De brekende spiegel VETEN DAT WIJ NIET WETEN ■en eigenaardig \unstig leven Van der Vegt over A. Roland Holst omantiek in Arnhem II jW/KJWIABTET ZATERDAG 25 MEI 1974 KUNST DRL19 mander waarop de meeste ménsen in deze tijd leven? Onze eigen tijd Al ligt dat voor de 19e eeuw nog wel even anders: we moeten toch niet vergeten, dat juist in het midden van dit tijdsbestek de periode die deze tentoonstelling uitgebreid belicht in feite onze eigen tijd al begint. Dat, wat we moderne kunst zijn gaan noe men. werd toen geboren. De stijl werd langzamerhand, maar steeds meer aan de keuze van het individu overgelaten en sindsdien zijn er in één en dezelfde periode richtingen en vormen mogelijk, die zeer verschillend, zelfs totaal uiteenlopend zijn. De kunst verklaarde zidh toen autonoom, absoluut. En dat is toch op deze tentoonstelling wel heel duidelijk te zien, bij de zeegezichten, de landschappen, de stadsbeelden en de portretten. Er zijn dramatische schipbreukelingen, ge huld in sierlijk gehavende kledij, die met theatrale gebaren handen en ogen ten hemel heffen (bij J. H. Koekkoek), maar ook (bij C. Springer een schilder die in zijn tijd toch bijna aan de lopende band léverde) bezige, flanerende, pratende, sjouwende mensjes. Goed geziene, échte mensen, geen straatbeeld versierende, dooie poppetjes dn kleurrijke kleertjes, die je juist op dit soort half-topografische schilderijen nogal een6 aantreft. Steeds zijn er, tussendoor, ook 'de anderen': J. B. Jongkind bijvoorbeeldr die het in zijn eigentijd niet maakte, maar nu tot de allergrootsten gere kend wordt, J. W. Bilders, die inspi rator van de Haagse School of J. H. Weissenbruch, die later een van de belangrijkste vertegenwoordigers van dit Nederlandse impressionisme zou worden. Mode Maar ook toen was de mode doorslag gevend. Ary Scheffer was zo'n mo dieuze internationaal befaamde groot heid, een salonschilder, die op geen tentoonstelling van enige allure ont brak met zijn opgepoetste dramatisch- theatrale toestanden, waarvan één van de schoolvoorbeelden 'De klacht van het meisje' (naar Schiller, dus weer een literator) hier ook is, mét het geëxalteerde 'Griekse bannelingen op een rots'. Maar ook word je geconfronteerd met iets heel anders, iets dat Scheffer laat ik maar zeggen 'in zijn vrije tijd' maakte: een bijna impressionistisch aandoend zelfportret, 't zal wel als schets bedoeld zijn, lekker gedaan, levendig, vanzelfsprekend, zonder enig pathos. Zo is Scheffer, deze niet-mo- dieuze, ontegenzeglijk veel grotere Scheffer nog steeds veel te weinig bekend. En er bestaan toch echt nog wel meer van dergelijke werken: mij is ook een meeesterlijk portret bijge bleven, dat hij eens maakte van de Engelse kunstenaar S. W. Reynolds. Je doet op deze tentoonstelling overi gens wel meer van dit soort interes sante ervaringen op. De gebruikelijke minachtende glimlach die toch de laatste tijd wel wat minder wordt voor het oeuvre van de Kruse- en Pienemannen (toen ook internatio naal beroemde schilders) die er geen been in zagen hun modellen precies die schoonheid en charme te verlenen zoals de oprachtgevers ze verlangden, die glimlach verglijdt wel even als je, om één voorbeeld te noemen, J. A. Krusemans 'Damesportret' eens wer kelijk nauwlettend bekijkt. Erg intelligent ziet de hier in protse rige kleding en potsierlijke haar dracht afgebeelde dame er niet uit. Maar zélfs zij zou in een stil moment, als ze eens even alleen was met haar schilderij, toch wel hebben, kunnen ontdekken, dat de schilder dwars door haar ongelooflijke zelfvoldaanheid moet hebben heengekeken, erger, op een elegante