De brekende spiegel
VETEN DAT WIJ NIET WETEN
■en eigenaardig
\unstig leven
Van der Vegt over A. Roland Holst
omantiek in Arnhem
II
jW/KJWIABTET ZATERDAG 25 MEI 1974
KUNST DRL19
mander waarop de meeste ménsen in
deze tijd leven?
Onze eigen tijd
Al ligt dat voor de 19e eeuw nog wel
even anders: we moeten toch niet
vergeten, dat juist in het midden van
dit tijdsbestek de periode die deze
tentoonstelling uitgebreid belicht
in feite onze eigen tijd al begint. Dat,
wat we moderne kunst zijn gaan noe
men. werd toen geboren. De stijl
werd langzamerhand, maar steeds
meer aan de keuze van het individu
overgelaten en sindsdien zijn er in
één en dezelfde periode richtingen en
vormen mogelijk, die zeer verschillend,
zelfs totaal uiteenlopend zijn. De
kunst verklaarde zidh toen autonoom,
absoluut.
En dat is toch op deze tentoonstelling
wel heel duidelijk te zien, bij de
zeegezichten, de landschappen, de
stadsbeelden en de portretten. Er zijn
dramatische schipbreukelingen, ge
huld in sierlijk gehavende kledij, die
met theatrale gebaren handen en
ogen ten hemel heffen (bij J. H.
Koekkoek), maar ook (bij C. Springer
een schilder die in zijn tijd toch bijna
aan de lopende band léverde) bezige,
flanerende, pratende, sjouwende
mensjes. Goed geziene, échte mensen,
geen straatbeeld versierende, dooie
poppetjes dn kleurrijke kleertjes, die
je juist op dit soort half-topografische
schilderijen nogal een6 aantreft.
Steeds zijn er, tussendoor, ook 'de
anderen': J. B. Jongkind bijvoorbeeldr
die het in zijn eigentijd niet maakte,
maar nu tot de allergrootsten gere
kend wordt, J. W. Bilders, die inspi
rator van de Haagse School of J. H.
Weissenbruch, die later een van de
belangrijkste vertegenwoordigers van
dit Nederlandse impressionisme zou
worden.
Mode
Maar ook toen was de mode doorslag
gevend. Ary Scheffer was zo'n mo
dieuze internationaal befaamde groot
heid, een salonschilder, die op geen
tentoonstelling van enige allure ont
brak met zijn opgepoetste dramatisch-
theatrale toestanden, waarvan één van
de schoolvoorbeelden 'De klacht van
het meisje' (naar Schiller, dus weer
een literator) hier ook is, mét het
geëxalteerde 'Griekse bannelingen op
een rots'.
Maar ook word je geconfronteerd met
iets heel anders, iets dat Scheffer laat
ik maar zeggen 'in zijn vrije tijd'
maakte: een bijna impressionistisch
aandoend zelfportret, 't zal wel als
schets bedoeld zijn, lekker gedaan,
levendig, vanzelfsprekend, zonder enig
pathos. Zo is Scheffer, deze niet-mo-
dieuze, ontegenzeglijk veel grotere
Scheffer nog steeds veel te weinig
bekend. En er bestaan toch echt nog
wel meer van dergelijke werken: mij
is ook een meeesterlijk portret bijge
bleven, dat hij eens maakte van de
Engelse kunstenaar S. W. Reynolds.
Je doet op deze tentoonstelling overi
gens wel meer van dit soort interes
sante ervaringen op. De gebruikelijke
minachtende glimlach die toch de
laatste tijd wel wat minder wordt
voor het oeuvre van de Kruse- en
Pienemannen (toen ook internatio
naal beroemde schilders) die er geen
been in zagen hun modellen precies
die schoonheid en charme te verlenen
zoals de oprachtgevers ze verlangden,
die glimlach verglijdt wel even als je,
om één voorbeeld te noemen, J. A.
Krusemans 'Damesportret' eens wer
kelijk nauwlettend bekijkt.
Erg intelligent ziet de hier in protse
rige kleding en potsierlijke haar
dracht afgebeelde dame er niet uit.
