o Gestel sluit rij i "Dinghuis" isconti's Engel des Doods Zachtjes knetteren de letteren Éne krijgt nieuw museum R1DAG 13 DECEMBER 1975 KUNST TROUW/KWARTET 11 ticrQ. Kruis ^e, een rustig plaatsje in Oost Brabant, heeft al jaar lang een eigen mu- het Museum Dinghuis. leeft het te danken aan •ik Wiegersma, die daar Jan vijftig jaar arts was, óók schilder, beeldhou- aveur, auteur en vooral ionneur. De gemeente zijn collectie in langdurig leen en die werd in IÖ65 [ebracht in het fraai ge beerde Dinghuis, waar :r de Heren van Deurne trejgprake: een deel van Wie- ïa's eigen oeuvre (schilde- l m penningen en zilvergra- erk) maar ook een grote 3pl ;ie volkskunst en door -erzameld werk van be- etijdgenpten. „Wat te zeggen over 't werk, dat door zichzelf moet spreken, omdat het werk zelf onze uit spraak is. Opvatting? Streven? Men staat geladen, en in volle dige vrijheid voor het doek, mair gebonden door de wetten van onze innerlijke verhoudin gen. Wat baat het de kunst, te zeggen tussen welke vreugden en smarten het werk wordt ge boren! Het werk is de uitspraak, van ons mensch-zijn, het he den tusschen verleden en toe komst, de realisatie van herin nering en illusie. Het model, de kleur, de lijn. Onze Kunstvorm is evenredig aan onze stijlverlangens. De natuur is onze levensbron, maar: de natuur is de natuur, het kunstwerk is de kunste naar. Zie daar! LEO GESTEL ms k Wiegersma overleed in aar zijn werk werd voortge- >r zijn zoon Pieter, die in de pr jaren met een aantal zeer ;nde exposities voor de dag Om een paar voorbeelden men: ze „ontdekten" daar i p(lang voor zijn grote her- rk ringstenstoonstelling in yyflam die zo'n enorme be uling trok en Otto van irerd er, jaren voor diens opgezette come-back in jt ook al zeer uitgebreid ge- VAfeeerd. En wat er nu, tot 7 ja- je zien is, is wéér uniek: een gesloten overzicht van het Leo Gestel, dat het tijd- 1901 tot i932 omspant.-Een istelling, waarmee een luseum een uitstekende" ;emaakt zou hebben. Een ie ook, die eigenlijk min of :n aankondiging is van wat nabije toekomst in Deurne Ibeuren. Want 't is hoogst- 'lijnlijk de laatste expositie linghuis. Te klein ouwtje, hoe aantrekkelijk od, gezien de omvangrijke ngen van de enthousiaste is-commissie, al lang veel te ruimte. En de opbergplaats steeds groeiende eigen coL ivaaruit alleen nu en dan pr° en kleine keuze getoond v kien) is verre van brandvei- gemeente Deurne, niet kin- ig als het om cultuur gaat, iaarom enige tijd geleden is van dokter Wiegersma,1 ïger", met de bedoeling dat hen eum te verbouwen. Ie moeilijke economische digheden heeft daar even in gezeten, maar gelukkig bleek er voor-al uitgewerkte plan nen toch nóg geld beschikbaar. Nu zijn ze daar volop bezig en ér wordt Verwacht, dat het museum, misschien blijft het „De Wieger" heten, in het late voorjaar klaar zal zijn. En dan zal Brabant een cultureel trefpunt rijker zijn. De bedoeling: is er een museum van te maken van ÏJederlandse schilderkunst met 'als basis de jaren tussen de beide wereldoorlogen. Er zal ook een vaste plaats zijn voor de collec tie Nederlandse (Vlaamse) volks kunst, er komt een Oudheidkamer r en een zgabvoor tijdelijke exposi ties, van werk van levende Neder landse kunstenaars. Verdèr zo'n drie, vier .belangrijke tentoonstel- lingén/Cpèr jaar) ook weer van Ne derlandse künst, of van uitingen die dè Nederlandse kunst beïn vloed hebben. Niet vergeten Zoals nu, nog iit het Dinghuis, die van Leo Gestel. Hoewel je hem nauwelijks een vergeten kunste naar kunt noemen, is het toch al vele jaren geleden, dat er zo'n uit gebreid overzicht van zijn werk ge geven werd. Bovendien zijn er op deze expositie veel schilderijen te zien, die nooit eender getoond wer- dèn. Iedèfëen, die een beetje thuis is in deze materie, kent Gestels be faamde portret van de dichter Jac. Rensburg