Vergeefse reis naar identiteit
Staren in een
beslagen spiegel
1/let een stok in je ziel roeren
euwe poëzie van Rutger Kopland
;OUW KWARTET ZATERDAG 13 SEPTEMBER 1975
KUNST
door dr. H.S Visscher
Scène uit 'Alice doesn't live here any more'
e vrouw is in de film een
aunenobjekt bij uitstek,
iet alléén daar, uiteraard,
aar wel in een heel bijzondere
ate daar. Film berust in
leer dan één betekenis op
•ojectie, en omdat filmmaken
iel lang nu eenmaal een
anlijke activiteit bij uitstek
geweest, was de vrouw daar
wfdzakelijk een manlijke
■ojectie, ongeacht of ze nu de
jne, onschuldige Victoriaan-
maagd uit de beginperiode,
in wel de mysterieuze, ge-
larlijke vamp uit latere tijden
is. En ook daar waar het
amourbeeld van 'het idool'
wed willig verbroken werd
jvoorbeeld in de afschuwe-
:e rol die Orson Welles
dertijd aan zijn vrouw Rita
lyworth toebedeelde in 'Lady
Shanghai' bleef het gaan
D een manlijke projectie,
itdrukking van de man t.o.v
jn (gevallen) idooL
m als medium zit uiterst vast
genres en patronen, en
nmakers van werkelijke
itekenis hebben altijd een groot
el van him creativiteit moeten
thten op het doorbreken van die
tronen. Er is dus heel wat voor
Pdig om de vrouw in de film de
imte te geven om tot een eigen
mtóteit te komen. Je kunt je
vragen in hoeverre Bunuel
iets gelukt is in zijn 'Belle de
ur' (met Cathérine Deneuve in
hoofdrol), of in hoeverre deze
schokkende projectie van
n vrouweninnerlijk toch weer
lanlijk' is. Hetzelfde geldt voor
iulietla Massina in Fellini's
iulietta van de geesten', die ook
en wie weet, hoe sterk
itobiografosch een Werdegang
een eigen identiteit uitbeeldt,
vraag blijft altijd klemmen,
ïlke vrijheid een actrice in
inden van haar regisseur heeft,
anne Moreau spreekt nog altijd
ït woede over Antonioni, die
ar voor 'La Notte' gebruikte om
n vrouwelijk
vustwordingsproces tot
tdrukking te brengen, zonder
iar ook maar het minste inzicht
gunnen in wat ze daar nou
Senlijk voor die camera aan het
•en was. Wat er tenslotte uit
»am, was geweldig daar niet.
maar het was natuurlijk wèl
Antonioni's visie op-en projectie
van dat hele proces.
Geen wonder dat in onze dagen
de vrouw als actrice in opstand
komt tegen de haar opgedrongen
object-rol: als dat in de
werkelijkheid al zo moeizaam op
gang komt. hoeveel te meer dan
in de 'manlijke' wereld van film
patronen. Ellen Burstyn, de
hoofdpersoon uit de nu al weken
in ons land draaiende film van
Martin Scorsese. 'Alice doesn't
live here anymore' is zo'n actrice.
Ze speelt er een prachtige,
hartverwarmende rol in, waarvoor
ze terecht een Oscar verwierf.
Maar daar gaat het op 't ogenblik
niet om. Er is in de publiciteit
veel werk van gemaakt om
duidelijk in het licht te stellen,
hoe 'n grote invloed de actrice
heeft gehad op het scenario, dat
door haar en Scorsese aanzienlijk
bewerkt en gedeeltelijk
herschreven is om haar voldoende
'ruimte' te laten.
Het is het verhaal om dat nog
even op te halen van een
Jonge vrouw, wier ambities om
zangeres te worden, gesmoord zijn
in een behoorlijk verknipt
huwelijksleven, waarin het tden-
of elfjarig zoontje een bijzonder
pesterige rol speelt. Als de man
een vrachtwagenchauffeur bij
een verkeersongeluk omkomt,
besluit de vrouw, na de eerst
verbijstering, om op te breken en
met het zoontje terug te keren
haar haar geboorteplaats: een
soort verlangen om het leven
helemaal opnieuw te starten. Op
verschillende plaatsen waar ze op
die reis verblijft, probeert ze de
kost te verdienen eerst
inderdaad als zangeres in een bar,
maar later als kelnerin in een
waanzinnig druk wegrestaurant
(waar de drukte trouwens
schitterend en met veel gevoel
voor een wat vervreemde humor
gefilmd is). Die hele reis èn de
verschillende verblijven worden
verziekt door het zoontje, dat
dikwijls de hele dag alleen op een
motelkamer met doorbrengen en
zich dodelijk verveelt. Uit de
eerste pleisterplaats breekt zij
overhaast op omdat een man met
wie zij relaties heeft aangeknoopt,
een gewelddadige psychopaat
blijkt. In het restaurant maakt ze
kennis met een jonge,
zachtmoedige boer, met wie ze, na
de nodige misverstanden, vooral
t.a.v. het zoontje, tenslotte toch
tot een duurzamer relatie lijkt te
zullen komen, zodat de film iet*
als een 'happy end' heeft.
