Vergeefse reis naar identiteit Staren in een beslagen spiegel 1/let een stok in je ziel roeren euwe poëzie van Rutger Kopland ;OUW KWARTET ZATERDAG 13 SEPTEMBER 1975 KUNST door dr. H.S Visscher Scène uit 'Alice doesn't live here any more' e vrouw is in de film een aunenobjekt bij uitstek, iet alléén daar, uiteraard, aar wel in een heel bijzondere ate daar. Film berust in leer dan één betekenis op •ojectie, en omdat filmmaken iel lang nu eenmaal een anlijke activiteit bij uitstek geweest, was de vrouw daar wfdzakelijk een manlijke ■ojectie, ongeacht of ze nu de jne, onschuldige Victoriaan- maagd uit de beginperiode, in wel de mysterieuze, ge- larlijke vamp uit latere tijden is. En ook daar waar het amourbeeld van 'het idool' wed willig verbroken werd jvoorbeeld in de afschuwe- :e rol die Orson Welles dertijd aan zijn vrouw Rita lyworth toebedeelde in 'Lady Shanghai' bleef het gaan D een manlijke projectie, itdrukking van de man t.o.v jn (gevallen) idooL m als medium zit uiterst vast genres en patronen, en nmakers van werkelijke itekenis hebben altijd een groot el van him creativiteit moeten thten op het doorbreken van die tronen. Er is dus heel wat voor Pdig om de vrouw in de film de imte te geven om tot een eigen mtóteit te komen. Je kunt je vragen in hoeverre Bunuel iets gelukt is in zijn 'Belle de ur' (met Cathérine Deneuve in hoofdrol), of in hoeverre deze schokkende projectie van n vrouweninnerlijk toch weer lanlijk' is. Hetzelfde geldt voor iulietla Massina in Fellini's iulietta van de geesten', die ook en wie weet, hoe sterk itobiografosch een Werdegang een eigen identiteit uitbeeldt, vraag blijft altijd klemmen, ïlke vrijheid een actrice in inden van haar regisseur heeft, anne Moreau spreekt nog altijd ït woede over Antonioni, die ar voor 'La Notte' gebruikte om n vrouwelijk vustwordingsproces tot tdrukking te brengen, zonder iar ook maar het minste inzicht gunnen in wat ze daar nou Senlijk voor die camera aan het •en was. Wat er tenslotte uit »am, was geweldig daar niet. maar het was natuurlijk wèl Antonioni's visie op-en projectie van dat hele proces. Geen wonder dat in onze dagen de vrouw als actrice in opstand komt tegen de haar opgedrongen object-rol: als dat in de werkelijkheid al zo moeizaam op gang komt. hoeveel te meer dan in de 'manlijke' wereld van film patronen. Ellen Burstyn, de hoofdpersoon uit de nu al weken in ons land draaiende film van Martin Scorsese. 'Alice doesn't live here anymore' is zo'n actrice. Ze speelt er een prachtige, hartverwarmende rol in, waarvoor ze terecht een Oscar verwierf. Maar daar gaat het op 't ogenblik niet om. Er is in de publiciteit veel werk van gemaakt om duidelijk in het licht te stellen, hoe 'n grote invloed de actrice heeft gehad op het scenario, dat door haar en Scorsese aanzienlijk bewerkt en gedeeltelijk herschreven is om haar voldoende 'ruimte' te laten. Het is het verhaal om dat nog even op te halen van een Jonge vrouw, wier ambities om zangeres te worden, gesmoord zijn in een behoorlijk verknipt huwelijksleven, waarin het tden- of elfjarig zoontje een bijzonder pesterige rol speelt. Als de man een vrachtwagenchauffeur bij een verkeersongeluk omkomt, besluit de vrouw, na de eerst verbijstering, om op te breken en met het zoontje terug te keren haar haar geboorteplaats: een soort verlangen om het leven helemaal opnieuw te starten. Op verschillende plaatsen waar ze op die reis verblijft, probeert ze de kost te verdienen eerst inderdaad als zangeres in een bar, maar later als kelnerin in een waanzinnig druk wegrestaurant (waar de drukte trouwens schitterend en met veel gevoel voor een wat vervreemde humor gefilmd is). Die hele reis èn de verschillende verblijven