Ossip Zadkine: wonder van vormen en lijnen
Martelgang van een groot auteur
Vriends aantekeningen over
architectuur en politiek
TROUW/KWARTET ZATERDAG 1 FEBRUARI 1975
door G. Kruis 1
Ossip Zadkine bij een van zijn werken, een muzikaal stilleven.
't Gebeurde al jaren geleden, 'k
heb het toen nadrukkelijk geno
teerd maar zou het ook zonder
dat toch nooit vergeten zijn. 't
Was in de tram, vlak bij de Rot
terdamse Leuvehaven. Daal
wees een moedër haar zoontje
op Ossip Zadkine's beeld 'Ver
woeste Stad': 'Kijk', zei ze, dat
is nou die Zadkini, die bij ons
op het glaasje staat'.
Nog afgezien van het gebruik door
de souvenirindustrie, nog een extra
soort roem: hoeveel Rotterdammers
zouden weten wie de maker is van
d$t andere zeer bekende beeld, van
Erasmus, en geldt niet hetzelfde
voor Brussel's 'Manneken Pis' of de
Zeemeermin van Kopenhagen?
Dit naar aanleiding van einde
lijk weer eens een tentoonstel
ling van het werk van deze in 1967
overleden kunstenaar, een verkoops-
tentoonstelling zelfs, tot 10 febru
ari bij de Kunsthandel Tjerk Wie-
gersma in het Kasteel Deurne,
Noord-Brabant. Zadkine, een naam
die door een bepaald werk, in Ne
derland tot een begrip werd. Toen
deze plastiek, die 'Verwoeste Stad',
geplaatst werd, verkeerde Rotter
dam nog in een roes van wederop
bouw en herstel. Plotseling ver
scheen daar, tussen bouwputten en
heistellingen zijn schepping: een
verwrongen, verwoeste figuur, de
armen schreeuwend ten hemel ge
heven.
De bevolking keek er eerst wel wat
vreemd tegenaan, maar aanvaardde
toen. In bepaalde kringen, van
mensen 'die het weten konden',
gingen ze djt beeld toen ook direct
als een soort bewijsvoering gebrui
ken. Het z.g. 'grote publiek', wat
dat dan ook precies zijn mag, dat
over het algemeen afkerig, zelfs
afwijzend staat tegenover de eigen
tijdse kunst, zou door dit werk weer
een stapje nader gekomen zijn tot
de beeldende kunst.
Ik heb nog steeds het idee, dat dit
heel anders ligt. In Rotterdam
heeft men Zadkine's plastiek niet
aanvaard om de indrukwekkende
compositie of welke andere artistie
ke kwaliteiten dan ook: wat men
als een soort typische beeld-spraak
(wonderlijke woordspeling in dit
geval) zag, dat trof de mensen, zo'n
bij-titel als 'Stad zonder hart', dat
deed het. Want op de keeper be
schouwd is het toch vooral een
kunst als die van Ossip Zadkine,
die de ongeroutineerde kijker voor
raadselen stelt, die juist vele vra
gen oproept.
De reacties op de realiteit immers
bepalen voor een goed deel de in
stelling van de mens. De bewust
wording van de geest ontstaat door
contact met de werkelijkheid, die,
als gevolg daarvan, bijzonder be
langrijk is voor de groei van het
bewustzijn.
Zo gezien heeft de gemiddelde, al
dan niet geïnteresseerde leek het
met de uitgesproken non-figuratie
ve (abstracte) kunst, voor zover je
die in dit tijdperk van de nieuwe
werkelijkheid nog tegenkomt,
het over het algemeen niet zo
moeilijk. Hij verwerpt die meestal
zonder meer of gaat er in ieder
geval onaangeraakt aan voorbij.
Maar Zadkine is altijd uitgegaan
van de werkelijkheid, die hij in de
loop der jaren er is hier werk
aanwezig vanaf 1913 op een
steeds veranderende maar ook
steeds zeer eigen wijze geïnterpre
teerd heeft. Die realiteit wordt zon
der meer door iedereen herkend:
Dat is (b.v.) een vrouwefiguur.
Maar waarom is dat beeld door
boord? Waarom die verwrongenheid,
die vervorming?
't Klinkt de insiders misschien wat
overdreven in de oren, maar dit
soort vragen houdt het gros van de
mensen nog steeds bezig. Ook al
zullen ze ze niet altijd openlijk
stellen.