Scorsese heeft er geen twijfel over
laten bestaan, dat hij iets als een
happy end uit de oude
HoUywoodschool heeft willen
clicheren, zoals ook het begin van
zijn film een heel opzettelijk
cliché is: het is een beeld van
Alice's kindertijd, ergens ten
plattelande, uiterst 'landelijk' en
pastoraal, en gefilmd met een
rood-filter dat het geheel even
romantisch als onnatuurlijk op
het doek zet. Dat begin heeft iets
parodistisch, dat wijst op de
bedoeling zie boven om
bepaalde patronen te doorbreken.
Maar het happy end lijkt toch wel
heel 'echt' bedoeld te zijn, alsof
de filmmaker zich door zijn
verhaal heeft laten meeslepen.
Niet uit de verf
Maar waar het om gaat, is dat in
de rest van deze vriendelijke,
hartverwarmende en gevatte film
die hele reis naar een nieuwe,
eigen identiteit zo helemaal niet
uit de verf komt. Het is qua snit
en timbre eigenlijk wel een
typische 'vrouwenfilm' geworden,
maar dan in conventionele zin
van het woord. De film zit
boordevol gesnik en gehuil, en al
eens de ironlsering daarvan, in de
meeste gevallen wordt het toch
alleen maar gepakt als typisch
'vrouwendrama'. Maar veel
verraderlijker is de rol die de man
in de film wordt toebedeeld. De
mannen zijn hele of halve idioten
het is niet anders Ellens
echtgenoot, die zo vroegtijdig in
de film opkomt, is een man met.
bijn onverhuld
psychopathologische trekken
een dwaze rancuneuze driftkop,
die zowel als vader als 'in bed'
volslagen tekort schiet. De
mannen waarmee Ellen in
contact komt als ze naar een
baantje als zangeres solliciteert,
zijn of schaapachtig, of bruut, of
voorzover het de barhouder
betreft die haar tenslotte
engageert, lachwekkend
onbeholpen in de conversatie. Een
intiemere relatie met een
aanvankelijk wel grappige, zeer
jongensachtig aandoende cowboy
eindigt abrupt als hij een brute
psychopaat blijkt. En in het
wegrestaurant treft Ellen later
een collega aan die haar absolute
minachting voor het kijkende
manvolk tot uiting brengt in de
meest schokkende en obscene
taal, waardoor Ellen eerst ten
diepste gekwetst wordt, maar die
later tot een soort doorbraak
leidt.
En temidden van die hele
verzameling is er dan Kris
Kristofferson, zachtmoedig,
verstandig: een halve of hele
heilige met baard en alDè
Man Dat is dan het Einde van
de Weg van Alice naar een eigen
identiteit. Je vraagt je af. wét
Scorsese (en Burstyn) nu
eigenlijk met zo'n film voor ogen
heeft gestaan. Het is een lekkere
'kijkfilm' geworden, daar niet van.
Humor, tranen, een geweldig
mens als hoofdrolspeelster. De
kwestie is alleen, dat er met
alle verhalen die er om de makelij
heengeweven zijn, niets 'gebeurt':
dat Ellen, aanvankelijk gevangen
In een huwelijiksleven waar ze
praktisch geen identiteit aan
overhield, ook na de bevrijding
uit dat huwelijk niet veel verder
komt, hoe'n lieve en originele
vrouw het ook moge zijn. De film
heeft het stramien van een reis
en 'een reis' is gauw het symbool
van een ontwikkeling: men
begint ergens en men komt heel
eigens andere uit. Ellens reis is in
feite weinig andere dan een
bewust of onbewust, met tegenzin
of verlangend wachten op De
Man waaraan zij haar eigen
identiteit opndeuw zal kunnen
ophangen. Misschien was dat de
bedoeling, en moeten wij het
nadrukkelijk gestelde cliché van
het happy end ook op die manier
duiden. Maar dat geloof ik
eigenlijk niet: daarvoor heeft dat
eind toch teveel 'hart.'
