MOET ER
EIGEN
AFRIKAANSE THEOLOGIE KOMEN?
De plattelander zal het nauwelijks geloven
ifeaiUll
Vandaag
WAARHEID en
EENHEID
Meeste Fransen
niet meer naar
de biechtstoel
Nieuwe boeken
Trouw
K wartet
TROUW/KWARTET ZATERDAG 2 NOVEMBER 1974
KERK T2-K2 T
Onlangs kon men in deze krant enkele verslagen lezen van de
hand van drs. Th. Witvliet over de vergadering van de afde
ling geloof en kerkorde van de wereldraad van kerken
in Accra. Deze bijeenkomst sprak o.a. uit, dat men dien
de te komen tot een nieuwe eigen Afrikaanse theologie, die
zich duidelijk diende te onderscheiden van de traditionele
westerse theologie. Dit is geen nieuw geluid. Sinds jaar en
dag komen uit Afrika stemmen die roepen om een Afrikaan
se theologie.
De noodzaak om daartoe te komen wordt
dan ook door niemand meer blank noch
zwart betwist. Een eigen theologie is
immers voor iedere kerk een levensnood
zakelijkheid. Maar de wens is niet vol
doende om ertoe te komen. Men dient het
gewenste ook in praktijk te brengen. Dat
dit met de Afrikaanse theologie moeilijk
heden oplevert, blijkt uit het feit dat men
al sinds lang hoort over de wenselijkheid
daarvan zonder dat men er kennelijk in
slaagt haar op poten te zetten. Hoe komt
dat? Het is op deze vraag, dat ik in dit
artikel in wil gaan.
Ik doe dit vanuit enige ervaring, omdat ik
twee jaar lang als docent verbonden ben
geweest aan de theologische faculteit van
de Staatsuniversiteit van Zaire in Kinsha
sa. Zo ergens dan merkt men hier aan de
theologische studenten hoe sterk de wens
leeft om tot een eigen theologische vorm
geving te komen. Dit verlangen kreeg vaak
gestalte in het voornemen om aan het
einde van de'studie een scriptie te schrij
ven, waarin men een Afrikaans idee
bijvoorbeeld over het kwaad of de verzoe
ning confronteerde m»»t wat de bijbel
daarover zei.
Na deze aanval op zending en missie
verwacht men dan de synthese of antithe
se met het christelijk denken. Maar op dat
moment en het is zeer opvallend, dat
dat in alle scripties het geval is breekt
het verhaal af met de vrome wens, dat het
nog eens zo ver zal komen, dat de Afri
kaanse inbreng wel serieus zal worden
genomen, zodat men werkelijk als Afri
kaan christen kan zijn. Men komt er niet
aan toe om dat zelf eens te proberen. Hoe
komt dat nu?
Vooronderstelling
Scripties
Al deze werkstukken en de voorbereiding
daarop verliepen doorgaans volgens hetzelf
de prócéde. In de vakantie voor het laatste
studiejaar reizen de studenten naar de
dorpen, waar ze oorspronkelijk vandaan
komen. Ze benütten hun verblijf daar om
de ouden en wijzen van het dorp te
ondervragen over de authentiek Afrikaanse
gedachten, die betrekking hebben op hun
onderwerp. Met het materiaal, dat ze op
deze wijze hebben verzameld keren ze dan
in oktober terug naar de universiteit om
het daar uit te werken. Uit het eindresul
taat blijkt, dat zij zich vereenzelvigen met
de opvattingen, die ze in hun dorp hoor
den: het zijn hun eigen denkbeelden, die
ze weergeven als de oorspronkelijke stam-
opvattingen, want zij behoren ot die stam.
stam.
