iignalementen van het leven
Orensnijder-
Tulpensnijder
en broeikas voor pervers Duits denken
RDAG 25 OKTOBER 1975
KUNST
TROUW/KWARTET PS 17-RH 15
or G. Kruis
>e wetenschap beheerst een
ot deel het leven van de
is van vandaag. Daardoor
eg de mens een beangsti-
de macht over de materie,
ngstigend omdat die hem
ens weer uit de hand dreigt
open en dan alleen maar
beperktheid en nietigheid
adrukt.
ant de wonderlijke gaven van de
iur worden maar al te vaak ge-
tt zonder dat het wezen er van
grond is. Het leven zélf wordt niet-
nstaande, of misschien wel juist
die wetenschappelijke vorderin-
een steeds immenser raadsel. Met
unst, die immers een reflex van het
is, kun je op dezelfde manier in
auw komen.
geleerden op dat gebied combine-
vergelijken, lichten toe, tonen aan
een bepaalde stijl juist in een be-
le tijd kon ontstaan. Ze verduide-
i soms veel, leren je dingen zien,
anders wellicht ontgaan zouden
Maar op de vraag wat kunst eigen-
irecies is, moeten ze het antwoord
dig blijven. Er zijn wel hele reek-
lefinities gegeven, maar die veran-
-n met de dag en gaan dan nog
rtendeleop.
t is een manier van benaderen,
niet. Want er kan gewoon geen
:e zijn van begrijpen: waar het be-
ophoudt, daar begint pas de
ekje
el sterk heb ik dat weer ervaren
overzichtstentoonstelling van het
van Han Mes, die tot 14 november
et Gemeente Museum Arnhem te
is.
r gelegenheid van deze expositie,
cheen bij de Uitgeverij De Arbei-
jers, Amsterdam, een boekje van
Eijkelboom en Gottfried Mergner,
verhaal van Han Mes" 24.50) en
in zegt ze zelf: „Als je moet gaan
en wat een schilderij nu precies
udt, kom je er nooit achter." En
verder nadat ze toch weer gepro-
genlijk. Ze vestigt steeds weer de aan
dacht op het door haar waargenomene,
ze vërtelt meer over wat zij zag en be
leefde. dan dat zij probeert de buiten
staander, de ander, een visie op te drin
gen.
„Meestal." zegt Han Mes, „begin ik
zomaar. Ik maak zelden een ontwerp of
een schets. Zomaar ergens op een doek
beginnen. Ik heb dan geen idee wat het
zal worden. Alleen weet ik hoe ik me op
zo'n moment voel.
Angstwekkend
Vaak vind ik iets waaraan ik bezig
ben afschuwelijk, dat vind ik dan een
vreselijk probleem. Ik vind het lelijk
maar op een goed moment voel ik dat
er diepte in komt, er gaat iets werken,
er komt leven in. Dan komt dat myste
rieuze, dat donkere licht eigenlijk, dat
heel gekke mistige, dan komt er lang
zaam in wat ik voel en dan heb ik het
weer over iets, dan voel ik plotseling
dat ik het over iets heb, dan wordt dat
schilderij vanaf dat moment voor mij
een heel ander ding. Dan ga ik er met
heel andere spanning aan
De schilderijen van Han Mes: ver
beeldingen van een grillige gedachten-
gang. vol verwondering over het myste
rie achter alle dingen, navrant vaak, al
ledaags soms, maar allemaal variaties
op dat wonderlijke, boeiende en dik
wijls ook angstwekkende thema
„bestaan"
Paul Rodenko
Han Mes: „Familie op weg" 1967
beerd' heeft allerlei „waaroms" te ach
terhalen: „maar hoe dat nou precies
zit, dat vind ik erg moeilijk te zeggen".