Happy end
De narigheid van het traditionele
happy end is, dat het een film
precies op dat moment afsluit,
waar het pas interessant begint te
worden: het moment waarop ze
'elkaar krijgen'. Bij het happy end
van 'Alice' dringt die ervaring zich
heel sterk op, en juist het feit dat
de hoofdactrice zo'n sterke
inbreng in de gang van zaken
had, geeft te denken.
Laat ons er meteen bij zeggen,
dat het een euvel is van méér
films die de weg tot een eigen
identiteit van de vrouw
uitbeelden. Bunuel, Felldnl.
Antonioni, zelfs Ingmar Bergman
laten hun vrouwen op dat
moment in de steek, zonder
gestalte aan de nieuw verworven
identiteit te geven. Zelfs een
vrouw van Agnès Varda liet haar
voortreffelijke 'Cléo de 5 a 7' op
den duur min of meer 'in de
wolken' verdwijnen: het slot heeft,
een soort metafysische kwaliteit
meegekregen waarin een concrete
gestaltegeving ontbreekt. Het is
duidelijk: in de werkelijkeheid
blijkt het concretiseren van die
identiteit al zo'n moeilijke en
subtiele zaak op het witte doek
is het nog moeilijker.
door J. van Doorne
In een van de miljarden melkwegstelsels (een aanduiding van ruimte die vol
strekt onvoorstelbaar is) bevindt zich een betrekkelijk kleine ster. Rondom
die ster bewegen zich veel kleinere he melliehamen. Een van die kleine hemel
lichamen (en van die een van de kleinste) herbergt leven. Dat is onze aarde.
Op die aarde is leven ontstaan.
De levende wezens vallen in twee
groepen uiteen: plantaardige en
dierlijke. De kroon, de meest merk
waardige bloei van het dierlijk
leven is de mens. De mens is een
tweeslachtig wezen dat weet dat
het bestaat. De mens heeft zelf
bewustzijn: hij kan kennis aan
gaande zijn wereld vergaren en hij
kan daarover nadenken. En dan
stunjt hij op geheimen die hem ver
schrikken en hem besef geven van
de ondoorgrondelijkheid van het
bestaan. Zolang hij zich bezig
houdt met de voelmatige verschijn
selen van de hem omringende stof
felijke «i geestelijke wereld, is hij
wetenschappelijk bezig. Zodra hij
zich gaat bezinnen op wat voor
hem geheim is, is hij wijsgerig be
zig. Zodra de mens het speelveld
der door hem gevonden wetmatighe
den verlaat, gaat hij zich afvragen,
waarvandaan het leven komt en
waartoe het dient. En ook, wat het
bestaan ten diepste is. Hij heeft
geleerd met begrippen als eindig
heid en oneindigheid te werken,
maar die beide begrippen zijn vol
strekt gesloten voor zijn verstand.
Hij kan ermee werken, maar hij
kan ze niet doorgronden. Zijn ver
stand kan niet andere denken dan
dooi middel van het gebruiken van
de verbinding oorzaak en gevolg.
Alles moet een oorzaak hebben.
Maar wat is de oorzaak van het
bestaan? Sommigen zeggen: God.
Maar het menselijk verstand vraagt
dan: waar komt God vandaan?
Oorzaak
Het wijzen op God als oorsprong
van alle dingen is slechts een ver
schuiving van de moeilijkheid. Er
kennende dat wij slechts kunnen
denken binnen het gebruik van de
verbinding oorzaak en gevolg, moe
ten wij vaststellen dat ons verstand
tekortschiet. Want naar ons ver
stand kan er niets bestaan: er is
immers geen oorzaak te vinden?
