Moïra, of het noodlot van een rechtvaardige De'Haagsche7 schilders van het goede leven '17 schilders in hun Haagsche tijd', tot 8 september in het Zeister Slot: die 'sch' van Haagsch mag dan een verleden tijd aanduiden, vergeten is hij zeker niet. Al heeft dat er zo'n jaar of vijftig geleden wel even op geleken, 't Bruiste en borrelde toen in de wereld van de kunst, het telkens-weer-nieuwe hield de mensen zo bezig, dat er voor terugkijken weinig tijd was. Zeker niet voor het terugkijken op een pasvoorbije periode. Want daarop is het nieuwe immers altijd een reactie. En revoluties, ook die in de kunst, zijn altijd drastisch: èlles moet veranderd, vernieuwd worden, al het oude afgeschaft. J. Israëls: 'Zondagmorgen', ca. 1880 'Vroeger' moet echter bezinken: pas later krijg je een helder beeld. Dan blijkt dat veel van het eerder af ge schrevenen oude van grote waarde kan zijn. Dan ga je weer beseffen dat de mensen toen, net als die van nu, ook met iets totaal nieuws bezig waren, zich ook fel tegen het heersende keerden... Zo werd in 1876 de Hollandsche Teeken Maatschappij opgericht die, al doet die. gedegen naam dat nu niet meer vermoeden, een vereni ging van moderne, van zeer voor uitstrevende kunstenaars was. 'Ar tiesten', die zich verzetten tegen de 'officiëlen', degenen, die zich nauw gezet hielden aan de klassicistlsch- academische voorschriften. En, net als in de Parijse Salon, waren de impressionisten jarenlang geen kans kregen, werd hun werk op algemene tentoonstellingen al tijd zoveel mogelijk achteraf ge hangen en grepen zij er steeds ■naast als er prijzen of medailles te vergeven waren. De strijd tussen de officiëlen en de artiesten liep soms uit in onver kwikkelijke en vooral oncollegiale situaties. Nog in 1889 bijvoorbeeld trad Charles Rochussen af als lid vaq de commissie van het Museum Boymaris als protest tegen de aan koop van 'De Baker' van Jacob Maris. Faam |J. Bosboom: 'Atelier', 1880 Overigens spreekt het feit dat een museum tot zo'n aankoop wilde At6N6rS overgaan al boekdelen: de 'arties ten', vooral de schilders van de Haagse School waren doorgebroken, de kunsthandel had ze ontdekt en hun faam verspreidde zich al snel over de hele wereld. Zelfs nu loop je nog wel eens tegen de romantische opvatting aan: een kunstenaar maakt zijn grootste werk in de grootste armoede en ellende. Maar zo zagen de meeste van die schilders, die toen in Den Haag resideerden het zeker niet. De grote bekendheid en het toch altijd lokkende geld, verleidde hen zelfs meermalen tot het maken van wei nig - geïnspireerde 'verzoek-sch il - derijen. Jacob Maris gooide ér dan wat van zijn fraaie luchtjes tege naan, Anton Mauve dééd dan in schapen en Bernard Blommers wist onuitputtelijk te variëren op beel den uit het vissersleven. Allemaal niet zo best," maar, zegt samenstelster Anna Wagner, 'een voordeel was dat de kunstenaars in die tijd vrij onbezorgd konden le ven en voldoende tijd overhielden om hun meest spontane en vrije werken te make(n, en dat waren er gelukkig vele'. Het aantrekkelijke van deze ten toonstelling is, dat 'naast het werk - en daarvan vaak juist de minder bekende aspecten - van de kunste naars, ook getracht is de sfeer waarin zij leefderi, werkten en sa menwerkten, te belichten. Foto's van toenmalige stadsbeelden, het Kurhaus bijvoorbeeld in volle glorie, van de (dikwijls indrukwek kende) huize# waar de schilders woonden, hun vaak-weelderig inge richte ateliers. Die ateliers, dat is een verhaal op zich. Meestal waren ze min of meer in een 17e eeuws sfeertje gehouden, met tapijten en gobelins, overladen met curiosa en allerlei zaken die bij het schilderen van belang wa ren. Oude kronen, lampen en beel den uit kerken van Bosboom, wie gen, kinderstoelen en zeemanskle- ding bij Israëls, die net als Blom mers, een deel van zijn atelier had aangekleed als een Schevenings binnen huisje. Het prachtige paneel tje 'Zondagmorgen' (op deze