oedsel voor wurmen, tn brave Hendrikken van - Willem v. Toorn ieraffineerde verhalen van Henk Romijn Meijer ide kinderboeken in Dordrecht UjE 3? 1UD1E BOO 2JT. y/KWARTET ZATERDAG 9 NOVEMBER 1974 KUNST T13/K13 Links: Jantje zag eens prui men hangen, o! als eieren zo groot. 't Scheen, dat Jantje wou gaan plukken, schoon zijn vader 't hem verbood. Rechts: Illustratie uit 'Piet de Smeerpoets' door G. Kruis ken in een museum, dat heeft meestal te maken met de ar- pke vormgeving: oude handschriften met kostelijke minia- jn, staaltjes van ambachtelijke volmaaktheid vanaf William ris, via de Stichting De Roos tot de typografie van Sandberg beste vijftig van ieder jaar. Alleen voor échte boekenwur- Zo'n tentoonstelling is 'Voedsel voor wurmen' die tot 15 de- )er in het Museum Mr. Simon van Gijn te Dordrecht gehou- wordt, helemaal niet. m staat er ook niet voor 'verslinder', maar meer voor het ne wurm', het kind. (el vol oude kinderboeken, ook weer niet zó oud. want. al ir altijd kinderen geweest, het 'rboek is pas iets van hooguit atste twee eeuwen, king eigenlijk een beetje gelijk net de 'ontdekking' van het (als een eigen verschijning, 't mers nog niet zo lang geleden iet kind alleen maar gezien als een miniatuur-volwassene, fan zijn voorbeelden te over. maar naar de kinderportretten torbije eeuwen in hun overda- rolwassen opschik, als het vor- inderen waren soms op kleu- ftijd al te paard in volledige ïrusting. ook de maatschappelijke po- van het kind was, zelfs nog tot de 19e eeuw, volkomen on- eld. Oude stadsarchieven ver- de meest ontstellende die aan kinderen werden egd. In het midden van de 18e werd in Zutphen een jongen zeven jaar die een brood had inomen - want kun je wel van spreken in geval van hon- - veroordeeld tot een gevange- af van vijf jaar. Die werd dan doorgebracht in een jeugdge- mis, maar in het gezelschap allerlei volwassen gespuis, wat die elegante kindermode toen betreft: een tiental j^ren geleden vond men - toevallig ook in Dordrecht - een aantal achttien de eeuwse doodkisten, die het ge beente van kinderen bevatte. Het waren meisjes, wat o.a. was af te leiden uit de tot in een heel smalle punt samengedrukte borstkas van de skeletjes. Men begon de kinderen - in aristo cratische milieus - al op tweejarige leeftijd in strakke corsetten te snoeren. Ook tijdens de nachtrust ontkwamen ze niet aan deze marte ling. Miniatuurtjes Miniatuur-mensjes voor wie soms - en dat was toch al een soort speel se tegemoetkoming - miniatuur boekjes, zo'n centimeter of vief, vijf groot, werden uitgegeven. Miniatuurtjes, maar verre van ont spanningslectuur. Titels als 'Kern des Bijbels', 'Kern der Nederlandse Historie' of 'Kern der Kerkelijke Historie' (1755) met een 'opdragt aan de Nederlandsche Jeugd': 'Men heeft zich bevlytigt, om uwe leeslust aan te wakkeren, zedert eenigen tyd werkjes uit te geven, welk na uwe vatbaarheid geschikt, in staat waren uwe kinderlyke begrypen aan te zetten tot het onderzoek van wetenswaerdige dingen'. Hoe dan ook, 't was een, zij het aarzelend begin, 't waren in ieder geval boekjes, die speciaal voor kin deren gemaakt waren. Wat niet wil zeggen, dat kinderen vóór die tijd nooit gelezen zouden hebben. Maar dat waren dan wel alleen de kinderen van de 'gezeten' burgers. Ze lazen de boeken die ze thuis eventueel konden vinden. Tijl Uylenspieghel misschien of de Vos Reynaerde, Don Quichotte. de wer ken van Vader Cats en later Robin son Crusoë of Gullivers Reizen. Maar ik heb zo'n vaag idee, dat ook zij, net als het deel van de jeugd dat toen niet lezen kon (en dat was niet gering) veel meer geïnte resseerd was in de cents- of oortjes prenten, een soort strips in twaalf of zestien plaatjes - eerst houtsne de, later gravure - vol ruwe, boerti ge grollen, maar toch ook meestal v/eer met een moraliserend slot. Er is hier een erg mooie 'Jan de Wasscher', die als jongen met pop pen speelde, met meisjes touwtje sprong en een meisje. Griet, die in bomen klom en knikkerde met jon gens. Die twee trouwen (uiteraard) en... 