Want wat is de oorzaak van de
oorzaak? Toch is dit leven er. Ver
standelijk gezien, zou er geen leven
kunnen zijn, er zou slechts niets
kunnen zijn, en zelfs het niets niet,
want het niets veronderstelt een
afwezigheid. Van wat? Het is dui
delijk, dat wij ons uit deze moei
lijkheid moeten redden. Wij redden
ons ook. En wel door te leven. Men
kan niets begrijpen, goed. Maar wij
kunnen beslissen dat wij aan een
tafel zitten. Of die tafel er eigenlijk
niet. kan zijn. mag ons niet veront
rusten. Die tafel is er en daarmee
basta. Wie ontkent dat die tafel er
■is. is gek. Alleen op deze op de
meest enkelvoudige ervaring berus
tende waarneming berust tenslotte
alle wijsgerige bezinning. Ik ben er
voor mij van overtuigd, dat wie
werkelijk weet (niet op goede gron
den vermoedt) dat die tafel er is,
vroeg of laat tot de ontdekking
komt dat God er is. Hij moet dan
wel héél deemoedig zijn.
Geheimen
Behalve het geheim van het be
staan zijn er andere angstaanjag-
tende geheimen: dood, lijden en
menselijke wreedheid. Daarbij niet
te vergeten de wreedheid in de
natuur. Ik onderscheid die van de
menselijke wreedheid, alhoewel de
mens ook natuur is. De mens is
echter, door een willend en kiezend
wezen te zijn, volstrekt te onder
scheiden van het dier. En dan is
het grootste geheim: God. De dood
is. biologisch bezien, noodzakelijk.
Zonder de dood van de enkeling
zou de soort niet kunnen voortbe
staan en zich ontplooien. Toch ver
zet de enkeling zich tegen de dood.
De pijn is. behalve als waarschu
wing. zinloos. Na de waarschuwing
blijft de pijn, tot gruwelijk lijden
toe. Lijden in algemene zin is zin
loos. Pijn ontstaat wetmatig, maar
hij die pijn lijdt, begrijpt er niets
van. Wij kunnen slechts zeggen dat
Albert Camus
pijn lijden, anders dan als waar
schuwing zinloos is. Wij herkennen
de pijn niet als doelmatig. En
waarom ander lijden? Geestelijk
lijden? Wij begrijpen het niet. Zou
een volmaakt, almachtig en lief
hebbend God niet een leven aan
ons gegeven kunnen hebben zonder
lijden? Hij is toch almachtig? Deze
vragen komen in de gelovige chris
ten op. En de ongelovige? De laat
ste staat voor een geheim dat even
martelend maar minder angstaan
jagend is dan voor hem die in een
liefhebbend God gelooft. En dan is
er het geheim van het kwaad:
waarom of liever, hoe komt het dat
mensen er behagen isi scheppen,
hun naasten te pijnigen?
Waarom schrijf ik dit alles? Omdat
ik een boekje gelezen heb. dat zich,
zo niet met alle, dan toch met de
meeste van de door mij naar voren
gebrachte vragen bezighoudt. Het is
een beschouwing van prof. dr. E. A.
D. E. Carp over het werk van Al-
bert Camus, en in hoofdzaak over
zijn roman 'La Peste' (De Pest).
Camus is wel voorgesteld als een
atheïst. Carp noemt hem een reli
gieuze humanist. Carp onderscheidt
religie van godsdienst. Voor mij
zijn het twee woorden voor hetzelf
de. Maar dat doet verder niet ter
zake. Onder een religieus mens ver
staat Carp een mens, die weet heeft
va nde hachelijke situatie waarin
de mens zich bevindt. Men zou
Camus een existentialist kunnen
noemen. Grenzen zijn hier moeilijk
te trekken. Camus is bepaald niet
een Marxist of een materialist: hij
beseft dat er buiten de wereld van
het verstandelijke nog een geheel
andere wereld is, waarvan onze in
tuïtie weet heeft. Bij Carp is (evan-
als bij Camus. zoals Carp duidelijk
maakt) de intuïtie niet tegenge
steld aan ons verstand (ratio) maar
een vermogen dait daarboven uit
stijgt: door onze intuïtie hebben
wij weet van het onzienlijke.
Menselijke situatie
In de roman *De Pest' tekent Ca
mus ons een stad in Afrika die
door de pest wordt getroffen en
dientengevolge van de buitenwereld
wordt afgesloten. Hij tekent hier
mede de menselijke situatie. Im
mers ook de aarde is van de bui
tenwereld afgesloten. En ook op
aarde komen plotselinge rampen
voor die volstrekt zinloos het mens
dom teisteren. Camus vertelt hoe
de mensen zich in die stad gedra
gen. De figuur van de arts Rieux
staat centraal, maar ook een pries
ter is een belangwekkende figuur.
