weemaal 'Het 2e gebruik' Over boeken die nooit n de krant komen Perfecte verhalen van Doeschka Meijsing andboek én smaakvol ingerichte tentoonstelling S-Klhyw/KWARTET ZATERDAG 18 JANUARI 1975 KUNST T13-K17 7 uitgave van Grafisch Nederland ook dit jaar weer een boek om oven naar huis te schrijven wat erdaad de bedoeling is van de Nederlandse drukkerijen en reproduktieondernemingen die erin laten i waar ze allemaal toe in staat zijn is dit keer eveneens een soort handboek geworden. lOopt over van de ideeën hoe je spullen, de afval van onze werpmaatschappij. kun 'her'-ge- iken. Creatieve i vondsten van eren, die minder vindingrijke ir wèl handige lieden dan weer nen inspireren tot variaties, die schien niet meer zó origineel maar in ieder geval een soort neringsmiddel voor de gevaar- weggooi-neurose. 2e gebruik' heet het boek. En het idee 't was van Hans velink hebben ze in het Ste- jk Museum, Amsterdam ook tweede gebruik gemaakt: een tonstelling, tot 17 februari, r veel van de in het boek afge- de zaken te zien zijn. 't Is in museum, dus ook de Kunst ide aanwezig te zijn. En dat was helemaal geen probleem, want izien van het gebruik dat kun- laars, ook de allergrootsten ,kten van het werk en de ideeën voorgajagers (en tijdgenoten), er ook voorbeelden te over van (2e) gebruik van materialen, je zo op het eerste gezicht geen zou toebedelen in de beeldende st. rker nog. de 'ready-mades' van cel Duohamps bestonden im- meermalen aiit de dagelijks ruikte voorwerpen zelf, die door proces van geestelijke toe-eige- g (signeren alleen kon al vol- nde zijn) werd verheven tot de van een kunstwerk. Dat kon gegalvaniseerd ijzeren flessen- zijn, een kam of een urinoir, onder de titel 'Fountain' het jstuk was van een internationa- entoonstelling in New York, in door G. Kruis 1917. Nadien werden er van dit object nog verschillende nieuwe 'e- ditieé' uitgegeven. Nog zo!n be roemd historisch voorbeeld van het 2e gebruik in' de beeldende kunst: Picasso's 'Stierenkop' een fietsstuur en -zadel. En nu zou je complete musea kun nen inrichten met kunstwerken waarbij allerlei alledaagse dingen en afval een grote rol spelen. Denk maar aan de collages van Kurt Schwitters, samengesteld uit stuk ken krant, reclames, tramkaartjes, etiketten en ander drukwerk, de foto-collages, waarmee Paul Citroen ongewild grotere interhationale roem verwierf dan met zijn portretten: de décollages van Wolf Vostell, die ontstaan door scheuren van over elkaar geplakte affiches: de 'com bines' van Rauschenberg; de tafel bladen waarop Daniël Spoerri com plete diners, met in de jus uitge-j drukte peukjes ën al, vastplakte, de centen-collages van Henderika, de objecten van Woody van Amen of de schrootplastieken van Tajiri. Maar de tentoonstelling gaat zeker niet in de eerste plaats over wat gerenommeerde kunstenaars met afval, met afgedankte voorwerpen doen. Trouwens bij deze uitspatting van vindingrijkheid is de grens tus sen 'beroeps' en 'amateurs' eigen lijk niet1 goed te trekken. Creativi teit is creativiteit, 't gaat om de idee. Want al zie je nu in de meest uiteenlopende interieurs en tot ver velens toe, oude en omdat die kennelijk bijna op zijn in waren huizen gekochte letterbakken han gen: ééns was er iemand die op het idee kwam zo'n kast met z'n onre gelmatig en speelse lijnenspel als muurversiering te gebruiken. Mét oude. als het even kon, houten letters. Van daar is het een kleine stap naar de mooie kleine spulle tjes (ën afgrijselijke