Niet dat ik het moeilijk had op de
tentoonstelling zelf. Want daar word je
t i O
al gauw opgenomen, ingekapseld, in
een verstilde wonderwereld, vol lich
tende kleur. Han Mes „overtreedt" keer
op keer de spelregels van tijd, ruimte
en zwaartekracht en ze tovert je in
wat kinderlijke onbevangenheid lijkt,
maar niet is de vreemdste situaties
voor, die je, en dat is haar grote kracht,
eigenlijk helemaal niet als vreemd er
vaart.
„Hoe dat nou precies zit"het
komt op het moment dat je haar werk
ziet, eigenlijk helemaal niet bij je op, je
daarin werkelijk te verdiepen. Het kan
je gewoon niet schelen. Ik geloof dat er
maar weinig mensen zullen zijn, die in
dit geval de zo dikwijls overheersende-
behoefte aan „uitrafelen" zullen heb
ben. Han Mes' kunst ontroert immers
juist door hetgeen ongezegd blijft.
Haar beeldspraak overtuigt zonder dat
je daar begrippen als zeggingskracht
en meer van dergelijke termen hoeft
bij te slepen.
Herinneringen
Want de vormen, die Han Mes ge
bruikt, zijn in ieder geval afkomstig uit
de realiteit. Maar het zijn bijna nooit di
recte afspiegelingen, wèl beelden, die
haar na verloop van tijd plotseling
weer voor de geest kunnen komen, ge
beurtenissen, die gezeefd door de her
innering tot wonderlijke fantasieën
worden.
Maar in die fantaseiën, zo onderging,
ik dat althans, benadrukt ze op een een
voudige, maar heel ingrijpende manier
het „zijn" der dingen, zonder dat zij
daar het wonder van tracht te verkla
ren. Ik krijg de indruk dat ze in de ge
lukkige omstandigheid verkeert, dat zij
dat aanvaarden kan.
Signalementen van het leven dus ei-
door R.L.K. Fokkemo
„Orensnijder tulpensnijder" heet de verzamelbundel die van Paul Rodenko is verschenen. Met de
titel, ontleend aan het gedicht „Het beeld", wil hij de lieve en de agressieve kant van zijn gedichten
typeren. Daarnaast is de houtsnijder uit „Het beeld" een beeld voor de dichter. Evenals de eerste
moet snijden (agressief) om een zekere schoonheid te maken, zo neemt de dichter de pen als een kil
lancet ter hand.
Suggestief
iMes: „Zelfportret" 1968
Het is allemaal veel suggestiever, er
wordt, tussen de regels door, veel meer
aan de orde gesteld, dan je (alleen) ver
standelijk kunt verwerken.
„Ik laat erg veel aan de toeschouwer
over," vertelt Han Mes, „omdat ik het
zelf ook niet helemaal weet, dat wil zeg
gen, ik weet het wel, maar het is voor
een deel een suggestie van iets. Ik laat
het in het midden".
Verklaringen lossen ook weinig op.
In het eerder genöemde boekje wordt
bevoorbeeld gezegd dat haar „Toren
van Babel" gesitueerd is op een grote
kerk. Dat zal Han Mes zeker bedoeld
hebben, denk ik achteraf, omdat de
vensters van dat gebouw er bij nadere
beschouwing duidelijk als kerkramen
uitzien. Maar toen ik voor het schilderij
stond, is dat geen moment bij me opge
komen.
Voor mij was het zo'n 19e-eeuwse'
gasfabriek, dus dacht ik aan industrie,
aan luchtvervuiling, aan het over
schrijden van grenzen, aan een hiertoe
en niet verderEen toren van Babel
op een kerk of een fabriek een
aarde in bedreiging, een vrouw die in
een doorzichtige bol vlak boven een
heuvelachtig landschap zweeft, Jeroen
Bosch-achtige (dat is alleen maar een
aanduiding!) wezens met vogelhoofden
en maskers, portretjes met vreemde
hoofddeksels en velerlei andere
droombeelden combinaties van her
kenbare zaken evenwel.