Camus worstelt in de roman met
het Godsbestuur, althans met het
leven. Zoveel onschuldig lijden en
daarenboven de dood. Rieux, als
gedesillusioneerde kiest voor de
liefde tot de naasten. Hij helpt
waar hij kan zonder te komen tot
een sluitende redenering aangaan
de wat er om hem heen gebeurt.
Zonder God, maar ook zonder
hoogmoed of hoop, dient hij zijn
naasten. Er zit niets anders op.
Voor Rieux dan altijd. Men kan
ook slechts zichzelf gaan dienen, er
is immers geen hogere wrekende
macht? Merkwaardig is dat hij zich
niet afvraagt, waarvandaan die
drang tot helpen komt. Rieux vindt
die drang in zichzelf en vindt daar
door tevens een levenshouding die
hem in eigen ogen niet verachtelijk
maakt.
Carp ontleedt op erudiete wijze de
roman, daarbij tal van wijsgeren
aanhalend die zich eveneens met
het lijden en de dood hebben be
ziggehouden. Hij herhaalt sommige
zaken nogal eens en ook is niet
altijd duidelijk, waar Carp-zelf
staat. Het is toch voornamelijk de
dood. waarmee het boekje zich be
zig houdt. Maar, zo wordt aange
toond, hoezeer men ook de dood
een functie kan toedichten in het
leven, hij blijft voor elke mens een
vijand, ook als men beseft dat de
dood noodzakelijk is. Deze tegen
stelling is onoverbrugbaar. Carp
noch Camus gaat uit van een leven
na dit leven. Zelfs de mogelijkheid
zien zij niet onder het oog. De in
de roman optredende priester wèl.
Hij leert dat de mens zich in vol
strekte zin op God moet verlaten
en zelfs geen arts mag raadplegen.
Carp wijst erop. dat Camus in
Rieux, maar ook in de andere per
sonen zijn denken heeft gestalte
gegeven. Niet voor niets conclu
deert de auteur dat het blijkbaar
erg moeilijk voor een denkend
mens is. een consequente atheïst te
zijn. Het boekje over de filosofie
van een gedesillusioneerde komt
niet tot een afronding van het
vraagstuk van het lijden en de
dood. Dat behoefde ook niet. Het
boekje houdt zich bezig met een
roman en die roman is, dacht ik.
op uitstekende wijze doorlicht.
Gemis
Toch hindert mij iets. Weliswaar
heb ik door Carps studie opnieuw
een blauwdruk gekregen van een
aantal volstrekt onoplosbare le
vensvragen, maar ik mis bij het
vele dat de auteur te berde brengt,
de inbreng van het orthodoxe chris
telijke denken. Sartre. Hegel, Hei
degger en Kierkegaard worden ge
citeerd en zeker wil ik van met
name de laatste twee niet zeggen
dat zij geen christenen zijn. Trou
wens. wie kan hier een oordeel
uitspreken. Maar de leer der ver
zoening zoals die met name door
Jezus gepredikt is, wordt zonder
meer terzijde geschoven. Wel er
kent Carp dat Christus door zijn
komst op aarde het probleem van
het kwaad en dat van de dood voor
de gelovige aannemelijk heeft ge
maakt en zodoende menselijke op
standigheid tot rust heeft gebracht.
Maar dit wordt verder niet uitge
werkt als zijnde wijsgerig onbelang
rijk. Ik vind dit onwetenschappe
lijk. Carp schreef over een roman.
Het blijft mij storen dat in zijn
'Inleidend woord' van dertig pagi
na's zo geringe aandacht wordt be
steed aan wat de christelijke ortho
doxie over het lijden en de dood
leert. Ik moet zeggen dat het boek
je blijk geeft van een diepgaande
bezinning op de roman 'De Pest' en
tevens op de ook voor de gelovige
ondoorzichtige situatie waarin de
mens op de kleine planeet Aarde
verkeert. Jammer is. dat het werkje
enigszins verward geschreven is en
van een beperkte visie getuigt.
Prof. dr. E. A. D. E. Carp: De
filosofie van een gedesillusioneerde'.