uit 1913 (dat staat in bij- ha iéder boek over de Nederlandse jcuiiêt) en de landschappen (vaak als kubistisch aangeduid) die hij op Mallorca maakte. Hoe hét allemaal groeide, zie je hier, eerst de vroege nog traditio nele tekeningetjes, geraffineerd gedaan, maar met nog nauwelijks iets persoonlijks. Dat duurt maar kort. Want enkele jaren later duikt Gestel midden in het experiment. Hij was in feite één van de eerste „modernen" van zijn tijd. Dat wil in zijn geval zeggen, dat hij steeds naar nieuwe wegen zocht om wat hem bezighield zo intens mogelijk te verbeelden. Hij heeft de invloeden die hem be roerden, die op hem afkwamen stormen overigens nooit wegge moffeld of zelfs maar gecamou fleerd, Maar toch hebben de wer ken uit zo'n periode nooit iets van imitatie, van een slap navolgen, het is veel meer het verwerken van be paalde gegevenheden. Invloeden Zo heeft hij gepointilleerd (schilde ren in kleurstippels), wat toen nau welijks nog modern te noemen was; propageerde hij, mét Mon driaan en Sluyters een stralend lu- minisme; het expressionisme, vooral dat van „Der Blaue Reiter" ging niet aan.hem voorbij (Franz Mare), het futurisme boeide hem in hoge mate en eigenlijk werden al die verworvenheden ten slotte sa mengevoegd in die manier van werken, die je dan bij gebrek aan een betere aanduiding kubistisch noemt, maar die dat eigenlijk slechts ten dele is. Trouwens ik heb ook het futuris me genoemd. En dat heeft voor mijn gevoel ook maar weinig met de Italianen, die altijd Onder die noemer geplaatst worden, te ma ken. Leo Gestel was bevriend met Jan Sluyters en die maakte al in 1906- 1907 schilderijen als het befaamde „Bal Tabarin", een doek dat de be weging van een massa op een ma nier benadert, die twee jaar later in het Futuristisch Manifest uit eengezet werd. In die uitbeelding, van de beweging bij Gestel bemerk ik dan ook eerder de invloed van Sluyters dan die van de Italianen Invloeden, die öok weer helemaal verwerkt worden, net als de kubistische. Natuurlijk was hij zeer geïmponeerd door fi guren als Braque en Picasso, maar ook hier weer dat typische inpas sen, hij probeerde alles uit zou je kunnen zeggen en behield alleen wat hij „gebruiken" kon, wat paste in zijn persoonlijke beeld. Hij bepaalde zich ook veel meer bij het natuurbeeld dan de Franse ku bisten, dat blijkt niet alleen uit por tretten als dat van Rensburg en die zittende vrouw, maar zelfs uit die met kleurrijke en beweeglijke seg menten opgebouwde Spaanse landschappen, die tot de topstuk ken van zijn oeuvre behoren. Wat me het meeste in dit werk aan trekt is de suggestiviteit ervan en de onmiskenbare vreugde-van-het- schilderen. Die is er al tijdens de periode van experimenteren (tot in het baldadige toe soms) van uitzon OVER BROUWERS, VAN KEULEN, VAN DER VEEN EN MULISCH Leo Gestel: „Bloemstuk met papavers", 1912. ken, van afwegen; ze wordt groter natuurlijk talent. Veel voorbeelden als Gestel langzamerhand dat ex- daarvan m het Dinghuis Deurne, periment laat voor wat het is en de tot 7 januari dagelijks van 14.00 tot weg vrijmaakt voor zijn volkomen 17.00 uur. Filmkroniek door H. S. Visscher slljiconti's films is de dood altijd voelbaar nabij. Idt niet alleen voor de latere films van de nu iar oude Italiaanse aristocraat Visconti; ook ilms uit het begin van zijn filmerscarrière is de lanwezig als een alles beheersend fenomeen. In jrra trema" (1948) gaat de dood van de vader Rii film vooraf; de gebroeders Pafundi dragen •r" rés" een studie over Viscon ti gepubliceerd, die sterk de nadruk op dit aspect van de filmer legt. Dat politiek "een heel belangrijk aandeel heeft in de Viscontiaanse mythe, spreekt vanzelf bij een aristocratentelg die zich ooit aan de zijde der com munisten heeft geschaard.Maar even kenmerkend is, dat „de po litiek" als dramatisch