De 19e eeuwse kunsthistoricus John
Ruskin definieerde de beeldbouw
kunst als 'De herleiding van een
vormeloze massa vast materiaal tot
een beoogde gestalte'. Maar, zo rea
geerde Zadkine op die uitspraak,
'met deze heel diepzinnige en een
voudige definitie is de beschouwer
er nog niet. Want niet alleen door
het herleiden, het houwen of,
nauwkeuriger gezegd, het losmaken
van de beoogde gestalte uit een
vast materiaal, bereikt de beeld
houwer dat hoogtepunt waarop het
losgemaakte materiaal tot een ele
ment, tot een dynamisch gebeuren
wordt, dat bij de beschouwer een
wereld van onverwachte gewaarwor
dingen oproept en hem uit zijn
'natuurlijke' toestand weghaalt en
meevoert naar de extase, naar
diepten van menselijk inzicht
waarvan hij het bestaan niet ver
moedde. Het grootste en moeilijkste
probleem waarmee de moderne
beeldhouwer te worstelen heeft, is
de compositie, waardoor hij deze
'beoogde gestalten' in onderlinge
harmonie brengt'.
Op deze tentoonstelling word je
ook en eigenlijk steeds weer getrof
fen door die 'onverwachte gewaar
wordingen'.
Nog niet zozeer bij een glad gepo
lijst kopje als 'Jeune fille' uit 1913
Zadkine was toen 23 jaar dat
heel duidelijk geïnspireerd is op
Brancusi's 'Slapende muze' van
twee jaar eerder en waarin je ook
iets terugvindt van Modigliani-in-
vloeden. Ook niet 'L'oiseau d'or' die
eveneens nog dergelijke glknzende,
wat decoratieve vormen heeft of
'La femme accroupie', dat monu
mentaal in steen gehakte tors, een
brok directe vanzelfsprekendheid.
Wat ik bedoel is de ervaring, die je
opdoet bij de 'verkenning' van die
duidelijker kubistisch georienteerde,
die wat je zou kunnen noemen
typische Zadkine-beelden.
Vanuit bepaalde gezichtshoeken lij
ken ze vaak iets gezochts te heb
ben, maken ze soms zelfs even een
wat gemaniereerde indruk; je ziet
alleen die hoekige, vervormde vlak
ken, de details waaruit die plastie
ken als het ware samen gesteld
zijn. Tot je dat alles ineens, onver
wachts, ziet samenvloeien tot een
wonderlijk homogeen geheel dat
zeker zo vanzelfsprekend aandoet
als die eerder genoemde grote
tors
De vrouwefiguren van Zadkine be
antwoorden ook geenszins aan het
schoonheidsideaal van welke tijd
dan ook: er is alleen maar een
aantal aangegeven, meestal zware
vormen.
Geen sierlijk figuur, geen ronde
armen, geen slanke benen, de ge
zichten zijn vaak niet meer dan
strakke vlakken met enkele simpele
aanduidingen, van oog, mond of
neus. Maar met die paar gegeven
heden doet Zadkine wonderen, je
merkt dat hij op die manier de
meest tedere gemoedsgesteldheden
kan uitdrukken. 'Onverwachte ge
waarwordingen'; het losgemaakte
materiaal is tot een dynamisch ge
beuren geworden. Het heeft doel
getroffen, het heeft gesproken tot
het innerlijk. Eigènlijk sta je voor
een raadsel. Zadkine zelf heeft het
over het 'onuitsprekelijk wonder
van vormen en lijnen'
Laten we het daar maar op houden.
En er met volle teugen van genie
ten
door J. van Doorne
In de dertiende eeuw vestigden zich
steeds meer Duitsers in Bohemen.
Zij kregen steeds meer macht en
invloed, ook in Praag. De stad werd
een brandpunt van cultuur en een
trefpunt van nationale culturen: de
Germaanse en de Slavische. Daar
enboven hadden zich vele joden in
de stad gevestigd; zij hadden een
belangrijke invloed op het geeste
lijke en maatschappelijke leven. In
de loop der tijden verrezen tal van
openbare gebouwen en paleizen die
nu nog altijd de verwondering wek
ken van hen die architectonische
schoonheid weten te waarderen.