wijze de spot met haar verwelkende charmes moet hebben ge dreven. Vergeten romanticus Tenslotte is er een meer dan gewone aandacht besteed aan Johannes Taven- raat, die in 1921 door Jan Vath 'een vergeten romanticus' is genoemd, maar die de laatste jaren weer m< - en meer in de belangstelling is geko men. Tavenraat heeft lang in Duits land gewoond en dat is te merken. Hij maakte dramatische landschappen met woeste bliksemschichten, wild be wegende door de wind geknakte bo men, in spelonken vluchtende herten. Zonsondergangen schilderde hij en landschappen in de vroege morgen. Hij durfde daarbij alles, gebruikte gloeiende kleuren en bijna bizarre lichteffecten. En je bent kennelijk toch zo aan die tamme, voorzichtige geef-je-niet-bloot-romantiek gewend, dat je het eigenlijk allemaal net even té vindt. Anderzijds valt zeker niet te ontken nen, dat veel van Tavenraats werk een ondertoon van wézenlijke drama tiek heeft Daarbij was hij zeer veel zijdig en zelfs zijn tijd vooruit. Als je zijn latere werk ziet, kom je bijna tot de conclusie, dat Willem Roelofs ei' genlijk helemaal niet naar Barbizon had hoeven te gaan om onze uitge bloeide romantiek langzamerhand te doen verkeren in de Haagse School. Want dan word je telkenns geconfron teerd met een kunstenaar, die een nuchtere, zelfs uitgesproken realisti sche, maar zeer boeiende interpretatie geeft van het geziene. Dat alles, 't zij kunstig, groots, schoon, hoogdravend én gewoon, tot 5 augustus in Arnhem, de 6tad, waar deze zomer de romantiek hoogtij viert. door R. L. K. Fokkema Zo langzamerhand moeten wij er rekening mee gaan houden dat een onsterflijke in ons midden aanwezig is niet door zijn gedichten alleen, maar ook met lijrlijke gestalte. Ik bedoel uiteraard de prins onzer dichters, A. Roland Holst die, geboren op 23 mei 1888 te Amsterdam, thans zijn mythe in eigen persoon blijkt waar te maken. Hpe de mythe in zijn werk gestalte krijgt, is onderwerp van een uitgebreide studie van Jan van der Vegt over de dichter, getiteld 'De brekende spiegel, die ontwikkeling, samenhang en achtergronden wil geven. Deze stoutmoedige onderneming begint met een hoofdstuk Dichter en masker, vervolgt met aan het prozawerk De afspraak een centrale plaats in het oeuvre toe te kennen, geeft dan de ierse achtergronden ervan. In de' drie volgende hoofdstukken bespreekt de auteur de poëzie en wat er verder aan proza is verschenen. Ir. e§n slothoofdstuk geeft Van der Vegt nog eens een resumé en gaat hij in op het probleem der waardering. Het boek besluit met een overzicht van het belangrijkste werk, met een literatuuropgave, aantekeningen en twee registers. Globaal Een dergelijk boek stelt zich bloot aan allerlei vormen van kritiek, die ook gemakkelijk te geven valt. Als inleiding wil het te veel en geeft daardoor te weinig; als studie is het globaal en daardoor te weinig specifiek. Principiëler wordt het wanneer men de vraag stelt of De Afspraak wel zo centraal gesteld mag worden als Van der Vegt doet. Daaraan vastknopend: is het wel te rechtvaardigen, dat heel het werk aan dat proza-verhaal wordt getoetst. Hierbij doet zich nog de moeilijke kwestie voor in hoeverre een lyrisch. 