gege ven in zijn films slechts een rol van bescheiden belang speelt (behalve in „La terra trema", het Siciliaanse vis sersepos). nog rouw. De dood van de vader impliceert veel meer dan zijn verscheiden: hij houdt de verbreking in van een eenheid, een verbondenheid van de fami lieleden onderling èn van de familie met het geboor teland. De gebroeders verkopen hun grond en ver trekken met de hele familie naar het industriële Noord-Italië. :co eri zijn broers", [een soort vervolg op ierra trema" bc- 'd kan worden, zien deze van de geboor- losgescheurde fa- dit nieuwe indus- limaat van de grote •ok zelf uiteenge- wordt. De samen- 'an die twee films duidelijk wat ken- id is voor het gehele van Visconti: een irende continuïteit jma's en relaties. Dat iet voldoende. Men óók nog bij te we- .Visconti al in een >eg artikel geschre- nijnft over het „antropo- van zijn visie op en (menselijk) be- •W.Z. dat hij in men- ;estalten en gebeur de Geschiedenis it voltrekken. Het- loudt dat die gestal- gebeurtenissen bij Itijd meer zijn dan __i*rige alledaagse dj»genheden: zij heb- n zodanig symbool- me|. en het filmisch uni- I dat hij schept is als K mythisch. De dood je vader" thema otell sterk een veel late- Ji „Vaghe stelle dell' ^paalt is dus méér j» gebeurtenis: hij re- eert de breuk tussen rburgerlijke wereld een „eenheid" 1 Jfn de bourgeois-cul- t >e met haar indus- ótwikkeling de ban- familie en de ge- nis verbreekt. Yves me heeft in 1966 bij iitions Universitai- HUVhi Raadsels Het is goed om deze dingen nog eens vast te stellen bij een film als „Conversation Pieces" (Violence et Pas sion), die momenteel in Ne derland draait. De geschie denis van een bejaarde pro fessor, die zich van het le ven heeft teruggetrokken in een wereld van de kunst zijn riante Romeinse appar tement hangt vol met schil derijen, 18de-eeuwse fami liegroepen en die, min of meer overvallen door een hoogst bizarre, decadente en troebele markiezin met aanhang, haar zijn leeg staande bovenappartement verhuurt, zou het thema van een kluchtig filmpje kunnen zijn, want natuur lijk betekent zijn zwakheid dat er een geweldige in breuk op zijn leven ge maakt gaat worden door het lawaai dat na verloop van tijd op die bovenverdie ping losbreekt., zodat de kalk uit zijn plafonds naar beneden komt. Dat niet al leen: de mensen „van bo ven" stormen ieder moment zijn verdieping binnen, be trekken hem in hun verwar de en duistere relaties met de buitenwereld zij zijn voortdurend aan het telefo neren en uiteindelijk ook in, hun onderlinge relaties. En natuurlijk loopt dat alle maal op een geweldige cata strofe uit. Maar wie 't zo be kijkt, komt voor een aantal raadsels te staan. In de eer ste pldats is het echt niet om te lachen: Visconti's film heeft een strakke, uiterst gestileerde vormgeving die iedere notie van „kluchtig heid" verwerpt. Zijn film speelt zich voortdurend in dat ene appartement af; het is groot en bijzonder „warm" en kostbaar van in richting, niettemin is het een moeilijke taak die een filmer zichzelf stelt, als hij zijn film aan één binnen- huis-lokatie bindt. Maar Visconti's cameravoering is zo geraffineerd en gesti leerd, dat men zich eerst achteraf de beperktheid van die lokatie bewust wordt. Tweede raadsel: de vergroting van bepaalde ge luidselementen. Geen zin nig mens kan zich voorstel len, dat een verbouwing op de bovenetage met zulke bijna apocalyptische don derslagen gepaard gaat als hier het geval is. Hetzelfde geldt voor de (vermoedelijke) zelfmoord van de gigolo van de gravin: ook daar een geweld als van een bomexplosie, en de toe stand op de bovenverdie ping is ernaar.Dan volgt het theatrale, fascinerende beeld van de professor die de gedode gigolo in zijn ar men draagt, als een vader zijn zoon. Het is inderdaad ook ten dele zijn schuld dat de ander