worden verziekt door het zoontje, dat dikwijls de hele dag alleen op een motelkamer met doorbrengen en zich dodelijk verveelt. Uit de eerste pleisterplaats breekt zij overhaast op omdat een man met wie zij relaties heeft aangeknoopt, een gewelddadige psychopaat blijkt. In het restaurant maakt ze kennis met een jonge, zachtmoedige boer, met wie ze, na de nodige misverstanden, vooral t.a.v. het zoontje, tenslotte toch tot een duurzamer relatie lijkt te zullen komen, zodat de film iet* als een 'happy end' heeft. Scorsese heeft er geen twijfel over laten bestaan, dat hij iets als een happy end uit de oude HoUywoodschool heeft willen clicheren, zoals ook het begin van zijn film een heel opzettelijk cliché is: het is een beeld van Alice's kindertijd, ergens ten plattelande, uiterst 'landelijk' en pastoraal, en gefilmd met een rood-filter dat het geheel even romantisch als onnatuurlijk op het doek zet. Dat begin heeft iets parodistisch, dat wijst op de bedoeling zie boven om bepaalde patronen te doorbreken. Maar het happy end lijkt toch wel heel 'echt' bedoeld te zijn, alsof de filmmaker zich door zijn verhaal heeft laten meeslepen. Niet uit de verf Maar waar het om gaat, is dat in de rest van deze vriendelijke, hartverwarmende en gevatte film die hele reis naar een nieuwe, eigen identiteit zo helemaal niet uit de verf komt. Het is qua snit en timbre eigenlijk wel een typische 'vrouwenfilm' geworden, maar dan in conventionele zin van het woord. De film zit boordevol gesnik en gehuil, en al eens de ironlsering daarvan, in de meeste gevallen wordt het toch alleen maar gepakt als typisch 'vrouwendrama'. Maar veel verraderlijker is de rol die de man in de film wordt toebedeeld. De mannen zijn hele of halve idioten het is niet anders Ellens echtgenoot, die zo vroegtijdig in de film opkomt, is een man met. bijn onverhuld psychopathologische trekken een dwaze rancuneuze driftkop, die zowel als vader als 'in bed' volslagen tekort schiet. De mannen waarmee Ellen in contact komt als ze naar een baantje als zangeres solliciteert, zijn of schaapachtig, of bruut, of voorzover het de barhouder betreft die haar tenslotte engageert, lachwekkend onbeholpen in de conversatie. Een intiemere relatie met een aanvankelijk wel grappige, zeer jongensachtig aandoende cowboy eindigt abrupt als hij een brute psychopaat blijkt. En in het wegrestaurant treft Ellen later een collega aan die haar absolute minachting voor het kijkende manvolk tot uiting brengt in de meest schokkende en obscene taal, waardoor Ellen eerst ten diepste gekwetst wordt, maar die later tot een soort doorbraak leidt. En temidden van die hele verzameling is er dan Kris Kristofferson, zachtmoedig, verstandig: een halve of hele heilige met baard en alDè Man Dat is dan het Einde van de Weg van Alice naar een eigen identiteit. Je vraagt je af. wét Scorsese (en Burstyn) nu eigenlijk met zo'n film voor ogen heeft gestaan. Het is een lekkere 'kijkfilm' geworden, daar niet van. Humor, tranen, een geweldig mens als hoofdrolspeelster. De kwestie is alleen, dat er met alle verhalen die er om de makelij heengeweven zijn, niets 'gebeurt': dat Ellen, aanvankelijk gevangen In een huwelijiksleven waar ze praktisch geen identiteit aan overhield, ook na de bevrijding uit dat huwelijk niet veel verder komt, hoe'n lieve en originele vrouw het ook moge zijn. De film heeft het stramien van een reis en 'een reis' is gauw het symbool van een ontwikkeling: men begint ergens en men komt heel eigens andere uit. Ellens reis is in feite weinig andere dan een bewust of onbewust, met tegenzin of verlangend wachten op De Man waaraan zij haar eigen identiteit opndeuw zal kunnen ophangen. Misschien was dat de