prulletjes) die er nu in staan alsof ze erin horen. Dan zie je, dat klakkeloos overne-i men en smakeloos variëren niets met werkelijke éreativiteit uit staande hebben. Maar dat is nu eenmaal onoverkoombaar. Er is al tijd een 'eersté.' Voor dat er enige sprake is van navolging wordt'ie zoniet in eerste instantie uitgela chen dan toch wel voorlopig zeer kritisch gadegeslagen. Soms slaat iets, zo maar, onberekenbaar en plotseling in. Dan zie je overal en tegelijkertijd primitief in elkaar ge prutste mantels en" jasseji van ouwe pluche, tafelkleden, die nog niet zo erg lang geleden op aandrang van de jeugd uit de ouderlijke huizen verdwenen, omdat ze algemeen als 'lelijk' ervaren werden: dan zie je pacifistisch denkende jongeren lo pen in militaire overjassen, com pleet met rang-onderscheidingen en andere uitmonsteringen; dan kan het zelfs voorkomen, dat je in vijf tons-bungalows bielzen-tafels aantreft in de verder juiterst luxu euze salon met in de hal een geverf de melkbus als paraplui-stand- aard. Dat bedoel ik nou: bij de een komt zoiets leuk en origineel over en als je 't bij een ander ziet, overtrok- 0 iüKS Olielampje gemaakt van een sardineblikje, een kroon- Meel voor het nodige dagelijkse broodmet als aantrekkelijk extra een kleding- kurk en nog wat blikafval. ken, protserig 'en vaak zelfs bela chelijk. Bij een algemene toepassing van dit soort ideeën moet de eigen in breng de originaliteit van de vondst vervangen. Want creativiteit is heel iets anders dan mode. En bepaalde zaken kun je gewoon niet namaken want dan wordt het na-apen. Dat 'lelijke eendje' b.v. gemaakt van een oude safari schoen, of die rat, van een conser- venblikje, een paar lepeltjes en een gloeilamp, kijk, die zijn eenmalig, dat is gedaan en dat kan niemand eigenlijk nog eens doen. Dat is heel wat anders, dan de beschilderde of anderszins versierde klompen, die overladen met kleur- stuk van uitstekende kwaliteit. re boeken die in kranten en jdschriften besproken wor- en, vormen een topje van een sberg. Iedereen die wel eens :n boekhandel binnenstapt, an dat constateren. Er ver- hijnen per jaar veel meer boe- en op de markt dan in de ranten kan worden bespro- ;n. Bovendien wordt er in ranterecensies een bepaald lort boeken besproken, boe- in waarvan wordt aangeno- ïen dat ze de moeite van het zen en bespreken waard zijn. n al die dikke leesboeken, reekromans, dokters-, histori- ihe en familieromans dan, die ok in de etalage liggen? Zijn e niet de moeite waard? Iteratuurbesprekers vinden van iet, en ze verschillen daarin van lening met de meeste mensen, fant wat in de krant en op holen literatuur genoemd wordt, eeft maar een beperkte lezers- ring. In tegenstelling tot die an- ire boeken dan, die geen 'litera- mr' zijn, maar 'lectuur' genoemd orden, populaire literatuur of leexhuigend triviaalliteratuur. populaire romans worden in :ote oplagen geproduceerd en ikpcht of geleend. Maar deze ken voor de massa komen zel- of nooit, behalve via de ad- ;entiekolommen, in de krant, e' worden te simpel gevonden, iveel zwart-wit, met personages ie vlak zijn, zonder verrassingen. Ie verhalen komen vaak op het- elfde neer: het goede en deugd- ame, overwint, het kwadé wordt estr/ift, al kan het heel wat blad- ijden duren voor het zover is. en overzichtelijke wereld met verzichtelijke personen en pro- 'tthen. Sprookjes voor grote insen die onder de lamp en bij warme kachel zich willen ont- iannen. eesvoer het terecht is dat kranten, ook kranten