'terwijl Jan het huiswerk doet, sjouwt Griet op straat met mannenmoed', 't Draait erop uit, dat je Jan tenslotte in het kraam bed aantreft Baanbreker Dan komt Hieronymus van Alphen, die, hoe schijnheilig zijn gedicht jes nu misschien ook overkomen, toch een baanbreker was. Of, zoals Godfried Bomans het eens om schreef: Toch is hij een teken aan de wand: niet door de inhoud van zijn versjes, maar door het loutere feit dat hij ze maakte, de intentie dus om op de hurken te gaan zitten al bleef hij zo recht als een kaars overeind staan'. In ieder geval is hij niet vergeten, al was het maar om Jantje van de pruimen, 'o als eieren zo groot'. Maar evengoed maakte hij het meermalen van eieren, b.v. als hij zijn lezertjes voorhoudt niet te schrikken wanneer ze dode mensen zien: 'Zoudt gij voor lijken beeven? Komt hier, deez' bleeke, koude man. Die voelen, zien noch hooren kan, Houdt nu niet op te leeven. Al is de ziel van 't ligchaam af, Al daalt het lijk in 't donker graf, Dat moet U niet doen ijzen. Gelooft het toch, de Goede God. Zal zelfs dit leelijk overschot Veel schooner doen ver rijzen' En dat was dan geïllustreerd met een plaat van een oude man op zijn doodsbed, dat alles erg wit tegen een zwarte achtergrond. Me vrouw Burkij-Bartelink schrijft in haar kostelijke boekje 'Antiek speelgóed', dat ze als kind voor dit plaatje zó doodsbang was, dat ze de twee bladzijden waar het tussen in stond, met postzegelrandjes had dichtgeplakt. 'Stigtende en te gelijk leerzame veersjes', 'Zoo wordt men een deugdzaam kind. een verzame ling van nuttige lessen voor Deugd zame Kinderen', 'Nuttige en onder houdende verhalen voor kinderen die zich in 't lezen oefenen (door eenen kindervriend), ze liggen daar in Dordrecht te kust en te keur. Eigenlijk jammer, dat je er niet eens in kunt bladeren, want dan zou je in deze leerrijke geschriftjes ontroerende poëzie aantreffen als bijvoorbeeld de welkomstgroet aan een schoolopziener: 'Zijt welkom, brave letterheld! Zijt welkom op dit uur. Elks hart smacht naar het onderzoek. En wacht U reeds met vuur!' 't Was al braafheid en naarstigheid wat de klok sloeg, ook in het proza. Wat te denken van 'De Brave Hen drik' een boekje over een hypocriet rotjongetje, dat toch maar niet minder dan 60 drukken beleefde: 'Alle brave kinderen zijn gaarne bij Hendrik. Kinderen die met Hendrik omgaan, worden nog braver, want zij leren van hem hoe zij handelen moeten. Als Hendrik braaf is, zal hij ook zijne ouders wel liefhebben. Alle brave kinderen hebben hunne ouders lief. Ja, hij heeft zijne ou ders zeer lief....' Straf.... En als je niet braaf was zoals de vriendjes van Piet de Smeerpoets (het op vele manieren en vaak zeer vrij vertaalde 'Struwwelpeter' van Heinrich Hoffmann, een Duitse arts) gebeuren er de meest afgrij selijke dingen. Als je bleef duim- zuigen, terwijl het je toch verboden was, kwam de kleedermaker met een soort heggeschaar en 'knipt Reiniertje tot zijn straf. Van elke hand het duimpjen af-', zijn hand jes doen hem, ach! zoo zeer. Hij heeft geen enkel duimpje meer' Pauline, die zwavelstokjes een 'recht plezierig' speelgoed vindt, verbrandt tenslotte helegaar, 't eni ge wat er van haar overblijft is een hoopje rokende as en een paar pantoffeltjes, die gespaard werden omdat ze in een plas tranen ston den van twee treurende poezen. Naast al die retorische aansporin gen tot braafheid en het aankwe ken van de bedrevenheid in pure