van Grandma
Moses
Werther lijdt nog steeds
De 1600
schilderijen
nnelies Schrijnen analyseerde
Nederlandse danskunst
Wat te denken van een film met de volgende inhoud? Iemand uit de bouw wil een nieuw leven
beginnen. Tot die tijd is hij nogal een dwarsligger geweest, in politiek opzicht, en de bouio heeft
daar ook niet veel aan veranderd.
Zijn delict is het toebrengen van
lichamelijk letsel, hij heeft iemand
een dreun gegeven, omdat die hem
dwars „zat. Dadelijk na zijn tijd in
de bouw komt hij in het ziekenhuis,
met geelzucht of zoiets, in ieder
geval mag niemand hem bezoeken.
Hij heeft ook niemand. Maar op zijn
kamer, in het ziekenhuis, ligt een
agitator. Deze praat net zo lang op
de man in tot hij alles inziet en dan
wordt hij keurig ingelijfd. Hij komt
in een geweldige brigade met een
geweldige leider, leert een geweldi
ge studente kennen, haar ouders
zijn er eerst wel tegen, maar wor
den dan toch nog geweldig als ze
zien v/at een geweldige jongen hij
toch is geworden, en tenslotte mag
hij dan ook nog onder de wapenen.
Een Oosteuropes'e bekeringsgeschie
denis, zij het dat de Oostbloklanden
niet het monopolie op dergelijke
films hebben. Vervang politiek door
religie en agitator door geloofsijver
aar en u. hebt het stramien waarop
een EO-speelfilm geborduurd zou
kunnen worden.
Maar er is verschil. Niemand zal
durven beweren dat de EO-speelfilm
kenmerkend is voor de Nederlandse,
laat staan voor de Westeuropese
kunst. Velen zullen echter in de
waan verkeren dat in verschillende
Oosteuropese landen alleen maar op
voedende kunstwerken als bovenge
noemde film mogen worden ge
maakt. En zeker Oost-Duitsland
roept nog die sfeer op van volksop
voeding vóór en volksopvoeding nó,
en kunst in dienst van het systeem.
Donderslag
Voor ieder die daarin gelooft, moet
de roman 'Het nieuwe lijden van de
jonge W.' als een donderslag bij
Jieldere hemel komen. Bovenge
noemde politieke bekeringsfilm
wordt erin afgekraakt. De hoofdper
soon van dit boek, Edgar Wibeau, is
namelijk niet iemand die, van het
slechte pad afrakend, braaf in de
pas mee gaat lopen, maar juist een
jongen die het beu is constant het
intelligente, beschaafde, gediscipli
neerde pronkstuk van de gemeen
schap te moeten zijn. Uit rebellie
verlaat hij het stadje waar hij
woont om zich terug te trekken in
een volkstuinhuisje in Berlijn, dat
spoedig zal worden afgebroken.
Niks geen opbouwend boek, waarbij
iedereen weer in de pas gaat lopen,
maar regelrechte contramine van
een Oostduitse Holden Cautfield.
Holden Caulfield is de hoofdpersoon
van het beroemde 'The Catcher in
the Rye' van J. D. Salinger (jaren
geleden in het Nederlands vertaald
als 'Puber'). Met Robinson Crusoë
behoort de van school weggelopen
Holden Caulfield tot Edgar Wi-
beau's favoriete romanhelden. Hij
heeft zich al lezend zo in Caulfields
situatie verplaatst dat hij zegt: 'Zo
als hij daar in dat natte New York
rondzwerft en niet naar huis kan
omdat hij van die school is weggelo
pen, waar ze hem toch al kwijt
wilden, dat ging mij steeds door
merg en been. Als ik zijn adres had
geweten, zou ik hem geschreven
hebben dat hij naar ons toe moest
komen. Hij moet net zo oud geweest
zijn als ik. Mittenberg was natuur
lijk een gat vergeleken met New
York, maar hij zou bij ons geweldig,
zijn opgeknapt'.