Na deze weergave van de eigen inbreng
moet dan de confrontatie met het weste
lijk christelijk denken komen. Dit zet al
tijd in met een scherpe aanval op 'de
missionarissen', die volgens hen nage
noeg nooit oog hadden voor de waarde van
de Afrikaanse gedachtenwereld. Zij stuur
den hun boodschap haaks daarop de we
reld in. De bekeerlingen moesten dan ook
vroeger hun oorspronkelijke dorpen verla
ten, waar ze nog te sterk het risico liepen
tot afval te komen, en In het nieuwe door
de missionaris gestichte dorp gaan wonen.
Dat een geografische verhuizing nog niet
een loskomen van het verleden meebrengt,
merkte men later.
Blijkens de gekozen werkmethode heeft
men als vooronderstelling, dat de Afri
kaanse theologie die vorm van theologie is,
waarin men christelijke gedachten onder
brengt in een Afrikaans denkpatroon.
Daarbij moeten die Afrikaanse denkbeel-
den dicteren wat men wel en wat men
niet kan accepteren als geloofsgoed. Op
zichzelf is dit niet anders dan wat men
sinds de vroegste tijden in de kerk gedaan
heeft. Men heeft opgenomen en doorgege
ven aan latere generaties, wat men op
grond van de eigen culturele bepaaldheid
kon doorgeven. Op deze wijze zijn hele
brokken christologie, die men in het Nieu
we Testament vindt onder de tafel ver
dwenen, omdat men er in een andere
situatie niets mee wist aan te vangen. Het
probleem zit hem dus niet in de gevolgde
werkwijze. Maar het zit wel in de vraag
wat men nu eigenlijk onder Afrikaanse
denkbeelden dient te verstaan. Wat is dat
Afrikaanse denkpatroon, waar men het
altijd over heeft? Verschilt dat bovendien
niet van stam tot stam? Is er dus wel één
bepaald Afrikaans denken?
Het is tekenend voor de situatie, waarin
de intellectuele Afrikaan zich bevindt, dat
deze om er achter te komen wat de echte
Afrikaanse opvattingen zijn, moet terug
gaan naar zijn dorp om daar de achterge
bleven oude mensen te ondervragen over
wat hij later zijn eigen ideeën noemt.
Maar zijn dat wel zijn eigen ideeën? Zou
het niet meer voor de hand liggen als hij
bij zichzelf in zijn eigen situatie ver
weg van zijn dorp levend in de wereldstad
Kinshasa te rade ging om er achter te
komen wat zijn eigen ideeën over ook voor
het christelijk geloof belangrijke kwesties
zijn?
Een doopplechtigheid van de baptisten gemeente te Kisangani, Zaïre.
Filosofie
Dit probleem speelt trouwens niet alleen
in de kwestie van de Afrikaanse theologie,
maar ook in die van de Afrikaanse filoso
fie. Ook daar gold tot voor kort datgene
als authentiek Afrikaans wat vroeger ge
dacht werd. En met 'vroeger' bedoelde
men: vóór de komst van de blanken. Om
achter de oorspronkelijke Afrikaanse filo
sofie te komen bedreef men dus een soort
'ethno-filosofie': men registreerde als au
thentiek wat men vroeger dacht en vond.
Men tekende dit op uit de mond van de
ouden. In de moderne Afrikaanse filosofie
komt men daar nu tegen in verzet. Zo is
b.v. de Senegalese president-filosoof Seng-
hor met zijn boeken over de 'Négritude'
over het neger zijn waarin hij zoekt
naar wat het oorspronkelijk betekende om
zwart te zijn. niet meer kenmerkend voor
de Afrikaanse filosofie.
Men wil op het ogenblik in die filosofie
uitgaan van de werkelijke Afrikaanse situ
atie. waarin men zich enerzijds rekenschap
geeft van het feit anders te zijn dan zijn
voorvaderen, maar waarin men zich an
derzijds verzet tegen de idee, dat het het
hoogste goed is voor een Afrikaan om. te
doen en te denken als een blanke. Men
erkent dan wel de beïnvloeding door het
blanke westen, maar wil anderzijds de
Afrikaanse identiteit niet loslaten. Maar
inmiddels verstaat men onder deze Afri
kaanse identiteit de moderne en niet de
vroegere zienswijze.
