-het-
schilderen. Die is er al tijdens de
periode van experimenteren (tot in
het baldadige toe soms) van uitzon
OVER BROUWERS, VAN KEULEN, VAN DER
VEEN EN MULISCH
Leo Gestel: „Bloemstuk met papavers", 1912.
ken, van afwegen; ze wordt groter natuurlijk talent. Veel voorbeelden
als Gestel langzamerhand dat ex- daarvan m het Dinghuis Deurne,
periment laat voor wat het is en de tot 7 januari dagelijks van 14.00 tot
weg vrijmaakt voor zijn volkomen 17.00 uur.
Filmkroniek door
H. S. Visscher
slljiconti's films is de dood altijd voelbaar nabij.
Idt niet alleen voor de latere films van de nu
iar oude Italiaanse aristocraat Visconti; ook
ilms uit het begin van zijn filmerscarrière is de
lanwezig als een alles beheersend fenomeen. In
jrra trema" (1948) gaat de dood van de vader
Rii film vooraf; de gebroeders Pafundi dragen
•r"
rés" een studie over Viscon
ti gepubliceerd, die sterk de
nadruk op dit aspect van de
filmer legt. Dat politiek "een
heel belangrijk aandeel
heeft in de Viscontiaanse
mythe, spreekt vanzelf bij
een aristocratentelg die zich
ooit aan de zijde der com
munisten heeft
geschaard.Maar even
kenmerkend is, dat „de po
litiek" als dramatisch gege
ven in zijn films slechts een
rol van bescheiden belang
speelt (behalve in „La terra
trema", het Siciliaanse vis
sersepos).
nog rouw. De dood van de vader impliceert veel
meer dan zijn verscheiden: hij houdt de verbreking
in van een eenheid, een verbondenheid van de fami
lieleden onderling èn van de familie met het geboor
teland. De gebroeders verkopen hun grond en ver
trekken met de hele familie naar het industriële
Noord-Italië.
:co eri zijn broers",
[een soort vervolg op
ierra trema" bc-
'd kan worden, zien
deze van de geboor-
losgescheurde fa-
dit nieuwe indus-
limaat van de grote
•ok zelf uiteenge-
wordt. De samen-
'an die twee films
duidelijk wat ken-
id is voor het gehele
van Visconti: een
irende continuïteit
jma's en relaties. Dat
iet voldoende. Men
óók nog bij te we-
.Visconti al in een
>eg artikel geschre-
nijnft over het „antropo-
van zijn visie op
en (menselijk) be-
•W.Z. dat hij in men-
;estalten en gebeur
de Geschiedenis
it voltrekken. Het-
loudt dat die gestal-
gebeurtenissen bij
Itijd meer zijn dan
__i*rige alledaagse
dj»genheden: zij heb-
n zodanig symbool-
me|. en het filmisch uni-
I dat hij schept is als
K mythisch. De dood
je vader" thema
otell sterk een veel late-
Ji „Vaghe stelle dell'
^paalt is dus méér
j» gebeurtenis: hij re-
eert de breuk tussen
rburgerlijke wereld
een „eenheid"
1 Jfn de bourgeois-cul-
t >e met haar indus-
ótwikkeling de ban-
familie en de ge-
nis verbreekt. Yves
me heeft in 1966 bij
iitions Universitai-
HUVhi
Raadsels
Het is goed om deze dingen
nog eens vast te stellen bij
een film als „Conversation
Pieces" (Violence et Pas
sion), die momenteel in Ne
derland draait. De geschie
denis van een bejaarde pro
fessor, die zich van het le
ven heeft teruggetrokken in
een wereld van de kunst
zijn riante Romeinse appar
tement hangt vol met schil
derijen, 18de-eeuwse fami
liegroepen en die, min of
meer overvallen door een
hoogst bizarre, decadente
en troebele markiezin met
aanhang, haar zijn leeg
staande bovenappartement
verhuurt, zou het thema
van een kluchtig filmpje
kunnen zijn, want natuur
lijk betekent zijn zwakheid
dat er een geweldige in
breuk op zijn leven ge
maakt gaat worden door
het lawaai dat na verloop
van tijd op die bovenverdie
ping losbreekt., zodat de
kalk uit zijn plafonds naar
beneden komt. Dat niet al
leen: de mensen „van bo
ven" stormen ieder moment
zijn verdieping binnen, be
trekken hem in hun verwar
de en duistere relaties met
de buitenwereld zij zijn
voortdurend aan het telefo
neren en uiteindelijk ook
in, hun onderlinge relaties.