Tijdens Edgars verblijf in Berlijn
zal het rijtje romanhelden met één
uitgebreid worden. Want 'Het nieu
we van de jonge W.' is niet
zomaar «en prima bedachte titel, die
wel tot itopen lokt, nee, Werther, de
door Ad Zuiderent
enige echte, Old Werther, zoals Ed
gar hem soms noemt, speelt wel
degelijk een rol. In het volkstuinhuis
je waar Edgar zich teruggetrokken
heeft, is namelijk niets leesbaars te
vir.den dan vrij toevallig een
exemplaar van Goethes 'Die Leiden
des jungen Werther'. Al zou hij
liever Salinger bij de hand gehad
hebben, Edgar leest het boek toch
uit. Hij beleeft het net zo direct als
'The Catcher in the Rye'. Dat wil
zeggen dat hij alles wat hij zich kan
voorstellen, accepteert en dat hij al
het andere als je reinste nonsens
afwijst.
Weltschmerz
Dat Werther zelfmoord pleegt als
Lotte trouwt, is voor hem ten enen
male onbegrijpelijk. 'Bovendien die
stijl! Het krioelde gewoon van hart
en ziel en geluk en tranen. Ik kan
mij niet voorstellen dat iemand zo
heeft gesproken, ook driehonderd
jaar geleden niet'. Zo krijgen niet
alleen de opvoedende kunstuitingen
van Edgars eigen tijd een veeg uit
de pan, maar ook de wijze waarop
vroeger over Weltschmerz werd ge
schreven.
Toch raakte Edgar Werther niet
kwijt door op hem af te geven. Als
hij namelijk in contact komt met
een kleuterleidster, dan wordt deze
voor hem Charlotte. En hij zelf
wordt door de omstandigheden
Charlotte blijkt verloofd te zijn
hoe langer hoe meer Werther, al is
hij wel doortastender. Steeds vaker
moet hij aan het boek denken en
citeert hij er de grootste diepzinnig
heden uit, meestal tot ergernis van
anderen.
Evenals Werther gaat Edgar aan het
eind van het boek dood, zij het niet
door zelfmoord; hij lijdt immers
niet aan Weltschmerz. Maar hij
vindt de dood bij het uitproberen
van een zelfontworpen elektrische
verfspuit: Werther als slachtoffer
van de techniek.
Denkt u nu niet dat het boek zijn
spanning kwijt is, nu u de afloop
weet. Die afloop weet u namelijk al
aan het begin van het boek, waar
Plenzdorf een krantebericht en drie
rouwadvertenties heeft geplaatst.
Het boek krijgt daardoor de authen
ticiteit van een documentaire. In de
compositie heeft Plenzdorf dit au
thentieke karakter ten dele vol
trachten te houden. Edgars vader,
die sinds zijn echtscheiding zijn
zoon nauwelijks meer heeft gezien,
is namelijk het hele boek door op
zoek naar Edgars leven en dood. Hij
ondervraagt daartoe iedereen die de
laatste tijd iets met Edgar te maken
heeft gehad. Deze zoektocht naar de
werkelijkheid loopt op niets uit, zo
dat de vader moet concluderen: 'Ik
heb Edgar sinds zijn vijfde niet
gezien. Ik weet niets van hem, ook
nu niet. Charlie, een tuinhuis dat er
niet meer staat, schilderijen die er
niet meer zijn en die machine'.
Dat de lezer meer te weten komt
clan de vader, is .te danken aan de
kunstgreep die Plenzdorf toegepast
heeft: de zoektocht van de vader
wordt voortdurend onderbroken
door commentaar van de dode Ed
gar. Hierdoor ontstaat een geslaagde
spanningsboog tussen de twee wer
kelijkheden van Edgar Wibeau: de
werkelijkheid zoals anderen die ken
nen en de werkelijkheid zoals Edgar
die kent.
'Over al het geschrevene daalt het
stof der tijden neer', schrijft Louis-
Paul Boon in 'De Kapellekensbaan',
'en ik peins daarom dat het goed is
als er om de tien jaar een andere
het kruis trekt over al die oude
dingen, en de wereld-van-vandaag
opnieuw uitspreekt met andere
woorden'. Ulrich Plenzdorf heeft dit
in 'Het nieuwe lijden van de jonge
W.' geprobeerd. Zijn boek is niet
zomaar een mengeling van wat De
foe, Goethe en Salinger hebben ge
schreven. Daarvoor is Edgar Wibeau
te eigentijds en te authentiek.