huichelarij ook nog andere voor lichting. Over vreemde landen en volken, b.v. prenten over kleder drachten of déze, ik weet niet uit welk boek: 'Mijnheer Wilms, een rijke Hollander, woonde ongeveer twee jaren op zijne suikerplantages in Indië. Hij had geen ander gezel schap dan een opzichter uit Europa, die natuurlijk blank was en Pedro heette en een groot aantal inlan ders....' Inlanders die er zowel wat type en wat kleding betreft, uitzien als Ca- raïbisch-Javaahse-Polynesiërs. De tentoonstelling is verder nog aangevuld met vele prentenboeken uit groot- en overgrootmoeders tijd, met tekeningen waarvan de cliché's nog maar kort geleden zullen zijn vernietigd. Want ik herinner me ze ook nog. die rare Sinterklazen, wier echtheid ik, zelfs als heel jong kind, al sterk betwijfelde... Verwacht geen wetenschappelijk overzicht van het kinderboek door de eeuwen heen, 't is maar een hap en een snap uit een enorme veel heid n uit eigen collectie, maar zo boeiend gebracht, dat je er echt wel even de tijd voor moet nemen! In het titelgedicht van zijn bundel 'Kijkdoos' (1962) beschouwt Willem van Toorn de werkelijkheid als gevat in een doos. We kij ken er naar zoals je dat doet door het gat van een kijkdoos en we nemen waar hoe secuur alles is getekend. Er gaat dreiging en gevoel van noodlot uit van zo'n kijkdoos-op vatting over de wereld. Alles wat in de doos zit, is onderhevig aan ma nipulaties van hogere machten. Dat komt mooi geformuleerd tot uit drukking in de volgende regels: Vernuftige wolkjes drijven dagelijks troostend over. Zomin als van de vogels ziet men de dunne lijnen waarmee zij worden bewogen. Het gevoel dat de wereld een ge vang is, heeft Nabokov - ten over staan van de fraaie sterrenpracht boven - eens aldus onder woorden gebracht: 'wij zijn uiterst artistiek gekooid'. Van Toorn veronderstelt in zijn gedicht een marionettenspe ler die de touwtjes van het kijk- doosgebeuren in handen heeft: De godsgroot mlsschiene liand die achter het op de wand liefdevol aangebracht zwerk sleutelt aan het uurwerk riaddert morgen verlamd neer op ons allen, een vlefk van liefde en angst, en sterft als de doos vliegt in brand. In feite wordt in Van Toorns hele werk de wereld steeds als een kijk doos gezien. Dat is overigens niet zo wonderlijk voor een schrijver, zeker niet voor een scherp waarne mer als Van Toorn. Elk verhaal, elke roman en elk gedicht is im mers wel op te vatten als een kijkdoos. We krijgen als lezers een wereld voor ogen gespiegeld die ge hoorzaamt aan de construerende hand van de auteur en die in dat opzicht een grote mate van over eenkomst vertoont met de realiteit waarachter de 'godsgroot mlsschie ne hand' schuilgaat. De vier verhalen uit 'Bataafsche Arcadia'. Van Toorns nieuwste bun del, beschouw ik als vier kijkdozen. De wereld erin komt geordend en onontkoombaar over, het spel dat erin gespeeld wordt, heeft trekken van een schouwtoneel. In de beslotenheid van de kijkdoos spelen zich dingen af die zichzelf in betekenis overstijgen'. Net als bij toneel - en enkele verhalen uit 'Bataafsche Arcadia' zijn sterk to neelmatig - krijgt het Voorgespeel de ook voorbeeldige, exemplarische betekenis. Zonder concentratie en door T. van Deel stilering van de realiteit (dat is: manipulatie) bereikt een auteur dat effect nimmer. In Van Torns ter men zou je kunnen zeggen dat pas als de wereld wordt gelijkgesteld aan een kijkdoos zich dat algemene laat aflezen uit het bijzondere. Elke gebeurtenis speelt dan namelijk binnen een beperkt, en scherp waargenomen, kader. Zo gaan 'rea lisme' en 'symboliek' hand in hand. Vakkundig Van Toorns verdienste is het dat hij zijn kijkdozen hoe langer hoe minder lijkt te construeren. Het gedicht dat ik als