met wie tot zijn eigen verbazing een bijzon dere „relatie" ontstaan is tenslotte de dood gekozen heeft. Zo krijgt de professor dan toch de gestalte van de ^„vader". Zijn huwelijk is mislukt, maar ergens leeft in hem het verlangen naar en de potentie tot die een heid van het gezin. Het is niet toevallig dat hij juist een verzamelaar van fami lieportretten geworden is. En er wort in de film door de anderen duidelijk gezin speeld op een adoptie van de jongeman. Er komen in de film trou wens verschillende toespe lingen op de situatie van een echt gezin voor, met name in dè scène in de keu ken, waar de hongerige bo venburen de proviandkast plunderen onder het oog van de glimlachend toezien de, „vaderlijke" professor. In de mythologische beeld taal van Visconti impliceert dat een ogenblik de moge lijkheid van een synthese van een definitief voorbije en een actuele moderne tijd. Het eerste contact tussen de vader en de zoon voltrekt zich via een gesprek over de schilderijen, waarover de zoon ip zijn groezelige le venspraktijk trouwens een yeel zakelijker, praktischer kennis heeft opgestoken dan de professor. De syn these is echter onmogelijk. En de dood van de zöon houdt in feite de dood van de vader in: als de profes sor, herstellende van een hartaanval, thuis te bed ligt, hoort hij op de nu weer leegstaande bovenetage voetstappen gaan. Het ver haal dat hij vroeger in de film verteld heeft, van een man die aanvankelijk met grote tussenpozen maar steeds vaker en tenslotte doorlopend, op de etage bo ven hem „een bezoeker" hoorde lopen, die de Dood blijkt te zijn, herhaalt zich nu als zijn werkelijkheid, waarvan hij de betekenis ogenblikkelijk doorziet. De gigolo was zijn schone Doodsengel zoals er een soortgelijke schone Doods engel is in „Death in Veni ce", Visconti's onvergetelij ke verfilming van de roman van Thomas Mann. Hij is de verzichtbaring van het in nerlijke, gedroomde schoonheidsideaal, maar die levende materialisering houdt tegelijk de Dood in voor de dromer: tegen dit contact met de levende ac tuele werkelijkheid is hij Piet bestand. En hij sterft. Dat in „Conversation Pie ces" die Engel des Doods dan ook nog sprekend ge lijkt op de moeder van de professor zoals zij .in diens herinneringsbeelden voor komt, is tekenend voor de Freudiaanse elementen die ook het hele oeuvre van Vis conti doortrekken (dikwijls ook in mythologische vorm). Het geheime vertrek waarin de professor de gi golo verbergt voor diens achtervolgers, is warm, vrouwelijk rond, afgesloten van de buitenwereld. Een moederschoot, tegelijk het heimelijkste „Zelf" van de professor en beeld van het verlangen om in die schoot terug te keren. Later is er geen geheim meer en loopt men het vertrek in en uit. In die slotuiteenzetting komt ook de actuele poli tiek te voorschijn: het neo- fascisme en de communisti sche tegenstand. De leven de werkelijkheid zet zich uiteen in de gedroomde we reld van het appartement van de professor. Heel dui delijk wordt het niet, net zo min als de gigolo duidelijk wordt: is hij werkelijk bij het Duitse stud enten verzet en bij communistische acti viteiten betrokken geweest? Anderzijds is de suggestie immers erg duidelijk, dat hij alleen maar een groezeli ge gigolo is met zeer duiste re achtergronden. De wer kelijkheid is, vanaf het eer ste begin, vulgair, plat, troe bel, ondoorzichtig. Is er een keuze te doen voor de ene of de andere wereld? Viscon ti's antwoord is duidelijk: er is geep keuze te doen. Er is alleen maar de uiteenzet ting van een voorbije cul tuur met een nieuwe, die al lerminst hoopgevend is. Misschien gaat de nieuwe cultuur wel dood aan de vege onmacht van de oude. Maar zeker en onherroepe lijk is die oude cultuur aan het sterven. Dat is de bood schap van de aristocraat marxist Visconti: zijn bood schap is er een