oedsel voor wurmen,
tn brave Hendrikken
van -
Willem v. Toorn
ieraffineerde verhalen van Henk Romijn Meijer
ide kinderboeken in Dordrecht
UjE 3? 1UD1E BOO 2JT.
y/KWARTET ZATERDAG 9 NOVEMBER 1974
KUNST T13/K13
Links: Jantje zag eens prui
men hangen, o! als eieren zo
groot.
't Scheen, dat Jantje wou gaan
plukken, schoon zijn vader 't
hem verbood.
Rechts: Illustratie uit 'Piet de
Smeerpoets'
door G. Kruis
ken in een museum, dat heeft meestal te maken met de ar-
pke vormgeving: oude handschriften met kostelijke minia-
jn, staaltjes van ambachtelijke volmaaktheid vanaf William
ris, via de Stichting De Roos tot de typografie van Sandberg
beste vijftig van ieder jaar. Alleen voor échte boekenwur-
Zo'n tentoonstelling is 'Voedsel voor wurmen' die tot 15 de-
)er in het Museum Mr. Simon van Gijn te Dordrecht gehou-
wordt, helemaal niet.
m staat er ook niet voor 'verslinder', maar meer voor het
ne wurm', het kind.
(el vol oude kinderboeken,
ook weer niet zó oud. want. al
ir altijd kinderen geweest, het
'rboek is pas iets van hooguit
atste twee eeuwen,
king eigenlijk een beetje gelijk
net de 'ontdekking' van het
(als een eigen verschijning, 't
mers nog niet zo lang geleden
iet kind alleen maar gezien
als een miniatuur-volwassene,
fan zijn voorbeelden te over.
maar naar de kinderportretten
torbije eeuwen in hun overda-
rolwassen opschik, als het vor-
inderen waren soms op kleu-
ftijd al te paard in volledige
ïrusting.
ook de maatschappelijke po-
van het kind was, zelfs nog tot
de 19e eeuw, volkomen on-
eld. Oude stadsarchieven ver-
de meest ontstellende
die aan kinderen werden
egd. In het midden van de 18e
werd in Zutphen een jongen
zeven jaar die een brood had
inomen - want kun je wel van
spreken in geval van hon-
- veroordeeld tot een gevange-
af van vijf jaar. Die werd dan
doorgebracht in een jeugdge-
mis, maar in het gezelschap
allerlei volwassen gespuis,
wat die elegante kindermode
toen betreft: een tiental j^ren
geleden vond men - toevallig ook
in Dordrecht - een aantal achttien
de eeuwse doodkisten, die het ge
beente van kinderen bevatte. Het
waren meisjes, wat o.a. was af te
leiden uit de tot in een heel smalle
punt samengedrukte borstkas van
de skeletjes.
Men begon de kinderen - in aristo
cratische milieus - al op tweejarige
leeftijd in strakke corsetten te
snoeren. Ook tijdens de nachtrust
ontkwamen ze niet aan deze marte
ling.
Miniatuurtjes
Miniatuur-mensjes voor wie soms -
en dat was toch al een soort speel
se tegemoetkoming - miniatuur
boekjes, zo'n centimeter of vief,
vijf groot, werden uitgegeven.
Miniatuurtjes, maar verre van ont
spanningslectuur. Titels als 'Kern
des Bijbels', 'Kern der Nederlandse
Historie' of 'Kern der Kerkelijke
Historie' (1755) met een 'opdragt
aan de Nederlandsche Jeugd': 'Men
heeft zich bevlytigt, om uwe leeslust
aan te wakkeren, zedert eenigen
tyd werkjes uit te geven, welk na
uwe vatbaarheid geschikt, in staat
waren uwe kinderlyke begrypen
aan te zetten tot het onderzoek van
wetenswaerdige dingen'.
Hoe dan ook, 't was een, zij het
aarzelend begin, 't waren in ieder
geval boekjes, die speciaal voor kin
deren gemaakt waren.