uitgangspunt koos is van '62 en sindsdien heeft Van Toorn heel wat gepubliceerd. Ik noem o.a. de romans 'De toe schouwers' (1963), 'Twee dagreizen' (1969) de novelle 'De Neger' (1966) en de dichtbundels 'Landschap voor een dode meneer' (1968) en 'Simu latiespel' (1973). Zonder nu te wil len beweren dat er in al die tijd niets veranderd ls. meen ik toch dat Van Toorns grondgedachte, ge formuleerd in 'Kijkdoos', dezelfde is gebleven. Wel heeft hij er steeds vakkundiger gestalte aan- gegeyen. Wie de vier nieuwe verhalen leest, zal'niet ogenblikkelijk aan kijkdo zen denken. Dat komt, nogmaals, doordat Van Toorn de verhaalorga- nisatie zo zorgvuldig, en haast on merkbaar, verricht dat we menen oog in oog met onze eigen wereld te staan. Bij nadere beschouwing echter is de chaos van de realiteit door Van Toorn ten gunste van een grote eenheid van handeling gezui verd en ontdaan van alles wat niet ter zake doet. En zo zitten we dan tenslotte weer bij een kijkdoos. Wat Van Toorn met zijn selectie uit de realiteit wil illustreren, laat zich niet in enkele woorden zeggen. Het is wél duidelijk dat ïn heel zijn werk het feit dat wij in de tijd staan en dus onderhevig zijn aan vervreemding, verval, vergankelijk heid en dood, een hoofdrol speelt. In het verhaal 'Bataafsche Arcadia' eindigt een vakantieliefde abrupt met het vertrek van de vrouw. Als enige tijd later een toevallige ont moeting op straat plaatsvindt, blijkt het verleden een illusie ge weest te zijn. In het tweede verhaal 'Bezoek van Wim', vertelt een oudere, alleenwo nende man. Oom Eduard. dat hij een jonge kostganger in huis heeft genomen en de verbijsterde ken nissenkring begint te vermoeden dat Oom Eduard 'anders' ls.CIk had er wel eens van gelezen', zei ze zacht. 'Maar ik wist niet. zie Je, dat het echt bestond'). Tot overmaat van ramp komt de kostganger zelfs even op bezoek, waarna hij met Oom Eduard vertrekt. Enige maan den later blijkt evenwel dat de hele affaire alweer achter de rug is. Oom Eduard woont weer alleen en kostganger Wim is vertrokken met de nieuwe grammofoon. 'De dood van Oom Eduard'. het derde verhaal, geeft het aangrij pende relaas van een ziekenbezoek, waarbij zich ineens verre familie aandient uit hebzucht. Het verhaal eindigt met de meest grondige rela tivering van het bestaan, te weten met Oom Eduards begrafenis. Het laatste verhaal 'Schóne grosse Menschen, immer singen', speelt in Tsjecho-Slowakije, kort nadat de Russen hun overval hebben ge pleegd. Twee Nederlandse toeristen laten zich in met wie later een collaborateur blijkt te zijn. Kelder Al deze verhalen zijn werkelijk af, ze bevatten geen woord teveel en zijn helder geschreven. Ze vertonen alle hetzelfde stramien: een emoti oneel -geladen gebeurtenis met als afronding een relativerend slot, dikwijls in tijd wat later. Als Van Toorns verhalen al een aanvanke lijk protest bevatten tegen verval en dood, dan wordt dat steeds ge dempt. Tragiek wordt aanvaard, want het hoort thuis in de kijk doos, het is er niet uit weg te denken. Dit inzicht resulteert in een melanchonieke toon. Er hoeft eigenlijk niet zo heel veel meer over deze verhalen gezegd te worden. Het hoeft nu geen betoog meer dat men zich niet moet ver kijken op hun soberheid. Van Toorn schuwt grote woorden (hij toomt zichzelf met de jaren in dat opzicht meer in), hij heeft de nei ging uit gevoel voor understatement alle drama's te verkleinen, en dat lijkt me inderdaad de meest aangewezen manier om tragiek over te laten komen. Naar mijn gevoel is Van Toorn met de bundel 'Bataafsche Arcadia' daar erg goed in geslaagd. Vanu de zorgvuldig ge- concipeerde. emotionele passages zal ik nooit vergeten die waarin Oom Eduard met Wim door het avondlij ke Leiden rijdt: 