van abstrac ties van Tijd, Geschiedenis, van Eindigheid. Maar zij voltrekt zich „antropo morf": in de gestalte van mensen en hun relaties. Pas als men de film zo be nadert, als „mythologische" expressie, krijgt zij haar wezenlijke diepte en bete kenis. Dat 't dan ook nog een bloed-mooie film is en dat Burt Lancaster er een fabelachtige rol in speelt hij was ook de onvergetelij ke Prins van Salina in Vis conti's „II Gattopardi" maakt de film des te meer tot een rijp hoogtepunt van een waarachtige Meester: een aristocratisch werk van grote treurigheid. Harry Mulisch doorT. van Deel „Ik houd erg van een mooi uitzicht buiten," zei Willem Kloos eens, „maar ik moet er iets bij te drinken hebben". Deze uit spraak is een uiterst korte literaire anekdote, die Aeg. W. Tim merman ons in zijn amusante „Tims herinneringen" opdist. Of het waar is wat Timmerman vertelt doet er minder toe. De uit spraak typeert Kloos zoals een ander hem zag. Een heel boek vol literaire anekdo ten, zoals Jeroen Brouwers dat on der de mooie titel „Zachtjes knet teren de letteren" zojuist heeft sa mengesteld, Is méér dan een om vangrijk letterkundig moppen boek. Elk verhaaltje namelijk geeft ons in zijn precieze, originele formulering intuïtief een beeld van een auteur, een literaire omstan digheid of de verteller zélf. Het is lange tijd weinig oirbaar geacht voor dit soort persoonlijke infor matie belangstelling te hebben: er was immers het werk, er waren de gedrukte woorden en die moesten het doen. De laatste jaren wordt daar wat minder dogmatisch over gedacht al zie je die hernieuwde belangstelling voor de persoon dan ook direct weer uit de hand lopen. Anekdoten Ik zei het al, het gaat er bij deze vertelserie niet in de eerste plaats om dat ze écht gebeurd zijn. Brou wers schrijft ook in zijn woord vooraf dat de anekdote „eigendom- is van", „toebehoort aan" degene die hem vertelt: historisch, geeste lijk, stilistisch en/of nog anders". Het zijn de vertellers van deze anekdoten die door de kwaliteit van hun anekdotiek het gelijk aan hun kant krijgen. Het is natuurlijk erg verleidelijk om veel te citeren. Het zouden cita ten worden uit een citatenboek. Brouwers verantwoordt keurig waar hij zijn tekst uit put en wij zigt er geen tittel of jota aan. Zijn hele kunst bestaat uit de selectie van dit in principe eindeloze mate riaal. Ik vind dat hij die taak met gevoel voor de aardigheid, de ken merkendheid en kernachtigheid van de anekdote verricht heeft. Al licht zal iedereen er wel wat in mis sen, maar als eerste overzicht van (geboekstaafde) literaire anekdo tiek van 1880 tot heden volstaat het ruimschoots. Ik neem tot slot nog deze anekdote op over Kloos' vrouw Jeanne Rey- neke van Stuwe: „Boutens had het niet op die vrouw. Toen hij iets met haar bespreken moest in verband met het Willem Kloos-fonds, begon zij te huilen omdat hij haar zin niet wilde doen. Boutens kalmeerde haar met de verzekering: .Me vrouw, ik laat mij niet bedillen en niet bekrokodillen'." Statische Mensje van Keulen komt in Brou wers boek niet voor. Er zullen vast wel verhalen over haar de ronde doen, maar wie de schriftelijke neerslag ervan terecht als cri terium neemt, vindt nog weinig over haar. Na het succes van haar korte ro man „Bleekers zomer" en de mooie verhalenbundel „Allemaal tranen" is zij onlangs met een ro man gekomen: „Van lieverlede". Het valt me moeilijk veel over dit boek te zeggen. De belangrijkste fi guur erin is. de negentienjarige Hanna, die haar hele dag besteedt aan het verzorgen van haar veelei sende moeder. Ze is ongeschikt voor deelname aan het buitenge- beuren, dat merkt ze wel als ze een enkele keer de benauwde kamer ontvlucht en een nieuwjaarsfeestje van het patronaat bezoekt. Ze wil wel anders zijn en doen, maar ze zit gevangen in haar situa tie. Op een paar