Wat niet wil zeggen, dat kinderen
vóór die tijd nooit gelezen zouden
hebben. Maar dat waren dan wel
alleen de kinderen van de 'gezeten'
burgers. Ze lazen de boeken die ze
thuis eventueel konden vinden. Tijl
Uylenspieghel misschien of de Vos
Reynaerde, Don Quichotte. de wer
ken van Vader Cats en later Robin
son Crusoë of Gullivers Reizen.
Maar ik heb zo'n vaag idee, dat ook
zij, net als het deel van de jeugd
dat toen niet lezen kon (en dat
was niet gering) veel meer geïnte
resseerd was in de cents- of oortjes
prenten, een soort strips in twaalf
of zestien plaatjes - eerst houtsne
de, later gravure - vol ruwe, boerti
ge grollen, maar toch ook meestal
v/eer met een moraliserend slot.
Er is hier een erg mooie 'Jan de
Wasscher', die als jongen met pop
pen speelde, met meisjes touwtje
sprong en een meisje. Griet, die in
bomen klom en knikkerde met jon
gens. Die twee trouwen (uiteraard)
en... 'terwijl Jan het huiswerk
doet, sjouwt Griet op straat met
mannenmoed', 't Draait erop uit,
dat je Jan tenslotte in het kraam
bed aantreft
Baanbreker
Dan komt Hieronymus van Alphen,
die, hoe schijnheilig zijn gedicht
jes nu misschien ook overkomen,
toch een baanbreker was. Of, zoals
Godfried Bomans het eens om
schreef: Toch is hij een teken aan
de wand: niet door de inhoud van
zijn versjes, maar door het loutere
feit dat hij ze maakte, de intentie
dus om op de hurken te gaan zitten
al bleef hij zo recht als een kaars
overeind staan'.
In ieder geval is hij niet vergeten,
al was het maar om Jantje van de
pruimen, 'o als eieren zo groot'.
Maar evengoed maakte hij het
meermalen van eieren, b.v. als hij
zijn lezertjes voorhoudt niet te
schrikken wanneer ze dode mensen
zien: 'Zoudt gij voor lijken beeven?
Komt hier, deez' bleeke, koude man.
Die voelen, zien noch hooren kan,
Houdt nu niet op te leeven. Al is de
ziel van 't ligchaam af, Al daalt het
lijk in 't donker graf, Dat moet U
niet doen ijzen. Gelooft het toch,
de Goede God. Zal zelfs dit leelijk
overschot Veel schooner doen ver
rijzen'
En dat was dan geïllustreerd met
een plaat van een oude man op
zijn doodsbed, dat alles erg wit
tegen een zwarte achtergrond. Me
vrouw Burkij-Bartelink schrijft in
haar kostelijke boekje 'Antiek
speelgóed', dat ze als kind voor dit
plaatje zó doodsbang was, dat ze de
twee bladzijden waar het tussen in
stond, met postzegelrandjes had
dichtgeplakt. 'Stigtende en te gelijk
leerzame veersjes', 'Zoo wordt men
een deugdzaam kind. een verzame
ling van nuttige lessen voor Deugd
zame Kinderen', 'Nuttige en onder
houdende verhalen voor kinderen
die zich in 't lezen oefenen (door
eenen kindervriend), ze liggen daar
in Dordrecht te kust en te keur.
Eigenlijk jammer, dat je er niet
eens in kunt bladeren, want dan
zou je in deze leerrijke geschriftjes
ontroerende poëzie aantreffen als
bijvoorbeeld de welkomstgroet aan
een schoolopziener: 'Zijt welkom,
brave letterheld! Zijt welkom op
dit uur. Elks hart smacht naar het
onderzoek. En wacht U reeds met
vuur!'
't Was al braafheid en naarstigheid
wat de klok sloeg, ook in het proza.