En natuurlijk loopt dat alle
maal op een geweldige cata
strofe uit. Maar wie 't zo be
kijkt, komt voor een aantal
raadsels te staan. In de eer
ste pldats is het echt niet om
te lachen: Visconti's film
heeft een strakke, uiterst
gestileerde vormgeving die
iedere notie van „kluchtig
heid" verwerpt. Zijn film
speelt zich voortdurend in
dat ene appartement af; het
is groot en bijzonder
„warm" en kostbaar van in
richting, niettemin is het
een moeilijke taak die een
filmer zichzelf stelt, als hij
zijn film aan één binnen-
huis-lokatie bindt. Maar
Visconti's cameravoering is
zo geraffineerd en gesti
leerd, dat men zich eerst
achteraf de beperktheid
van die lokatie bewust
wordt. Tweede raadsel: de
vergroting van bepaalde ge
luidselementen. Geen zin
nig mens kan zich voorstel
len, dat een verbouwing op
de bovenetage met zulke
bijna apocalyptische don
derslagen gepaard gaat als
hier het geval is.
Hetzelfde geldt voor de
(vermoedelijke) zelfmoord
van de gigolo van de gravin:
ook daar een geweld als van
een bomexplosie, en de toe
stand op de bovenverdie
ping is ernaar.Dan volgt
het theatrale, fascinerende
beeld van de professor die
de gedode gigolo in zijn ar
men draagt, als een vader
zijn zoon. Het is inderdaad
ook ten dele zijn schuld dat
de ander met wie tot zijn
eigen verbazing een bijzon
dere „relatie" ontstaan is
tenslotte de dood gekozen
heeft. Zo krijgt de professor
dan toch de gestalte van de
^„vader". Zijn huwelijk is
mislukt, maar ergens leeft
in hem het verlangen naar
en de potentie tot die een
heid van het gezin. Het is
niet toevallig dat hij juist
een verzamelaar van fami
lieportretten geworden is.
En er wort in de film door
de anderen duidelijk gezin
speeld op een adoptie van
de jongeman.
Er komen in de film trou
wens verschillende toespe
lingen op de situatie van
een echt gezin voor, met
name in dè scène in de keu
ken, waar de hongerige bo
venburen de proviandkast
plunderen onder het oog
van de glimlachend toezien
de, „vaderlijke" professor.
In de mythologische beeld
taal van Visconti impliceert
dat een ogenblik de moge
lijkheid van een synthese
van een definitief voorbije
en een actuele moderne tijd.
Het eerste contact tussen de
vader en de zoon voltrekt
zich via een gesprek over de
schilderijen, waarover de
zoon ip zijn groezelige le
venspraktijk trouwens een
yeel zakelijker, praktischer
kennis heeft opgestoken
dan de professor. De syn
these is echter onmogelijk.
