De (rijke) Nederlandse filmoogst
Filmkroniek door
dr. H. S. Visscher
Pananiarenko: 'The Aeromodeller', 1972.
I V
DE BELGEN
VAN BOYMANS
Verval van het woord
'Dit lis in de eerste plaats een boek
over taal: over taal en politiek, taal
en de toekomst van deliteratuur,
over'de druk die totalitaire leugens
en kultureel verval op de taal uit
oefenen, óver taal en andere bete
keniscodes (muziek, vertaling en
wiskunde), over taal en stiltek.Zo
kondigt Steiner zelf deze belangrij
ke essaybundel aan. Het woord be
streek in de zeventiende eeuw bijna
het gehele gebied van ervaring en
werkelijkheid, nu is dat gebied veel
kleiner. Het grote aantal specialis
men in wetenschap en kunst maakt
het onmogelijk altijd in taal hier
over te communiceren. Zowel ont
wikkelingen op het terrein van de
politiek (nazisme) als in he alle
daagse leven (opkomst van strips
en reclame) hebben een vervlak
kende invloed op de taal: 'De taal
van onze gemeenschap is in een
hachelijke toestand geraakt, wan
neer een onderzoek naar radio-ac
tieve neerslag de naam 'Operation
Sunshine' kan krijgen.' stelt Stei
ner vast.
Ieder die geïnteresseerd is in de
raakvlakken tussen taal en politiek,
taal en onze tijd, taal en materie
zij dit boek van harte aanbevolen,
Voor mij was het kernachtigste es
say niet dat over Kafka, over Grass,
over Trotski of over pornografie,
maar dat over Schoenbergs opera
'Moses und Aaron', waarvan Steiner
een boeiende analyse geeft, uit
gaande van het gegeven dat Mo zes
op bepaalde momenten niet tot
spreken is staat is, dat hij met
andere woorden het woord geen
vlees kan laten worden. A.Z.
George Steiner. Verval van het
woord. (Oorspr. titel: Language and
silence) vertaald door Hans Plomp.
Athenaeum-Polak Van Gennep,
Amsterdam. 180 blz. Prijs 25,-
(geb. 40,-).
Opstel-verhalen van
Margaretha Ferguson
'Buiten huiilde ik hardop, omdat
wat alcohol de dunne wand van
dom verstand in mij deed smelten,
en mij weerloos overleverde aan
Sijn oerwoud van angst' lees ik in
argaretha Fergusons verhaal 'Een
theevisite'. Het gaat in deze verha
len niet allemaal zo overdreven toe,
maar wel zit er iets gemaakts, ge
kunstelds aan dit werk. Dat ligt
niet aan de voorvallen die beschre
ven worden. Alles kan zó gebeurd
zijn, werkelijk waar, en voor mijn
part is alles 'uiit het leven gegre
pen', maar daarmee is de toekomst
van een verhaal nog niet verzekerd.
Het gaat om de manier van vertel
len en dat doet Margaretha Fergu
son vaak niet zo best. Zij schrijft
cliché, een soort opstel-verhalen,
die je zodra je ze ui
weer vergeten bent: 'de
een groot verlies sneed
hart', etc.
Ik citeer een typerend
over een feest,, om het v
inzicht dat hier verschaf
zo'n bijeenkomst: 'Aan eu.
tafel zat moeder nu te jr-
de vrouw van de burgem
gonnen ze elkaar nu aan.
den? Waarover spraken a
sen toch met elkaar,
er in werkelijkheid?
zich echt gelukkig, v(P
mensen was het een he<
en wie was dieptreurig
vriendelijke glimlach?
Margaretha Ferguson,
winkelen. Verhalen.' Leo
Haag (1975). 128 blz. ƒ1
5C
b
Tripmf der flauw
Als Barend Servet kon d 3.