Rondom de laatste eeuwwisseling,
van 1883 tot 1924 leefde in die
boeiende stad een jood, een lange,
knappe, meestal in zichzelf gekeer
de man. Hij was juridisch doctor,
bekleedde een tamelijk hoge func
tie bij een grote verzekeringsmaat
schappij tegen arbeidsongevallen.
In zijn vrije tijd schreef hij verha
len en romans: Franz Kafka. Hij
was Oostenrijker, Duitser, Tsjech
en jood. Oostenrijker was hij
louter formeel administratief.
Duitsers was hij krachtens zijn vol
ledig ingesteld zijn in de Duitse
cultuur. Hij dacht in het Duits ook
al sprak hij volmaakt Tsjechisch.
Van moederszijde stammend uit
een geslacht van vrome, joodse in
tellectuelen en van vaderszijde uit
een geslacht van kleine nering
doenden. Zijn grootvader was sla
ger.
Deze zeer begaafde man was ook
een zeer geplaagd man. Zij leven is
één groot gevecht om vrijheid ge
weest, vrijheid om te kunnen
schrijven. Want hij was bezeten
van schrijfdrift. Hij heeft zijn ei
gen grootheid als auteur niet ge
zien, integendeel. Als hij het over
zichzelf heeft, schijnt het of hij een
masochist, een zelf-kweller is. Hij
was het niet, hij meende wat hij
zei en vond het ellendig. Franz
Kafka had altijd hoofdpijn, leed
zijn levenlang aan slapeloosheid en
algemeen-lichamelijk onbehagen,
leefde vrijwel vegetarisch, 'rookte
en dronk zelden, deed aan gymnas
tiek en was een goed zwemmer,
leed sterk onder de storing van
geluiden die van buren zijn kamers
binnendrongen. Zijn vader, robuus
te handelaar in galanterieën en li
berale jood, minachtte hem en had
geen belangstelling voor het literai
re werk van zijn zoon, een zoon,
die er niet in slaagde, zich los te
maken van de vader; hij bleef met
haatliefde aan hem verbonden. De
ze alleszins merkwaardige, ja ui
terst vreemde Franz Kafka heeft
een literaire erfenis nagelaten die
zijn naam tot een begrip heeft
gemaakt: Kafkaësk.
De belangstelling voor de bijna al
tijd 's nachts geschreven verhalen
groeit nog altijd. Hij heeft aan de
kern van het moderne levensgevoel
gestalte gegeven op een zó unieke
wijze dat hij niet tot enige groep of
stroming kan worden gerekend. Het
bestaan is bij hem volstrekt on
doorzichtig, absurd. Het leven is bij
hem een mysterie van lijden en
onbegrip. De joodse religie zat hem,
al was hij niet een orthodoxe jood,
zo diep in het bloed, dat hij geheel
bezeten was van het verlangen, tot
God door te dringen. Hij noemt
Hem: 'de Wet'. Maar alle toegangen
blijken versperd, ook al liggen ze
open. Voor de mens blijft niets
anders over dan ver van het paleis,
het slot van de immer onbereikbare
Heer, liggend aan de buitenpoort,
te sterven als een hond.
Vrouwen
Vrouwen hebben in Kafka's leven
een belangrijke rol gespeeld. Hij
hield veel van zijn moeder en van
zijn jongste zusje Ottla. Naast hen
hebben vijf andere zijn leven beïn
vloed. De eerste, Felice Bauer, was
een in Berlijn werkende jodin, met
wie Kafka van 1912 tot 1917 om
gang had, en wel hoofdzakelijk per
brief. Tot tweemaal toe heeft Felice
zich met Kafka verloofd; beide ma
len verbrak Franz de verloving. In
1919 verlooft hij zich weer, en wel
met het dochtertje van de koster
van een Praagse synagoge. Ze heet
te Julie Wohryzek. De verloving
duurde maar kort en wekte de woe
de van Kafka's vader. Er waren
toch zeker wel alternatieven? Zo'h
proletarisch kind! Alsof er geen
bordelen in Praag waren. De vader
wilde zijn laffe zoon er zelf wel
naar toe brengen.