Wat te denken van 'De Brave Hen
drik' een boekje over een hypocriet
rotjongetje, dat toch maar niet
minder dan 60 drukken beleefde:
'Alle brave kinderen zijn gaarne bij
Hendrik. Kinderen die met Hendrik
omgaan, worden nog braver, want
zij leren van hem hoe zij handelen
moeten. Als Hendrik braaf is, zal
hij ook zijne ouders wel liefhebben.
Alle brave kinderen hebben hunne
ouders lief. Ja, hij heeft zijne ou
ders zeer lief....'
Straf....
En als je niet braaf was zoals de
vriendjes van Piet de Smeerpoets
(het op vele manieren en vaak zeer
vrij vertaalde 'Struwwelpeter' van
Heinrich Hoffmann, een Duitse
arts) gebeuren er de meest afgrij
selijke dingen. Als je bleef duim-
zuigen, terwijl het je toch verboden
was, kwam de kleedermaker met
een soort heggeschaar en 'knipt
Reiniertje tot zijn straf. Van elke
hand het duimpjen af-', zijn hand
jes doen hem, ach! zoo zeer. Hij
heeft geen enkel duimpje meer'
Pauline, die zwavelstokjes een
'recht plezierig' speelgoed vindt,
verbrandt tenslotte helegaar, 't eni
ge wat er van haar overblijft is een
hoopje rokende as en een paar
pantoffeltjes, die gespaard werden
omdat ze in een plas tranen ston
den van twee treurende poezen.
Naast al die retorische aansporin
gen tot braafheid en het aankwe
ken van de bedrevenheid in pure
huichelarij ook nog andere voor
lichting. Over vreemde landen en
volken, b.v. prenten over kleder
drachten of déze, ik weet niet uit
welk boek: 'Mijnheer Wilms, een
rijke Hollander, woonde ongeveer
twee jaren op zijne suikerplantages
in Indië. Hij had geen ander gezel
schap dan een opzichter uit Europa,
die natuurlijk blank was en Pedro
heette en een groot aantal inlan
ders....'
Inlanders die er zowel wat type en
wat kleding betreft, uitzien als Ca-
raïbisch-Javaahse-Polynesiërs.
De tentoonstelling is verder nog
aangevuld met vele prentenboeken
uit groot- en overgrootmoeders tijd,
met tekeningen waarvan de cliché's
nog maar kort geleden zullen zijn
vernietigd. Want ik herinner me ze
ook nog. die rare Sinterklazen, wier
echtheid ik, zelfs als heel jong
kind, al sterk betwijfelde...
Verwacht geen wetenschappelijk
overzicht van het kinderboek door
de eeuwen heen, 't is maar een hap
en een snap uit een enorme veel
heid n uit eigen collectie, maar zo
boeiend gebracht, dat je er echt
wel even de tijd voor moet nemen!
In het titelgedicht van zijn bundel 'Kijkdoos' (1962) beschouwt
Willem van Toorn de werkelijkheid als gevat in een doos. We kij
ken er naar zoals je dat doet door het gat van een kijkdoos en we
nemen waar hoe secuur alles is getekend.
Er gaat dreiging en gevoel van
noodlot uit van zo'n kijkdoos-op
vatting over de wereld. Alles wat in
de doos zit, is onderhevig aan ma
nipulaties van hogere machten. Dat
komt mooi geformuleerd tot uit
drukking in de volgende regels:
Vernuftige wolkjes drijven
dagelijks troostend over.
Zomin als van de vogels
ziet men de dunne lijnen
waarmee zij worden bewogen.
Het gevoel dat de wereld een ge
vang is, heeft Nabokov - ten over
staan van de fraaie sterrenpracht
boven - eens aldus onder woorden
gebracht: 'wij zijn uiterst artistiek
gekooid'. Van Toorn veronderstelt
in zijn gedicht een marionettenspe
ler die de touwtjes van het kijk-
doosgebeuren in handen heeft:
De godsgroot mlsschiene liand
die achter het op de wand
liefdevol aangebracht zwerk
sleutelt aan het uurwerk
riaddert morgen verlamd
neer op ons allen, een vlefk
van liefde en angst, en sterft
als de doos vliegt in brand.
