Ossip Zadkine: wonder van vormen en lijnen Martelgang van een groot auteur Vriends aantekeningen over architectuur en politiek TROUW/KWARTET ZATERDAG 1 FEBRUARI 1975 door G. Kruis 1 Ossip Zadkine bij een van zijn werken, een muzikaal stilleven. 't Gebeurde al jaren geleden, 'k heb het toen nadrukkelijk geno teerd maar zou het ook zonder dat toch nooit vergeten zijn. 't Was in de tram, vlak bij de Rot terdamse Leuvehaven. Daal wees een moedër haar zoontje op Ossip Zadkine's beeld 'Ver woeste Stad': 'Kijk', zei ze, dat is nou die Zadkini, die bij ons op het glaasje staat'. Nog afgezien van het gebruik door de souvenirindustrie, nog een extra soort roem: hoeveel Rotterdammers zouden weten wie de maker is van d$t andere zeer bekende beeld, van Erasmus, en geldt niet hetzelfde voor Brussel's 'Manneken Pis' of de Zeemeermin van Kopenhagen? Dit naar aanleiding van einde lijk weer eens een tentoonstel ling van het werk van deze in 1967 overleden kunstenaar, een verkoops- tentoonstelling zelfs, tot 10 febru ari bij de Kunsthandel Tjerk Wie- gersma in het Kasteel Deurne, Noord-Brabant. Zadkine, een naam die door een bepaald werk, in Ne derland tot een begrip werd. Toen deze plastiek, die 'Verwoeste Stad', geplaatst werd, verkeerde Rotter dam nog in een roes van wederop bouw en herstel. Plotseling ver scheen daar, tussen bouwputten en heistellingen zijn schepping: een verwrongen, verwoeste figuur, de armen schreeuwend ten hemel ge heven. De bevolking keek er eerst wel wat vreemd tegenaan, maar aanvaardde toen. In bepaalde kringen, van mensen 'die het weten konden', gingen ze djt beeld toen ook direct als een soort bewijsvoering gebrui ken. Het z.g. 'grote publiek', wat dat dan ook precies zijn mag, dat over het algemeen afkerig, zelfs afwijzend staat tegenover de eigen tijdse kunst, zou door dit werk weer een stapje nader gekomen zijn tot de beeldende kunst. Ik heb nog steeds het idee, dat dit heel anders ligt. In Rotterdam heeft men Zadkine's plastiek niet aanvaard om de indrukwekkende compositie of welke andere artistie ke kwaliteiten dan ook: wat men als een soort typische beeld-spraak (wonderlijke woordspeling in dit geval) zag, dat trof de mensen, zo'n bij-titel als 'Stad zonder hart', dat deed het. Want op de keeper be schouwd is het toch vooral een kunst als die van Ossip Zadkine, die de ongeroutineerde kijker voor raadselen stelt, die juist vele vra gen oproept. De reacties op de realiteit immers bepalen voor een goed deel de in stelling van de mens. De bewust wording van de geest ontstaat door contact met de werkelijkheid, die, als gevolg daarvan, bijzonder be langrijk is voor de groei van het bewustzijn. Zo gezien heeft de gemiddelde, al dan niet geïnteresseerde leek het met de uitgesproken non-figuratie ve (abstracte) kunst, voor zover je die in dit tijdperk van de nieuwe werkelijkheid nog tegenkomt, het over het algemeen niet zo moeilijk. Hij verwerpt die meestal zonder meer of gaat er in ieder geval onaangeraakt aan voorbij. Maar Zadkine is altijd uitgegaan van de werkelijkheid, die hij in de loop der jaren er is hier werk aanwezig vanaf 1913 op een steeds veranderende maar ook steeds zeer eigen wijze geïnterpre teerd heeft. Die realiteit wordt zon der meer door iedereen herkend: Dat is (b.v.) een vrouwefiguur. Maar waarom is dat beeld door boord? Waarom die verwrongenheid, die vervorming? 