Wim Schippers het voor
Maar Schippers ka,n hei
getuige dit bundeltje di
neem ik tenminste maar
de naam van zijn televL
publiceert. Schippers wi
niet kunnen, dat is nar
dereen duidelijk die wel
Servet-show gezieh. heme
waar alle mislukking daétr
kunstig' getimed is, zoda
een 'gevestigde chaos'
wordt, lijken me de vfe
Ser.vet lang met alle
neerd. Een gedicht is ko
vet moet zijn triomf der
dikwijls in de lengte vi«M
daar dat veel van deze
écht flauw zijn, slappe
van Buddingh'-procédés
parodieën op romantisch
verheven poëtische fori
('toen ik je zag spatte ee
regen in mij op') wegge L
het 'Credo' wel speciaal
twijfeld - ten gerieve vaifi(
de recensenten geschrevej
'daar kom ik ook nog
ken met wat wazig kq
Tja, het wil wat, deze v^ti
met de poëzie, die zich
jaren 'in toenemende m
in poëzie vol grapjasserij
rij, parodie, flauwiteit, e
er nog voor aardigs aan
onzin van liefdespoëzie teja
'•met regels als: 'ik proe^i
mijn lichaam baldert
verdiept zich'? Het if eet?
geformuleerd bezwaar,
koek. En dat is ook weer it
ling, dus zeg er maar ni
Ik weet het, dit soort P a
alle kritiek ingebouwd
voeld. Poëzie die zich
kwetsbaar opstelt, blijft
Of het een grapje is ds
ach, waarom niet?
B. Servet. Eén per paginjlr
t,en. Erver Thomas Ra»,,
dam, 1975. 32 blz. 6,50.
TROUW/KWARTET MAANDAG 12 MEI 1975
KUNST fcv
Jacob Smits: 'Christus en de overspelige vrouw'.
Dat moesten de musea meer doen, zomaar tussen
door kleinere 'thema'-tentoonstelling'en maken met
werken uit eigen bezit. Zoals het Museum Boymans-
Van Beuningen nu. Tot 16 juni wordt daar ter ge-
gelegenheid van een reeks Belgische manifestaties
die gedurende de komende maanden in Rotterdam
worden georganiseerd de tentoonstelling 'Van
Ensor tot Panamarenko', honderd jaar Belgische
kunst, gehouden.
Het is een erg aantrekkelijke ma
nier van presenteren, vind ik. Want
hoe vaak zie je de mensen in een
museum, althans in zo'n groot mu
seum, niet een beetje doelloos
rondslenteren? Ze worden door zo
veel verschillende, zoveel interes
sante, voor hen vaak nieuwe din
gen omgeven, dat ze niet weten
waar ze het eerst naar kijken moe
ten.
Aan zo'n speciaal onderwerp, zoals
nu, heb je wat houvast, word je
wat directer bij de zaak bepaald,
kun je eventueel vergelijkingen
maken, wat gemakkelijker (voor Je
zelf) kiezen.
Vooral ook door de beperking, er is
niet teveel, het blijft overzichtelijk.
En dat trekt vooral die niet zo erg
geroutineerde museumbezoekers.
Geen kenners dus. maar in ieder
geval, dat blijkt zo al uit hun aan
wezigheid, geïnteresseerd.
Wat de anderen betreft, die doorge
fourneerde insiders of de schrijvers
van dit soort artikelen, die moeten
maar eens wat meer bedenken dat
wat voor hen ouwe koek is, voor
anderen .en iedere dag weer an
deren een ontdekking en zelfs
een openbaring kan zijn
Realiteit
Honderd jaar Belgische kunst dus.
Geen geschiedenis hier, maar een
paar idééën. Voor de 19de eeuwse
Belgische schilders was Barbizon
net als voor onze Haagse School
het grote voorbeeld. Natuur, rea
liteit. Hoewel Frankrijk de inspira-
trice was, kreeg deze stroming toch
hoofdzakelijk gestalte in het' werk
van een groep Vlaamse schilders.