De derde vrouw was Milena Jesens-
ka, een getrouwde, niet-joodse
vrouw, bij wie Kafka veel geluk
gevonden heeft. In zijn laatste le
vensjaar ontmoet hij dan de mooie
Dora Diamant. Met haar vindt Kaf
ka enkele maanden harmonisch le
ven. De gelieven gaan in Berlijn
samenwonen. Kafka heeft zich ein
delijk losgemaakt van Praag en zijn
vader. Maar voor hoe kort!
Tussen de beide verlovingen met
Felice Bauer, heeft hij ook nog
omgang gehad met een vriendin
van Felice: Grete Bloch. Sommigen
menen te mogen veronderstellen,
dat Kafka bij haar een kind ver
wekt heeft, een Jongetje dat zeven
jaar geworden is. Grete Bloch zou
het voor hem verborgen gehouden
hebben. Het lijkt me echter, mede
op grond van Kafka's brieven en
dagboek-notities zeer onwaar
schijnlijk dat Kafka de vader van
het inderdaad geleefd hebbende
jongetje is geweest.
Brieven
Kafka heeft zeer veel geschreven:
verhalen, aforismen, romans, dag
boeken en brieven. Hij móést
schrijven.
Dezer dagen zijn twee delen 'Brie
ven aan Felice' in het Nederlands
uitgekomen. Ze behelzen in hoofd
zaak brieven die hij aan haar ge
stuurd heeft; de rest wordt ge
vormd door wat hij aan zijn aan
staande schoonouders en aan Grete
Bloch geschreven heeft. De brieven
van Felice zijn verloren gegaan:
dan feit maakt het lezen van de
brieven tot een eigenaardige bezig
heid. Het is alsof je als lezer de
delen hinkend moet doorkomen.
Wie van Kafka niets zou afweten
en alleen deze beide delen brieven
tot zijn beschikking zou hebben,
zou een vreemd beeld van hem
krijgen. Want in de brieven is
maar weinig te vinden van wat wij
tegenwoordig 'geëngageerdheid'
noemen. Het is alsof Kafka in een
maatschappelijk, politiek en reli
gieus vacuum -leeft. Alles draait in
de brieven om het zo zorgvuldig
mogelijk in woorden uitdrukken
van de gevoelens die hij voor Felice
koestert. Vooral in het begin van
de briefwisseling schrijft hij twee
maal per dag en verlangt evenzove-
le antwoorden. Telkens weer be
klaagt hij er zich over, dat Felice
niet genoeg schrijft en dat de post
slordig omspringt met de brieven.
Verder staan zijn epistels vol met
klachten over zijn gezondheid en
over de overlast van geluid. Hij is
waanzinnigverliefd op Felice maar
beseft tevens dat liij een onmoge
lijke echtgenoot zal zijn. Hij wil in
de nacht schrijven, zich zoveel als
mogelijk losmaken uit maatschap
pelijke verbanden. Hij haat het
kantoor waar hij werkt, haat zijn
Vader en wel voornamelijk omdat
hij deze vader niet ontlopen kan:
hij erkent zijn vader namelijk als
autoriteit. Vader en God (de Wet)
vallen voor hem in een bepaald
opzicht samen. Hij is gelukkig in
zijn liefde, maar dan vooral als
Felice in Berlijn en hij in Praag is,
zodat in de letterlijke zin van het
woord de liefde schriftelijk bedre
ven moet worden.
Geregeld houdt hij Felice vóór, dat
hij een zwak, neurotisch gestoord,
onmogelijk mens is die leeft voor
zijn literaire werk. Hij is, zoals hij
het in een van zijn brieven uit
drukt, zélf literatuur. Hij hunkert
naar het huwelijk en schrikt ervoor
terug. Men kan zich bij het lezen
van de brieven niet aan de indruk
ontworstelen, dat hij de bloedspu
wing die hij in 1917 kreeg (het
definitieve bewijs van long-tuber-
culose) in een bepaald opzicht als
verlossing ervoer: hij moest toen
wel met de gezonde, levenslustige
Felice breken. Toch zal hij daarna
nog verscheidene malen trachten,
een liefdesverhouding op te bou
wen. Hij wil zijn als anderen, maar
weet dat hij het niet is. De diepste
vrees is de vrees, niet meer te
kunnen schrijven. En dat is bij
hem niet maar een passie tot ver
beelden, maar een passie tot het
geven van gestalte aan zijn ang
sten, zijn zoeken naar het levens
geheim. Hij die zijn leven als zin
loos en mislukt beschouwde, tracht
het zin te geven door die zinloos
heid aan de kaak te stellen. Kort
om: Kafka twist met zijn Schep
per.