't Klinkt de insiders misschien wat overdreven in de oren, maar dit soort vragen houdt het gros van de mensen nog steeds bezig. Ook al zullen ze ze niet altijd openlijk stellen. De 19e eeuwse kunsthistoricus John Ruskin definieerde de beeldbouw kunst als 'De herleiding van een vormeloze massa vast materiaal tot een beoogde gestalte'. Maar, zo rea geerde Zadkine op die uitspraak, 'met deze heel diepzinnige en een voudige definitie is de beschouwer er nog niet. Want niet alleen door het herleiden, het houwen of, nauwkeuriger gezegd, het losmaken van de beoogde gestalte uit een vast materiaal, bereikt de beeld houwer dat hoogtepunt waarop het losgemaakte materiaal tot een ele ment, tot een dynamisch gebeuren wordt, dat bij de beschouwer een wereld van onverwachte gewaarwor dingen oproept en hem uit zijn 'natuurlijke' toestand weghaalt en meevoert naar de extase, naar diepten van menselijk inzicht waarvan hij het bestaan niet ver moedde. Het grootste en moeilijkste probleem waarmee de moderne beeldhouwer te worstelen heeft, is de compositie, waardoor hij deze 'beoogde gestalten' in onderlinge harmonie brengt'. Op deze tentoonstelling word je ook en eigenlijk steeds weer getrof fen door die 'onverwachte gewaar wordingen'. Nog niet zozeer bij een glad gepo lijst kopje als 'Jeune fille' uit 1913 Zadkine was toen 23 jaar dat heel duidelijk geïnspireerd is op Brancusi's 'Slapende muze' van twee jaar eerder en waarin je ook iets terugvindt van Modigliani-in- vloeden. Ook niet 'L'oiseau d'or' die eveneens nog dergelijke glknzende, wat decoratieve vormen heeft of 'La femme accroupie', dat monu mentaal in steen gehakte tors, een brok directe vanzelfsprekendheid. Wat ik bedoel is de ervaring, die je opdoet bij de 'verkenning' van die duidelijker kubistisch georienteerde, die wat je zou kunnen noemen typische Zadkine-beelden. Vanuit bepaalde gezichtshoeken lij ken ze vaak iets gezochts te heb ben, maken ze soms zelfs even een wat gemaniereerde indruk; je ziet alleen die hoekige, vervormde vlak ken, de details waaruit die plastie ken als het ware samen gesteld zijn. Tot je dat alles ineens, onver wachts, ziet samenvloeien tot een wonderlijk homogeen geheel dat zeker zo vanzelfsprekend aandoet als die eerder genoemde grote tors De vrouwefiguren van Zadkine be antwoorden ook geenszins aan het schoonheidsideaal van welke tijd dan ook: er is alleen maar een aantal aangegeven, meestal zware vormen. Geen sierlijk figuur, geen ronde armen, geen slanke benen, de ge zichten zijn vaak niet meer dan strakke vlakken met enkele simpele aanduidingen, van oog, mond of neus. Maar met die paar gegeven heden doet Zadkine wonderen, je merkt dat hij op die manier de meest tedere gemoedsgesteldheden kan uitdrukken. 'Onverwachte ge waarwordingen'; het losgemaakte materiaal is tot een dynamisch ge beuren geworden. Het heeft doel getroffen, het heeft gesproken tot het innerlijk. Eigènlijk sta je voor een raadsel. Zadkine zelf heeft het over het 'onuitsprekelijk wonder van vormen en lijnen' Laten we het daar maar op houden. En er met volle teugen van genie ten door J. van Doorne In de dertiende eeuw vestigden zich steeds meer Duitsers in Bohemen. Zij kregen steeds meer macht en invloed, ook in Praag. De stad werd een brandpunt van cultuur en een trefpunt van nationale culturen: de Germaanse en de Slavische. Daar enboven hadden zich vele joden in de stad gevestigd; zij hadden een belangrijke invloed op het geeste lijke en maatschappelijke leven. In de loop der tijden verrezen tal van openbare gebouwen en paleizen die nu nog altijd de verwondering wek ken van hen die architectonische schoonheid weten te waarderen. Rondom de laatste eeuwwisseling, van 1883 tot 1924 leefde in die boeiende stad een