Ulrich Plenzdorf. Het nieuwe lijden
van de jonge W., uit het Duits
vertaald, door Nini Brunt. Meulen-
hoff, Amsterdam. 112 blz., gebonden,
prijs 11.50.
Illustratie op de omslag van 'Het nieuwe leiden van de jonge W.'
TERDAM Annelies Schrijnen-Van Gastel heeft een opdracht aanvaard die het ministerie van
ur, recreatie en maatschappelijk werk heeft gegeven aan de Dr. E. Boeknuinstichtingeen vol-
onderzoek aangaande de situatie waarin danskunst en ballet in ons land verkeren.
sultaat van dat onderzoek heeft
irgelegd in drie geschriften die
enen in de 'Voetzoekers'-serie:
inbod', 'Dans en publiek' en als
deel een samenvatting. Een om-
ik en gedegen stuk werk, dat
't degene die zich jarenlang
ef heeft bezig gehouden met de
:e wereld van dans enballet
kei ijk weinig verrassingen
maar dat in ieder geval de
verdienste heeft, dat allerlei
die in het verleden nauwelijks
r Hans W. Ledeboer
ng
de"1
manier waarop Lucas Hoving in Rot
terdam het gnote publiek direct bij de
danskunst betrekt, eenvoudig door
dansers de straat op te sturen en hen
op pleinen en straathoeken te laten
optreden. Voor dergelijke zaken is in
Rotterdam subsidie te vinden en de
danskunst, vooral de experimentele
danskunst, lééft er.
Hogere eisen
het geheel niet werden gedefi-
nu eens terdege geordend op
ijtje zijn gezet.
tlijk zijn er, ook bij zo'n om-
ik onderzoek, dingen die we
i. Dat is nooit te vermijden,
uw Schrijnen gaf grote aan-
aan de situatie in Amsterdam
!n Haag, maar niet aan die in
'dam. Of beschouwt zij, zoals
n, Rotterdam op cultureel ge-
slechts als een achtergebleven
icieplaats? In dat geval mogen
'aar aandacht vestigen op het
damse ensemble Penta, en op
erkwaardige en heel boeiende
En een ander point, dat dé moeite
waard zou kunnen zijn om in een
dergelijk onderzoek te betrekken is
wellicht de ontwikkeling van het pu
bliek in de kwart eeuw, dat de dans
kunst een vaste plaats inneemt in het
Nederlandse theatergebeuren. Aanne
melijk is, dat het dans- en balletpu-
bliek van nu in de loop van die kwart
eeuw onderscheid heeift leren maken
tussen wat kwaliteit heeft en wat
niet. Dat een danskunstpubliek van
nu hogere eisen 9telt dan een kwart
eeuw geleden, omdat het meer weet,
meer heeft gezien, meer heeft leren
onderscheiden, *Een gezelschap be
hoeft nu niet meer aan te komen met
zaken, die het een kwart eeuw gele
den prima zouden hebben gedaan.
Mevrouw Schrijnen heeft dit onder
zoekgebied niet aangeroerd en dat is
wellicht jammer. Het is ook héél
moeilijk. Hoe is er een graadmeter te
vinden voor een ontwikkeling van het
publiek?
Misschien is dat een van de ooreaker
van de door haar geconstateerde da
ling van het aantal voorstellingen van
de grote gezelschappen in Nederland:
er komt minder, maar wat er komt is
betei. Mevrouw Schrijnen noemt als
een van de redenen van die daling
het toenemen van het aantal voorstel
lingen in het buitenland. Ook dót zou
best eens te maken kunnen hebben
met de toenemende kritische zin van
het Nederlandse danskunstpubliek: er
zijn producties die in ons land vallen
gelijk de bekende keiharde baksteen
maar die in bepaalde andere 'anden
grote successen opleveren!
Soort publiek
Interessant is de analyse van het
danskunstpubliek naar politieke over
tuiging, burgerlijke staat en beroep
van de bezoekers. Daarbij missen we
echter de signalering en analyse
ring van het publiek bij produc
ties van eenzelfde gezelschap van ver
schillende aard. 'Het Zwanenmeer' of
'Ghiselle' trekt een volkomen ander
publiek als bijvoorbeeld 'Jungle', 'A-
dagio Hammerklavier', 'Voor, tijdens
en na het feest' of 'Auriole'. En die
staan allemaal op het repertoire van
Het Nationale Ballet. Dat verschil is
zó groot, dat men in vele gevallen
zelfs niet kan spreken over 'een vast
publiek' van Het Nationale Ballet.