Maar zélfs zij zou in een stil moment,
als ze eens even alleen was met haar
schilderij, toch wel hebben, kunnen
ontdekken, dat de schilder dwars door
haar ongelooflijke zelfvoldaanheid
moet hebben heengekeken, erger, op
een elegante wijze de spot met haar
verwelkende charmes moet hebben ge
dreven.
Vergeten romanticus
Tenslotte is er een meer dan gewone
aandacht besteed aan Johannes Taven-
raat, die in 1921 door Jan Vath 'een
vergeten romanticus' is genoemd,
maar die de laatste jaren weer m< -
en meer in de belangstelling is geko
men. Tavenraat heeft lang in Duits
land gewoond en dat is te merken.
Hij maakte dramatische landschappen
met woeste bliksemschichten, wild be
wegende door de wind geknakte bo
men, in spelonken vluchtende herten.
Zonsondergangen schilderde hij en
landschappen in de vroege morgen.
Hij durfde daarbij alles, gebruikte
gloeiende kleuren en bijna bizarre
lichteffecten. En je bent kennelijk
toch zo aan die tamme, voorzichtige
geef-je-niet-bloot-romantiek gewend,
dat je het eigenlijk allemaal net even
té vindt.
Anderzijds valt zeker niet te ontken
nen, dat veel van Tavenraats werk
een ondertoon van wézenlijke drama
tiek heeft Daarbij was hij zeer veel
zijdig en zelfs zijn tijd vooruit. Als je
zijn latere werk ziet, kom je bijna tot
de conclusie, dat Willem Roelofs ei'
genlijk helemaal niet naar Barbizon
had hoeven te gaan om onze uitge
bloeide romantiek langzamerhand te
doen verkeren in de Haagse School.
Want dan word je telkenns geconfron
teerd met een kunstenaar, die een
nuchtere, zelfs uitgesproken realisti
sche, maar zeer boeiende interpretatie
geeft van het geziene.
Dat alles, 't zij kunstig, groots,
schoon, hoogdravend én gewoon, tot 5
augustus in Arnhem, de 6tad, waar
deze zomer de romantiek hoogtij
viert.
door R. L. K. Fokkema
Zo langzamerhand moeten wij er
rekening mee gaan houden dat een
onsterflijke in ons midden aanwezig
is niet door zijn gedichten alleen,
maar ook met lijrlijke gestalte. Ik
bedoel uiteraard de prins onzer
dichters, A. Roland Holst die, geboren
op 23 mei 1888 te Amsterdam, thans
zijn mythe in eigen persoon blijkt
waar te maken. Hpe de mythe in zijn
werk gestalte krijgt, is onderwerp van
een uitgebreide studie van Jan van
der Vegt over de dichter, getiteld 'De
brekende spiegel, die ontwikkeling,
samenhang en achtergronden wil
geven. Deze stoutmoedige
onderneming begint met een
hoofdstuk Dichter en masker, vervolgt
met aan het prozawerk De afspraak
een centrale plaats in het oeuvre toe
te kennen, geeft dan de ierse
achtergronden ervan. In de' drie
volgende hoofdstukken bespreekt de
auteur de poëzie en wat er verder aan
proza is verschenen. Ir. e§n
slothoofdstuk geeft Van der Vegt nog
eens een resumé en gaat hij in op het
probleem der waardering. Het boek
besluit met een overzicht van het
belangrijkste werk, met een
literatuuropgave, aantekeningen en
twee registers.
Globaal
Een dergelijk boek stelt zich bloot
aan allerlei vormen van kritiek, die
ook gemakkelijk te geven valt. Als
inleiding wil het te veel en geeft
daardoor te weinig; als studie is het
globaal en daardoor te weinig
specifiek. Principiëler wordt het
wanneer men de vraag stelt of De
Afspraak wel zo centraal gesteld mag
worden als Van der Vegt doet.
Daaraan vastknopend: is het wel te
rechtvaardigen, dat heel het werk aan
dat proza-verhaal wordt getoetst.
Hierbij doet zich nog de moeilijke
kwestie voor in hoeverre een lyrisch.