exposi tie) zal daar ook wel geschilderd zijn. Mesdag's atelier was behangen met goudleer, er lagen oude tapijten en in zijn tuin liet hij een speciaal gebouw zetten voor zijn rijke ver zameling. Ph. Zilcken kocht 'Het Kleine Loo' (Voorburg) van Willem III en dat was groot genoeg voor meer schilders: Van der Weele woonde er en Willem de Zwart had er een kamer. Tholen had een prachtig betim merd atelier thuis, waar ook nog eens een enorme collectie Delfts blauw stond, een grote ruimte ach ter in zijn tuin èn een speciaal voor hem gebouwde Lemsteraak - er is een aquarel van - die hij vooral bij zijn tochten op de Zui derzee als drijvend atelier gebruikte. Het 'onbezorgde leven' spiegelt zich ook duidelijk af in de manier waar op de kunstenaars zich kleedden. Van Tholen is er wat dat betreft een heel bijzonder schilderij 'Schaatsenrijders in het Haagse Bos', een doek overladen met door elkaar wriemelende mensjes met op de voorgrond de 'groten' en hun vrouwen: Jozef Israëls is er, Willem en Jacob Marls, Willem de Zwart, Mevrouw Arntzenius, mevroüw Tholen, Albert Neuhuys en Weis- senbruch, zeer welgedane, deftige lieden allemaal. V Het werk1 dat hier bijeengebracht werd, kwam tot stand in de periode waarin deze schilders in Den Haag werkten. Dat houdt helemaal niet in dat het allemaal Haagse stads beelden of Schevéningse strandge zichten zijn. Al geven deze schil derijen vaak de indruk, dat.de kun stenaars ze direct in de open lucht (en plein-air) maakten, 't was toch meestal zo, dat ze de buiten gete kende schetsen in het atelier uit werkten. Van Jozef Israëls is be kend, dat hij dergelijke schetsen soms pas 'tien en zelfs wel twintig jaar later gebruikte voor een schil derij. En daarboven trokken de schilders er ook nogal eens op uit. Vandaar dat er (van Bosboom) ook een heide uit Zuidlaren is en een interieur van de Haarlemse' St. Ba- vo, van Willem Maris een bergland schap in Noorwegen, en van Van der Weele een heide bij Vierhouten. Die minder bekende aspecten ko men dan ook aan bod: een land schap dus van Bosboom, die zijn (algemene) bekendheid vooral te danken heeft aan zijn kerkinte rieurs; nu eens geen koeien, een den en weiden van Willem Maris maar bergen of min of meer exoti sche ezeldrijvertjes; van Blommers (van de vissers) hangt hier o.a. een heel fijnzinnig veldboeketje en een fleurig landschap van Breitner zie je ook niet iedere dag. Toen ik dan ook voor zijn 'Zaterdagavond Prin sengracht' stond, betrapte ik mezelf op de wat vreemde, maar wel ge ruststellende verzuchting: 'eindelijk regen!' Origineel 'n Origineel idee, deze schilderijen en aquarellen eens op een andere mander te laten zien. 't Is wel zo,; dat je daarbij den de catalogus' (geïllustreerd, 5,-) echt wel nodig hebt. Er hangt b.v. een foto van koningin Sophiie. Dat staat er'on der. Geen woord verder over het hoe en waarom (De koningin, eer ste vrouw van Willem III. was bij zonder in kunst geïnteresseerd en bezocht geregeld ateliers) Die 'andere' manier is overigens maar één facet van deze tentoon stelling. Want er zijn (ook) bijna 90 schilderijen en aquarellen én' nog een paar tekeningen, die op zichzelf geen enkele toelichting no dig hebben. Omdat het. - of het nu de schilders van de Haagse School of de 'na bloei' daarvan betreft - toeh nog een tijd was waarin nog nèt niet de angst ontstaan was voor de schoonheid. Toen schilderden z&4 nog zonder gewetensbezwaren koei-* en in de wel, schapen op de hel.l binnenhuisjes rhet peinzende meis jes en zomaar lege zeeën. zoals nu alleen nog maar de kitschschil- ders het doen. '1 Waren kunste naars, die vanuit een bepaalde tra ditie ieder op zijn wijze, groeiden naar een volkomen eigen zeggings kracht. Ze stelden zich helemaal op in het visuele. Een oer-hollands realisme in de ware zin van het. woord. Niet alleen de schone ver-' schij ningsvormen troffen hen - tot£ dan nog tamelijk gebruikelijk maar ook de gewone, de