die voor het overige aag op de smaak van hun lezers gaan, die populaire leesboeken ïks laten liggen, is maar de aag. Zelfbescherming zou een iden kunnen zijn, want bij de rote produktie van het leesvoer m zelfs de meest goedwillende lekbespreker zich een indigestie zen. Maar zoals ook het (vaak idermaatse) amusement op de levisie al of niet kritisch be- >roken wordt in de krant, zo uden ook van tijd tot tijd de ïtspanningsboeken aan de orde oeten komen. Al was het alleen aar om de lezer wakker te hudden en hem er op te wijzen at de wereld er jammer genoeg rat ingewikkelder uitziet dan in ie boeken. En er zijn tenslotte ok op dit gebied goede en min- goede boeken. Informatie aarover zou geen kwaad kunnen. Ie schrijvers van al die veelgele- en prachtboeken intussen blijven ogal onberoerd onder de stilzwij- ende verachting die hen van de ant van de 'officiële' kritiek ten leel valt. 'Laat ze maar kletsen, ik rord toch toch wel gelezen', zei 'iccesschrijver Ewout Speelman. 15 was één van de twintig auteurs populaire romans die door J. intijn (schriftelijk geïnterviewd 'erden over hun werk, hun werk wijze, de lezers, de kritiek en de ifficiële literatuur. (De heer Speelman is inmiddels overleden, door Aukje Holtrop red.). De neerslag van die inter views vormt een hoofdstuk in een boekje over p'opulaire litera tuur. dat werd uitgegeven door uitgeverij Thespa in de serie Amsterdamse Smaldelen (Populai re literatuur - 272 blz. 12,-). De andere hoofdstukken uit dit boek dat door Neerlandici van de uni versiteit van Amsterdam werd sa mengesteld, gaan in op de techni sche aspecten van triviaallitera tuur, de structuur van dit soort boeken, de vraag waarin deze lec tuur zich onderscheidt van 'echts' literatuur, over strips, de rol van uitleenbibliotheken (vroeger' al) en drukpers in de verspreiding van deze boeken enz. Voor en door vrouwen Uit de interviews van Fontijn komt de auteur van populaire ro mans naar voren als een wat ouder persoon (de gemiddelde leeftijd is 59 jaar) die veel schrijft (de eerder genoemde Speelman schreef ongeveer 200 romans, maar hij is wel een uit schieter wat dit betreft) zich be hoorlijk bewust is van de lezers voor wie hij schrijft en vervuld van een vaag onbehagen ten op zichte van de officiële literatuur en literatuurkritiek. Opvallend is het dat populaire ro mans vooral voor en door vrou wen geproduceerd worden. Veer tien van de twintig ondervraag den zijn vrouwen en het zijn ook vooral vrouwen die deze ontspan- ningsboeken lezen. 'Negentig pet. van mijn lezers bestaat uit da mes', zegt één van hen, en een andere schrijfster, mevrouw Van Nijnatten-Doffegnius (die via haar feuilletons bekend is bij on ze lezers) constateert verbaasd dat er soms zelfs mannen haar boeken lezen. Waarom schrijven deze auteurs hun vele boeken? Uit een per soonlijke behoefte antwoorden ze bijna allemaal. Max de Lange- Praamsma: 'Ik kan het eenvoudig niet laten. Bovendien hoop ik m'n medemensen er wat door te kun nen' geven. En ik geloof dat God .wil, dat we de talenten die Hij ons gaf. gebruiken, er mee woeke ren'. Ook het geld blijkt een rol te spelen. Van Nijnatten: 'In het be gin omdat ik de bijverdienste wel kon gebruiken en de sprong in het duister Waagde, omdat ik niet anders kon. Daarna bezwoer ik na ieder boek, dat ik het nooit meer zou doen. Ach arme. Het komt nergens vandaan en toch is er iedere keer weer de inspiratie, waar je geen zeggingskracht over hebt'. De ideeën voor hun boeken