bedoeling, en moeten wij het nadrukkelijk gestelde cliché van het happy end ook op die manier duiden. Maar dat geloof ik eigenlijk niet: daarvoor heeft dat eind toch teveel 'hart.' Happy end De narigheid van het traditionele happy end is, dat het een film precies op dat moment afsluit, waar het pas interessant begint te worden: het moment waarop ze 'elkaar krijgen'. Bij het happy end van 'Alice' dringt die ervaring zich heel sterk op, en juist het feit dat de hoofdactrice zo'n sterke inbreng in de gang van zaken had, geeft te denken. Laat ons er meteen bij zeggen, dat het een euvel is van méér films die de weg tot een eigen identiteit van de vrouw uitbeelden. Bunuel, Felldnl. Antonioni, zelfs Ingmar Bergman laten hun vrouwen op dat moment in de steek, zonder gestalte aan de nieuw verworven identiteit te geven. Zelfs een vrouw van Agnès Varda liet haar voortreffelijke 'Cléo de 5 a 7' op den duur min of meer 'in de wolken' verdwijnen: het slot heeft, een soort metafysische kwaliteit meegekregen waarin een concrete gestaltegeving ontbreekt. Het is duidelijk: in de werkelijkeheid blijkt het concretiseren van die identiteit al zo'n moeilijke en subtiele zaak op het witte doek is het nog moeilijker. door J. van Doorne In een van de miljarden melkwegstelsels (een aanduiding van ruimte die vol strekt onvoorstelbaar is) bevindt zich een betrekkelijk kleine ster. Rondom die ster bewegen zich veel kleinere he melliehamen. Een van die kleine hemel lichamen (en van die een van de kleinste) herbergt leven. Dat is onze aarde. Op die aarde is leven ontstaan. De levende wezens vallen in twee groepen uiteen: plantaardige en dierlijke. De kroon, de meest merk waardige bloei van het dierlijk leven is de mens. De mens is een tweeslachtig wezen dat weet dat het bestaat. De mens heeft zelf bewustzijn: hij kan kennis aan gaande zijn wereld vergaren en hij kan daarover nadenken. En dan stunjt hij op geheimen die hem ver schrikken en hem besef geven van de ondoorgrondelijkheid van het bestaan. Zolang hij zich bezig houdt met de voelmatige verschijn selen van de hem omringende stof felijke «i geestelijke wereld, is hij wetenschappelijk bezig. Zodra hij zich gaat bezinnen op wat voor hem geheim is, is hij wijsgerig be zig. Zodra de mens het speelveld der door hem gevonden wetmatighe den verlaat, gaat hij zich afvragen, waarvandaan het leven komt en waartoe het dient. En ook, wat het bestaan ten diepste is. Hij heeft geleerd met begrippen als eindig heid en oneindigheid te werken, maar die beide begrippen zijn vol strekt gesloten voor zijn verstand. Hij kan ermee werken, maar hij kan ze niet doorgronden. Zijn ver stand kan niet andere denken dan dooi middel van het gebruiken van de verbinding oorzaak en gevolg. Alles moet een oorzaak hebben. Maar wat is de oorzaak van het bestaan? Sommigen zeggen: God. Maar het menselijk verstand vraagt dan: waar komt God vandaan? Oorzaak Het wijzen op God als oorsprong van alle dingen is slechts een ver schuiving van de moeilijkheid. Er kennende dat wij slechts kunnen denken binnen het gebruik van de verbinding oorzaak en gevolg, moe ten wij vaststellen dat ons verstand tekortschiet. Want naar ons ver stand kan er niets bestaan: er is immers geen oorzaak te vinden? Want wat is de oorzaak van de oorzaak? Toch is dit leven er. Ver standelijk gezien, zou er geen leven kunnen zijn, er zou slechts niets kunnen zijn, en zelfs het niets niet, want het niets veronderstelt een afwezigheid. Van wat? Het is dui delijk, dat wij ons uit deze moei lijkheid moeten redden. Wij redden ons ook. En wel door te leven. Men kan niets begrijpen, goed. Maar wij kunnen beslissen dat wij aan een tafel zitten. Of die tafel er eigenlijk