prozaïsche." die waar verder niemand eigenlijk op lette. Zonder verdere omwegen: een tentoonstelling voor mensen die er nog behoefte aan hebben (of het nog aandurven) te genieten van de kunst óm de kunst, van het werk van schilders, die schilderden om het schilderen.... door J. van Doorne Dit is goed en aangenaam voor God, onze Heiland, die wil dat alle mensen behouden worden en tot erkentenis der waarheid komen. Paulus Of weet gij niet dat uw lichaam een'tempel is van de Heilige Geest? Deze eeuwige en onverdiende gena de van onze Verkiezing wijst en prijst ons de Heilige Schrift aller meest daarmede aan. dat zij wij ders getuigt, dat niet alle rjiensen zijn verkoren, maar sommigen niet verkoren, of in Gods eeuwige ver kiezing voorbijgegaan, namelijk die, welke God naar zijn gans vrij, rechtvaardig, onberispelijk en on veranderlijk welbehagen besloten heeft in de gemene ellende te la ten, in dewelke zij zichzelf door hun eigen schuld hebben gestort en met het zaligmakend geloof en de genade der bekering niet te begifti gen, maar hen, in hun eigen wegen en onder zijn rechtvaardig oordeel gelaten zijnde, eindelijk niet alleen om het ongeloof, maar ook om alle andere zonden, tot verklaring van zijn gerechtigheid, te verdoemen en eeuwiglijk te straffen. Dordtse Leerregels Veel minder behoren voor deze leer van de verwerping verschrikt te worden degenen, die ernstiglijk be geren zich tot God te bekeren, Hem alleen te behagen en van het li chaam des doods verlost te worden etc. Dordtse Leerregels Met de hierbij gegeven citaten leid ik niet een theologisch artikel in. Niet, dat ik daartoe niet bevoegd zou zijn, want als ik bevoegd, ja, verplicht ben te geloven, heb ik de bevoegdheid om over de inhoud van dat geloof mee te praten. Maar ik ben er in dit dagblad niet toe geroepen. Ik moet over lite ratuur schrijven. De citaten zijn func tioneel bij 'het begrijpen van de pro blematiek van een roman die opnieuw in Nederlandse vertaling verschenen is en die ik zó belangrijk vind, dat ik er nog eens de aandacht op vestigen wil. Ik bedoel: 'Moïra' van Julien Green, een Franse auteur, geboren uit Amerikaanse protestantse ouders, die overging naar het Katholicisme. De roman Moïra werd in 1950 ge schreven. Moïra is Keltisch voor Maria en is Maar er komt een troostende doch onlo gische overweging in hem op: misschien is zij wel op zijn pad gezet opdat hij haar zou redden. De kennismaking met zijn medestudenten brengt hem teleur stelling op teleurstelling. Joseph, die zelf een hartstochtelijke natuur heeft, ook al is hij zich dat niet bewust, krijgt het gevoel, in een poel van ontucht te zijn terechtgekomen. Hij is gewend, de zinne lijkheid en dé sexualiteit te vereenzelvi gen met zonde. Sexuele begeerte is voor hem de kernzonde van de mens. Hij heeft er dan ook zelfs moeite mee. te moeten aanvaarden dat hij zijn leven te danken heeft aan de geslachtsdaad van zijn ouders. Een van de studenten, ene David Lalrd, trekt zich het lot van de wereldvreemde Joseph aan. David is een vrome, enigs zins dweperige jongeman, die dominee wil worden en vast van zijn roeping over tuigd is. Hij gelooft dat hij uitverkoren is. Joseph, een jongen vol woeste driften en vol overmatig berouw, voelt zich sterk aangetrokken tot David en tegelijkertijd werkt de jongen op zijn', zenuwen. Joseph trekt in het huis waar ook David zijn kamer heeft en er groeit een wonderlij ke, spanningsvolle vriendschap. De jon gen 'uit de heuvels' kan tegen de oudere. tevenö het Griekse 'noodlot'. De auteur heeft enigszins tegen zijn zin het tremateljcen op de i gezet, omdat anders het woord (meisjesnaam) ver keerd wordt uitgesproken. De hoofdpersoon, Joseph Day, acht tien jaar, van eenvoudige afkomst, gaat aan een Amerikaanse universi teit studeren. Hij komt 'uit de heu vels', een uitdrukking die tamelijk overeenkomt met onze uitdrukking: 'van de eilanden'. De roodharige, uiterlijk opvallend knappe jongeman is zeer godsdien stig. Zijn eeuwig heil en niet minder het eeuwig heil van zijn naasten ligt hem na aan het hart. De eerste schok die hij krijgt komt van zijn hospita. De vrouw is opge maakt en zij rookt sigaretten. Ver schrikkelijk. bedaarde, gedecideerde en zelfverzekerde David niet op en dat ergert hem. maar tegelijkertijd wordt hij gefascineerd door de zuiverheid en geloofszekerheid van David. Verscheurd van binnen, groeit in Joseph toch de hoop, dat ook hij misschien\wel tot de gekenden behoort en David steunt hem daarbij. 