putten de meeste auteurs uit hun omge ving. Andere noemen de geschiede nis als inspiratiebron of hebben het over spontaniteit en fantasie. Positieve dingen Tot nu toe is er eigenlijk niet veel vermeld wat 'officiële' schrij vers niet nét zo gezegd zouden kunnen hebben. Het verschil komt naar voren als de thema's van deze populaire boeken ter sprake komen. Kort gezegd gaan alle boeken over de positieve din gen in het leven. Een rijtje the ma's die de auteurs opgaven: het leven in al zijn aspecten: eenvoud en duidelijkheid; de liefde tussen twee mensen die ondanks alles elkaar vinden; verbondenheid van de plattelander met de natuur; liefde, dood, vertrouwen, harmo nie, het wonder der natuur en het blote bestaan; saamhorigheid, vriendschap, doorzettingsvermo gen. En ga zo maar door. Omdat de lezers blijkbaar dol zijn op deze thema's, veranderen de au teurs zelden van thema of ze pas sen het een beetje aan aan de moderne tijd. Hun uitgevers wil len trouwens ook helemaal geen veranderingen, zoals een schrijver merkte toen hij eens iets anders voorstelde. Auteurs van populaire boeken hebben vaak een bepaalde groep lezers voor ogen bij hun schrijf werk. Dat zijn dan vrouwen, de eenvoudige mensen, geen of wei nig academisch gevormde mensen, plattelanders of mensen uit een christelijk milieu. Deze schrijvers hebben contact met hun lezers, via brieven of door middel van lezingen en ze zijn er in meerder heid van overtuigd dat hun werk een positieve uitwerking heeft op de lezers. Vandaar waarschijnlijk dat de meesten niet wakker liggen van het feit dat hun boeken zelden of nooit in de landelijke kranten be sproken worden. Trouw is eigen lijk de enige krant die wel eens leesboeken bespreekt, voor de rest komen deze boeken alleen in streekbladen, kerkbladen en vere nigingsorganen ter sprake. Toch steekt deze onderwaardering sommigen. Speelman: 'Laat ze proberen 'populaire boeken' beter te lezen en zich niet zo verheven te voelen'. Mevrouw Winsemius: 'Ach, het is mode om negatief te reageren'. Mevrouw De Lange ver telt, dat ze niet gerecenseerd wil de worden, omdat ze er geen be hoefte aan had 'even afgekraakt te worden door de een of andere recensent, die bepaalde ideeën heeft over literatuur'. Maar er zijn ook auteurs die die kritische be nadering wel begrijpen. Krosen- brink: 'Inderdaad zijn heel wat streekromans te simpel van ka raktertekening. De mens is nog steeds een ingewikkeld, interes sant wezen'. Vakmanschap De houding van deze auteurs ten opzichte van de officiële literatuur is meestal sterk negatief. Taalver- ruwing, godslasteringen, het on dergraven van bepaalde begrippen van eer en menselijke waardig heid, dat zijn volgens deze schrij vers kenmerken van die andere literatuur, al wordt door sommi gen toegegeven dat de schrijvers van al dat slechte en vieze vaak talent en vakmanschap bezitten. Ze lezen hun kunstbroeders wél, al was het alleen om op de hoogte te blijven, maar ze hebben er moeite mee, ook om die andere boeken te begrijpen. Er is zeker verschil, vinden de meesten. 