niet. kan zijn. mag ons niet veront rusten. Die tafel is er en daarmee basta. Wie ontkent dat die tafel er ■is. is gek. Alleen op deze op de meest enkelvoudige ervaring berus tende waarneming berust tenslotte alle wijsgerige bezinning. Ik ben er voor mij van overtuigd, dat wie werkelijk weet (niet op goede gron den vermoedt) dat die tafel er is, vroeg of laat tot de ontdekking komt dat God er is. Hij moet dan wel héél deemoedig zijn. Geheimen Behalve het geheim van het be staan zijn er andere angstaanjag- tende geheimen: dood, lijden en menselijke wreedheid. Daarbij niet te vergeten de wreedheid in de natuur. Ik onderscheid die van de menselijke wreedheid, alhoewel de mens ook natuur is. De mens is echter, door een willend en kiezend wezen te zijn, volstrekt te onder scheiden van het dier. En dan is het grootste geheim: God. De dood is. biologisch bezien, noodzakelijk. Zonder de dood van de enkeling zou de soort niet kunnen voortbe staan en zich ontplooien. Toch ver zet de enkeling zich tegen de dood. De pijn is. behalve als waarschu wing. zinloos. Na de waarschuwing blijft de pijn, tot gruwelijk lijden toe. Lijden in algemene zin is zin loos. Pijn ontstaat wetmatig, maar hij die pijn lijdt, begrijpt er niets van. Wij kunnen slechts zeggen dat Albert Camus pijn lijden, anders dan als waar schuwing zinloos is. Wij herkennen de pijn niet als doelmatig. En waarom ander lijden? Geestelijk lijden? Wij begrijpen het niet. Zou een volmaakt, almachtig en lief hebbend God niet een leven aan ons gegeven kunnen hebben zonder lijden? Hij is toch almachtig? Deze vragen komen in de gelovige chris ten op. En de ongelovige? De laat ste staat voor een geheim dat even martelend maar minder angstaan jagend is dan voor hem die in een liefhebbend God gelooft. En dan is er het geheim van het kwaad: waarom of liever, hoe komt het dat mensen er behagen isi scheppen, hun naasten te pijnigen? Waarom schrijf ik dit alles? Omdat ik een boekje gelezen heb. dat zich, zo niet met alle, dan toch met de meeste van de door mij naar voren gebrachte vragen bezighoudt. Het is een beschouwing van prof. dr. E. A. D. E. Carp over het werk van Al- bert Camus, en in hoofdzaak over zijn roman 'La Peste' (De Pest). Camus is wel voorgesteld als een atheïst. Carp noemt hem een reli gieuze humanist. Carp onderscheidt religie van godsdienst. Voor mij zijn het twee woorden voor hetzelf de. Maar dat doet verder niet ter zake. Onder een religieus mens ver staat Carp een mens, die weet heeft va nde hachelijke situatie waarin de mens zich bevindt. Men zou Camus een existentialist kunnen noemen. Grenzen zijn hier moeilijk te trekken. Camus is bepaald niet een Marxist of een materialist: hij beseft dat er buiten de wereld van het verstandelijke nog een geheel andere wereld is, waarvan onze in tuïtie weet heeft. Bij Carp is (evan- als bij Camus. zoals Carp duidelijk maakt) de intuïtie niet tegenge steld aan ons verstand (ratio) maar een vermogen dait daarboven uit stijgt: door onze intuïtie hebben wij weet van het onzienlijke. Menselijke situatie In de roman *De Pest' tekent Ca mus ons een stad in Afrika die door de pest wordt getroffen en dientengevolge van de buitenwereld wordt afgesloten. Hij tekent hier mede de menselijke situatie. Im mers ook de aarde is van de bui tenwereld afgesloten. En ook op aarde komen plotselinge rampen voor die volstrekt zinloos het mens dom teisteren. Camus vertelt hoe de mensen zich in die stad gedra gen. De figuur van de arts Rieux staat centraal, maar ook een pries ter is een belangwekkende figuur. Camus worstelt in de roman met het Godsbestuur, althans met het leven. Zoveel onschuldig lijden en daarenboven de dood. Rieux, als gedesillusioneerde