Niet alleen in Frankrijk, maar ook
in België zinderde het in de tweede
helft van de vorige eeuw van'cultu
rele activiteiten. De 'Société libre
des Beaux Arts', die in 1868 al in
Brussel werd opgericht en die ook
vooral die realiteit ln' haar vaandel
voerde, gaf een beginselverklaring
uit, die veel tegenstand opriep, een
tegenstand die overigens sterk af
nam toen men eenmaal gezien had,
waar ze eigenlijk aan bezig waren:
in de artistieke resultaten was de
erfenis van de romantiek nog na
drukkelijk merkbaar. Traditie
Een groepering als 'Les XX' (de
groep van twintig) bond, in 1884,
weliswaar de strijd aan 'met de
academische salons' en bracht op
zijn tentoonstellingen 'de durvers,
de fieren, de opstandigen', maar
niettegenstaande deze ogenschijn
lijk zeer revolutionaire evolüties ln
de Belgische schilderkunst ls daar
de (echte) traditie toch onuitroei
baar gebleken. Dat ervaar Je ook
duidelijk op deze tentoonstelling,
die met James Ensor begint. Ensor,
die in algemeen-oppervlakkige zin
nogal eens eenzijdig belicht wordt
als de schilder van het spookachti
ge, het demonische, als een soort
voorloper van het moderne surréa
lisme, is hier o.a. (ook) vertegen
woordigd door een stilleven. Zeker
niet zijn beste werk in dit genre,
maar wél 'schilderachtig' voorbeeld
van het feit, dat hij niet alleen
ingepast moet worden in de Vlaam
se traditie van het fantastische
(Jeroen Bosch, Breughel) maar veel
meer algemeen, in de grote Vlaam
se schilderstraditie.
En Jacob Smits, die ln 1902 tot
Belg genaturaliseerde Rotterdam-
toch nog volkomen in de renais
sancistische traditie. De symbolis
ten daarentegen openden een deur,
die al eeuwen op een kier had
gestaan. Zij zagen de kunst niet
meer als een imitatie of een inter
pretatie van de (zichtbare) werke
lijkheid, maar veel meer en vooral
als een mogelijkheid de, gevoelens
van het innerlijk uit te drukken,
gevoelens, die vervuld zijn van on
bewuste gedachten. Zo gezien heb
ben zij zeker aan het begin gestaan
van een razendsnelle, zich steeds
veranderende en ontstuitbare ont
wikkeling.
Volgens Smits moest het kunstwerk
de realiteit overtreffen, het moest
de illusie geven van het leven. In
haar onwezenlijkheid en onstoffe
lijkheid, zo schreef hij, is de illusie
ten overstaan van de realiteit
steeds superieur. Dat alles resul
teerde o.a. in het hier aanwezige
'Christus en de overspelige vrouw'
voor mij een van zijn mooiste
schilderijen en in die wonderlij
ke etsen, met een licht, dat meer
malen herinneringen oproep,t aan
Rembrandt.
Over grafiek gesproken, de bladen
van Jules de Bruycker, niet zo alge
meen bekend, een kunstenaar die
ook weer zo duidelijk past in de
Bosch- en Breughelsfeer. Grote et
sen, waarop enorm veelte zien is,
realiteit en fantasie dooreengewe-
ven, een verfijnd uitgewerkte, bi
zarre sprookjeswereld, geladen met
een symboliek die niet bepaald ge
makkelijk te duiden is.
Félicien Rops laat minder vragen
open. Hij was tijdens zijn leven ook
bij het 'grote publiek' zeer populair.