'Ik zou wel stekeblind moeten zijn, als ik dat niet zag', zegt mevrouw Wolffenbuttel, maar iemand als Margreeth van Hoorn vindt dat er geen onderscheid is en Arie van der Lugt wordt zelfs kribbig: 'Ik zie niet in dat ik geen officiële schrijver zou zijn De lezers zien mij wel voor vol aan; waarom u niet? Er is geen onder scheid; er is mode'. Gevraagd naar de verschillen, ko men deze schrijvers weer aan met morele argumenten. Officiële schrijvers gaan uit van een ander levensbeginsel, een ander geloof; ze keren hun personages binnen ste buiten; ze zijn modieus, met hun geschrijf over sex en geweld; ze schrijven onbegrijpelijk, niet voor de ontspanning. En het heeft volgens hen ook met snobisme, met mode en met vriendjespoli tiek te maken dat critici die offi ciële boeken wel bespreken, en de populaire boeken niet. Dat het ook misschien iets te maken heeft met talent en kwali teit, ziet maar een enkeling ln. Zoals Mink van Rijsdijk: 'Ik gooi mezelf niet weg, weet wat ik kan, ken de grenzen van mijn talent. Er zijn gewoon grotere, erudietere auteurs'. rijke bloemen de sombere wonin gen in een oude stadswijk opfleu ren. Of de badkuipen, tobbe's was machines, emmers wasketels en zinken teilen, die op een balkon netje hele tuinen vervangen. Alle maal dingen, waarbij het gaat om het leven wat te veraangenamen, maar 't loopt toch al hard naar de functionaliteit toe en zo kom je dan vanzelf öp de toepassing van b.v. allerlei blikverpakking in de ontwikkelingslanden. Van biertin- netjes en van sardineblikjes maken ze daar ingenieuze olielampjes en van koffie- of olieblikken keurige ketels. En in Vietnam gebruiken ze Cola flesjes bij bloedtransfusies én dat is dan een nog vrij actueel voorbeeld van het '2e gebruik' uit armoedige noodzaak. Zo liepen ze hier, tussen 40 en 45 met regenjassen van para chutestof en was de clandestiene radio soms zelfs in de bijbel inge bouwd. Oorspronkelijke legerkle- ding als de houtje-touwfje-jas werd vanwege Montgomery burger mode; bank- en andere overvallers maken zich onherkenbaar door zich een nylonkous over het hoofd te trekken en deksels van vuilnisbak ken werden, bij uit de hand lopen de demonstraties, meermalen als schilden gebruikt. Het 2e gebruik, niet alleen maar leuk, handig, origineel, artistiek en voordelig, maar langzamerhand ook uiterste noodzaak. Nodig vanwege de allerwege optredende schaarste aan grondstoffen, dus olie uit plas tic-afval, olie uit versleten banden, papier uit oud papier en vodden, compost en nog heel veel ander materiaal uit huisvuil, kortom re circulatie, zuinig zijn met wat je hebt. Geen sombere tentoonstelling overigens, smakelijk ingericht, je kunt er ronddarren als op een rom melmarkt, .er klinkt alleen hier en daar wat bezorgdheid door. Een een aansporing om het anders te doen dan tot nogtoe. En dat mag best, want het is een puur-menselijk trekje te veronderstellen dat het onze tijd wel zal duren. Maar die van onze kinderen? Het een zeldzaamheid dat iemand debuteert met werk waaraan geen sporen van beginnerschap te bespeuren zijn. Toen ik het debuut van Doeschka Meijsing, 'De hanen en andere verhalen', uit had was ik nogal danig onder de indruk van zoveel vertelbeheersing. Een werkelijk perfecte vormgeving, gaat bij haar hand in hand met een niet geringe problematiek waar de meeste schrijvers zich be slist aan zouden vertillen die zonder mankeren uit de verf komt. Elk van de zeven verhalen is een secuur gearrangeerd netwerk van gegevens, waarin ieder detail functie heeft, en dat bij herlezing een soort noodwendigheid bezit, een gevoel teweeg brengt van niet anders te kunnen, waaraan je misschien een waarlijk geslaagcj verhaal herkent. Alleen al boeiend zijn Doeschka Meijsings verhalen omdat steeds verschillende ik-figuren zich erin uitspreken over hun gecompliceerde levensomstandigheden: een student theologie, een bibliothecaresse, een schilder, een