Han Mes: „Toren van Babel"
plm. 1966
In de titel zit ook dit aspect dat de dich
ter zijn lezers de oren afsnijdt: „met de
bedoeling hen des te beter met het in
wendige oor te laten luisteren - destruc
tie dus om er iets creatiefs mee te berei
ken", zoals Rodenko nog verklaart in
het interview in De Revisor (11,2). Of in
de paradoxale aanspraak tot de lezer,
die in zijn eerste bundel Gedichten
(1951) voorkomt: „Ik heb u geschonden,
om u te helen./ Ik sloeg u wonden om
mijn brood met u te delen. Om u te
dichten /sloeg ik u lek. /Ik uw dichter.
Bedachtzaam
Behalve deze eerste bundel, die gedich
ten bevat uit 1944 tot 1950, bestaat de
verzamelbundel uit Stilte, woedende
trompet uit 1959. Dan volgt het gedicht
„Hij", de reeks „Brandpunten", een af
deling „Verspreide gedichten", en de
bundel eindigt met „Kleine Haagse sui
te". De verschijning van de verzamel
bundel betekent overigens niet dat Ro
denko de poëzie de rug heeft toege
keerd, dat zegt hij nadrukkelijk in de
„Verantwoording".
De gedichten uit de Haagse suite waren
al in 1900 in beperkte oplaag versche
nen, zodat al met al de verzamelbundel
weinig nieuws bevat. Het wijst erop dat
Rodenko niet alleen weinig schrijft,
maar ook bedachtzaam is, langzaam
werkt. Zijn gedichten bereiken door dit
werktempo een grote graad van perfec
tie.
Dat bewijst wel zijn veelvuldig ver
schijnen in bloemlezingen, veel van Ro-
denko's gedichten zijn „classics", maar
ook het feit dat veel gedichten bestand
blijken tegen de tand des tijds. Op de
nationale manifestatie van het laatst
gehouden „Poetry international" had
Rodenko veel aandacht en succes.
Het langzame wcrKtempo is er al in het
openingsgedicht van zijn eerste bun
del: „één woord per uur". Als hij als
dichter als een van zijn taken ziet
„denkgewoonten te ontwrichten" door
de schone schijn door te prikken, of de
buitenkant der dingen af te pellen, dan
moet dat ook zorgvuldig gebeuren.
Wanneer het ontleedmes als een botte
bijl wordt gehanteerd, bereikt de dich
ter niets. Hij zegt in het genoemde in
terview: „als volwassene moet je leren
weer spontaan (als een kind) te kunnen
zijn. Het is een kwestie van geduldige
oefening, in feite niets anders dan wat
de mystici altijd hebben gedaan: door
gebed, spirituele exercitiën en medita
tie een staat trachten te bereiken waar
in zij „spontaan" met God kunnen com
municeren."
Niet gemakkelijk
Deze tweede paradox (spontaniteit die
te leren valt) maakt met de eerste (de
structie is creatie) Rodenko's poëzie
niet gemakkelijk, ook in de zin van on
behaaglijk. Maar behaagzucht leidt
dan ook nimmer tot herscholing of tot
ondermijning van zekerheden, die bei
de noodzakelijk zijn, wil de lezer niet
indutten of wil de maatschappij niet
verstarren. Zo lijkt deze poëzie op he(
eerste gezicht dus uiterst negatief,
vooral de eerste bundel van Rodenko is
weinig opbeurend, maar uiteindelijk
wordt ze geboren uit een positieve kijk
op de dingen.
Het vreemde is hier dat niet alleen zul
ke verschillende dichters als Rutger
Kopland en Paul Rodenko in wezen in
je ziel roeren ter vermijding van be
vriezing, maar het vreemd-griezelige is
ook dat dit alles een bekende notie ver
tegenwoordigt: wie niets heeft, zal ge
geven worden en wie behoudt gaat ver
loren op welke manier dan ook
voor het leven. Op deze manier krijgt
(goede) poëzie een religieuze dimensie.
En dat nu zei Nijhoff (en met hem vele
andere moderne dichters) al: „Alle poë
zie is een profane, wereldlijke mys
tiek."