kiest voor de liefde tot de naasten. Hij helpt waar hij kan zonder te komen tot een sluitende redenering aangaan de wat er om hem heen gebeurt. Zonder God, maar ook zonder hoogmoed of hoop, dient hij zijn naasten. Er zit niets anders op. Voor Rieux dan altijd. Men kan ook slechts zichzelf gaan dienen, er is immers geen hogere wrekende macht? Merkwaardig is dat hij zich niet afvraagt, waarvandaan die drang tot helpen komt. Rieux vindt die drang in zichzelf en vindt daar door tevens een levenshouding die hem in eigen ogen niet verachtelijk maakt. Carp ontleedt op erudiete wijze de roman, daarbij tal van wijsgeren aanhalend die zich eveneens met het lijden en de dood hebben be ziggehouden. Hij herhaalt sommige zaken nogal eens en ook is niet altijd duidelijk, waar Carp-zelf staat. Het is toch voornamelijk de dood. waarmee het boekje zich be zig houdt. Maar, zo wordt aange toond, hoezeer men ook de dood een functie kan toedichten in het leven, hij blijft voor elke mens een vijand, ook als men beseft dat de dood noodzakelijk is. Deze tegen stelling is onoverbrugbaar. Carp noch Camus gaat uit van een leven na dit leven. Zelfs de mogelijkheid zien zij niet onder het oog. De in de roman optredende priester wèl. Hij leert dat de mens zich in vol strekte zin op God moet verlaten en zelfs geen arts mag raadplegen. Carp wijst erop. dat Camus in Rieux, maar ook in de andere per sonen zijn denken heeft gestalte gegeven. Niet voor niets conclu deert de auteur dat het blijkbaar erg moeilijk voor een denkend mens is. een consequente atheïst te zijn. Het boekje over de filosofie van een gedesillusioneerde komt niet tot een afronding van het vraagstuk van het lijden en de dood. Dat behoefde ook niet. Het boekje houdt zich bezig met een roman en die roman is, dacht ik. op uitstekende wijze doorlicht. Gemis Toch hindert mij iets. Weliswaar heb ik door Carps studie opnieuw een blauwdruk gekregen van een aantal volstrekt onoplosbare le vensvragen, maar ik mis bij het vele dat de auteur te berde brengt, de inbreng van het orthodoxe chris telijke denken. Sartre. Hegel, Hei degger en Kierkegaard worden ge citeerd en zeker wil ik van met name de laatste twee niet zeggen dat zij geen christenen zijn. Trou wens. wie kan hier een oordeel uitspreken. Maar de leer der ver zoening zoals die met name door Jezus gepredikt is, wordt zonder meer terzijde geschoven. Wel er kent Carp dat Christus door zijn komst op aarde het probleem van het kwaad en dat van de dood voor de gelovige aannemelijk heeft ge maakt en zodoende menselijke op standigheid tot rust heeft gebracht. Maar dit wordt verder niet uitge werkt als zijnde wijsgerig onbelang rijk. Ik vind dit onwetenschappe lijk. Carp schreef over een roman. Het blijft mij storen dat in zijn 'Inleidend woord' van dertig pagi na's zo geringe aandacht wordt be steed aan wat de christelijke ortho doxie over het lijden en de dood leert. Ik moet zeggen dat het boek je blijk geeft van een diepgaande bezinning op de roman 'De Pest' en tevens op de ook voor de gelovige ondoorzichtige situatie waarin de mens op de kleine planeet Aarde verkeert. Jammer is. dat het werkje enigszins verward geschreven is en van een beperkte visie getuigt. Prof. dr. E. A. D. E. Carp: De filosofie van een gedesillusioneerde'. Uitgeverij Het Spectrum te Utrecht en Antwerpen. Paperback. Aantal pagina's 96. Prijs 6,50. nieuwe dichtbundel van Rutger Kopland, Tien lege plek om te blijven', ft als motto een citaat uit Gerrit Krols roman 'In dienst van de 'Ko- klijke': 'Als je niet elke dag met een stok in je ziel roert, dan vries je at'. Zowel bij Krol als bij Kopland heeft dit zinnetje betrekking op het rijven. Het wil zoveel zeggen