In feite wordt in Van Toorns hele
werk de wereld steeds als een kijk
doos gezien. Dat is overigens niet
zo wonderlijk voor een schrijver,
zeker niet voor een scherp waarne
mer als Van Toorn. Elk verhaal,
elke roman en elk gedicht is im
mers wel op te vatten als een
kijkdoos. We krijgen als lezers een
wereld voor ogen gespiegeld die ge
hoorzaamt aan de construerende
hand van de auteur en die in dat
opzicht een grote mate van over
eenkomst vertoont met de realiteit
waarachter de 'godsgroot mlsschie
ne hand' schuilgaat.
De vier verhalen uit 'Bataafsche
Arcadia'. Van Toorns nieuwste bun
del, beschouw ik als vier kijkdozen.
De wereld erin komt geordend en
onontkoombaar over, het spel dat
erin gespeeld wordt, heeft trekken
van een schouwtoneel.
In de beslotenheid van de kijkdoos
spelen zich dingen af die zichzelf
in betekenis overstijgen'. Net als bij
toneel - en enkele verhalen uit
'Bataafsche Arcadia' zijn sterk to
neelmatig - krijgt het Voorgespeel
de ook voorbeeldige, exemplarische
betekenis. Zonder concentratie en
door T. van Deel
stilering van de realiteit (dat is:
manipulatie) bereikt een auteur dat
effect nimmer. In Van Torns ter
men zou je kunnen zeggen dat pas
als de wereld wordt gelijkgesteld
aan een kijkdoos zich dat algemene
laat aflezen uit het bijzondere. Elke
gebeurtenis speelt dan namelijk
binnen een beperkt, en scherp
waargenomen, kader. Zo gaan 'rea
lisme' en 'symboliek' hand in hand.
Vakkundig
Van Toorns verdienste is het dat
hij zijn kijkdozen hoe langer hoe
minder lijkt te construeren. Het
gedicht dat ik als uitgangspunt
koos is van '62 en sindsdien heeft
Van Toorn heel wat gepubliceerd.
Ik noem o.a. de romans 'De toe
schouwers' (1963), 'Twee dagreizen'
(1969) de novelle 'De Neger' (1966)
en de dichtbundels 'Landschap voor
een dode meneer' (1968) en 'Simu
latiespel' (1973). Zonder nu te wil
len beweren dat er in al die tijd
niets veranderd ls. meen ik toch
dat Van Toorns grondgedachte, ge
formuleerd in 'Kijkdoos', dezelfde is
gebleven. Wel heeft hij er steeds
vakkundiger gestalte aan- gegeyen.
Wie de vier nieuwe verhalen leest,
zal'niet ogenblikkelijk aan kijkdo
zen denken. Dat komt, nogmaals,
doordat Van Toorn de verhaalorga-
nisatie zo zorgvuldig, en haast on
merkbaar, verricht dat we menen
oog in oog met onze eigen wereld
te staan. Bij nadere beschouwing
echter is de chaos van de realiteit
door Van Toorn ten gunste van een
grote eenheid van handeling gezui
verd en ontdaan van alles wat niet
ter zake doet. En zo zitten we dan
tenslotte weer bij een kijkdoos.
Wat Van Toorn met zijn selectie
uit de realiteit wil illustreren, laat
zich niet in enkele woorden zeggen.
Het is wél duidelijk dat ïn heel zijn
werk het feit dat wij in de tijd
staan en dus onderhevig zijn aan
vervreemding, verval, vergankelijk
heid en dood, een hoofdrol speelt.
In het verhaal 'Bataafsche Arcadia'
eindigt een vakantieliefde abrupt
met het vertrek van de vrouw. Als
enige tijd later een toevallige ont
moeting op straat plaatsvindt,
blijkt het verleden een illusie ge
weest te zijn.