Gehaat
Men moet niet te lichtvaardig over deze
poging denken. ,Op grond van mijn erva
ring is er voor mij geen enkele reden om
aan te nemen, dat de Afrikaan niet een
afkeer heeft van de blanke. Om het iets
sterker te zeggen: de blanke is in zwart
Afrika gehaat. Dat merkt men dagelijks als
men er woont; men heeft er bovendien
nooit vakantie van. Het is daarom moeilijk
voor een Afrikaan om te accepteren, dat
hij beïnvloed is door iemand, die hij haat.
Dat hij met andere woorden een beetje
geworden is als degene aan wie hij het
meest een hekel heeft. Het is alsof de
mensen in Nederland na jaren bezetting
door een vreemde mogendheid bijv.
door Duitsers tenslotte moeten toegeven
dat ze een beetje als de bezetters zijn gaan
denken en doen. En dat is ernstiger
dat ze daardoor minder Nederlands zijn
geworden, dus minder zoals ze waren voor
de vreemde bezetting.
Als dan na de bezetting gevraagd wordt
wat nu eigenlijk het authentieke Neder
landse is. ligt het voor de hand dat men
teruggrijpt naar de tijd vóór de bezetting.
Men vergeet dan echter, dat men ondanks
alles veranderd is, dat de wereld veranderd
is. Men zal zich moeten zien als een ander
dan men vroeger was. Men heeft in zich
opgenomen wat men gehaat heeft. En dat
accepteert men moeilijk. Dat is de moeilijk
heid waarvoor men staat als men zoekt
naar een Afrikaanse filosofie. Men zal de
feitelijke situatie moeten accepteren: het
feit, dat men een beetje blank is geworden.
Het feit ook dat de maatschappij meer op
een westerse dan op een authentiek Afri
kaanse maatschappij lijkt.
Tevergeefs
Blijkt dit besef langzamerhand in de Afri
kaanse filosofie door te dringen, in de
theologie zoekt men het veelal nog tever
geefs. Daar gaat men het liefste nog steeds
uit van het zuiver Afrikaanse. Men hoeft
er de boeken van bijv. Mbiti maar op na
te lezen.
Het is m.i. te wijten aan dit onvermogen
om zichzelf te accepteren als beïnvloed
door en geworden als tot op zekere
hoogte altijd natuurlijk de gehate blan
ke, dat men niet komen kan tot een
authentieke Afrikaanse theologie, die iets
te zeggen heeft in de huidige Afrikaanse
Wanneer op een kerkelijke vergadering tijdens de koffiepauze ook ik bijdraag tot het stichtelijk
geroezemoes, kijken de omstanders mij medelijdend aan, want ik kom uit Amsterdam. En Am
sterdam is een poel des verderfs. Niet dat ze mij daar persoonlijk verantwoordelijk voor stellen,
dat geloof ik tenminste niet, maar echt meepratennee, dat moet ik maar niet proberen van
wege mijn door Amsterdamse toestanden vertroebelde blik.
Zo herinner ik me een gesprek op
de hervormde synode. Er werd ge
debatteerd over schaalvergroting
en/ onder het koffiedrinken bleek
dit onderwerp uitnemende dien
sten te hebben als kapstok om
alle mogelijke kerkelijke dingen
aan op te hangen en op een
gegeven moment kwam een eer
waarde terecht bij de kerkse
trouw van de gereformeerde bon
ders. Hij praatte daar met enige
afgunst over, maar hij werd ge
troost door een bezoldigde des
kundige die verklaarde: Van die
trouw blijft niets over zo gauw die
mensen in een stad als Amster
dam zijn, de sociale controle is
immers verdwenen en daarmee
ook de kerksheid.