als: je moet jezelf voortdurend afvragen in je leeft, het naar boven halen en tot uitdrukking brengen. door T. van Deel wijst op schrijven als een vitale teling, gericht tegen stilstand en ln s zelfs tegen dood. Krol zegt in zijn Wi er dan ook vlak na: 'als je maar je ogen sluit, sluit je ze voorgoed', ichten schrijven schrijven über- Pt Is in beweging blijven en ge lten lezen is dat ook, want Koplands «5 zegt niet alleen iets over de dich- en hoe hij zijn dichten beschouwt ttelijk als noodzakelijke formulering zijn zieleroereelen)maar het zegt Iets tegen de lezer: die wordt geadvl- met behulp van deze verzen zlch- in beroering te brengen, ook al weer stilstand en 'dood' tegen te gaan'; Zo dichter en lezer met elkaar verbom- vla de poëzie: wat de een aan Wens en inzichten tot uitdrukking 'gt, kan voor de ander de stok zijn miee ln z'n ziel wordt geroerd. Koplands poëzie is het al vier bun- lang toevertrouwd geweest iets in de "Wii los te maken. Ook deze vijfde zal r nog weer precieser en grondiger toe in staat blijken. Het is niet toudig te zeggen waardoor zijn poëzie tospreekt. De gebruikelijke reactie is een nogal gevoelsmatige en dat is wel Jammer, want een functie (behalve de ontroerende) van dit werk is, ook blijkens het motto, dat lezers zich er over uitspre ken. Het is waar. en dat kan de reden voor zo weinig diepgaande reacties wel zijn. dat Koplands poëzie niet alleen heel emotioneel ls, maar ook sterk emotio neert. En aangezien niemand graag ten aanschouwen van veel mensen zijn ziel blootlegt, moet een dichter als Kop land dat maar doen. voor ons alle maal. 'Een lege plek om te blijven' heeft behal ve een motto nog een veelzeggende on dertitel: Plaatsen/Passages. De gedichten zijn genummerd en dus alle te beschou wen als onderdeel van de reeks Plaat sen/Passages. Het zou te ver voeren hier te laten zien hoe in elk gedicht die ruimte en tijd als belangrijkste elemen ten dienst doen. maar het kan aan één hei laatste —mooi geïllustreerd worden: Roven het dak bvigen de bomen zich noa krom r's grootmoeders boven een bed. Als wij door de kamers lopen momvelt en zucht het vaoe gebeden en verha len. Langs de beslagen ramen druppelen onze namen langzaam naar beneden. Hier woonden wij en zullen wii niet meer komen. Hier wordt afscheid genomen van een plek en een tijd. Aan de plek zit een verleden vast, dat enigszins terugkomt als wij er weer lopen. Dat vroegere wordt als beschermend aangeboden, allereerst door de situering in het begin, waarbij de vergelijking een 6turende rol speelt. Ook de 'gebeden en verhalen' uit de tweede strofe roepen die geborgenheid op Als wij onze namen schrijven op de beslagen ruiten en wachten tot ze uiteen druppelen. zijn het onze tranen om het voorbije die daar glijden en vormt het geheel een niet mis te verstaan beeld van vergankelijkheid: wijzelf onze namen vergaan, wij zijn passanten. DLi gedicht is een betrekkelijk eenvoudig (maar heel zuiver) voorbeeld van hoe Kopland zijn werk tot een voertuig van rie emotie maakt, al wil ik nog wijzen op rb secure strofebouw en het onnadrukke lijk voorkomen van klankverwantschap pen. Maar zelfs in dit gedicht tref fer we bij nadere beschouwing heel wat subtiliteiten aan. Vooral de laatste strofe peeft. door de tweeduidigheid van het woordje zullen', te denken. Die zin valt immers te lezen als: Hier woonden wij en is het ons niet meer vergund te komen (passief), of als: Hier woonden wij maar willen wij niet meer komen (actief). Bedde lezingen voldoen heed goed in de samenhang van dit werk. Er is een tendens tot gelatenheid in te bespeuren, tot. melancholisch afwachten wat er beschikt wordt, maar ook een behoefte 'aan besluitvaardigheid, zelf-be