Uitgeverij Het Spectrum te Utrecht
en Antwerpen. Paperback. Aantal
pagina's 96. Prijs 6,50.
nieuwe dichtbundel van Rutger Kopland, Tien lege plek om te blijven',
ft als motto een citaat uit Gerrit Krols roman 'In dienst van de 'Ko-
klijke': 'Als je niet elke dag met een stok in je ziel roert, dan vries je
at'. Zowel bij Krol als bij Kopland heeft dit zinnetje betrekking op het
rijven. Het wil zoveel zeggen als: je moet jezelf voortdurend afvragen
in je leeft, het naar boven halen en tot uitdrukking brengen.
door T. van Deel
wijst op schrijven als een vitale
teling, gericht tegen stilstand en ln
s zelfs tegen dood. Krol zegt in zijn
Wi er dan ook vlak na: 'als je maar
je ogen sluit, sluit je ze voorgoed',
ichten schrijven schrijven über-
Pt Is in beweging blijven en ge
lten lezen is dat ook, want Koplands
«5 zegt niet alleen iets over de dich-
en hoe hij zijn dichten beschouwt
ttelijk als noodzakelijke formulering
zijn zieleroereelen)maar het zegt
Iets tegen de lezer: die wordt geadvl-
met behulp van deze verzen zlch-
in beroering te brengen, ook al weer
stilstand en 'dood' tegen te gaan'; Zo
dichter en lezer met elkaar verbom-
vla de poëzie: wat de een aan
Wens en inzichten tot uitdrukking
'gt, kan voor de ander de stok zijn
miee ln z'n ziel wordt geroerd.
Koplands poëzie is het al vier bun-
lang toevertrouwd geweest iets in de
"Wii los te maken. Ook deze vijfde zal
r nog weer precieser en grondiger
toe in staat blijken. Het is niet
toudig te zeggen waardoor zijn poëzie
tospreekt. De gebruikelijke reactie is
een nogal gevoelsmatige en dat is wel
Jammer, want een functie (behalve de
ontroerende) van dit werk is, ook blijkens
het motto, dat lezers zich er over uitspre
ken. Het is waar. en dat kan de reden
voor zo weinig diepgaande reacties wel
zijn. dat Koplands poëzie niet alleen heel
emotioneel ls, maar ook sterk emotio
neert. En aangezien niemand graag ten
aanschouwen van veel mensen zijn ziel
blootlegt, moet een dichter als Kop
land dat maar doen. voor ons alle
maal.
'Een lege plek om te blijven' heeft behal
ve een motto nog een veelzeggende on
dertitel: Plaatsen/Passages. De gedichten
zijn genummerd en dus alle te beschou
wen als onderdeel van de reeks Plaat
sen/Passages. Het zou te ver voeren hier
te laten zien hoe in elk gedicht die
ruimte en tijd als belangrijkste elemen
ten dienst doen. maar het kan aan één
hei laatste —mooi geïllustreerd worden:
Roven het dak bvigen de bomen zich
noa krom r's grootmoeders boven een
bed.
Als wij door de kamers lopen momvelt
en zucht het vaoe gebeden en verha
len.
Langs de beslagen ramen druppelen
onze namen langzaam naar beneden.
Hier woonden wij en zullen wii
niet meer komen.
Hier wordt afscheid genomen van een
plek en een tijd. Aan de plek zit een
verleden vast, dat enigszins terugkomt
als wij er weer lopen. Dat vroegere wordt
als beschermend aangeboden, allereerst
door de situering in het begin, waarbij
de vergelijking een 6turende rol speelt.
Ook de 'gebeden en verhalen' uit de
tweede strofe roepen die geborgenheid
op Als wij onze namen schrijven op de
beslagen ruiten en wachten tot ze uiteen
druppelen. zijn het onze tranen om het
voorbije die daar glijden en vormt het
geheel een niet mis te verstaan beeld van
vergankelijkheid: wijzelf onze namen
vergaan, wij zijn passanten.
DLi gedicht is een betrekkelijk eenvoudig
(maar heel zuiver) voorbeeld van hoe
Kopland zijn werk tot een voertuig van
rie emotie maakt, al wil ik nog wijzen op
rb secure strofebouw en het onnadrukke
lijk voorkomen van klankverwantschap
pen. Maar zelfs in dit gedicht tref
fer we bij nadere beschouwing heel wat
subtiliteiten aan. Vooral de laatste strofe
peeft. door de tweeduidigheid van het
woordje zullen', te denken. Die zin valt
immers te lezen als: Hier woonden wij
en is het ons niet meer vergund te
komen (passief), of als: Hier woonden
wij maar willen wij niet meer komen
(actief). Bedde lezingen voldoen heed
goed in de samenhang van dit werk. Er
is een tendens tot gelatenheid in te
bespeuren, tot. melancholisch afwachten
wat er beschikt wordt, maar ook een
behoefte 'aan besluitvaardigheid, zelf-be
slissen. Die laatste trek wordt in de
dubbelzinnigheid niet zonder reden in
de slotregels van de bundel heel ma
nifest: er wordt niet alleen afscheid on
dergaan. maaar ook genomen. Daarin
wordt ook duidelijk dat deze gedichten,
naar de woorden van Koplands flaptekst,
samenvattingen zijn, 'want anders ko
men we niet verder'.