jood, een lange, knappe, meestal in zichzelf gekeer de man. Hij was juridisch doctor, bekleedde een tamelijk hoge func tie bij een grote verzekeringsmaat schappij tegen arbeidsongevallen. In zijn vrije tijd schreef hij verha len en romans: Franz Kafka. Hij was Oostenrijker, Duitser, Tsjech en jood. Oostenrijker was hij louter formeel administratief. Duitsers was hij krachtens zijn vol ledig ingesteld zijn in de Duitse cultuur. Hij dacht in het Duits ook al sprak hij volmaakt Tsjechisch. Van moederszijde stammend uit een geslacht van vrome, joodse in tellectuelen en van vaderszijde uit een geslacht van kleine nering doenden. Zijn grootvader was sla ger. Deze zeer begaafde man was ook een zeer geplaagd man. Zij leven is één groot gevecht om vrijheid ge weest, vrijheid om te kunnen schrijven. Want hij was bezeten van schrijfdrift. Hij heeft zijn ei gen grootheid als auteur niet ge zien, integendeel. Als hij het over zichzelf heeft, schijnt het of hij een masochist, een zelf-kweller is. Hij was het niet, hij meende wat hij zei en vond het ellendig. Franz Kafka had altijd hoofdpijn, leed zijn levenlang aan slapeloosheid en algemeen-lichamelijk onbehagen, leefde vrijwel vegetarisch, 'rookte en dronk zelden, deed aan gymnas tiek en was een goed zwemmer, leed sterk onder de storing van geluiden die van buren zijn kamers binnendrongen. Zijn vader, robuus te handelaar in galanterieën en li berale jood, minachtte hem en had geen belangstelling voor het literai re werk van zijn zoon, een zoon, die er niet in slaagde, zich los te maken van de vader; hij bleef met haatliefde aan hem verbonden. De ze alleszins merkwaardige, ja ui terst vreemde Franz Kafka heeft een literaire erfenis nagelaten die zijn naam tot een begrip heeft gemaakt: Kafkaësk. De belangstelling voor de bijna al tijd 's nachts geschreven verhalen groeit nog altijd. Hij heeft aan de kern van het moderne levensgevoel gestalte gegeven op een zó unieke wijze dat hij niet tot enige groep of stroming kan worden gerekend. Het bestaan is bij hem volstrekt on doorzichtig, absurd. Het leven is bij hem een mysterie van lijden en onbegrip. De joodse religie zat hem, al was hij niet een orthodoxe jood, zo diep in het bloed, dat hij geheel bezeten was van het verlangen, tot God door te dringen. Hij noemt Hem: 'de Wet'. Maar alle toegangen blijken versperd, ook al liggen ze open. Voor de mens blijft niets anders over dan ver van het paleis, het slot van de immer onbereikbare Heer, liggend aan de buitenpoort, te sterven als een hond. Vrouwen Vrouwen hebben in Kafka's leven een belangrijke rol gespeeld. Hij hield veel van zijn moeder en van zijn jongste zusje Ottla. Naast hen hebben vijf andere zijn leven beïn vloed. De eerste, Felice Bauer, was een in Berlijn werkende jodin, met wie Kafka van 1912 tot 1917 om gang had, en wel hoofdzakelijk per brief. Tot tweemaal toe heeft Felice zich met Kafka verloofd; beide ma len verbrak Franz de verloving. In 1919 verlooft hij zich weer, en wel met het dochtertje van de koster van een Praagse synagoge. Ze heet te Julie Wohryzek. De verloving duurde maar kort en wekte de woe de van Kafka's vader. Er waren toch zeker wel alternatieven? Zo'h proletarisch kind! Alsof er geen bordelen in Praag waren. De vader wilde zijn laffe zoon er zelf wel naar toe brengen. De derde vrouw was Milena Jesens- ka, een getrouwde, niet-joodse vrouw, bij wie Kafka veel geluk gevonden heeft. In zijn laatste le vensjaar ontmoet hij dan de mooie Dora Diamant. Met haar vindt Kaf ka enkele maanden harmonisch le ven. De gelieven