En de dood van de zöon
houdt in feite de dood van
de vader in: als de profes
sor, herstellende van een
hartaanval, thuis te bed ligt,
hoort hij op de nu weer
leegstaande bovenetage
voetstappen gaan. Het ver
haal dat hij vroeger in de
film verteld heeft, van een
man die aanvankelijk met
grote tussenpozen maar
steeds vaker en tenslotte
doorlopend, op de etage bo
ven hem „een bezoeker"
hoorde lopen, die de Dood
blijkt te zijn, herhaalt zich
nu als zijn werkelijkheid,
waarvan hij de betekenis
ogenblikkelijk doorziet. De
gigolo was zijn schone
Doodsengel zoals er een
soortgelijke schone Doods
engel is in „Death in Veni
ce", Visconti's onvergetelij
ke verfilming van de roman
van Thomas Mann. Hij is de
verzichtbaring van het in
nerlijke, gedroomde
schoonheidsideaal, maar
die levende materialisering
houdt tegelijk de Dood in
voor de dromer: tegen dit
contact met de levende ac
tuele werkelijkheid is hij
Piet bestand. En hij sterft.
Dat in „Conversation Pie
ces" die Engel des Doods
dan ook nog sprekend ge
lijkt op de moeder van de
professor zoals zij .in diens
herinneringsbeelden voor
komt, is tekenend voor de
Freudiaanse elementen die
ook het hele oeuvre van Vis
conti doortrekken (dikwijls
ook in mythologische
vorm). Het geheime vertrek
waarin de professor de gi
golo verbergt voor diens
achtervolgers, is warm,
vrouwelijk rond, afgesloten
van de buitenwereld. Een
moederschoot, tegelijk het
heimelijkste „Zelf" van de
professor en beeld van het
verlangen om in die schoot
terug te keren. Later is er
geen geheim meer en loopt
men het vertrek in en uit.
In die slotuiteenzetting
komt ook de actuele poli
tiek te voorschijn: het neo-
fascisme en de communisti
sche tegenstand. De leven
de werkelijkheid zet zich
uiteen in de gedroomde we
reld van het appartement
van de professor. Heel dui
delijk wordt het niet, net zo
min als de gigolo duidelijk
wordt: is hij werkelijk bij
het Duitse stud enten verzet
en bij communistische acti
viteiten betrokken geweest?
Anderzijds is de suggestie
immers erg duidelijk, dat
hij alleen maar een groezeli
ge gigolo is met zeer duiste
re achtergronden. De wer
kelijkheid is, vanaf het eer
ste begin, vulgair, plat, troe
bel, ondoorzichtig. Is er een
keuze te doen voor de ene of
de andere wereld? Viscon
ti's antwoord is duidelijk: er
is geep keuze te doen. Er is
alleen maar de uiteenzet
ting van een voorbije cul
tuur met een nieuwe, die al
lerminst hoopgevend is.
Misschien gaat de nieuwe
cultuur wel dood aan de
vege onmacht van de oude.
Maar zeker en onherroepe
lijk is die oude cultuur aan
het sterven. Dat is de bood
schap van de aristocraat
marxist Visconti: zijn bood
schap is er een van abstrac
ties van Tijd, Geschiedenis,
van Eindigheid. Maar zij
voltrekt zich „antropo
morf": in de gestalte van
mensen en hun relaties.
Pas als men de film zo be
nadert, als „mythologische"
expressie, krijgt zij haar
wezenlijke diepte en bete
kenis. Dat 't dan ook nog
een bloed-mooie film is en
dat Burt Lancaster er een
fabelachtige rol in speelt
hij was ook de onvergetelij
ke Prins van Salina in Vis
conti's „II Gattopardi"
maakt de film des te meer
tot een rijp hoogtepunt van
een waarachtige Meester:
een aristocratisch werk van
grote treurigheid.
Harry Mulisch
doorT. van Deel
„Ik houd erg van een mooi uitzicht buiten," zei Willem Kloos
eens, „maar ik moet er iets bij te drinken hebben". Deze uit
spraak is een uiterst korte literaire anekdote, die Aeg. W. Tim
merman ons in zijn amusante „Tims herinneringen" opdist. Of
het waar is wat Timmerman vertelt doet er minder toe. De uit
spraak typeert Kloos zoals een ander hem zag.