Gezien de aard van het repertoire
Met grootse klassieke producties
als 'Doornroosje', 'Giselle' of 'Het
Zwanenmeer' trekt Het Nationale
Ballet nog altijd volle zalen met
een ander publiek dan gewoon
lijk naar danskunstvoorstellingen
komt kijken. Dergelijke produk-
ties zijn echter door de noodza
kelijke langdurige voorbereiding
en door alles wat er op theater-
gebied bij komt kijken uiterst
kostbaar.
toont het publiek van net Nederlands
Dans-Theater niet dergelijke verschil
len.
Wellicht zijn dit punten voor een
nader, aanvullend onderzoek. Voor nu
is belangrijk, wat er met de resulta
ten van het onderzoek van Annelies
Schrijnerr'gaat gebeuren.
Van verschillende kanten binnen de
danswereld is herhaaldelijk bezorgd
heid uitgesproken over de toekomst
van de danskunst, Waar zijn de jonge
ren, die het werk van de ouderen
kunnen overnemen? Die bezorgdheid
is gerechtvaardigd, maar er is daar
naast toch ook de nodige reden tot
vertrouwen. Een bekend gezegde is,
dat het danskunstvak zó moeilijk is,
dat er op de hele wereld misschien
twintig goede dansers bestaan. Het
aantal goede choreografen is nóg dun
ner gezaaid, vandaar dat een eerete
werkstuk van iedere jonge choreo
graaf op zichzelf reeds een gebeurte
nis is. Werken in een dergelijke situa
tie betekent een voortdurende worste
ling, waarin het uiterste aan kracht
en vermogen nodig zijn. In een derge
lijke zware worsteling is een terugval'
zo nu en dan onvermijdelijk. Maar
gelukkig is het evenmin te vermijden,
dat er altijd herstel en verovering
van nieuw terrein is te verwachten.
Moeilijk wordt de situatie pas, als de
worsteling wordt opgegeven. En daar
is Nederland gelukkig nog lang niet
aan toe.
'/KWARTET ZATERlDAlG 17 lAöGöSfTÖS 1974 KUNST T11/KI5
door G. Kruis
Veel tentoonstellingen,volgden in ga
leries en musea, eerst in de Verenig
de Staten, later ook in heel Europa.
Er verschenen boeken over haar, er
werden films gemaakt het werk werd
gereproduceerd en vooral' veel ge
bruikt voor kerst- en andere prent
briefkaarten.
Grandma zelf zat daar wel wat mee.
Ze stuurde soms cheques terug en
verzocht in brieven niet meer voor
haar schilderijen te betalen dan wat
zij er voor vroeg. Later zijn de zaken
in handen gegeven van een bevriend
advocaat, en ik heb zo het idee dat
dit geen windeieren opgeleverd heeft
voor deze en gene.
Tegels
Grandma Moses schilderde gewoon
door. Op haar 91ste begon ze, zomaar
voor de aardigheid nog aan iets totaal
nieuws, het beschilderen van tegels.
Ze was daardoor aangezet door een
vriendin, die ze voor haar glazuurde
en bakte.,
Langzamerhand werd ze een nationale
figuur, ze kreeg, uit handen van pre
sident Truman, de 'Achievement
Award of the Women's National Press
Club', president Eisenhower verzocht
haar aan de hand van kleurenfoto's
zijn farm in Gettysburg te schilderen,
er is een brief van weer een volgende
president John F. Kennedy, gouver
neur Rockefeller proclameerde de 7e
september, haar geboortedag als
'Grandma Moses Day'. En zij bleef
maar schilderen. Na haar honderdste
verjaardag maakte ze nog een 25-tal
schilderijen. Maar toen ze in een
verzorgingscentrum moest worden op
genomen nadat ze al een paar keer
gevallen was, wilde men dat haar niet
meer toestaan. Ze drong er steeds op
aan naar huis te mogen om weer te
kunnen schilderen en daarvoor nam
ze allerlei middelen te baat. Zo ont
futselde ze de dokter een keer z'n
stetoscoop. 'Die heb ik verborgen' zei
ze toen de dokter er naar vroeg. 'Het
is een pand. Je brengt me terug naar
Eagle Bridge en ik geef jou je steto
scoop terug'. Een 'lange en boeide
geschiedenis.