'Ik ging een smalle straat in en liep langs de hulzen to,t ik op een grachtje kwam dat ik volgde, terug naar de steeg. Toen ik hier nog een meter of vijftig van verwijderd was, zag ik Wim en Oom Eduard de gracht opkomen. De huisgenoot zat ver vooroverge bogen als een coureur op een rode bromfiets en oom Eduard fietste op enige afstand achter hem. Het ge luid van de motor echode tussen de statige huizen. Oom Eduard zat kaarsrecht op zijn hoge. oude fiets. Hij moest hard trappen om de man in het glimmende jek bij te hou den. Ze reden mij voorbij zonder mij op te merken' i Om het tragische voor de goede lezer te beklemtonen, laat Van Toorn in het verhaal waarin Oom Eduard begraven wordt, een man bij het hek van de begraafplaats staan: 'Hij droeg een leren Jek en had een been over het zadel van een rode bromfiets geslagen. Hij draaide een sigaret en keek naar het graf'. Dat is Wim, toch nog. Zo houden de kijkdozen verband met elkaar en vormen ze een veel- betekend beeld van de grote kijk doos waar we in leven. Willem van Toorn. Bataafsche Ar cadia .Amsterdam, Querido, 1974. 84 blz. 11.90. or Ad Zuiderent iet gedicht 'East Coker', een van de 'Four Quartets', schrijft T. S. Eliot er meer over de cirkelgang die de mens in zijn leven aflegt; deze cirkel- g is in de vorm en formulering van het gedicht terug te vinden, want begint.met: 'In my beginning is my end' en het eindigt met: 'In my end iy beginning'. Daartussen zegt Eliot dat alles zijn tijd heeft: groei en ver- iging, pogen en falen, warmte en kou. dergelijke constatering is sinds Pre- niet meer origineel, maar juist de enning van bekende uitspraken in nieuwe vorm kan een lezer doen Ifen dat deze uitspraken nog steeds ld doen. •lijkt Eliots 'East Coker' op zijn beurt invloed te zijn geweest op het gelijk- ige verhaal in 'Bang weer', de recen- erhalenbundel van Henk Romijn (1). verhaal speelt zich af in het dorp dezelfde naam Somerset waar in s gedicht de geesten s nachts op het dansen: een Nederlands echtpaar daar een paar dagen bij vrienden op ek. Bovendien zien zij tijdens dit ek een televisieprogramma dat het Q van Eliot tot onderwerp heeft. Ook het niet vreemd zijn geweest als lijn Meijers verhaal als motto een uit het gedicht van Eliot had mee- egen: 'Thuis is iemands vertrekpunt. Met ons ouder worden wordt de wereld vreemder, het patroon van dood en leven ingewikkelder'. Het vreemd worden van de wereld speelt in dit verhaal, maar ook in de andere drie, een belangrijke rol. Het verhaal draagt het genoemde motto echter niet, maar het wordt begeleid door een uitspraak van Ivy ComptOn Burnett: 'What could you do with the cold but feel it'. De keuze van dit citaat geeft aan dat voor Romijn Neijer de binnenwereld van een mens, zijn gedachgen. zijn ge voelens, zijn houdingen, in sterke mate bepaald wordt door de buitenwereld. An derzijds heeft deze buitenwereld alleen maar zin als hij op mensen inwerkt. De kou. die in 'East Coker' een belangrijke Tol speelt, is dan ook zowel buiten als binnen merkbaar. Tijdens de dagen dat het Nederlandse echtpaar East Coker bezoekt, is het hitter koud, en bovendien blijkt in het huis van hun vrienden de verwarming niet te wer ken. Via deze uiterlijke omstandigheid legt de auteur de nadruk op de innerlijke kou van de gastvrouw, Helen. Zij is manisch-depressief en kan bij vlagen het leven niet aan; veel dingen zijn anders gelopen dan zij vroeger gehoopt of ver wacht had. De gloed van vroeger is om geslagen in misverstand en kou. Een goed voorbeeld hiervan ls te vinden aan het eind van het verhaal. De gast heer en de gasten hebben naar het programma over T. S. Eliot zitten kijken, terwijl Helen lag te slapen. Als zij wak ker wordt praat zij al gauw over het