'Ik' of een verteller uitspraken doet die betrouwbaar zijn, in de zin van controleerbaar. Van der Vegt ziet, en dat is een niet geringe verdienste, de gevaren van zijn werkwijze in (blz. 146). Toen geloof ik dat hij al te licht tilt aan de bezwaren die aan zijn methode kleven, 't Duidelijkste laat zich dat hier demonstreren aan de wijze waarop hij Roland Hoists houding jegens de werkelijkheid bespreekt. Roland Holst is naar mijn besef enerzijds de dichter die leeft in zijn mytsch rijk (der verbeelding), anderzijds iemand die weieens in (gelegenheids)gedichten reageert op alledaagse gebeurtenissen. In zijn mythe voelt hij zich klein, in zijn 'realistische' verzen doet hij zich hautain voor als een godenzoon die met minachting neerziet op der horde bezigheid. Ik weet niet of hier sprake is van een paradoxale A. Roland Holst verhouding tot de werkelijkheid, zoals Van der Vegt zegt. Eerder meen ik twee dichterlijke typen te ontwaren, die elkaar wel beïnvloeden, maar die niet uitgaan van dezelfde werkelijkheidservaring. Deze houding staat in sterke tegenstelling tot dichters als Bloem en Van Nijlen, die het conflict tussen burger en dichter in henzelf uitvechten in hun poëzie, waarin zij trachten droom en daad te verzoenen. Dat mislukt bij hen, maar bij Roland Holst is er van een dergelijke strijd nimmer sprake. Als hij strijdt vecht hij binnen zijn verbeeldingswereld. Dit is een aspect dat Van der Vegt m.i. verwaarloost. Kritiek Dit soort kritiek leidt gemakkelijk tot een pleidooi voor detailstudies, die dan weer in aanmerking komen voor de aanmerking dat zij geen totaalbeeld bieden. Maar een totaalbeeld schilderen, zoals Van der Vegt doet, is in wezen eenvoudig, omdat de auteur niet uitvoerig hoeft te argumenteren op basis van ondubbelzinnige feiten. (Als die al bestaan wanneer men lezen interpreteren acht). Als voorbeeld daarvan wijs ik op de blz. 176 en 177, waar een alinea gewijd wordt aan de zesde afdeling van de bundel Voorbij de wegen. De openingszins ervan luidt: 'In de zesde afdeling, 'Dit eiland', wordt het overzeese reëel gemaakt, maar de onbereikbaarheid ervan wordt ook geaccentueerd'. Op de keper beschouwd is deze zin volstrekt onjuist, terwijl hij al voortlezend zeer zinvol klinkt. Het opvallende aan de zesde afdeling is nu juist dat 'dit eiland' helemaal niet verwijst naar het overzeese eiland waarheen des dichters verlangen reikt. Het gaat in deze afdeling aantoonbaan om hier deze wereld die een schijn van eeuwigheid ophoudt ('Ballingschap'); dit ondermaanse wordt genoemd een somber oord, waar zwervers geen koukleumen zijn, maar vertrouwden, 'meeuwen' van de kusten der droom. Alleen mijn lied' geeft de rechtvaardiging waarom de dichter zingt: alleen mijn lied, mijn zeil, dat wijd ik heesch, want vangt de wind het mee, dan waai ik over open zee naar waar zij jubelt door den leegen tijd. Ook in 'Aan de kust" en in 'Een vrouw' en in 'Dit eiland' wordt onze wereld reëel in haar verlangen naar het onbereikbare getekend. Dat is dus iets heel anders dan Van der Vegt zegt. Bovendien is in 'Alleen mijn lied' opmerkelijk dat de dichter zich de voortijd, waaruit hij eens omthemeid wordt zich nog wel heugt, als men deze heugenis confronteert met een passage op blz. 91 over de Ierse voorstelling van de wedergeboorte: 'iemand van de Sidhe wordt als sterfelijk mens geboren zonder herinnering aan zijn vorig bestaan'. Reeds hieraan kan men de conclusie verbinden dat de dichter zich wel wat vrijheden veroorlooft ten aanzien van de Ierse achtergronden. Zo kan men aan dit gedicht ook laten zien hoe Roland Holst wel gebruik maakt van christelijke symboliek, maar dat zijn oriëntatiepunt niet in het Oosten ligt, maar in het Westen (over open zee). Van der Vegt gaat nogal breedvoerig in op Heists verhouding tot het Christendom, en dat is best, maar een goede lezing van één gedicht bevat zijn breed sprakerigheid in een notedop. De geciteerde openingszin maakt nog iets duidelijk, en dat is het gevaar van het eenmaal ingenomen standpunt Wie zijn uitgangspunt neemt in het bekende mythisch patroon interpreteert 'Ballingschap' falikant fout. Van der Vegt zal dit willen toestemmen. Of hij ook zal willen aanvaarden dat eventuele lof voor zijn studie sterk bepaald wordt door de positie die men als lezer kiest, betwijfel ik. Ik heb in ieder geval zijn boek met gemengde gevoelens gelezen. Jan van der Vegt. De brekende spiegel. Ontwikkeling, samenhang, achtergronden bij A. Roland Holst. Nijgh Van Ditmar, 's Gravcnhage/Rotterdam 1974. 