Maar, zoals steeds met dergelijke kost
bare uitgaven, vraag je je wel af hoe
zo'n uitgever (al is het dan in inter
nationale samenwerking, ditmaal met
Harren N. Abrams, New York) het
aandurft. Want wie koopt zo'n boek?
Dit soort overwegingen leiden dan
wel weer tot de conclusie dat er
gelukkig ook nog uitgevers zijn die
zich dat tenminste niet altijd afvra
gen en ook zonder een voorafgaand
marktonderzoek gewoon eens iets doen
waar ze zelf helemaal achterstaan.
Rechts: De handen van Grandma Moses
Links: Grandma Moses: 'Home in the Springtime', 1946
den ze wel leuk, maar niet belangrijk.
(Logisch, de naïeve kunst was toen
nog helemaal niet 'en vogue'). Maar
toevallig was er het jaar daarna, in
1939, in het Museum of Modern Art
in New Yoiik, een tentoonstelling van
'Hedendaagse Onbekende Amerikaanse
Schilders' en daar kwamen drie doek
jes van Anna Mary Moses terecht.
Later ontmoette Caldor de kunsthan
delaar Otto Kalljr, die een galerie had
in New York. Eallir was bijzonder
geïnteresseerd in volks- en naïeve
kunst en hij zag het helemaal zitten:
in oktober 1940 werd de tentoonstel
ling 'Wat een boerenvrouw schilder
de' geopend.
Veel kranten besteedden aandacht aan
deze expositie en in de New York
Herald Tribune was te lezen dat Anna
Mary in haar dorp 'Grandma Moses'
werd genoemd. En dat werd haar
schildersnaam.
irs voor Nederland, maar wel in het Engels, door Meulenhoff uitgegeven boek Grandma
ligt voor me. Ik heb er m'n hele bureau voor moeten ontruimen en m'n lineaaltje is te kort
t in één keer te kminen opmeten, 31 x 34,5 cm. De prijs is navenant, f 125,-.
ir krijg je dan 360 pagina's
3 grote illustraties, waarvan
kleur, 1203 kleine visuele ge-
l steuntjes als begeleiding van
recatalogus, en verder alles wat
en hebben weten te brengen
pen en werken van een boeren-
die kans zag van haar tachtig-
na haar honderdste jaar een
van zo'n kleine 16Ó0 schildenij-
te bouwen.
vroege jeugd had ze zich wel
lals overigens zoveel kinderen,
tenen en schilderen bezig ge-
maar dat kwam toch maar
;ch voor. Logisch, zo'n kind
t rijke ouders ging in die tijd,
in de vorige eeuw, op haar twaalfde
'dienen' op haar zeventiende trouwen,
waarna dan het ene kind na het
andere zich aandiende. Anna Mary
Moses kreeg er tien en wan hen heeft
ze er al vroeg vijf moeten begraven.
Dat was toen ook niet uitzonderlijk.
Tussen de drukke huishoudelijke
werkzaamheden door kwam er zelfs in
die omstandigheden nog wel eens
wat tot stand, maar pas toen ze al ver
in de zeventig was, begon ze schilde
rijtjes' te borduren. Toen haar zuster
die tijdens een bezoek eens zag, gaf ze
Anna Mary de raad het ook (weer)
eens met verf te proberen. Voor het
eerste schilderijtje uit die tijd ge
bruikte ze een stuk canvas (dat be
stemd was om een dekzeil van een
dorsmachine te repareren) en gewone
huis-tuin-en keukenverf. Enkele daar
van kwamen in een drugstore te han
gen, in zo'n afdeling waar de vrouwen
onderling allerlei spulletjes te ruil
aanboden en daar zag, in 1938, een
kunstverzamelaar uit New York,
Louis Caldor ze.
Leuk
Hij was enthousiast, nam er verschil
lende mee en probeerde er, in New
York, mensen voor te interesseren.
Dat lukte maar matig, want die von-