hotelhoudster, de vrouw van een bokser, een politie functionaris. In de presentatie van hun verhaal is een uitgekiende orde aangebracht. Namelijk een die naarmate de vertelling vordert steeds meer afronding geeft en vra gen oplost. Dat zal wel een regel zijn waaraan meer verhalenschrij vers zich houden, maar het viel me op bij herlezing dat hoewel Doeschka Meijsings verhalen al vanaf hun begin op volle toeren draaien, ze pas geleidelijk iets van hun geheim prijsgeven. De span ning zit hem in een intelligente structurering van de stof. Deze zorg voor de samenstelling valt mooi af te lezen aan begin- en eindzinnen van deze verhalen. Ik weet wel dat het geen geldig krite- rium voor kwaliteit is, ^maar wie past het eigenlijk niet toe? Als ik een verhaal opsla dal;'begint met: 'Hanen zijn merkwaardige dieren. Zij missen de gemoedsrust van kip pen' dan intrigeert me zo'n oplos sing en wil ik doorlezen. Net zo met: 'Jan beweert dat ik graag de baas ben en dat dat onbetwist de reden is van mijn vriendschap met Elsa'. Maar niet alleen de beginzinnen van Doeschka Meijsing mogen er wezen, ook wat volgt noem ik zon der overdrijving superieur proza. Neem een fragment als dit: 'Jan heeft een baan op het scheikundig laboratorium van de universite.it. Je moet een hele tijd zakken in de hiërarchie van de alma mater om mij aan te treffen op de biblio theek van een ander instituut. Daar ben ik aangesteld om een stukje van de chaos van het heelal te bedwingen in kaartenbakken. Mijn belangrijkste hulpmiddel daarbij is het alfabet en daar de aard van mijn werk niet zodanig is dat ik mijn salaris rusteloos en voort durend moet verantwoorden, heb ik alle tijd om me te verwonderen over de eenvoud en kracht van deze uitvinding. De stille schadu wen van de studenten storen me nauwelijks in mijn overpeinzingen'. Me dunkt, dat is proza waar iets aan te beleven valt. Het is boven dien erg veelzeggend proza, want net als het meisje uit\ dit verhaal, bedient Doeschka Meijsing zich van het alfabet om nogal essentiële zaken aangaande het bestaan te formuleren, ik zou zelfs zeggen om 'de chaos van het heelal te bedwin gen', als het in dit krantenproza niet wat overdreven klonk. Toch is het waar dat haar verhalen geen geringe pretentiés hebben en het pleit voor hun kwaliteit dat ze daaronder allerminst bezwijken. In het verhaal 'De gemeenschap der heiligen', dat ook al zo mees terlijk opent ("Mijn moeder hield vol dat de aarde een afspiegeling is van de hemel, dat wat er zich zoal zondig en mistroostig afspeelt, in de hemel prachtig maar voor ons onvoorstelbaar herhaald wordt') in dat verhaal vat een jonge schil der zijn leven samen. Het is in zijn visie 'een eindeloze doortocht door een labyrint, dat ik als jongen al dacht te herkennen in het patroon in de rode stof onder mijn voeten, in de geborduurde ranken op het kazuifel van pater Asturion, in de aderen op mijn moeders hand'. Na een uitzonderlijk gelukkige periode in zijn leven, met zijn vriend Jo nathan, is hij weer alleen en schil- door T. van Deel dert hij de 'patronen en labyrinten' van zijn jeugd, geïsoleerd en een zaam als alle figuren bij Doeschka Meijsing. Hij besluit zijn relaas met de volgende woorden: 'ik zal nooit ergens aankomen. Want er bestaat geen dualiteit waar je het een moet laten om het ander te bereiken. Heel ons leven is toch meer de oppervlakkige chaos van een la byrint. waar Jonathan een ingang is binnengelopen en ik een andere, waar ik een korte tijd