1 Green is streng-calvinistisch opgevoed. Hij bekeerde zich op zijn achttiende tot het katholicisme. De roman 'Moïra' is in zoverre auto-biografisch, dat hij het con flict verbeeldt tussen zinnelijkheid en verwerping daarvan waarbij zich de schrik der predestinatie voegt. Joseph Day is iemand in wie twee frustraties samengaan; die van een calvinistisch noodlotsgeloof en de overtuiging dat zin nelijkheid niet zozeer zonde herbergen kan, maar dat zij zonde als zodanig is. Toen dan ook Joseph de in zijn ogen afgrijselijke zonde begaan had van te slapen met een meisje dat hij begeerde, begreep hij tevens dat hij. verworpen was. Een uitverkorene doet zoiets niet. Want een uitverkorene staat onder de leiding Gods, en doodt zijn vleselijke lust. En daarom neemt hij in blinde woede wraak op Moïra. Maar ten diepste neemt hij wraak op God die hij zozeer gezocht heeft, aan wie hij zijn gehele leven had willen geven, en die hem in de steek heeft gelaten, dat wil zeggen, hem ver worpen heeft. Toch geldt zijn woede allereerst het meisje. Want Joseph is haar slachtoffer. Hij is van zijn voetstuk gevallen; zij is sterker gebleken dan hij: zij heeft hem overwonnen. Het kwaad, en dat is bij Joseph voor alles de sexualiteit heeft hem overwonnen. Verleidster Maar dan komt het meisje Moïra in zijn leven, een mooi, zinnelijk, tamelijk ge wetenloos meisje van vrije levensopvat tingen. Josephs medestudenten, zich er gerend aan Josephs ingetogen gedrag, krijgen dan de inval Moïra alsverleidster in Josephs leven te brengen. Het meisje gaat erop in. Hoe het catastrofale slot van de geschiedenis zich voltrekt, zal ik hier niet uit de doeken doen. Maar wel, wat het slot is. Het meisje slaagt in haar opzet en Joseph doodt haar daarna tij dens een eruptie van woede en wanhoop. Waardoor kwam het dat deze Joseph, deze eerlijke godzoeker de moord beging? Als hij op weg is om zichzelf aan te geven weet hij het zélf niet. Maar gaan deweg wordt het de lezer wel duidelijk. Aanklacht Het vereenzelvigen van zonde met vlese lijke lust komt ook buiten het calvinisme en buiten het christendom voor. Maar als dit gepaard gaat met een geloof aan een uitverkiezing (al of niet voor of na de val, ik laat het supra- of infra-lapsaris- me nu maar bulten beschouwing), kun nen de gevolgen desastreus zijn. Ze wa ren dat voor Joseph Day en zijn dat geweest voor tienduizenden. 'Moïra' is dan ook een niet rancuneuze aanklacht tegen het calvinisme. Te allen tijde is er in het calvinistische denken de spanning geweest tussen enerzijds het bijbelse vrije genadeaanbod van Christus, en het geloof dat alles door God bepaald wordt. Duizenden leefden en leven met die onverzoenlijkheid. Ook Joseph. Hij gelooft (pag. 91) dat er slechts weinigen zijn die uitverkoren zijn. Verreweg de meeste mensen gaan naar de hel. Toch wil Jöseph mensen bekeren. Waarom? De verdoemden zijn niet te bekeren en de uitverkorenen wor den hoe dan ook toegevoegd tot de klei ne schare. Dat het deze bijbelvaste Jo seph ontgaan is, dat de bijbel dit een schare noemt, die niemand tellen kan, is begrijpelijk. Waar hij het vandaan haalt, dat er slechts weinigen zalig worden, is mij echter onduidelijk. Ik moet hier toch nog even verder op ingaan, want het boek, de roman 'Moïra' noopt me daar toe. De bijbel kent het begrip uitverkiezing, maar dan altijd als uitverkiezing tot een bepaald doel. Uit