In het tweede verhaal 'Bezoek van
Wim', vertelt een oudere, alleenwo
nende man. Oom Eduard. dat hij
een jonge kostganger in huis heeft
genomen en de verbijsterde ken
nissenkring begint te vermoeden
dat Oom Eduard 'anders' ls.CIk had
er wel eens van gelezen', zei ze
zacht. 'Maar ik wist niet. zie Je, dat
het echt bestond'). Tot overmaat
van ramp komt de kostganger zelfs
even op bezoek, waarna hij met
Oom Eduard vertrekt. Enige maan
den later blijkt evenwel dat de hele
affaire alweer achter de rug is.
Oom Eduard woont weer alleen en
kostganger Wim is vertrokken met
de nieuwe grammofoon.
'De dood van Oom Eduard'. het
derde verhaal, geeft het aangrij
pende relaas van een ziekenbezoek,
waarbij zich ineens verre familie
aandient uit hebzucht. Het verhaal
eindigt met de meest grondige rela
tivering van het bestaan, te weten
met Oom Eduards begrafenis.
Het laatste verhaal 'Schóne grosse
Menschen, immer singen', speelt in
Tsjecho-Slowakije, kort nadat de
Russen hun overval hebben ge
pleegd. Twee Nederlandse toeristen
laten zich in met wie later een
collaborateur blijkt te zijn.
Kelder
Al deze verhalen zijn werkelijk af,
ze bevatten geen woord teveel en
zijn helder geschreven. Ze vertonen
alle hetzelfde stramien: een emoti
oneel -geladen gebeurtenis met als
afronding een relativerend slot,
dikwijls in tijd wat later. Als Van
Toorns verhalen al een aanvanke
lijk protest bevatten tegen verval
en dood, dan wordt dat steeds ge
dempt. Tragiek wordt aanvaard,
want het hoort thuis in de kijk
doos, het is er niet uit weg te
denken. Dit inzicht resulteert in
een melanchonieke toon.
Er hoeft eigenlijk niet zo heel veel
meer over deze verhalen gezegd te
worden. Het hoeft nu geen betoog
meer dat men zich niet moet ver
kijken op hun soberheid. Van
Toorn schuwt grote woorden (hij
toomt zichzelf met de jaren in dat
opzicht meer in), hij heeft de nei
ging uit gevoel voor understatement
alle drama's te verkleinen, en
dat lijkt me inderdaad de meest
aangewezen manier om tragiek
over te laten komen. Naar mijn
gevoel is Van Toorn met de bundel
'Bataafsche Arcadia' daar erg goed
in geslaagd. Vanu de zorgvuldig ge-
concipeerde. emotionele passages zal
ik nooit vergeten die waarin Oom
Eduard met Wim door het avondlij
ke Leiden rijdt: 'Ik ging een smalle
straat in en liep langs de hulzen
to,t ik op een grachtje kwam dat ik
volgde, terug naar de steeg. Toen ik
hier nog een meter of vijftig van
verwijderd was, zag ik Wim en
Oom Eduard de gracht opkomen.
De huisgenoot zat ver vooroverge
bogen als een coureur op een rode
bromfiets en oom Eduard fietste op
enige afstand achter hem. Het ge
luid van de motor echode tussen de
statige huizen. Oom Eduard zat
kaarsrecht op zijn hoge. oude fiets.
Hij moest hard trappen om de man
in het glimmende jek bij te hou
den. Ze reden mij voorbij zonder
mij op te merken'
i Om het tragische voor de goede
lezer te beklemtonen, laat Van
Toorn in het verhaal waarin Oom
Eduard begraven wordt, een man
bij het hek van de begraafplaats
staan: 'Hij droeg een leren Jek en
had een been over het zadel van
een rode bromfiets geslagen. Hij
draaide een sigaret en keek naar
het graf'. Dat is Wim, toch nog.