Om die, betrekkelijk verborgen, actieve
kant van deze poëzie nog wat nader toe
te Lichten citeer ik:
Lente, nu alles in me terugkeert
zie ik ook het paard weer, liggend
met gestrekte benen, als was zij
dood, met wieltjes, en de grijze
veel te dikke buik waaruit een kraai
vikt. dons en haren voor haar nest.
In dit gedicht krijgt een beeld uit het
verleden de allure van een epifanie. Dat
is een situatie of gebeurtenis die zoveel
betekenis in zich draagt dat hij ons de
meest fundamentele dingen van ons be
staan voor ogen stelt. Zo is hier de kraai
die dons en haren p.kt uit het lijf van
een dood-liggend speelgoedpaard ener-
zilds de rover van Jeugd, of de handlan
ger van de dood. maar anderzijds met
het materiaal de bouwer van toekomst:
zo pikt namelijk dons en haren voor haar
nést. Een lezer die aan deze tekst de
vergankelijkheid van alles geïllustreerd
wil zien heeft alleen dan gelijk als hij
ook tegelijk het cyclische erin honoreert:
het verleden wordt gebruikt als nest voor
de toekomst. Niet toevallig natuurlijk dat
deze gedachte zich concretiseert ln de
lente.
Ik zei al dat ln "Een lege plek om te
blijven' getuige de ondertitel 'Plaat
sen/Passages' het idee overheerst dat wij
passanten zijn, reizigers die nergens ooit
echt thuis kunnen raken. Die behoef to
om desondanks een plek te hebben om te
blijven speelt evenwel door de hele bun
del.
Van de dieren die erin voorkomen verte
genwoordigen de paarden het verlangen
naar een vroegere tijd, toen geluk nog
niet verstoord was, naar een paradijselijk
oord zeg maar. Wie onder de paarden is.
heeft een staat bereikt van harmonie,
intimiteit en geborgenheid. Zoiets komt
zelden voor, maar als het voorkomt lezen
we: 'Het is vreemd om te zijn wie je
bent. een paard, ver weg in de wei'.
Het andere dier dat ln de bundel enkele
malen optreedt is de kat. Die heeft de
oplossing gevonden voor het nlet-bestaan
van zo n paradijselijke situatie. Hij is het
dier bij uitstek dat zich redt, al vergaan
er werelden rondom hem De kat heef
altijd een plek, kent geen nostalgie, hij
heeft om zo te zegen geen last van de
tijd.
Beide, paard en kat zijn, leveren dus een
oplossing voor het gevoel van ontheemd
zijn. Het paard is de passieve, dat kat de
actieve oplossing: twee kanten van het
zelfde.
De titel 'Een lege plek om te blijven' heeft
daar ook mee te maken. Het is een para
dox: als je op een plek blijft is hij immers
niet leeg meer. Kopland is, ook blijkens de
titel van zijn vorige bundel 'Wie wat vindt
heeft slecht gezocht', erg gesteld op zulke
ogenschijnlijke tegenstrijdigheden. Hij
probeert er complexiteit mee uit te druk
ken. In ons geval wil dat zeggen dat de
plek, hoewel wij er blijven, een lege plek
moet zijn. Daarmee worden we zelf tot
iets ontvankelijks en bewoonbaar gemaakt,
tot 'een lege plek, voor iemand, om te
blijven'. Deze aanhaling komt uit het titel
gedicht, dat lk tot slot citeer: het kan, net
als heel deze bundel, een stok zijn om mee
in je ziel te roeren. In al zijn noem het
maar eenvoud is dit naar mijn gevoel
en naar mijn verstand superieure poëzie:
Ca nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras. ik
heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.
RUTGER KOPLAND. Een lege plek om te
blijven. Amsterdam, Van Oorschot. 1975.
35 blz. 7.50.