Hij had de reputatie verworven een
'esoterisch, satanisch en mystiek'
kunstenaar te zijn en dat deed het
ook toen al. Evengoed stak hij rond
uit de draak met alles en doopte
dat allemaal graag in een pittig
erotisch sausje. Ookdat wilde er
wel in. Hoewel die prenten opvielen
zoals al zijn werk door een mees
terlijke techniek, leunden ze toch
al te vaak tegen tijdgebonden spot
prenten aan. Zo gezien is Rops me
eigenlijk veel liever in zijn minder
'literaire;' (on uiteraard ook minder
bekende) bladen zoals de hier aan
wezige 'Kop van een Zeeuwse' of
dat prachtige zelfportretje.
Snel terug naar de schilders. Want
al gaan er, voor je zo'n tentoon
stelling gezien hebt, wel eens ge
dachten-door Je heen van: wat nou
Rik Wouters: vrouw in het rood
nog te schrijven over die oude Bel
gen,1 ze maken, telkens weer,heel
wat in je los.
Vernieuwing
Zo'n Theo van Rijsselberghe bij
voorbeeld ook uit zijn oeuvre
bezit Boumans een van de toppen,
een prachtignaakt Van Rijssel
berghe dus, een kunstenaar, die
voor mijn gevoel nog steeds niet
genoeg op waarde geschat wordt.
Of de grandioze Rik Wouters, een
van mijn persoonlijke favorieten,
een schilder en beeldhouwer van
wie je echt, zonder enige overdrij
ving-kunt stellen, dat hij op zijn
doeken, zijn grote, onstuimige lief
de voor het leven uitzingt. Met een
dergelijke ongerepte eenvoud die
ook de werken van, en ik noem er
zomaar weer een paar, Daye of
Tytgat kenmerkt.
Dan zijn er nog de mannen van
Latem, Valerius de Sadeleer (met
een verrukkelijk landschap) en
Gustaaf van dé Woestijne, die daar,
met anderen, in dat 'gezegend oord
der Vlaamse kunst' de schoonheids
leer van de 15de eeuw herontdek
ten en die, stap voor s tap, Boeren-
brenghel verre begonnen te verkie
zen boven Rubens. Wat overigens
niet wilde zeggen dat ze dat ajles
niet 'eigentijds vertaalden'?
Uit Latem kwamen ook de Vlaamse
expressionisten voort, de reus Per-
meke, wel eens' vergeleken met een
natuurverschijnsel, zoals de wind
en de zee, grillig en elementair. Net
als zijn landschappen, die ook al
tijd en voluit in dat teken van de
natuur staan: felle afspiegelingen
van een onbedwingbare schep-
)e
d,
pingskracht, werkelijk ge
dreigende, onontkoombare
krachten. Een soort
bald oergeweld. Juis
En bij Gust de Smet is hf
ordening die aan zijn w
logische en bijna coi
geeft. Een erfenis, zou j
zeggen, van het kubisme,
gens het menselijk-spontèoc
mee dat werk doortrokkepee
van zijn kra,cht ontneemtjr c
Ik heb, dat kan niet
dergelijke exposities, zo
en daar een greep gedaan
min of meer willekeurig,
veel van het ndet-'genoenJpe
even enthousiast. Ik viifuit
nog steeds, een geweldig
wer en de grafiek van Tc
Masereel is me aan het h
ken. Alles bij elkaar dus
persoonlijk gerichte keuze
En wat de rest betreft,
eigentijdse kunst, daarvai
ze tentoonstelling logis
(er de laatste jaren wel
ander van te zien was -
kleine selectie te zien.
een paar kleinere werken
vaux en Magritte (meer
elders in het museum),
er. Vic Gentils met zijn-
tiek, Luc Peire, de koele
vist, Pierre Alechinsky, dit
leden nog 'in het groot'
teerd werd, verder Lismot
sens, Vandercam, BroodhsI
tevrongel, de super-realist
slotte Panamarenko, die \qe
werper en bouwer van nii
de vliegtoestellen. En bjet
beschouwing past zelfs
traditie, denk maar aaiks,
do
iUZft
:t, 11.
mer, ook een veel belangwekkender
kunstenaar, dan over het algemeen
wordt aangenomen. De 'schilder
van de Kempen' noemden ze hem,
maar hij was veel meer. Smits
kwam, vanuit het impressionisme,
tot veel vastere vormen, die, bijna
systematisch, uitgedrukt werden in
een zware, rulle en meermalen
plastische verfkorst.