Zo houden de kijkdozen verband
met elkaar en vormen ze een veel-
betekend beeld van de grote kijk
doos waar we in leven.
Willem van Toorn. Bataafsche Ar
cadia .Amsterdam, Querido, 1974. 84
blz. 11.90.
or Ad Zuiderent
iet gedicht 'East Coker', een van de 'Four Quartets', schrijft T. S. Eliot
er meer over de cirkelgang die de mens in zijn leven aflegt; deze cirkel-
g is in de vorm en formulering van het gedicht terug te vinden, want
begint.met: 'In my beginning is my end' en het eindigt met: 'In my end
iy beginning'. Daartussen zegt Eliot dat alles zijn tijd heeft: groei en ver-
iging, pogen en falen, warmte en kou.
dergelijke constatering is sinds Pre-
niet meer origineel, maar juist de
enning van bekende uitspraken in
nieuwe vorm kan een lezer doen
Ifen dat deze uitspraken nog steeds
ld doen.
•lijkt Eliots 'East Coker' op zijn beurt
invloed te zijn geweest op het gelijk-
ige verhaal in 'Bang weer', de recen-
erhalenbundel van Henk Romijn (1).
verhaal speelt zich af in het dorp
dezelfde naam Somerset waar in
s gedicht de geesten s nachts op het
dansen: een Nederlands echtpaar
daar een paar dagen bij vrienden op
ek. Bovendien zien zij tijdens dit
ek een televisieprogramma dat het
Q van Eliot tot onderwerp heeft. Ook
het niet vreemd zijn geweest als
lijn Meijers verhaal als motto een
uit het gedicht van Eliot had mee-
egen: 'Thuis is iemands vertrekpunt.
Met ons ouder worden wordt de wereld
vreemder, het patroon van dood en leven
ingewikkelder'. Het vreemd worden van
de wereld speelt in dit verhaal, maar ook
in de andere drie, een belangrijke rol.
Het verhaal draagt het genoemde motto
echter niet, maar het wordt begeleid door
een uitspraak van Ivy ComptOn Burnett:
'What could you do with the cold but
feel it'. De keuze van dit citaat geeft aan
dat voor Romijn Neijer de binnenwereld
van een mens, zijn gedachgen. zijn ge
voelens, zijn houdingen, in sterke mate
bepaald wordt door de buitenwereld. An
derzijds heeft deze buitenwereld alleen
maar zin als hij op mensen inwerkt. De
kou. die in 'East Coker' een belangrijke
Tol speelt, is dan ook zowel buiten als
binnen merkbaar.
Tijdens de dagen dat het Nederlandse
echtpaar East Coker bezoekt, is het hitter
koud, en bovendien blijkt in het huis van
hun vrienden de verwarming niet te wer
ken. Via deze uiterlijke omstandigheid
legt de auteur de nadruk op de innerlijke
kou van de gastvrouw, Helen. Zij is
manisch-depressief en kan bij vlagen het
leven niet aan; veel dingen zijn anders
gelopen dan zij vroeger gehoopt of ver
wacht had. De gloed van vroeger is om
geslagen in misverstand en kou.
Een goed voorbeeld hiervan ls te vinden
aan het eind van het verhaal. De gast
heer en de gasten hebben naar het
programma over T. S. Eliot zitten kijken,
terwijl Helen lag te slapen. Als zij wak
ker wordt praat zij al gauw over het
volgens de anderen ontroerende pro
gramma heen en begint te vertellen over
een vroegere vriendin die in de loop der
jaren van man tot man is gegaan. He-
lens man. Herb, repliceert dan: En
daarbij is ze geen ogenblik werkelijk
gelukkig. Wat weet jij daarvan? zei
Helen kwaad. Ik zal jou eens wat vertel
len! Als ik zo ongelukkig zou kunnen
zijn als Swallow dan zou ik graag onge
lukkig zijn! Verbeeld je maar niets! Zo
ongelukkig zou ik best willen zijn! Ge
loof je me niet? daagde ze Herb uit. Als
Swallow ongelukkig is, ik bedoel, als wat
Swallow nu is ongelukkig is. zoals ze nu
isZe was in trance geraakt en nu
iedereen liever dan wat ook warmte in
bed wilde zoeken gloeiden haar wangen
van oud vuur uit een roemrijk verleden'.