Een heel boek vol literaire anekdo
ten, zoals Jeroen Brouwers dat on
der de mooie titel „Zachtjes knet
teren de letteren" zojuist heeft sa
mengesteld, Is méér dan een om
vangrijk letterkundig moppen
boek. Elk verhaaltje namelijk
geeft ons in zijn precieze, originele
formulering intuïtief een beeld van
een auteur, een literaire omstan
digheid of de verteller zélf. Het is
lange tijd weinig oirbaar geacht
voor dit soort persoonlijke infor
matie belangstelling te hebben: er
was immers het werk, er waren de
gedrukte woorden en die moesten
het doen. De laatste jaren wordt
daar wat minder dogmatisch over
gedacht al zie je die hernieuwde
belangstelling voor de persoon dan
ook direct weer uit de hand lopen.
Anekdoten
Ik zei het al, het gaat er bij deze
vertelserie niet in de eerste plaats
om dat ze écht gebeurd zijn. Brou
wers schrijft ook in zijn woord
vooraf dat de anekdote „eigendom-
is van", „toebehoort aan" degene
die hem vertelt: historisch, geeste
lijk, stilistisch en/of nog anders".
Het zijn de vertellers van deze
anekdoten die door de kwaliteit
van hun anekdotiek het gelijk aan
hun kant krijgen.
Het is natuurlijk erg verleidelijk
om veel te citeren. Het zouden cita
ten worden uit een citatenboek.
Brouwers verantwoordt keurig
waar hij zijn tekst uit put en wij
zigt er geen tittel of jota aan. Zijn
hele kunst bestaat uit de selectie
van dit in principe eindeloze mate
riaal. Ik vind dat hij die taak met
gevoel voor de aardigheid, de ken
merkendheid en kernachtigheid
van de anekdote verricht heeft. Al
licht zal iedereen er wel wat in mis
sen, maar als eerste overzicht van
(geboekstaafde) literaire anekdo
tiek van 1880 tot heden volstaat het
ruimschoots.
Ik neem tot slot nog deze anekdote
op over Kloos' vrouw Jeanne Rey-
neke van Stuwe: „Boutens had het
niet op die vrouw. Toen hij iets met
haar bespreken moest in verband
met het Willem Kloos-fonds, begon
zij te huilen omdat hij haar zin niet
wilde doen. Boutens kalmeerde
haar met de verzekering: .Me
vrouw, ik laat mij niet bedillen en
niet bekrokodillen'."
Statische
Mensje van Keulen komt in Brou
wers boek niet voor. Er zullen vast
wel verhalen over haar de ronde
doen, maar wie de schriftelijke
neerslag ervan terecht als cri
terium neemt, vindt nog weinig
over haar.
Na het succes van haar korte ro
man „Bleekers zomer" en de
mooie verhalenbundel „Allemaal
tranen" is zij onlangs met een ro
man gekomen: „Van lieverlede".
Het valt me moeilijk veel over dit
boek te zeggen. De belangrijkste fi
guur erin is. de negentienjarige
Hanna, die haar hele dag besteedt
aan het verzorgen van haar veelei
sende moeder. Ze is ongeschikt
voor deelname aan het buitenge-
beuren, dat merkt ze wel als ze een
enkele keer de benauwde kamer
ontvlucht en een nieuwjaarsfeestje
van het patronaat bezoekt.
Ze wil wel anders zijn en doen,
maar ze zit gevangen in haar situa
tie. Op een paar dramatische mo-
Adriaan van der Veen
menten na verloopt Hanna's leven
grijs en de enige handeling die
men zich tenslotte van het boek
herinnert is het van lieverlede
steeds dichter bij de dood geraken
van de oude moeder. In het laatste
hoofdstuk zit de dochter met haar
gestorven moeder buiten op het
plaatsje in de eerste lentezon. Het
is mij opgevallen dat er heel wat le
zers zijn die niet bemerkt hebben
dat Hanna's moeder daar dood in
de stoel zit en dat Hanna uit angst
voor de toekomst voortgaat met
zorgen, met praten. Dat laatste
hoofdstuk is erg goed. Het is ui
terst treurig en wanhopig, en ook
heel intiem. Maar ik kan me voor
stellen dat een lezer na zoveel blad
zijden hetzelfde er niet iets anders
meer in ziet. Zoiets tekent het feit
dat moeders dood eigenlijk niets
verandert. Mensje van Keulen
heeft met Van lieverlede een on
waarschijnlijk statisch boek ge
schreven, dat maar één beeld
geeft: het beeld van niet te verhel
pen verlamming en onontkoomba
re dood. Ze heeft het zorgvuldig,
maar ook wel een beetje stroef en
schools geschreven.