Hij laat ons zien, dat wat wij be
noemen met het woord 'absurditeit'
het hart van de realiteit is. De
werkelijkheid is 'gewoon' en vol
strekt 'ongewoon'. Kafka's religieu
ze inzichten hebben niet vermocht,
hem te verzoenen met het mysterie
van het bestaan.
Franz Kafka
Hij was, dat blijkt toch ook uit
brieven en werken, wel degelijk een
sociaal meelevend mens. Bij herha
ling geeft hij blijk van belangstel
ling voor het lot van anderen. Hij
had dan ook vrienden, onder ande
re Max Brod, de vriend voor het
leven. Zijn liefdesverhoudingen
worden gekenmerkt door de weder
liefde die hij wist op te wekken.
Dat Felice zólang met hem kon
omgaan, terwijl hij eigenlijk een
onmogelijke minnaar was, is een
bewijs voor de adeldom van geest
die hij uitstraalde.
De brieven aan Felice zijn, hoe
afmattend het lezen ervan moge
zijn, in hoge mate boeiend, mits
gelezen na kennis te hebben geno
men van Kafka's werk en dagboe
ken.
Hij is er zijn eigen beul in. wat
niet wil zeggen: zijn eigen kweller.
De brieven vormen het ontroerend
verslag van een martelgang. Het
erge is ook, dat Kafka geen juist
inzicht heeft gehad in zijn eigen
werk. De waarde ervan ontging
hem kennelijk, anders had hij zijn
vriend Max Brod niet gevraagd het
na zijn dood te vernietigen. Brod
heeft dat niet gedaan en ook Mile
na Jesenska niet, aan wie de auteur
(zeldzaam bewijs van vertrouwen)
enkele manuscripten had toever
trouwd. Maar Dora Diamant hééft
in Berlijn op verzoek en in aanwe
zigheid van haar vriend, verhalen
vernietigd.
Het woord 'Kafka' is Tsjechisch
voor 'kauw'. Het woord roept een
landschap op, dat als symbool die
nen kan voor Kafka's levenseinde:
een kaal en winters gebied, waarin
een eenzame zwarte vogel op een
ontbladerde tak gezeten, naar de
horizon kijkt, maar te moe en ont
moedigd is geworden om er naar
toe te vliegen. Hij weet: een hori
zon is slechts schijnbaar een grens.
Zodra men er naartoe op weg gaat,
wijkt zij verder weg.
Franz Kafka: 'Brieven aan Felice'
1912-1917. In twee banden. Oor
spronkelijke titel 'Briefe an Felice
und andere Korrespondenz aus der
Verlobungszeit'. Vertaling Nini
Brunt. Bij Querido te Amsterdam.
1974. Paperback. Totaal aantal pa
gina's 725. Voorzien van noten, re-
gisters en enkele bijlagen. Prijs
59.
Ossip Zadkine: 'La violoncelliste' 1948 brons.
door J. Kuijk
Het laatste boek van de vorig jaar overleden architect en schrijver J. J. Vriend is een min-of-meer
systematische uitwerking van wat in Vriends vroegere werken een steeds weerkerend gegeven is:
het verband dat er bestaat tussen architectuur en de levensbeschouwing van de architect (ën zijn
opdrachtgever)
Het is merkwaardig dat zo weinig
mensen zich dat verband bewust
zijn: zich niet bewust zijn dat de
gebouwde omgeving waarin zij
dagelijks verkeren een poging is
om gestalte te geven aan ,de
maatschappijdat het bouwen
(vooral het bouwen!) al eeuwen
lang en steeds maar weer wordt
gebruikt om uitdrukking te geven
aan twee elementen: bezit en
macht door architect Rietveld
eens in de bezettingsjaren 'de
surrogaten van het leven' ge
noemd. Maar Rietveld was dan
ook een duidelijk politiek bewuste
architect, al hield hij zich verre
van de praktische politiek een
man die in de jaren dertig bij
voorbeeld precies wist wat er in
de wereld te koop was en welke
gevaren dreigden.