Ik zei dat je toch moeilijk kunt
aannemen dat de gereformeerde
bond alleen dank zij sociale con
trole op de been blijft. Ook zag ik
niet in waarom iemand die, ko
mend van de gelovige Veluwe bij
door A. J. Klei
Dlemen de stad binnentrekt, met
een zijn overtuiging bij de eind
halte van lijn negen zou achterla
ten. Meneer maakt een grapje, zei
iemand verwijtend. Ik hoefde hem
niks over Amsterdam te vertellen,
daar was het kerkelijk gezien de
dood in de pot.
Op de gereformeerde synode van
't zelfde laken een pak. Ik beging
eens de onvoorzichtigheid, op te
merken dat ik de dwingende
noodzaak van langdurig gefriemel
aan formulieren ter bevestiging
van ouderlingen en zo, niet direct
inzag. Geen wonder dat ik zo re
deneerde, riep het door mij ge
praalde synodelid uit, ik kwam
immers- uit Amsterdam en daar
gooien ze er met de pet naar.
Dominee Buskes achterna lopen,
dat kunnen ze. maar verder, ho
maar.
Nu meen ik dat je de stand van
het'kerkelijk leven niet'kunt afle
zen aan de manier waarop met
liturgische formulieren wordt om
gesprongen en ik weet wel zeker
dat de stad mijner inwoning niet
vol met verdoolde bonders zit,
maar waar en in welke kerkse
kring je komt, ze kijken je mee
warig aan als je meedeelt Amster
dammer te zijn. Toen de gerefor
meerde dominee Th. Ferwerda
ruim vier jaar geleden uit Am
sterdam-Oost naar Veenendaal
ging, stelden ze daar hartelijk
vast dat dominee 't wel fijn zou
vinden weer eens volle kerken
mee te maken. Maar de nieuwe
Veenendaalse predikant was min
der onder de indruk dan zijn ge
meenteleden dachten. In Water
graafsmeer was de kerk niet vol
omdat-ie te groot was, zei hij, en
hier is de kerk vol omdat-ie te
klein is: Volle kerken zeggen op
zichzelf niets.
Van deze conversatie kwam ik
verleden week op de hoogte toen
ik dominee Ferwerda aanschoot
vanwege een artikeltje van hem
in 'Bouwen aan de plas', een blad
van de gereformeerde kerk van
Amsterdam-Slotervaart Osdorp,
waaraan hij sinds kort verbonden
is. Ds. Ferwerda schrijft:
De ervaring van de laatste vier
jaren heeft mij geleerd dat om
maar wat te noemen het kerk
bezoek op het platteland in de
middagdiensten in procenten uit
gedrukt minstens even mager Is
als in de stad en dat de kerkelijke
hechtheid in de stad aanzienlijk
sterker is en op gezonder basis
staat (elke sociale controle is im
mers weggevallen) dan in de pro
vincie. Ja, na een week de cate
chisanten gezien te hebben ben ik
zelfs geneigd om te zeggen, dat
ook dat stukje jeugdwerk in de
stad beter functioneert en méér
aandacht heeft (ook van de ge
zinnen) dan op het land.
Kortom, wat je opvalt als je in
een stadswijk aan de slag gaat. is
het enorm aantal mogelijkheden
en krachtenpolentieel dat je aan
treft. En omdat het me niet be
kend is. dat veel mensen met
verantwoordelijkheidsgevoel voor
het kerkelijk leven, al tijdenlang
het gevoel hebben, ddt de kerke
lijke wagen in haar voegen kraakt
en het overal elders zoveel beter
en gemakkelijker zou zijn, wil ik
als mijn ervaring kwijt, dat we met
elkaar een geweldig stuk liefde en
mogelijkheden, in alle leeftijds
groepen en werksoorten bezitten,
waar ik persoonlijk alle elemen
ten in voorradig acht. om een
voor iedereen zinvol en bindend
kerkelijk leven te beleven. En dat
het minderwaardigheidsgevoel van
de grotestadsgemeente een slag in
de lucht is en bepaald niet op
werkelijkheidszin berust. Waar
zou de gemeenschapszin sterker
kansen hebben dan juist in het
grote stadsgeheel, waar de klacht
over de eenzaamheid overal
klinkt? Zolang de onkerkelijkheid
een ongeorganiseerd geheel is.
heeft de georganiseerde kerkelijk
heid alles mee om er wat van te
maken, voor jong en oud. En daar
houd ik het voorlopig maar op, en
meen kansen te zien!