'Ik' of een verteller uitspraken doet
die betrouwbaar zijn, in de zin van
controleerbaar. Van der Vegt ziet, en
dat is een niet geringe verdienste, de
gevaren van zijn werkwijze in (blz.
146). Toen geloof ik dat hij al te licht
tilt aan de bezwaren die aan zijn
methode kleven, 't Duidelijkste laat
zich dat hier demonstreren aan de
wijze waarop hij Roland Hoists
houding jegens de werkelijkheid
bespreekt. Roland Holst is naar mijn
besef enerzijds de dichter die leeft in
zijn mytsch rijk (der verbeelding),
anderzijds iemand die weieens in
(gelegenheids)gedichten reageert op
alledaagse gebeurtenissen. In zijn
mythe voelt hij zich klein, in zijn
'realistische' verzen doet hij zich
hautain voor als een godenzoon
die met minachting neerziet op der
horde bezigheid. Ik weet niet of hier
sprake is van een paradoxale
A. Roland Holst
verhouding tot de werkelijkheid, zoals
Van der Vegt zegt. Eerder meen ik
twee dichterlijke typen te ontwaren,
die elkaar wel beïnvloeden, maar die
niet uitgaan van dezelfde
werkelijkheidservaring. Deze houding
staat in sterke tegenstelling tot
dichters als Bloem en Van Nijlen, die
het conflict tussen burger en dichter
in henzelf uitvechten in hun poëzie,
waarin zij trachten droom en daad te
verzoenen. Dat mislukt bij hen, maar
bij Roland Holst is er van een
dergelijke strijd nimmer sprake. Als
hij strijdt vecht hij binnen zijn
verbeeldingswereld. Dit is een aspect
dat Van der Vegt m.i. verwaarloost.
Kritiek
Dit soort kritiek leidt gemakkelijk tot
een pleidooi voor detailstudies, die
dan weer in aanmerking komen voor
de aanmerking dat zij geen
totaalbeeld bieden. Maar een
totaalbeeld schilderen, zoals Van der
Vegt doet, is in wezen eenvoudig,
omdat de auteur niet uitvoerig hoeft
te argumenteren op basis van
ondubbelzinnige feiten. (Als die al
bestaan wanneer men lezen
interpreteren acht). Als voorbeeld
daarvan wijs ik op de blz. 176 en 177,
waar een alinea gewijd wordt aan de
zesde afdeling van de bundel Voorbij
de wegen. De openingszins ervan
luidt: 'In de zesde afdeling, 'Dit
eiland', wordt het overzeese reëel
gemaakt, maar de onbereikbaarheid
ervan wordt ook geaccentueerd'. Op
de keper beschouwd is deze zin
volstrekt onjuist, terwijl hij al
voortlezend zeer zinvol klinkt. Het
opvallende aan de zesde afdeling is
nu juist dat 'dit eiland' helemaal niet
verwijst naar het overzeese eiland
waarheen des dichters verlangen
reikt. Het gaat in deze afdeling
aantoonbaan om hier deze wereld die
een schijn van eeuwigheid ophoudt
('Ballingschap'); dit ondermaanse
wordt genoemd een somber oord,
waar zwervers geen koukleumen zijn,
maar vertrouwden, 'meeuwen' van de
kusten der droom. Alleen mijn lied'
geeft de rechtvaardiging waarom de
dichter zingt:
alleen mijn lied, mijn zeil, dat wijd
ik heesch, want vangt de wind het
mee,
dan waai ik over open zee
naar waar zij jubelt door den leegen
tijd.
Ook in 'Aan de kust" en in 'Een
vrouw' en in 'Dit eiland' wordt onze
wereld reëel in haar verlangen naar
het onbereikbare getekend. Dat is dus
iets heel anders dan Van der Vegt
zegt. Bovendien is in 'Alleen mijn
lied' opmerkelijk dat de dichter zich
de voortijd, waaruit hij eens
omthemeid wordt zich nog wel heugt,
als men deze heugenis confronteert
met een passage op blz. 91 over de
Ierse voorstelling van de
wedergeboorte: 'iemand van de Sidhe
wordt als sterfelijk mens geboren
zonder herinnering aan zijn vorig
bestaan'.