364 blz ƒ25,-. ior J. van Doorne wel mislukken. Maar'welk een oeuvre heeft hij geschapen! In dat werk zij.i alle kleinheden ver dwenen. In dat werk vinden wijsgeren de gestalte van veel dat ze zeggen willen. Het is ^lsof Kafka gestalte gevend aan zijn burgerlijke, klein- menselijke grieven c'e grote grieven Van de mensheid stem heeft gegeven. Dat maakt 'voor mij het raadsel Kafka uit. Hij wist zelf niet wat hij schreef. De grote grieven van de zichzelf be wust zijnde, denkende mens zijn dat hij niet weet vanwaar hij komt noch waarnaar hij heengaat. Wal is de zin van het bestaan? Hoe is het mogelijk dat er überhaupt iets bestaat? GODZOEKER Deze vragen kunnen slechts in reli gieuze zin beantwoord worden en dus slechts op irrationele wijze. Kafka beantwoordt ze niet. Hij stelt in, of liever door middel van zijn werk, de vragen. In zijn werk roept de ratio neel levende mens om antwoord. Zelfs niet de geringste schemering van in zicht licht erin door. Dat is de grote verdienste van zijn werk. Hij is in dat werk eerlijk tot op het bot. Alles is mysterie, alles is geheim. Niemand kan tot de. in zijn onbegrijpelijk groot paleis levende vorst doordringen. Ik geloof beslist niet dat Kafka in zijn roman 'Das Schloss' slechts de Oostenrijkse bu reaucratie heeft willen tekenen: die overigens ontstellende bureaucratie is voor hem de belichaming geworden van het onvermogen van de mens om te komen tot inzicht in zijn bestaan. Nogmaals, in de dagboeken vindt men daarvan weinig. Het maakt het raad sel Kafka groot. Afgaande op zijn dagboeken zou men ham a-religieus kunnen noemen. Maar afgaande op zijn werk is hij in hoge mate godzoe ker. Er zal nog wel veel over Kafka ge schreven worden. Dat zijn werk tot het grootste behoort dat de literatuur heeft voortgebracht, zal' wel door nie mand betwijfeld worden, maar dat ooit het laatste woord erover gespro- en zal worden, zal niemand durven beweren. In hem roept de mens om uitzicht, om inzicht. De vragen die wijsgeren zich rusteloos stellen en trachten te beantwoorden, zijn bij Kafka tot verhalen geworden, die de lezers fascineren en verschrikken, maar hen tegelijkertijd bevrijden van angst. Want de mens is per definitie een wezen dat bestaat door zijn spraak, de bloesem van zijn ratio, die zich tot vrucht zettend, hem de gena de geeft van het weten dat hij niet weet Franz Kafka: Dagboeken 1910-1923. Oorspronkelijke t'tel: 'Tagebücher'. Vertaling van Nini Brunt. In twee delen. Paperback. Bij Querido te Am- terdam. Met registers. Totaal aantal pagina's 511. Prijs 45,- ior G. Kruis eh dr. F. Kafka stierf, was hij na eenenveertig jaar. Dat ivas 3 juni 1924. Hij stierf aan tu- rculose in een sanatorium ht bij Wenen. Zijn literaire rk is volstrekt uniek en be- algemene karakterisering van voorbije tijden lijdt nogal eens t eenzijdigheid, 't Is ook zo ingeworteld, van jongs af aan ivordt er ingepompt. De geschiedenis werd verdeeld in star af gebaken perioden en iedere periode kreeg onherroepelijk zijn naam. )rt tot het allergrootste dat de chiedenis der letteren kent. "";h maakte zijn dood een einde aan i mislukt leven. Op 3 juli 