Dominee Ferwerda reageerde iet
wat verschrikt toen ik hem zijn
eigen verhaal onder de neus duw
de, tenslotte had hij dit geestes
kind alleen ten gerieve Van zijn
parochianen in de wieg gelegd.
Aan de andere kant vond hij het
toch wel leuk als het meer be
kendheid kreeg, want dat gemak
kelijke gepraat over grote steden
in het algemeen en Amsterdam in
het bijzonder zit hem niet plezie
rig.
Oude stadskerken worden afge
broken, jawel, maar er zijn allang
nieuwe gebouwd. Op het platte
land groeien kerkelijke gemeen
ten als kool, dat zal waar wezen,
maar niet vanwege grotere gods
vrucht maar gewoon omdat stede
lingen daar gaan wonen. En om
in Amsterdam te blijven, in een
ontvolkte binnenstad stromen
zondagsmorgens kerken vol. voor
al met jongeren: de Domlnicus.
de Keizersgrachtkerk. de Amstel-
kerk. Dominee Ferwerda vindt dat
hij iemand is die 'een beetje
recli^s van het midden' zit. maar
hij vertikt het deze kerkdiensten
niet mee te tellen omdat ze te
modieus, te actiegroeperig of wat
Mevrouw van de dominee heeft een nieuwe hoed! (Zo zag Punch
van 21 september 1927'het kerkelijk leven, op het platteland).
ook zouden zijn. Net zo min
schudt hij bedroefd het hoofd als
Slotervaarters zondagsavonds eens
naar de Spuikerk gaan, naar do
minee Van Pagée en Piet van
Egmond. Dit alles plus een stevige
hoeveelheid 'gewoon' en gezond
kerkelijk leven kom je in Amster
dam tegen en als 't aan dominee
Ferwerda ligt. staat dat in de
krant
Het staat er inmiddels in en hier
mee heb ik, naar ik hoop. gehono
reerd wat dominee Ferwerda in
het begin van zijn stukje op
merkt:
De journalistieke wereld zou er
goed aan doen om eens wat meer
aandacht te geven aan het gewo
ne van de stad Amsterdam, opdat
de plattelander hoort (hij zal het
nauwelijks geloven), dat de ge
middelde Amsterdammer trouwer
naar de kerk gaat en dat kerkelij
ke gemeenten een héél wat hech
ter kerkelijk leven op de been hou
den (ondanks onvoorstelbare
financiële en structurele proble
men), ja dat men in de stad
percentueel aanmerkelijk minder
randledcn telt dan we op het
platteland tegenkomen.
(ADVERTENTIE)
I U moogt christen zijn in deze tijd
en deze wereld?
actueel en authentiek
gereformeerd weekblad,
abonn. 18,p .halfjaar
vraagt proefnr., of neem een
kwartaalabonn. a 9.
adres:
Libertas, postbus 139, Utrecht.
PARIJS (AP) Meer dan de
helft der Franse rooms-katho-
lieken biecht nooit. Dit is ge
bleken uit een opiniepeiling
die is gepubliceerd in het ka
tholieke weekblad Pelgrim.