slissen. Die laatste trek wordt in de dubbelzinnigheid niet zonder reden in de slotregels van de bundel heel ma nifest: er wordt niet alleen afscheid on dergaan. maaar ook genomen. Daarin wordt ook duidelijk dat deze gedichten, naar de woorden van Koplands flaptekst, samenvattingen zijn, 'want anders ko men we niet verder'. Om die, betrekkelijk verborgen, actieve kant van deze poëzie nog wat nader toe te Lichten citeer ik: Lente, nu alles in me terugkeert zie ik ook het paard weer, liggend met gestrekte benen, als was zij dood, met wieltjes, en de grijze veel te dikke buik waaruit een kraai vikt. dons en haren voor haar nest. In dit gedicht krijgt een beeld uit het verleden de allure van een epifanie. Dat is een situatie of gebeurtenis die zoveel betekenis in zich draagt dat hij ons de meest fundamentele dingen van ons be staan voor ogen stelt. Zo is hier de kraai die dons en haren p.kt uit het lijf van een dood-liggend speelgoedpaard ener- zilds de rover van Jeugd, of de handlan ger van de dood. maar anderzijds met het materiaal de bouwer van toekomst: zo pikt namelijk dons en haren voor haar nést. Een lezer die aan deze tekst de vergankelijkheid van alles geïllustreerd wil zien heeft alleen dan gelijk als hij ook tegelijk het cyclische erin honoreert: het verleden wordt gebruikt als nest voor de toekomst. Niet toevallig natuurlijk dat deze gedachte zich concretiseert ln de lente. Ik zei al dat ln "Een lege plek om te blijven' getuige de ondertitel 'Plaat sen/Passages' het idee overheerst dat wij passanten zijn, reizigers die nergens ooit echt thuis kunnen raken. Die behoef to om desondanks een plek te hebben om te blijven speelt evenwel door de hele bun del. Van de dieren die erin voorkomen verte genwoordigen de paarden het verlangen naar een vroegere tijd, toen geluk nog niet verstoord was, naar een paradijselijk oord zeg maar. Wie onder de paarden is. heeft een staat bereikt van harmonie, intimiteit en geborgenheid. Zoiets komt zelden voor, maar als het voorkomt lezen we: 'Het is vreemd om te zijn wie je bent. een paard, ver weg in de wei'. Het andere dier dat ln de bundel enkele malen optreedt is de kat. Die heeft de oplossing gevonden voor het nlet-bestaan van zo n paradijselijke situatie. Hij is het dier bij uitstek dat zich redt, al vergaan er werelden rondom hem De kat heef altijd een plek, kent geen nostalgie, hij heeft om zo te zegen geen last van de tijd. Beide, paard en kat zijn, leveren dus een oplossing voor het gevoel van ontheemd zijn. Het paard is de passieve, dat kat de actieve oplossing: twee kanten van het zelfde. De titel 'Een lege plek om te blijven' heeft daar ook mee te maken. Het is een para dox: als je op een plek blijft is hij immers niet leeg meer. Kopland is, ook blijkens de titel van zijn vorige bundel 'Wie wat vindt heeft slecht gezocht', erg gesteld op zulke ogenschijnlijke tegenstrijdigheden. Hij probeert er complexiteit mee uit te druk ken. In ons geval wil dat zeggen dat de plek, hoewel wij er blijven, een lege plek moet zijn. Daarmee worden we zelf tot iets ontvankelijks en bewoonbaar gemaakt, tot 'een lege plek, voor iemand, om te blijven'. Deze aanhaling komt uit het titel gedicht, dat lk tot slot citeer: het kan, net als heel deze bundel, een stok zijn om mee in je ziel te roeren. In al zijn noem het maar eenvoud is dit naar mijn gevoel en naar mijn verstand superieure poëzie: Ca nu maar liggen liefste in de tuin, de lege plekken in het hoge gras. ik heb altijd gewild dat ik dat was, een lege plek voor iemand, om te blijven. RUTGER KOPLAND. Een lege plek om te blijven. Amsterdam, Van Oorschot. 1975. 35 blz. 7.50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1975 | | pagina 13