volgens de anderen ontroerende pro gramma heen en begint te vertellen over een vroegere vriendin die in de loop der jaren van man tot man is gegaan. He- lens man. Herb, repliceert dan: En daarbij is ze geen ogenblik werkelijk gelukkig. Wat weet jij daarvan? zei Helen kwaad. Ik zal jou eens wat vertel len! Als ik zo ongelukkig zou kunnen zijn als Swallow dan zou ik graag onge lukkig zijn! Verbeeld je maar niets! Zo ongelukkig zou ik best willen zijn! Ge loof je me niet? daagde ze Herb uit. Als Swallow ongelukkig is, ik bedoel, als wat Swallow nu is ongelukkig is. zoals ze nu isZe was in trance geraakt en nu iedereen liever dan wat ook warmte in bed wilde zoeken gloeiden haar wangen van oud vuur uit een roemrijk verleden'. Uit deze passage blijkt ook dat voor Romijn Meijer de dialoog een belangrijk stilistisch middel is. Er zijn weinig Ne Henk Romijn Meijer derlandse schrijvers die zulke scherpzin nige, maar toch natuurlijke dialogen we ten te schrijven. Vooral het langs elkaar heen praten komt hierin voortreffelijk uit. Hij Jaagt hierin geen goedkope effec ten na, maar zijn personages praten alsof zij alleen maar voor zichzelf praten: zij hoeven elkaar niet te overtuigen: vaak luisteren zij nauwelijks naar wat de an der zegt. Zoals Eliot zijn 'East Coker' in het kader van de genoemde begin- en slotzin heeft gezet, zo staat bij Romijn Meijer 'East Coker' eveneens als een fragment uit het leven dat gevolgd kan worden door vele gelijksoortige fragmenten. De treinreis heen en de treinreis terug vormen het kader van het totale verhaal. Door de herhaling van de beginsituatie krijgt het verhaal een algemene geldigheid: niet alleen de vier mensen in 'East Coker' leefden langs elkaar heen en lieten el kaar in de kou staan, maar alle mensen laten elkaar in de kou staan. Helen in "East Coker' trekt zich terug in een pri- vé-wereld. waarin niemand anders ook de lezer niet wordt toegelaten: Lesley Starey in 'Een tijd van gaan' raakt zoek in een wereldstad: de vader in 'Daar gaat een zieke dominee voorbij' sterft zonder anderen te hebben kunnen lei den: de zoon in 'Bang weer' verdwaalde als kind en later ^blijkt zijn moeder bang dat zij zal verdwalen. Deze algemene thema's worden geplaatst in functionele omgevingen, waardoor zij des te sterker overkomen. -r Het titelverhaal bijvoorbeeld speelt zich af op een begraafplaats, waar een man met zijn moeder het graf van zijn vader gaat bezoeken. De moeder is alsmaar bang dat zij het een volgende keer niet alleen zal kunnen vinden, maar luistert intussen niet echt als haar zoon haar de wég uitlegt. Zij zit opgesloten in zichzelf en ls niet in staat in deze nieuwe omge ving. die ogenschijnlijk zonder herken ningspunten is, de weg te onthouden. Enkele jaren geleden benadrukte Henk Romijn Meijer in een interview zijn be wondering voor en verwantschap met W. F. Hermans. Deze verwantschap ls duide lijk te zien in hun aandacht voor het functionele detail en in beider genadelo ze kijk op mensen. Sommigen verwijten Romijn Meijer dat hij zonder enige scru pule de mensen uit zijn omgeving tot slachtoffers van zijn pessimistische visie maakt. Wie het gevoel of de zekerheid heeft voor een van -zijn personages model te hebben gestaan, zal ongetwijfeld te weinig afstand kunnen nemen en zich gekwetst voelen. Voor de lezer op afstand spelen de levende modellen echter geen" enkele rol: voor hem zijn de personages levend door het psychologisch en stilis tisch raffinement waarmee Romijn Meij er uitdrukking geeft aan zijn visie dat de mens uiteindelijk alles alleen moet doen. 1). H. Romijn Meijer. Bang weer. G. A. van Oorschot, Amsterdam. 147 blz. priis 12,90.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1974 | | pagina 13