1883 in lag uit joodse ouders geboren, zou zich ontwikkelen tot een auteur als weinig anderen gestalte Zbu len aan het tragische lot van de f jaar zal het vijftig 'jaar geleden 1 dat Franz Kafka stierf. Ter gele- (heid daarvan zijn zijn dagboeken ijhet Nederlands verschenen, zodat niet Duits leest, nu ook in de npgenheid is om de gekwelde mens Kafka te kennen voor zover hij niet uit zijn werken kende. fka is inderdaad een gekweld mens feest. Hij had een zwakke gezond- tl, leed voortdurend aan hoofdpijn, 5 verplicht voor zijn dagelijks od le werken, eerst als jurist bij pekeringsmaatschappijen en later assistent van zijn zwager, die fa- kant was, terwijl hij besefte dat hij als auteur zijn leven zin kon Hij was bezeten van schrijf- ft, doch ging gedurig gebukt onder onmacht om uit te drukken wat zeggen wilde. Hij was zich óók 'an bewust,dat hij er niet in gen kon, gewoon menselijk geluk veroveren. Hij is driemaal verloofd Veest waarvan tweemaal met het- fde meisje, maar tot een huwelijk het niet gekomen. Zijn ouders irri- irden hem door hun zorg en be- jgding; vooral zijn vader was voor h een bron van verdriet wat tot iolg had dat zijn verering voor vader met haat vervlochten was. lijn dagboeken die hij van 1910 tot met 1923 bijgehouden heeft, en die )r zijn vriend Max Brod zijn uitge- fen, komt Kafka naar voren als een ens die vergeefs tracht een gewoon |ns te zijn. Hij was buitengewoon Woelig, was snel gewond, was over- gd van zijn minderwaardigheid. Hij lerveerde scherp, was zelden tevre- li over wat hij schreef. Telkens er voelde hij zich wanhopig, vooral hij niet tot schrijven kon komen. fis dat wel meer het geval is bij boeken van grote persoonlijkhe- staan er in de dagboeken van fka veel kleine en voor de lezer belangrijke zaken vermeld. Reacties het grote wereldgebeuren zijn d>aars. De oorlog van 14-18 laat in I dagboeken weinig sporen na. Dat Jniet zo verwonderlijk. Kafka be- prde in dubbel opzicht tot een ■Jpderheid. Hij, Tsjechische jood, Is Oostenrijker; hij had in feite en vaderland en voorzover hij een Dr. F. Kafka vaderland had, kon het bij een oorlog alleen maar bevrijd worden indien de Donau-monarchie uit elkaar zou val len. Wat trouwens gebeurd is. Tech voelde Kafka wel een bepaalde binding met Oostenrijk. Verwonder lijk. Wat echter veel verwondelijker is, is dat in de dagboeken betrekkelijk weing te vinden is over de problema tiek van het menselijk bestaan. Er staat veel in over de kwellingen die de mens Franz Kafka moest onder gaan, vooral over de kwelling niet tot schrijven te kunnen kernen, terwijl hij voelde dat hij schrijver wés. Hij leefde, zo voelde hij het, om te schrij ven. Beter gezegd, hij voelde dat hij slechts leven kon als hij schreef, als hij gestalte gaf aan wat hem beroer de. Afgaande op zijn aantekeningen was wat hem beroerde allereerst zijn onvermogen om tot sociaal contact te komen en ten tweede het onvermogen om aan zijn wanhoop hierover gestal te te geven. Maar in zijn werk vinden wij iets namen werden doorslaggevend: a enkel lichtpuntje in de donkere fleleeuwen, 't klinkt als onzin te iken over armoede dn de Gouden |w, de achttiende eeuw werd als vervalperiode te boek gesteld: L 'n Hardnekkig soort benade- die eigenlijk maar heel lang- ii verandert de kunst is daar debet aan. Want zitten met een artistieke erfenis, een juistere en vooral meer direc- benadering bepaald niet eenvoudi- 1 "[maakt kom ik op de tentoonstelling 'Een fliaardig kunstig leven', waarmee Arnhems Museum een bijdrage aan het Romantisch Festival 1974. rj met veel smaak en fantastie inge- rite expositie van een