dramatische mo- Adriaan van der Veen menten na verloopt Hanna's leven grijs en de enige handeling die men zich tenslotte van het boek herinnert is het van lieverlede steeds dichter bij de dood geraken van de oude moeder. In het laatste hoofdstuk zit de dochter met haar gestorven moeder buiten op het plaatsje in de eerste lentezon. Het is mij opgevallen dat er heel wat le zers zijn die niet bemerkt hebben dat Hanna's moeder daar dood in de stoel zit en dat Hanna uit angst voor de toekomst voortgaat met zorgen, met praten. Dat laatste hoofdstuk is erg goed. Het is ui terst treurig en wanhopig, en ook heel intiem. Maar ik kan me voor stellen dat een lezer na zoveel blad zijden hetzelfde er niet iets anders meer in ziet. Zoiets tekent het feit dat moeders dood eigenlijk niets verandert. Mensje van Keulen heeft met Van lieverlede een on waarschijnlijk statisch boek ge schreven, dat maar één beeld geeft: het beeld van niet te verhel pen verlamming en onontkoomba re dood. Ze heeft het zorgvuldig, maar ook wel een beetje stroef en schools geschreven. Tomeloos Toch heb ik zo'n ingehouden, nog al kale en gewone taal liever dan het tomeloze gepsychologiseer van Adriaan van der Veen, die zijn lij vige roman „In liefdesnaam" pu bliceerde. Daarin tobt een Ameri kaanse professor met schuldge voelens. Hij onderhoudt namelijk een relatie met zijn buurvrouw ter wijl zijn eigen vrouw aan een ern stige, dodelijke ziekte lijdt. Op zichzelf is zo'n situatie stof voor een schitterend boek. Er zitten ge noeg kanten aan die essentieel zijn. Maar Van der Veen heeft die es sentialia bedolven onder verward gepraat en gedenk. Het is een boek om treurig van te worden: alle ver pleegsters zijn „sexy", de dingen herhalen en herhalen zich maar, zonder dat het tot verheldering of verdieping leidt. Ik geef een voor beeld van een zin die ik exempla risch vind voor de rommelige be werking van deze overigens intri gerende stof: „Hoe Mini ondanks de schijn van een gewoon, bevredi gend leven aanwezig bleef, bleek, niet onverwacht maar toch schok kend als bij een gevreesde overval, die wie weet, kan uitblijven, tij dens de kerstweken. Hecht Dan schrijft Harry Mulisch heel wat doeltreffender. Zijn nieuwe roman, „Twee vrouwen", ken merkt zich door een hechte con structie en een klaar taalgebruik. Vier personen spelen er een rol in: Laura (die de ik-figuur is) en Syl via de twee vrouwen Laura's moeder en Alfred, Laura's vroege re man. De handeling draait om Laura en Sylvia die een lesbische relatie aangaan. Al spoedig moet Laura bemerken dat Sylvia een weinig -te doorgronden meisje is, dat hard en meedogenloos haar gang gaat. Ze vertrekt zelfs ten slotte met Alfred naar Londen en komt pas weer terug als ze zwan ger is: doel van deze affaire. Dan wil ze voor altijd bij Laura blijven: het is indirect haar kind. De roman vindt vervolgens heftig en voor zijn geringe omvang mogelijk wat al te dramatisch z'n eind in de moord van Alfred op Laura. Mulisch heeft een simpel en recht lijnig boek geschreven, mogelijk in creatieve concurrentie met de lief desromans van Wolkers (Turks fruit) en Claus (Het jaar van de kreeft). Zijn boek roept weliswaar psychologisch wat vragen op, maar bevat toch zoveel goedvertel- de, betekenisvolle en intrigerende gebeurtenissen dat we met deze „liefdesroman" blij mogen zijn. U merkt het, er valt heel wat te le zen. Zachtjes knetteren de letteren. Een eeuw Nederlandse literatuur geschiedenis in anekdoten, samen gesteld door Jeroen Brouwers. Ar beiderspers, 1975. 292 blz., 27,50. Mensje van Keulen. Van lieverle de. Arbeiderspers, 1975. 160 blz., ƒ15. Adriaan van der Veen. In liefdes naam. Querido, 1975. 284 blz., 27,50. Harry Mulisch. Twee vrouwen. Be zige Bij, 1975.160 blz., 16,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1975 | | pagina 11