Kunsthistorisch ls er nogal met
door G. Kruis
hem gestoeid: ,een impressionist, ja
en nee, een expressionist eigenlijk
ook niet en daarom is hij maar
ondergebracht bij de symbolisten.
Daar zit wel wat in. Want hoewel
de impressionisten in zekere- zin
grote vernieuwers waren ze ken
den licht en kleur meer waarde toe,
dan dat ooit tevoren was gebeurd
pasten zij eigenlijk, door hun
intense werkelijkheidsweergave,
De oogst aan Nederlandse films is groot. Alleen moet hij wel in
een Heel kort tijdsbestek geconsumeerd worden. Terwijl 'Marieken
van Nieumegen' gelukkig uitgekozen als officiële Nederlandse
inzending op het filmfestival in Cannes nog steeds dapper haar
weg door.onze bioscopen vervolgt en De la Parra's 'Mijn nachten
met'.alweer verleden tijd lijken, hebben zich inmiddels vier
nieuwe films aangediend.
Kortom, het is wel wat Overstel
pend, maar aan de andere kant ook
erg goed. Onder andere omdat het
de kijker min of meer dwingt tot
een zekere bezinning op hét profiel
dat de moderne Nederlandse speel
film heeft aangenomen.
Dkt profiel wordt, hee1 duidelijk ge
markeerd met 'Keetje Tippel' en
'Rooie Sien': typische 'publieks
films' waarvan makers en produ
centen een fijne neus gehad heb
ben voor de zogezegde tijdgeest.
Beide films spelen in een min of
meer nabij verleden, dat zo onge
veer met grootmoeders tijd te ver-
enzelvigen is. Dat betekent natuur
lijk een overvloed aan oude meu
beltjes, siervoorwerpen, ouderwetse
kamerinterieurs en costuums. Er
zijn wel verschillen. Aan 'Keetje
Tippel' is duidelijk het grote budget
af te zien dat voor de film beschik
baar was. De Oude Gracht in
Utrecht werd omgetoverd tot een
groots stadsgezicht uit het eind van
de vorige eeuw en de camera is
erop uit om in langzame zwenk- en
rij-opnamen steeds meer te onthul
len van de zorgvolle aankleding en
uitgebreidheid van de schilderach
tige lokatie. Het ouderwetse beurt
schip waarmee Keetje met haar fa
milie over de Zuiderzee naar Am
sterdam komt, heeft een verrassen
de authenticiteit (misschien is het
wel authentiek), en de opnamen
van Monique van der Ven en Rut-
ger Hauer tijdens hun wandeling in
het park hebben een smetteloos
historisch decpr.
Pittoresk
Kostbare buitenopnamen zijn in
'Rooie Sien' schaars. De film begint
met een erg mooie Anton Pieck-
achtige opname van een zeer 'his
torisch' straatje, waar de camera
langzaam in neerdaalt, waarbij
achteloos allerlei pittoreske details
aan het licht komen. De film ein
digt met dezelfde opname alleen
nu met een omhoogrljzende camera
als Rooie Sien veilig ln de
schoot van de familie terugkeert.