In een lange Europese traditie staat Ro
denko met zijn opvattingen over het
dichterschap. Geen wonder dat hij
rond 1950 verheugd was dat de zgn.
■Vijftigers aansluiting zoohten bij wat
in Europa na de Eerste Wereldoorlog
op kunstgebied was gebeurd. Over
deze poëzie heeft hij veel geschreven,
eruit heeft hij een bloemlezing samen
gesteld en voorts heeft hij in die jaren
heel wat mensen wegwijs gemaakt in
de Europese poëzie (ik noem de bloem
lezingen Nieuwe griffels en Gedoemde
dichters) Uit de verzamelbundel kan
men nu opmaken dat hij als dichter
enigszins terzijde staat van de zgn. Vijf
tigers die in hoge mate aanvankelijk de
spontane creativiteit ietwat te letterlijk
namen.
or Ad Zuiderent
zoeken naar de mentaliteit van een heel volk is niet zo vaak onderwerp voor romans. Er zijn
nelijk niet voldoende aanleidingen toe. Die aanleiding is er wel bijvoorbeeld bij Surinaamse en
illiaanse schrijvers als Bea Vianen en Frank Martinus Arion, die zelf in Nederland verblijven
'anuit deze positie hun eigen volk een rol laten spelen in hun werk. Maar in dat geval blijft het
roman over het land van herkomst en niet het zoeken naar de mentaliteit van een ander volk.
aaide periodes uit de Duitse ge-
denis zijn wèl de laatste jaren
Nederlandse romanciers het on-
'erp van hun werk geweest. En dan
ik niet aan romans die over de
de wereldoorlog handelen, want
iaan meestal niet zozeer over een
5 als wel over een Europees verle-
waarin de mentaliteit van de Duit
een grote rol speelde.
h/ersies
■omans waarop ik doel zijn 'Een
geval in Duitsland' van Adriaan
;ma en 'Gekkenschemer' van
s Ferron die beide de periode van
fig II van Beieren, Richard Wag
en Bismarck tot onderwerp heb-
Ik denk aan 'De getatoëerde Lore-
an Jaap Harten, over het decaden-
erlijn u(t de dertiger jaren, en ook
het documentaire-achtige 'Duitse
ien bijten' van Wim Hazeu. waarin
ipntaliteit van de na-oorlogse Duit
en belangrijke rol speelt,
erste drie romans hebben elk een
>de van perversie en decadentie tot
Twerp. In hoeverre Venema. Fer-
in Harten hun doel bereikt hebben,
dit ogenblik niet zo belangrijk.
'Gekkenschemer' was ik indertijd
laid niet gelukkig en ik schreef dan
Nieuwe roman
van Louis Herron
ook dat een dergelijk debuut hooguit
als een uitdaging kan worden be
schouwd voor rehabilitatie.
Met zijn nieuwste roman, 'Het stiere
noffer', heeft Louis Ferron dit naar
mijn idee ten volle gedaan. In deze ro
man is het niet de tweede helft van de
vorige eeuw, die centraal staat, maar
de periode tussen de eerste wereldoor
log en de opkomst van Hitier. Opnieuw
Duitsland dus, en wel in een periode
waarin een bepaalde vorm van pervers
Duits denken ontstond.
Ontgoocheling
„Mijn beste Florian, hoe vaak moet ik
je niet vertellen dat wij het merg van de
natie zijn. Wij vormen de restanten van
een grootse idee. Men heeft ons geroe
pen. wij zijn gekomen. Onze trots had
het nodig dat een beroep op ons werd
gedaan. Men verliest e~p oorlog niet
zonder verlies van eer. al willen de he
ren politici ons anders doen geloven."
In deze woorden van kapitein Von Salz
tot een van zijn minderen klinkt de ont
goocheling van een Bismarckiaan aan
het einde van de eerste wereldoorlog.