Het onderzoek werd gehouden
onder 1.000 personen van 18
jaar en ouder. 54 procent der
ondervraagden biecht nooit,
een procent gaat tenminste
een maal per maand, 16 pro
cent gaat enkele malen per
jaar en 13 procent verschijnt
minder dan eens per jaar in
de biechtstoel. Ter vergelij
king: in 1952 zei slechts 36
procent van de mensen nooit
te biechten, terwijl 15 procent
der ondervraagden eens per
maand naar de biechtvader
stapte.
situatie. Een theologie die levend is gaat
niet uit van standpunten, die verdedigd
werden in het verleden, maar zij heeft
veeleer betrekking op dat waar het om
gaat in het heden, ook al is dat heden
misschien moeilijk voor haar te accepte
ren.
Handicap
Naast deze psychologische handicap, is er
ook nog een politieke handicap. Het is
langzamerhand ook in de theologie een
gemeengoed geworden, dat men het gees
telijke en het materiële de politieke,
sociale, economische werkelijkheid van. al
ledag niet absoluut gescheiden kan hou
den. Praten over het heil voor de we
reld zonder in te gaan op de concrete
noden van die wereld en de oorzaken
daarvan is volgens modern theologisch in
zicht onduldbaar. Maar in zwart Afrika
kan men evenmin als in blank Afrika de
huidige situatie aan een kritisch onderzoek
onderwerpen. Zodra men daarbij namelijk
gebreken in eigen land aanwijst als oorza
ken voor de ellendige toestand waarin
men zich bevindt, riskeert men in vele lan
den gevangenisstraf of erger. Ook dit ver
hindert, dat men zich rekenschap geeft van
wat er in het heden aan de hand is. Dit
levert het beeld op, dat men soms aantreft
in Afrikaanse staten: enerzijds een zoeken
naar identiteit, waarbij het verleden dient
als uitgangspunt en anderzijds een felle
reactie tegen de bedervers van die vroegere
identiteit: de blanken. Over het gecompli
ceerde heden zwijgt men dan.
Problemen
Dit alles maakt de Afrikaanse theologie
nogal particularistisch, dat wil zeggen, dat
zij alleen maar bestemd lijkt te zijn voor
de zwarte Afrikaan, die lijkt te leven in
een compleet andere wereld. Dat is jam
mer, want daarmee gaat zij weer eens
voorbij aan de werkelijke Afrikaanse
problemen. Deze zijn niet particularistisch,
maar algemeen. Het gaat ^aarin bijv. om
de theologische vraag hoe men de bood
schap van de barmhartigheid kan preken
in een onbarmhartige maatschappij, of hoe
men over recht kan spreken als men tot
over z'n nek in het onrecht zit.
We herkennen deze problemen: ze zijn als
de onze, al komen ze in Afrika in een
oneindig veel scherpere vormd voor. Zou
men in de Afrikaanse theologie er in
slagen daarover iets te zeggen, dan zou dat
niet alleen verhelderend zijn voor de situ
atie daar, maar ook voor die van onszelf.
Het zou dan werkelijk theologie zijn voor
iedereen. In zo'n theologie zou men kun
nen rekening houden met het moderne
leven. Door het feit, dat de problemen in
de verschillende maatschappijen steeds
meer op elkaar gaan üjken omdat de
maatschappijen steeds meqr op elkaar
gaan lijken zou dat een herkenbare
theologie opleveren. Men zou in dat geval
niet meer kunnen zeggen dat men zwart
moet zijn om haar te begrijpen, misschien
wel, dat men er arm voor moet zijn. Maar
in dat geval zou een niet kunnen herken
nen van waar het in de zwarte Afrikaanse
theologie om gaat, niet langer wijzen op
een verschil in huidskleur waar we nu
eenmaal niets aan kunnen doen, maar op
een schuldig tekort van onze kant.
Drs. J. Greven is wetenschappelijk mede
werker aan de theologische faculteit van
de Vrije Universiteit te Amsterdam.
HET VERBOND MET JETHRO
Na de ontmoeting tussen Mozes en-
zijn schoonvader Jethro lezen we
nu van een verdrag tussen beiden.