honderdtal Bderijen van Nederlandse kunste- rs die tussen 1820 en 1860 werk titel en de aanduidingen van de jchilleaide 'rubrieken' waarin deze toonstelling is onderverdeeld zijn ;ozen uit B. C. Koekkoeks boekje ruïneringen en mededelingen van landschapschilder' dat dn 1841, Irschijnlijk vooral ten gerieve van I vele leerlingen, werd uitgegeven. als een woedende storm', veel ilige zeeën, scheepsrampen en [pbreukeliingein; 'Eene grootsche retelling uit de natuur", landschap- I van Abels tot Weissenbruch'; 'Ee- jschoone lente-, zomer-, herfst- of jterdag, enz', de stadsgezichten; 'De den avond', helemaal gewijd aan annes Tavenraat en tenslotte zijn .idan de 'Portretten en meer andere 0(£edravende voorstellingen'. spiratie jiantiek. Eigenlijk een beetje ver- begrip waar het de Neder In hoeverre heeft hij zich bezig ge houden met de laatste vragen? Zijn bestaan was moeilijk, problematisch. Jood, Tsjech, Bohemer zo men wil, Oostenrijker, gefrustreerde zoon van een zijn gezin dominerende vader, ziekelijk, uiterst gevoelig -en daarbij behept met een grote creatieve drang, bang voor de ver/oering die een vrouw kan opwekken in een man cn tóch daarnaar hunkerend, móest hij landse schilderkunst betreft. In het algemeen kende men hier niet de hartstochtelijke verliefdheid op de hartstocht, zoals je die vond in de kunst van de Latijnen en ook niet de felle, wat broeierige dweepzucht, die de kunst van onze Oosterburen ken merkte. Daar weliswaar een ex treem voorbeeld kon het gebeuren dat de vrouw van de dichter Hein- rich Stieglitz zich in 1834 doorstak om zo te trachten haar man tot een groot kunstwerk te inspireren. De literatoren hadden overigens ook hier een grote invloed op de beelden de kunst. Potgieter schreef voor, dat de schilders 'door het penseel den indruk van het goede en groote (dien den) te verlevendigen en te verster ken'. En dat goede en grote had maar weinig temaken met de toen overal in Europa (ver van huis dus) uitbar stende revoluties en opstanden. Als gevolg van de beginnende industriali satie (niet altijd zo ver van huis) ontstonden problemen die hun weerga in de geschiedenis niet kenden. Som mige kunstenaars, zoals Delacroix en Daumier. lieten zich daardoor inspire ren. anderen 'Turner, Constable zochten nieuwe wegen in schilderkun stige zin en er waren er ook, en daarbij hoorden de raeesten van onze landgenoten, die de dagelijkse moei lijkheden de rug toekeerden en vluchtten in schoonheid. Zij schiepen zich een romantisch ideaal, dat velen van ons nu. niettegenstaande de soms zeer dramatische gegevens en het doorwrochte vakmanschap, nogal afge meten en tam zal voorkomen. heel anders. Ik schrijf daar nu 'wij'. Dat is wel een beetje vrijpostig. Ik weet .niet of anderen ervaren wat ik ervaren heb, namelijk dit: dat Kafka zelf niet wist van hoedanige aard het was wat hij schreef. Ik vind in de dagboeken een vacuum van wijsgerig- religieuze aard. Heeft Franz Kafka zich slechts met zijn eigen menselijke problematiek beziggehouden met de grote problematiek van het menselijk bestaan? Ik kan daar niet over oorde len. Zijn dagboeken, waarin verschei dene aanzetten van vertellingen staan, zijn niet volledig: hij heeft er, vooral in later tijd, veel van verscheurd. Maar laten we vooral eerlijk zijn: zal men zich na, pakweg, een eeuw door middel van de kunst die vandaag-de- dag toonaangevend geacht wordt een idee kunnen vormen van de werkelij ke levenssfeer van deze tijd? Van de Nicolaas Pieneman: 'Portret van een jongetje met een windhond in een park', 1854.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1974 | | pagina 19