Later, als de oorlog helemaal aan het
einde is, vraagt Von Salz aan Florian
waarvoor de gewone Duitse soldaat ge
vochten heeft. ..'Wel. kapitein', dacht
ik. 'of u het horen wilt of niet, we heb
ben uit wanhoop gevochten, een keur
troep uit wanhoop, de anderen omdat
ze werden opgeroepen'. Zo onheroïsch
zit dat in elkaar. Maar omdat de kapi
tein zwaar gewond was, formuleerde ik
het anders. 'Om van de macht te proe
ven, kapitein,' zei ik, 'iedere soldaat
mag een oorlog larvg proeven van de
macht die anderen bij geboorte gege
ven is. Wij wilden meemoorden met het
monster dat Duitsland heet.'
Broeikas
Deze uitspraak geeft de zwaargewonde
Von Salz zoveel hoop op de toekomst
dat hij Florian voorstelt om bij hem in
dienst te komen op het landgoed Wie
sen. Florian stemt in en vanaf dat mo
ment bestaat Duitsland niet meer, be
staat Europa niet meer. bestaat er al
leen een geïsoleerde gemeenschap op
Wiesen, een broeikas, waarin geestelij
ke en zinnelijke perversie kunnen
bloeien.
Een van de meest pathologische figu
ren die Florian op Wiesen ontmoet is
Otto, de joodse schoonzoon van Von
Salz, die langs wetenschappelijke weg
de inferioriteit van joden en vrouwen
tracht aan te tonen, een vorm van inge
nieus geestelijk masochisme. Florian
zelf heeft uiteraard ook een fikse tik
van de pathologische molen gekregen.
Hij probeert zich wel wat te isoleren in
een hut die niemand verder kent, maar
op die plaats ontwikkelt hij een eigen
bloedige eredienst. Otto en Florian
worden hoe langer hoe meer het slacht
offer van hun eigen waandenkbeelden.
Deze nemen groteske wendingen aan
als beiden bij het sterven van Von Salz
uit diens mond een vleermuis zien ko
men die verder kennelijk door nié
mand wordt waargenomen. Ferron
weet deze verschijning, doordat alles
vanuit het perspectief van Florian ver
teld wordt, zo te verbeelden dat de lezer
noodgedwongen aan de kant van Flo
rian komt te staan en mét deze niet be
grijpt waarom de anderen die vleer
muis niet opmerken.
Met de vleermuis verschijnt, in de per
soon van een jonge knecht, ook een
nieuwe Duitse mentaliteit op Wiesen:
de eerste signalen van Hitier al
wordt diens naam niet genoemd
dringen door. Hierin is mijns inziens de
symboliek van de vleermuis te zien.
Zoals aanvankelijk slechts een enke
ling Hitier zag, zo zag ook slechts een
enkeling de vleermuis.
Voor die enkeling. Otto en Florian. is
de vleermuis zo echt dat hij gevoerd en
opgefokt wordt, eerst inet kleine die
ren. later met steeds grotere, totdat
men zelfs de waardevolle paarden van
Wiesen aan het beest opvoert. De vleer
muis krijgt daardoor monsterachtige
afmetingen, afmetingen die als het
'ware op Florian afstralen, want het ge
voel van macht dat hij in de eerste we
reldoorlog had, lijkt terug te komen.
Florian weet enkele anderen van het
bestaan van de vleermuis te overtuigen
en de macht die hem dit verschaft,
brengt hem ertoe de jood Otto te ver
moorden. Niets staat hem nu meer in
de weg om met de vleermuis in de
openbaarheid te treden. Samen met de
lijfarts van de familie stijgt hij met de
vleermuis op. Zij vliegen, in een rituele
vlucht, die hun dood betekent, de op
tocht tegemoet van Hitiers mannen.
Florian en de vleermuis zijn als het
ware overbodig geworden, hun geest
heeft zich in een groot deel van een
volk genesteld.