Dit zullen we als een verbond tus-
sen beider stammen moeten zien, j
want daar loopt alles op uit. Na het
offer dat Jethro brengt wordt er
een gemeenschappelijke maaltijd
gehouden. Deze beide zaken wijzen
op een verbond tussen de Israëlieten j
en de Midianieten of Kenieten.
Blijkbaar komt later koning Saul
daarop terug als hij de Kenieten
aanraadt om uit het midden van de
Amalekieten weg te trekken voor
de slag ontbrandt. Aan de ver-
bondssluiting gaan 'onderhandelin-
gen' vooraf. Het zijn niet de ge
bruikelijke onderhandelingen. Dit
keer zijn het Mozes' getuigende
mededelingen van Gods grote da
den in de bevrijding van zijn volk
Israël. Jethro hoort het verhaal aan
en uit de tekst is niet veel anders
opi te maken dat ook hem Jahwe
vertrouwd is. Hij ziet in deze be
vrijding een bevestiging van zijn
geloof dat de HERE, Jahwe groter
is dan alle goden. Een gebruikelijke
uitdrukking om te zeggen dat Jah
we in feite alleen werkelijk God is.
Zo spreken ook de psalmdichters.
Het verbond met de Kenieten wijst'
erop dat we in Israels geschiedenis
niet zwart wit moeten denken. Ver
bintenissen met andere volken zijri
blijkbaar best geoorloofd, onder]
aanroeping van de naam van Israels
God. Die Naam verbindt nog altijd
mensen tot gemeenschap en de
bindende afspraak om de trouw]
van deze God dankbaar te geden-j
ken, niet het minst in een leven
van bevrijdende daden. (Exodus;
18.8-12).
NED. HERV. KERK
Beroepen te Wanneperveen:
D
Brandhofst te Ootmarsum.
Bedankt voor Vreeswijk: H. Koud-1
staal te Ridderkerk
Chr. geref. kerken
Bedankt voor St. Jansklooster: R.
Slofstra te 's-Gravenzande.
Magister Maesius 2, door Lo Ver-
meuelen en Karei Jenninckx. Uitg
Standaard, Antwerpen/Utrecht. De
uitgave kwam tot stand met toes
temming en buiten de aansprake
lijkheid van de BRT Vlaamse tele
visie. 111 blz. - 9.90.
Het groot Römertopfboek, van A.
Krüger. Uitg. Luitingh, Laren. Ne
derlandse bewerking: A. G. v. Hel-
bergen-Hagedoorn. 112 blz.
Gezelligheidskookboek, fonduen,
grilleren, flamberen en toosten aan
tafel, door E. Meyer-Berkhout. Uitg.
Zomer en Keuning, Wageningen.
167 blz - 18.90.
Verhaal nog es wat.2. Bijdragen
van 8 Nederlandse schrijvers (gebo
ren in de periode 1915-1925): P. Hj
Dubois, J. W. Holsbergen, A. v.d.j
Veen, A. Kossmann, S. Polet, I-
Faro, M. Minco en W. G. v. Maan-:
en. Samenstelling Wim Hazen.i
Uitg. StandaardH21
De Rotterdammer
Nieuwe Haagse Courant
Nieuwe Leidse Courant
Dordts Dagblad
Uitgaven van
B.V. De Christelijke Pers
Dirèctie:
Ing. O. Postma,
F. Diemer.
'oofdredactie:
J. Tamminga.
Hoofdkantoor B.V. De
Christelijke Pers: N.Z.
Voorburgwal 276 - 280,
A'dam. Postbus 859.
Telefoon 020-22 03 83.
Postgiro: 26 92 74. Bank:
Ned. Midd. Bank (rek.hr.
69 73 60 768). Gem.giro
X 500.
(ADVERTENTIE)
BIJENHOF'S
SPECIALITEIT
KERKBANKEN
KERKINTERIEURS
BIJENHOF'S FIJNHOUT BEWERKING
INDUSTRIEWEG D7d VORDEN
TEL 03752-1216