Tomeloos
Toch heb ik zo'n ingehouden, nog
al kale en gewone taal liever dan
het tomeloze gepsychologiseer van
Adriaan van der Veen, die zijn lij
vige roman „In liefdesnaam" pu
bliceerde. Daarin tobt een Ameri
kaanse professor met schuldge
voelens. Hij onderhoudt namelijk
een relatie met zijn buurvrouw ter
wijl zijn eigen vrouw aan een ern
stige, dodelijke ziekte lijdt. Op
zichzelf is zo'n situatie stof voor
een schitterend boek. Er zitten ge
noeg kanten aan die essentieel zijn.
Maar Van der Veen heeft die es
sentialia bedolven onder verward
gepraat en gedenk. Het is een boek
om treurig van te worden: alle ver
pleegsters zijn „sexy", de dingen
herhalen en herhalen zich maar,
zonder dat het tot verheldering of
verdieping leidt. Ik geef een voor
beeld van een zin die ik exempla
risch vind voor de rommelige be
werking van deze overigens intri
gerende stof: „Hoe Mini ondanks
de schijn van een gewoon, bevredi
gend leven aanwezig bleef, bleek,
niet onverwacht maar toch schok
kend als bij een gevreesde overval,
die wie weet, kan uitblijven, tij
dens de kerstweken.
Hecht
Dan schrijft Harry Mulisch heel
wat doeltreffender. Zijn nieuwe
roman, „Twee vrouwen", ken
merkt zich door een hechte con
structie en een klaar taalgebruik.
Vier personen spelen er een rol in:
Laura (die de ik-figuur is) en Syl
via de twee vrouwen Laura's
moeder en Alfred, Laura's vroege
re man. De handeling draait om
Laura en Sylvia die een lesbische
relatie aangaan. Al spoedig moet
Laura bemerken dat Sylvia een
weinig -te doorgronden meisje is,
dat hard en meedogenloos haar
gang gaat. Ze vertrekt zelfs ten
slotte met Alfred naar Londen en
komt pas weer terug als ze zwan
ger is: doel van deze affaire. Dan
wil ze voor altijd bij Laura blijven:
het is indirect haar kind. De roman
vindt vervolgens heftig en voor
zijn geringe omvang mogelijk wat
al te dramatisch z'n eind in de
moord van Alfred op Laura.
Mulisch heeft een simpel en recht
lijnig boek geschreven, mogelijk in
creatieve concurrentie met de lief
desromans van Wolkers (Turks
fruit) en Claus (Het jaar van de
kreeft). Zijn boek roept weliswaar
psychologisch wat vragen op,
maar bevat toch zoveel goedvertel-
de, betekenisvolle en intrigerende
gebeurtenissen dat we met deze
„liefdesroman" blij mogen zijn.
U merkt het, er valt heel wat te le
zen.
Zachtjes knetteren de letteren.
Een eeuw Nederlandse literatuur
geschiedenis in anekdoten, samen
gesteld door Jeroen Brouwers. Ar
beiderspers, 1975. 292 blz., 27,50.
Mensje van Keulen. Van lieverle
de. Arbeiderspers, 1975. 160 blz.,
ƒ15.
Adriaan van der Veen. In liefdes
naam. Querido, 1975. 284 blz.,
27,50.
Harry Mulisch. Twee vrouwen. Be
zige Bij, 1975.160 blz., 16,50.