gaan in Berlijn samenwonen. Kafka heeft zich ein delijk losgemaakt van Praag en zijn vader. Maar voor hoe kort! Tussen de beide verlovingen met Felice Bauer, heeft hij ook nog omgang gehad met een vriendin van Felice: Grete Bloch. Sommigen menen te mogen veronderstellen, dat Kafka bij haar een kind ver wekt heeft, een Jongetje dat zeven jaar geworden is. Grete Bloch zou het voor hem verborgen gehouden hebben. Het lijkt me echter, mede op grond van Kafka's brieven en dagboek-notities zeer onwaar schijnlijk dat Kafka de vader van het inderdaad geleefd hebbende jongetje is geweest. Brieven Kafka heeft zeer veel geschreven: verhalen, aforismen, romans, dag boeken en brieven. Hij móést schrijven. Dezer dagen zijn twee delen 'Brie ven aan Felice' in het Nederlands uitgekomen. Ze behelzen in hoofd zaak brieven die hij aan haar ge stuurd heeft; de rest wordt ge vormd door wat hij aan zijn aan staande schoonouders en aan Grete Bloch geschreven heeft. De brieven van Felice zijn verloren gegaan: dan feit maakt het lezen van de brieven tot een eigenaardige bezig heid. Het is alsof je als lezer de delen hinkend moet doorkomen. Wie van Kafka niets zou afweten en alleen deze beide delen brieven tot zijn beschikking zou hebben, zou een vreemd beeld van hem krijgen. Want in de brieven is maar weinig te vinden van wat wij tegenwoordig 'geëngageerdheid' noemen. Het is alsof Kafka in een maatschappelijk, politiek en reli gieus vacuum -leeft. Alles draait in de brieven om het zo zorgvuldig mogelijk in woorden uitdrukken van de gevoelens die hij voor Felice koestert. Vooral in het begin van de briefwisseling schrijft hij twee maal per dag en verlangt evenzove- le antwoorden. Telkens weer be klaagt hij er zich over, dat Felice niet genoeg schrijft en dat de post slordig omspringt met de brieven. Verder staan zijn epistels vol met klachten over zijn gezondheid en over de overlast van geluid. Hij is waanzinnigverliefd op Felice maar beseft tevens dat liij een onmoge lijke echtgenoot zal zijn. Hij wil in de nacht schrijven, zich zoveel als mogelijk losmaken uit maatschap pelijke verbanden. Hij haat het kantoor waar hij werkt, haat zijn Vader en wel voornamelijk omdat hij deze vader niet ontlopen kan: hij erkent zijn vader namelijk als autoriteit. Vader en God (de Wet) vallen voor hem in een bepaald opzicht samen. Hij is gelukkig in zijn liefde, maar dan vooral als Felice in Berlijn en hij in Praag is, zodat in de letterlijke zin van het woord de liefde schriftelijk bedre ven moet worden. Geregeld houdt hij Felice vóór, dat hij een zwak, neurotisch gestoord, onmogelijk mens is die leeft voor zijn literaire werk. Hij is, zoals hij het in een van zijn brieven uit drukt, zélf literatuur. Hij hunkert naar het huwelijk en schrikt ervoor terug. Men kan zich bij het lezen van de brieven niet aan de indruk ontworstelen, dat hij de bloedspu wing die hij in 1917 kreeg (het definitieve bewijs van long-tuber- culose) in een bepaald opzicht als verlossing ervoer: hij moest toen wel met de gezonde, levenslustige Felice breken. Toch zal hij daarna nog verscheidene malen trachten, een liefdesverhouding op te bou wen. Hij wil zijn als anderen, maar weet dat hij het niet is. De diepste vrees is de vrees, niet meer te kunnen schrijven. En dat is bij hem niet maar een passie tot ver beelden, maar een passie tot het geven van gestalte aan zijn ang sten, zijn zoeken naar het levens geheim. Hij die zijn leven als zin loos en mislukt beschouwde, tracht het zin te geven door die zinloos heid aan de kaak te stellen. Kort om: Kafka twist met zijn Schep per. Hij laat ons zien, dat wat wij be noemen met het woord 'absurditeit' het hart van de realiteit is. De werkelijkheid is 'gewoon' en vol strekt 'ongewoon'. Kafka's religieu ze inzichten hebben niet vermocht, hem te verzoenen met het mysterie van het bestaan. Franz Kafka Hij was, dat blijkt toch ook uit brieven en werken, wel degelijk een sociaal meelevend mens. Bij herha ling geeft hij blijk van belangstel ling voor het lot van anderen. Hij had dan ook vrienden, onder ande re Max Brod, de vriend voor het leven. Zijn liefdesverhoudingen worden gekenmerkt door de weder liefde die hij wist op te wekken. Dat Felice zólang met hem kon omgaan, terwijl hij eigenlijk een onmogelijke minnaar was, is een bewijs voor de adeldom van geest die hij uitstraalde. De brieven aan Felice zijn, hoe afmattend het lezen ervan moge zijn, in hoge mate boeiend, mits gelezen na kennis te hebben geno men van Kafka's werk en dagboe ken. Hij is er zijn eigen beul in. wat niet wil zeggen: zijn eigen kweller. De brieven vormen het ontroerend verslag van een martelgang. Het erge is ook, dat Kafka geen juist inzicht heeft gehad in zijn eigen werk. De waarde ervan ontging hem kennelijk, anders had hij zijn vriend Max Brod niet gevraagd het na zijn dood te vernietigen. Brod heeft dat niet gedaan en ook Mile na Jesenska niet, aan wie de auteur (zeldzaam bewijs van vertrouwen) enkele manuscripten had toever trouwd. Maar Dora Diamant hééft in Berlijn op verzoek en in aanwe zigheid van haar vriend, verhalen vernietigd. Het woord 'Kafka' is Tsjechisch voor 'kauw'. Het woord roept een landschap op, dat als symbool die nen kan voor Kafka's levenseinde: een kaal en winters gebied, waarin een eenzame zwarte vogel op een ontbladerde tak gezeten, naar de horizon kijkt, maar te moe en ont moedigd is geworden om er naar toe te vliegen. Hij weet: een hori zon is slechts schijnbaar een grens. Zodra men er naartoe op weg gaat, wijkt zij verder weg. Franz Kafka: 'Brieven aan Felice' 1912-1917. In twee banden. Oor spronkelijke titel 'Briefe an Felice und andere Korrespondenz aus der Verlobungszeit'. Vertaling Nini Brunt. Bij Querido te Amsterdam. 1974. Paperback. Totaal aantal pa gina's 725. Voorzien van noten, re- gisters en enkele bijlagen. Prijs 59. Ossip Zadkine: 'La violoncelliste' 1948 brons. door J. Kuijk Het laatste boek van de vorig jaar overleden architect en schrijver J. J. Vriend is een min-of-meer systematische uitwerking van wat in Vriends vroegere werken een steeds weerkerend gegeven is: het verband dat er bestaat tussen architectuur en de levensbeschouwing van de architect (ën zijn opdrachtgever) Het is merkwaardig dat zo weinig mensen zich dat verband bewust zijn: zich niet bewust zijn dat de gebouwde omgeving waarin zij dagelijks verkeren een poging is om gestalte te geven aan ,de maatschappijdat het bouwen (vooral het bouwen!) al eeuwen lang en steeds maar weer wordt gebruikt om uitdrukking te geven aan twee elementen: bezit en macht door architect Rietveld eens in de bezettingsjaren 'de surrogaten van het leven' ge noemd. Maar Rietveld was dan ook een duidelijk politiek bewuste architect, al hield hij zich verre van de praktische politiek een man die in de jaren dertig bij voorbeeld precies wist wat er in de wereld te koop was en welke gevaren dreigden. Vriend heeft zich in zijn geschrif ten steeds een verbeten strijder getoond van dé opvattingen van de zgn. Delftse school. Hij heeft zelfs wel eens getuigd, dat hij alleen maar door weerzin tegen het traditionele bouwen van de