Vriend heeft zich in zijn geschrif
ten steeds een verbeten strijder
getoond van dé opvattingen van
de zgn. Delftse school. Hij heeft
zelfs wel eens getuigd, dat hij
alleen maar door weerzin tegen
het traditionele bouwen van de
Delftse school tot het schrijven
over architectuur was gekomen.
De grote man van dat traditionele
bouwen was in de jaren dertig ir.
M. J. Granpré Molière, die in 1924
als Delfts hoogleraar tot het
rooms-katholicisme was overge
gaan en op basis van het Thomis
me een soort bouwfilosofie ont
wierp; sterk hiërarchisch en voor
al zeer verheven en monumentaal.
Citaat
Een typerend citaat van Granpré
Molière uit 1930 (en naar mijn
mening de sterkst denkbare te
genstelling tot Rietvelds opvattin
gen over de surrogaten van het
leven) staat in Vriends boek
jein de werkplaats van de wa
re architect 'liggen geen kranten
of tijdschriften, want hij is niet
nieuwsgierig; hij leest weinig,
want de Waarheid zelf onderwijst
hem. Hij leest ook niet de nieu-
J. J. Vriend
wen, maar de groten: Shakespea
re, Dante, Homerus, want voor
hem zijn allen nieuw die de onge
schapen schoonheid nade
ren... En omdat hij altijd dezelfde
is, is hij altijd nieuw'. Overigens:
ook Granpré Molière wist met al
zijn traditionalisme, waar hij
staan moest toen het er politiek
en maatschappelijk gezien (tussen
1940 en 1945) heel nauwkeurig op
aan kwam.
Ontevreden
Vriend schreef een intrigerend
boekje over een intrigerende
vraag maar evenzeer een te
leurstellend boekje, omdat hij
niet de vraag beantwoordt (en
wie was daartoe meer gekwalifi
ceerd dan Vriend?) waarom op
het ogenblik zo veel mensen, die
zich het verband tussen politiek
en architectuur niet bewust zijn,
toch diep ontevreden zijn met de
architectuur en stedebouw, zoals
deze na 1960 naar voren is geko
men. Die is immers toch allemaal
wel heel sterk geënt op wat in de
jaren dertig door moderne archi
tecten en stedebouwkundigen
werd voorgestaan.
Een paar jaar geleden is Granpré
Molière zeer oud en zeer terug
getrokken overleden. Hij is
toen uitvoerig herdacht (ook door
jonge, en politiek bewuste archi
tecten) en hergewaardeerd. Het
bleek toen dat alle theorieën en
alle estheticisme ten spijt er toch
heel wat elementen in Molière's
werkwijze waren, die juist voor
deze tijd actueel waren. Iemand
parafraseerde, terugkijkend op
Molière's werk, toen Dirk Witte's
liedje: 'De arbeider werd door
Granpré Molière op zijn plaats
gezet, maar die arbeider was dan
wel op zijn vierkante meter een
vorst'.
Vriend heeft blijkens zij& boekje
in zijn laatste jaren ook met deze
vragen getobt. Het is aardig om
daar kennis van te nemen, maar
andere tobbers hadden juist van
hem graag een antwoord gekregen
waarnaar zij nu nog steeds
moeten uitzien.
Een enkele opmerking tot slot: de
tekstverwerking van het boekje is
nogal slordig. Het systeem van
literatuurverwijzing is niet hele
maal consequent en er zijn ook
wat slordigheden blijven staan
(Technische Unie bijvoorbeeld als
de Nederlandse Unie wordt be
doeld). Omdat ik aanneem dat
Vriend zelf geen kans heeft gezien
zijn tekst persklaar te maken,
treft deze blaam de uitgever.
J. J. Vriend, Links Bouwen
Rechts Bouwen, aantekeningen
over architectuur en politiek, uitg.
Contact Amsterdam, paperback,
prijs 17.50.
Praag, een oeroude stad, reeds in de tiende eeuw een metropool
van grote betekenis, waar de handels- en dus ook de culturele we
gen tussen noord en zuid, tussen oost en west verknoopt waren,
thans hoofdstad van de repübliek Tsjechoslowakije en eertijds
hoofdstad van het koninkrijk Bohemen, dat in de dertiende eeuw
kernland was van een rijk dat zich tot aan de Adriatische Zee
uitstrekte en later zou opgaan in de dubbelmonarchie, gevormd
door Oostenrijk en Hongarije.