Uit deze passage blijkt ook dat voor
Romijn Meijer de dialoog een belangrijk
stilistisch middel is. Er zijn weinig Ne
Henk Romijn Meijer
derlandse schrijvers die zulke scherpzin
nige, maar toch natuurlijke dialogen we
ten te schrijven. Vooral het langs elkaar
heen praten komt hierin voortreffelijk
uit. Hij Jaagt hierin geen goedkope effec
ten na, maar zijn personages praten alsof
zij alleen maar voor zichzelf praten: zij
hoeven elkaar niet te overtuigen: vaak
luisteren zij nauwelijks naar wat de an
der zegt.
Zoals Eliot zijn 'East Coker' in het kader
van de genoemde begin- en slotzin heeft
gezet, zo staat bij Romijn Meijer 'East
Coker' eveneens als een fragment uit het
leven dat gevolgd kan worden door vele
gelijksoortige fragmenten. De treinreis
heen en de treinreis terug vormen het
kader van het totale verhaal. Door de
herhaling van de beginsituatie krijgt het
verhaal een algemene geldigheid: niet
alleen de vier mensen in 'East Coker'
leefden langs elkaar heen en lieten el
kaar in de kou staan, maar alle mensen
laten elkaar in de kou staan. Helen in
"East Coker' trekt zich terug in een pri-
vé-wereld. waarin niemand anders ook
de lezer niet wordt toegelaten: Lesley
Starey in 'Een tijd van gaan' raakt zoek
in een wereldstad: de vader in 'Daar
gaat een zieke dominee voorbij' sterft
zonder anderen te hebben kunnen lei
den: de zoon in 'Bang weer' verdwaalde
als kind en later ^blijkt zijn moeder bang
dat zij zal verdwalen. Deze algemene
thema's worden geplaatst in functionele
omgevingen, waardoor zij des te sterker
overkomen. -r
Het titelverhaal bijvoorbeeld speelt zich
af op een begraafplaats, waar een man
met zijn moeder het graf van zijn vader
gaat bezoeken. De moeder is alsmaar
bang dat zij het een volgende keer niet
alleen zal kunnen vinden, maar luistert
intussen niet echt als haar zoon haar de
wég uitlegt. Zij zit opgesloten in zichzelf
en ls niet in staat in deze nieuwe omge
ving. die ogenschijnlijk zonder herken
ningspunten is, de weg te onthouden.
Enkele jaren geleden benadrukte Henk
Romijn Meijer in een interview zijn be
wondering voor en verwantschap met W.
F. Hermans. Deze verwantschap ls duide
lijk te zien in hun aandacht voor het
functionele detail en in beider genadelo
ze kijk op mensen. Sommigen verwijten
Romijn Meijer dat hij zonder enige scru
pule de mensen uit zijn omgeving tot
slachtoffers van zijn pessimistische visie
maakt. Wie het gevoel of de zekerheid
heeft voor een van -zijn personages model
te hebben gestaan, zal ongetwijfeld te
weinig afstand kunnen nemen en zich
gekwetst voelen. Voor de lezer op afstand
spelen de levende modellen echter geen"
enkele rol: voor hem zijn de personages
levend door het psychologisch en stilis
tisch raffinement waarmee Romijn Meij
er uitdrukking geeft aan zijn visie dat de
mens uiteindelijk alles alleen moet doen.
1). H. Romijn Meijer. Bang weer. G. A.
van Oorschot, Amsterdam. 147 blz. priis
12,90.