Beeldend
Irrationele elementen vind je weinig bij
Rodenko, wel een sterk beeldende poë
zie, waarvan de ingrediënten ver
vreemdend werken. Zijn eerste bundel
is een aaneenschakeling van beelden
voor abstracties als verstilling, verstar
ring, verstijving, als grauwheid, traag
heid, eindeloosheid, als stilte, zwaarte
en leegte. De woorden glijden als trage
jonken op het tijloos water, of vrouwen
groeien als lijzig wier, of de zee schurkt
zich als een loom rund aan baders.
Aldus ontstaan er sterk concretiseren
de, vervreemdende gedichten, waarin
ook wel vermeld wordt wat er zoal aan
verstard leven ontbreekt. Er is geen
rank gebaar, er wordt geen vrucht ge
dragen, tevergeefs wordt het lichaam
van de geliefde op spiegels gefouil
leerd, door de fabriekssirene wordt het
verborgen rijpen van geluiden ver
stoord. De vraag is „wie zal de gitaar
van mijn ziel bespelen" en „wie brengt
het lange wenen tot bedaren" nu er de
zekerheid is dat er geen meesterhand
ons meer zal redden.
Woordrijker
De tweede bundel, geschreven in op
dracht van de minister van O.K. en W.
en verschenen in 1959 is woordrijker
dan de eerste. De bundel heeft ook op-
vrolijkender karakter, ofschoon de
agressiviteit niet ontbreekt. Stilte, woe
dende trompet beslaat vijf afdelingen
die het motto van de bundel eer trach
ten aan te doen:
Nadrukkelijk
Evenals in 'Gekkenschemer' dreigt
Ferron in 'Het stierenoffer' soms te
breedsprakig te worden; zijn natuurbe
schrijvingen dreigen op zichzelf te
gaan staan, in plaats van in dienst te
staan van het grotere geheel. De uitge
breide motto's die elk hoofdstuk voor
afgaan vaak gedichten of fragmen
ten daarvan geven soms de indruk te
zijn toegevoegd als verantwoording, in
de trant van: wat ik schrijf zijn niet
mijn eigen bedenksels, kijk maar. er
zijn meer auteurs die de nadruk heb
ben gelegd op de perversie, de zinne
lijkheid.
Door hun omvang zijn ze mij vaak te
Louis Ferron
nadrukkelijk, ik zoii bijna zeggen: te
Duitsgrondig. De bezwaren wegen ech
ter niet op tegen de kwaliteiten van
deze roman, waarin Ferron zich in
staat toont tot het verbeelden van een
abstract gegeven, <ie opkomst van een
manier van denken, in de figuur van
Florian en in die van de vleermuis. Dat
de lezer bij deze laatste in de hallucina
ties van Florian, Otto en later de lij
farts gelooft is een van de grootste ver
diensten van Ferrons werk.
Louis Ferron. Het stierenoffer. De Be
zige Bij, Amsterdam. 220 blz. prijs
19,50.
Het woekerend vlees van de botten schillen
Leer ons met nijpende woorden
De vingers van 't blatend gevoel afknellen
Leer ons met strakke suizende woorden
De stemmige sielsbarrière doorbreken:
Leer ons te leven in 't doodlijk luchtledig
De reine geaichtloze pijn, het vers
Intussen slaat dit motto-gedicht, wat
mij betreft, eerder op de gedichten uit
de eerste bundel, want de woordenrijk
dom van de tweede leidt niet tot de ty
pische herkenbaarheid van een Roden-
ko-gedicht. Dat typerende zit veeleer
wel weer in de reeks „Brandpunten"
die in hun kortheid vlijmende beelden
opleveren.
Wellicht ontstaat de indruk van gerin
ger Rodenkaans karakter wel in de om
standigheid dat de bundel Stilte, en ook
een gedicht als „Hij" meer aanleunen
tegen wat men van Vijftiger-poëzie ver
wacht. De verrassing is weg. wat niet
het geval is bij de gedichten uit de eer
ste bundel. Overigens is deze hernieuw
de kennismaking met de dichter Ro
denko zeer de moeite waard.
Faul Rodenko, Orensijdcr tulpensnij
der. De Harmonie, Amsterdam 1975.
116 blz. 15,—
I