ben tegenge komen wat eeuwig had moeten zijn, en waarvan ik weet dat de kans afwezig is dat iets je er twee keer toevalt'. Dit emotionerende slot is geen uit zondering in de bundel. Vrijwel elk verhaal krijgt zo'n indrukwekkend einde mee, waarin alle vorige, hau taine en koel-uitgekiende zinnen een gevoelige afronding vinden. Ook uit deze citaten valt weer iets af te leiden met betrekking tot Doeschka Meijsings verhaalpraktijk. Net als de schilder, die 'patronen en labyrinten' schildert, is zij een schrijfster van patronen. Ze biedt steeds, in elk verhaal, een zorgvul dig^ samengestelde verbeelding waar in patronen en labyrinten van het bestaan worden geformuleerd. Ze geeft niet alleen goed het labyrinti sche aan van de werkelijkheid, maar wijst er ook voortdurend op dat in elk lichaam zich een tweede labyrint bevindt: 'Daar krioelt een wereld in mei herinneringen en beelden en geluiden en geuren'. In een ander verhaal onderzoekt ze de relatie tussen binnen- en bui tenwereld en wel ki het opzicht van 'tijd'. In feite toetst dat ver haal de mening van Augustinus, die zo lezen we 'in het tiende boek van de Belijdenissen schrijft over de velden en ruime paleizen van het geheugen, waar de schat kamers zijn met de talloze beelden van al de dingen, die door de zin nen daar ingebracht zijn, behalve die dingen die men vergeten is'. Vervolgens/ beheerst deze vraag het verhaal: of het mogelijk is binnen- en buitenwereld elkaar te laten dekken, waardoor de herinnering aan het verleden samenvalt met iets uit het heden. Aldus zou je in een tijdvrije omstandigheid komen te verkeren. Maar het verhaal for muleert de mislukking van zo'n po ging, waarbij nog de meester van ,het proza over de tijd, de Argentijn Borges, ter sprake komt: 'En ik zie haar rug eri weet dat alles nutte loos is, dat er geen tijd bestaat die je terug kunt halen, dat Borges meer gelijk heeft dan Augustinus, als de eerste spreekt van de erosie der jaren en dat tijd en vergetel heid twee grootheden zijn die ons. onbegrip dekken'. Niet voor niets staat ergens midden in dit verhaal: 'Eigenlijk wilde ik het over de tijd hebben'. Doeschka Meijsings verhalen hebben alle de tijd tot onderwerp (of Ze nu over verleden, herinnering, verbeelding, vergankelijkhéid of dood gaan). Vooral in het indrukwekkende 'Königshof', en 'Joey Santa's dood' speelt het levenseinde een belang rijke rol. In dat laatste verhaal bokst een bokser tegen het absolute verlies van denken: de dood. Nadat hij in een wedstrijd tegen Joey Santa door die dood wordt verrast, signaleert men zijn vrouw steeds vaker aan de zijde van de kampi oen. Zij is zelf de ik-figuur van het verhaal en geeft als reden voor haar gedrag dat ze de oersterke neger Joey Santa wil zien aftakelen en verliezen, dat ze uit wróak wil toezien 'hoe hij vecht tegen dat zwarte, dat uiteindelijk nog zwarter is dan hij. Waar zelfs Joey Santa van verliest'. Het is de dood die uiteindelijk een eind maakt aan wat ergens wordt genoemd 'dat luchthartige en virtu oze spel de lucide genoegens van het denken'. Alweer zegt dit citaat iets van Doeschka Meijsings verhalen, die zich voltrekken op een hoog niveau van denken. Ze zijn intelligent van verbeelding, lu cide, virtuoos en emotionerend. Perfect kortom. Doeschka Meijsing. De hanen en andere verhalen. Amsterdam, Querido, 1974. 80 blz. f 13,90. Illustratie op de omslag van De Hanen en andere verhalen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1975 | | pagina 17