Nogal traditioneel, maar wel ln
overeenstemming met het ouder
wetse timbre dat de film ais geheel
kenmerkt. Daartussenin dan voor
namelijk interieurs van huiskamers
en kleine bars. gekenmerkt door
een goede mise-en-scène, met na
me het loaal waar Rooie Sien met
haar leermeester-minnaar haar
carrière begint. Praktisch geen bui
tenopnamen meer. De aankoröst
van de grootmoeder van de kleine
Rooie Sien in Amsterdam is gere
duceerd tot een doorzichtig signaal:
een stationsbord met de plaats
naam en wat flarden rook erlangs
om 'de stoomtrein' te suggere
renTyperend voor deze filmma
kerij is dat het signaal zo volstrekt
overbodig is. In moderne filmtaal
zou vhet helemaal niet nodig zijn,
maar het ls er duidelijk ten gerieve
van een zeer groot publiek, voor
wie de taal van de moderne film
mogelijk moeilijk of verwarrend
zou zijn. Het is tekenend voor de
gesteldheid waaruit de film ge
maakt is: de blik van de maker is
voortdurend op het publiek gericht,
en niet, of zijdelings, op zijn perso
nages, die nergens 'diepte' verto
nen. maar vlakke karakters blijven,.
Het meest geslaagd vond ik nog de
Mackie Messer-achtige typering
van de souteneur van moeder Rooie
Sien: Cor van Rijn. Maar hij is dan
ook bijna karikaturaal overtrokken
en hoeft niet op een andere wijze
te Teven'. Weisz' film munt uit
door wat altijd het sterkste punt
van de maker is geweest: de mise-
en-scène, die soms fabelachtig goed
is. Alleen, wat dan in scène gezet
is, is zo verschrikkelijk onbeteke
nend. Het is er allemaal zo uitslui
tend ten gerieve van het publiek
het grote publiek. Want en dat
moet voor onze filmmakers een
grote verleiding zijn het grote
publiek van de familie-avond, van
Snip en Snap, is er ln groten geta
le. een volkomen ander publiek
dan bij welke andere film ook. Het
is er, met kinderen, met opa en
oma of het nu jaren geleden hét
onschuldige 'Fanfare' betrof of het
prostitutiekomedietje van 'Wat zien
ik', 'Rooie Sien' of 'Keetje Tippel'.
Gezien de door Tuschinsky ge
noemde astronomische hezoekersge-
tallen moet een groot Dercentage
van die bezoekers anders nooit of
zelden in de bioscoop komen.
Anders
Toch is "Keetje Tippel* een heel
andere film. De film ls grootser en
soms ook eleganter van stijl, en de
menselijke relaties en situaties ver
tonen een veel groter raffinement.
De triggers' waarop het publiek
moet reageren zijn minder opzich
tig dan bij 'Rooie Sen', waar je
alles minuten van tevoren ziet aan
komen. De film is in zijn persona
ges ook veel killer dar. 'Rooie Sien'
maar dat hangt dan ook wel
samen met een auteursstandpunt
wie er dan ook als 'de auteur'
aangemerkt moet worden, want er
is nogal wat door verschillende lie
den aan het scenario gedokterd. De
kijk op mensen is vrij cynisch en
afstandelijk. Het is moeilijk om een
volledig sympathiek personage aan
te wijzen. Ook Keetje zelf niet.,
Mensen zoeken hun eigenbelang, zo
nodig ten koste van de ander:
Keetjes moeder die haar dochters
'de baan op' stuurt, de vader, die
het allemaal toelaat, de tijdelijke
minnaar die opeens met de dochter
van zijn baas kan trouwen. Keetje
zelf. De film eindigt abrupt als
Keetje 'de top' bereikt heeft: het
landgoed met welks eigenaar ze
tenslotte ln het huwelijk zal treden.
De slotopmerking verwijst naar de
originele Neel Doff met een laatste
cynisch detail: dat ze zich om de
armoe-mensen later nooit veel
meer heeft bekommerd..Zo is
het ook te begrijpen dat alles wat
er aan sociale elementen in de film
voorkomt, er nooit écht uitkomt. In
het begin zingt Keetjes vader half
aangeschoten de 'Internationale';
Keetjes werk op de blekerlj be
klemtoont de social' machtsver
houdingen; en aan het slot is er de
enscenering van hét 'palingoproer',
dat nogal studiomatig lijkt, en bo
vendien in het verhaal eigenlijk
nergens wezenlijk functioneel
blijkt. Het is dat gebrek aan be
trokkenheid, dat deze film in laat
ste instantie toch ook onbeduidend,
maakt, te veel een film 'ten gerieve
van'.