Jacob en niet uit Ezau wilde Jahweh zijn volk doen ontstaan. Daarom wordt Ezau verworpen. Zo zijn er talloze voorbeelden te noemen. Met een eeuwige bestemming heeft dit niets te doen. En zo die er als is, over nume rieke verhoudingen heeft de bijbel het nergens. Meestal worden teksten die gaan over die verkiezing in de tijd, ge bruikt ter ondersteuning van het geloof in een uitverkiezing en verwerping voor alle eeuwigheid. Vermoedelijk doelt de gedachte van Jo seph Day van de reeds genoemde pagina 91 op Mattheüs 22 vers 14, een tekst die ogenschijnlijk gestalte geeft aan de spanning tussen vrij genade-aanbod en uitverkiezing. Daar staat dat velen zijn geroepen, doch weinigen uitverkoren. Duizenden hebben geworsteld met deze tekst. Ten onrechte. De tekst zegt het tegendeel van wat eruit gehaald wordt. Een zéér evangelische tekst. De tekst is het slot van een verhaal van Jezus. Een koning wou voor zijn zoon een bruiloft aanrichten, maar zijn vrienden wilden niet komen. De uitverkorenen wilden niet komen. Toen zei die koning, dat, aangezien het bruiloftsmaal gereed was, er genodigden moesten zijn. Dus werden mensen geroepen die zich op de kruis punten der wegen bevonden (straatslij pers en woningzoekenden dus) en die werden naar het bruiloftsmaal gedreven. Er staat nadrukkelijk bij: goeden en slechten. Zij zitten aan. De enkele uit verkorenen blijven buiten. De vele geroe penen zitten aan het bruiloftsmaal. Nu heeft dat verhaal niets te maken met het eeuwige heil. Jezus zegt, dat Israël niet aan wil zitten. Wel, dan de heidenen maar. Het hele verhaal heeft dus niets met calvinisme te maken. Het gaat om een uitverkiezing 'in de tijd'. Tot een in de tijd .bepaald doel dus. Maar nog ver wonderlijker is, dat de geroepenen aan het bruiloftsmaal zitten en de uitverkore nen niet. Het verhaal is dus in dubbel, opzicht ongeschikt om de leer der uitver-I kiezing tot eeuwig heil of onheil te on-* dersteunen. En toch is die tekst, het slotü van het verhaal, duizenden tot wanhoop; geweest. Waar blijven en bleven de exe-" geten? Dat verhaal heeft nog een be paald woord, dat velen, tot wanhoop heeft gebracht. Er is sprake van de 'buitenste duisternis' Ik zou daar graa.g nog iets over willen zeggen, want dit woord heeft niets te maken met verdoemenis of hel. Maar dan zou ik buiten mijn boekje gaan en dat wil ik niet. Ik wil slechts te maken hebben met wat Joseph Day tot onrust bracht. Verontrustend De roman is in hoge mate verontrustend. De hoofdpersoon 'is slachtoffer van een leer, die in het geheel niet evangelisch is en daarenboven van een moraal, een ethie!^, die zonder meer slecht is. Het erotische, het sexuele zou per definitie slecht zijn. Hoe de mensen, christenen of niet-christenen daaraan gekomen zijn is me volstrekt onduidelijk. Want vrijwel alle leven, van dier, plant en mens, is afhankelijk van de geslachtelijke voort planting. En die is bron van geweldige vreugde en genot. Het als zonde zien van geoorloofde sexuele vreugden is demo nisch. Dat de hoofdpersoon in deze roman ver troostende bijbelse waarheden verwron gen tot oordelen ziet, is voor hem en helaas voor velen catastrofaal. De roman 'Moïra' zou voor ons allen een waarschuwing moeten zijn, zeker voor theologen en zielszorgers. De waarde van deze uitstekend geschreven roman gaat ver uit boven het louter literaire. Laat ons denken aan de duizenden die slacht offer zijn van een on-evangelische theo logie en een on-evangelische, dat wil zeggen on-bijbelse sexuele moraal. Hoe moeilijk komt in het denken van de mens de boodschap van Jezus van Naza reth tot gestalte. Julien Green: 'Moïra'. Oorspronkelijke titel 'Moïra'. Vertaald door Matthieu Koekelkoren. Bij 'De Arbeiderspers' te Amsterdam. Paperback. Aantal pagina's 255. Prijs ƒ24.50. KUNST 15 HOUW/KWARTET ZATERDAG 26 JULI 1975 Zilcken: 'De melkbocht' door G. Kruis

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1975 | | pagina 15