Delftse school tot het schrijven over architectuur was gekomen. De grote man van dat traditionele bouwen was in de jaren dertig ir. M. J. Granpré Molière, die in 1924 als Delfts hoogleraar tot het rooms-katholicisme was overge gaan en op basis van het Thomis me een soort bouwfilosofie ont wierp; sterk hiërarchisch en voor al zeer verheven en monumentaal. Citaat Een typerend citaat van Granpré Molière uit 1930 (en naar mijn mening de sterkst denkbare te genstelling tot Rietvelds opvattin gen over de surrogaten van het leven) staat in Vriends boek jein de werkplaats van de wa re architect 'liggen geen kranten of tijdschriften, want hij is niet nieuwsgierig; hij leest weinig, want de Waarheid zelf onderwijst hem. Hij leest ook niet de nieu- J. J. Vriend wen, maar de groten: Shakespea re, Dante, Homerus, want voor hem zijn allen nieuw die de onge schapen schoonheid nade ren... En omdat hij altijd dezelfde is, is hij altijd nieuw'. Overigens: ook Granpré Molière wist met al zijn traditionalisme, waar hij staan moest toen het er politiek en maatschappelijk gezien (tussen 1940 en 1945) heel nauwkeurig op aan kwam. Ontevreden Vriend schreef een intrigerend boekje over een intrigerende vraag maar evenzeer een te leurstellend boekje, omdat hij niet de vraag beantwoordt (en wie was daartoe meer gekwalifi ceerd dan Vriend?) waarom op het ogenblik zo veel mensen, die zich het verband tussen politiek en architectuur niet bewust zijn, toch diep ontevreden zijn met de architectuur en stedebouw, zoals deze na 1960 naar voren is geko men. Die is immers toch allemaal wel heel sterk geënt op wat in de jaren dertig door moderne archi tecten en stedebouwkundigen werd voorgestaan. Een paar jaar geleden is Granpré Molière zeer oud en zeer terug getrokken overleden. Hij is toen uitvoerig herdacht (ook door jonge, en politiek bewuste archi tecten) en hergewaardeerd. Het bleek toen dat alle theorieën en alle estheticisme ten spijt er toch heel wat elementen in Molière's werkwijze waren, die juist voor deze tijd actueel waren. Iemand parafraseerde, terugkijkend op Molière's werk, toen Dirk Witte's liedje: 'De arbeider werd door Granpré Molière op zijn plaats gezet, maar die arbeider was dan wel op zijn vierkante meter een vorst'. Vriend heeft blijkens zij& boekje in zijn laatste jaren ook met deze vragen getobt. Het is aardig om daar kennis van te nemen, maar andere tobbers hadden juist van hem graag een antwoord gekregen waarnaar zij nu nog steeds moeten uitzien. Een enkele opmerking tot slot: de tekstverwerking van het boekje is nogal slordig. Het systeem van literatuurverwijzing is niet hele maal consequent en er zijn ook wat slordigheden blijven staan (Technische Unie bijvoorbeeld als de Nederlandse Unie wordt be doeld). Omdat ik aanneem dat Vriend zelf geen kans heeft gezien zijn tekst persklaar te maken, treft deze blaam de uitgever. J. J. Vriend, Links Bouwen Rechts Bouwen, aantekeningen over architectuur en politiek, uitg. Contact Amsterdam, paperback, prijs 17.50. Praag, een oeroude stad, reeds in de tiende eeuw een metropool van grote betekenis, waar de handels- en dus ook de culturele we gen tussen noord en zuid, tussen oost en west verknoopt waren, thans hoofdstad van de repübliek Tsjechoslowakije en eertijds hoofdstad van het koninkrijk Bohemen, dat in de dertiende eeuw kernland was van een rijk dat zich tot aan de Adriatische Zee uitstrekte en later zou opgaan in de dubbelmonarchie, gevormd door Oostenrijk en Hongarije.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1975 | | pagina 17