Vierluik
Afgezien van René van Nie's 'Kind
van de zon' zijn er dan nog de
'Zwaarmoedige verhalen- van Heere
Heeresma, in een vierluik verfilmd
door Bas van der Lecq, Guido 'Pie-
ters, Ernie Damen en Nouchka van
wmmim--
Johnny en Rijk in vrijmoedige vérhalen
B'rakel. Producent is Matthijs van
Heijningen, en als ooit de naam
van een producent genoemd moet
worden, dan hier. Want het is Van
Heijnlngens idee geweest om de
enorme kloof tussen de via de Raad
voor de Kunst gesubsidieerde korte
film en de «door het Produktiefonds
gesubsidieerde grote speelfilm te
overbruggen. De korte film levert
voor de bioscoópprogrammering nu
eenmaal grote bezwaren, waardoor
tal van korte films, na hun open-^
bare vertoning voor de pers, zonder
meer 'op de plank' bleven liggen.
En toch zitten daar met alle
wonderlijke experimenten en idee
ën de jongens met 'auteursidee
ën': de mensen die (nog) niet
steeds naar het publiek hoeven te
kijken om geweldige budgettaire
kosten goed te maken. Wat er tot
stand gebracht werd, is een film
die veel persoonlijker, maar ook
veel 'Hollandser' is dan het vuur
werk van Weisz en van Verhoeven.
Ook al draagt hij overduidelijke
sporen van een bescheiden budget.
Bas van der Lecq's film 'Mijnheer
Frits' sluit in sfeer en milieu pre
cies aan bij films die hij jaren
geleden al maakte, als 'Woensdag'
en 'Dinsdagavond'. Het verhaal van
de gefrustreerde kantoorchef, die
door een toevallige ontmoeting in
de familiekring van zijn secretares
se terechtomt. krijgt pas werkelijk
vaart en betekenis bij de scnèes in
de .hulskamer. Maar daar ontstaat
dah ook een soort van surreëelè.
zwart-komische burgerlijkheid, die
we ook vanuit de literatuur en
niet ln de laatste plaats die van
Heeresma zelf als unie-Neder
lands ondergaan. Nouchka van Bra
kels 'Een winkelier keert niet wee
rom' vertelt van een winkelier die
opeens geen trek in zijn werk meer
heeft, er met een roeibootje in het
Hollandse polderland opuit trekt,
dan een vreemdsoortige en siniste
re postbode ontmoet, die tijdens
hun voortdurende woordenwisseling
tenslotte'de Dood blijkt te zijn, die
de winkelier komt halen
Kraaykamp en De Gooyer maken
daar iets geweldigs en beklem
mends van, en het wordt nog weer
eens heel duidelijk wat zij voor de
Nederlandse film zouden kunnen
betekenen als het image van ko
misch duo van hen wordt losge
weekt. De techniek van de slotop-
namen als de postbode met de
winkelier in snelle vaart naar on
eindige verten vaart is uiterst
gebrekkig en doorzichtig. Maar dat
verandert niets aan de film die
men dóór die gebrekkigheid héén
ziet. Het minst van de vier vond ik
het verhaal 'Zeeman tussen wal en
schip', maar dat mist dan ook net
die ietwat burgerlijk-surreëele kwa
liteit van de andere drie. En als ik
het eerlijk zeggen moet: het 'pro
fiel' van de Nederlandse film wordt
voor mij karakteristieker en hoop
voller door dit kleine vierluik be
paald dan door de succesvolle 'top
pers' van Verhoeven en Weisz