Reeds hieraan kan men de conclusie
verbinden dat de dichter zich wel wat
vrijheden veroorlooft ten aanzien van
de Ierse achtergronden. Zo kan men
aan dit gedicht ook laten zien hoe
Roland Holst wel gebruik maakt van
christelijke symboliek, maar dat zijn
oriëntatiepunt niet in het Oosten ligt,
maar in het Westen (over open zee).
Van der Vegt gaat nogal breedvoerig
in op Heists verhouding tot het
Christendom, en dat is best, maar
een goede lezing van één gedicht
bevat zijn breed sprakerigheid in een
notedop. De geciteerde openingszin
maakt nog iets duidelijk, en dat is
het gevaar van het eenmaal
ingenomen standpunt Wie zijn
uitgangspunt neemt in het bekende
mythisch patroon interpreteert
'Ballingschap' falikant fout.
Van der Vegt zal dit willen
toestemmen. Of hij ook zal willen
aanvaarden dat eventuele lof voor zijn
studie sterk bepaald wordt door de
positie die men als lezer kiest,
betwijfel ik. Ik heb in ieder geval
zijn boek met gemengde gevoelens
gelezen.
Jan van der Vegt. De brekende
spiegel. Ontwikkeling, samenhang,
achtergronden bij A. Roland Holst.
Nijgh Van Ditmar,
's Gravcnhage/Rotterdam 1974. 364 blz
ƒ25,-.
ior J. van Doorne
wel mislukken. Maar'welk een oeuvre
heeft hij geschapen!
In dat werk zij.i alle kleinheden ver
dwenen. In dat werk vinden wijsgeren
de gestalte van veel dat ze zeggen
willen. Het is ^lsof Kafka gestalte
gevend aan zijn burgerlijke, klein-
menselijke grieven c'e grote grieven
Van de mensheid stem heeft gegeven.
Dat maakt 'voor mij het raadsel Kafka
uit. Hij wist zelf niet wat hij schreef.
De grote grieven van de zichzelf be
wust zijnde, denkende mens zijn dat
hij niet weet vanwaar hij komt noch
waarnaar hij heengaat. Wal is de zin
van het bestaan? Hoe is het mogelijk
dat er überhaupt iets bestaat?
GODZOEKER
Deze vragen kunnen slechts in reli
gieuze zin beantwoord worden en dus
slechts op irrationele wijze. Kafka
beantwoordt ze niet. Hij stelt in, of
liever door middel van zijn werk, de
vragen. In zijn werk roept de ratio
neel levende mens om antwoord. Zelfs
niet de geringste schemering van in
zicht licht erin door.
Dat is de grote verdienste van zijn
werk. Hij is in dat werk eerlijk tot op
het bot. Alles is mysterie, alles is
geheim. Niemand kan tot de. in zijn
onbegrijpelijk groot paleis levende
vorst doordringen. Ik geloof beslist
niet dat Kafka in zijn roman 'Das
Schloss' slechts de Oostenrijkse bu
reaucratie heeft willen tekenen: die
overigens ontstellende bureaucratie is
voor hem de belichaming geworden
van het onvermogen van de mens om
te komen tot inzicht in zijn bestaan.
Nogmaals, in de dagboeken vindt men
daarvan weinig. Het maakt het raad
sel Kafka groot. Afgaande op zijn
dagboeken zou men ham a-religieus
kunnen noemen. Maar afgaande op
zijn werk is hij in hoge mate godzoe
ker.
Er zal nog wel veel over Kafka ge
schreven worden. Dat zijn werk tot
het grootste behoort dat de literatuur
heeft voortgebracht, zal' wel door nie
mand betwijfeld worden, maar dat
ooit het laatste woord erover gespro-
en zal worden, zal niemand durven
beweren. In hem roept de mens om
uitzicht, om inzicht. De vragen die
wijsgeren zich rusteloos stellen en
trachten te beantwoorden, zijn bij
Kafka tot verhalen geworden, die de
lezers fascineren en verschrikken,
maar hen tegelijkertijd bevrijden van
angst. Want de mens is per definitie
een wezen dat bestaat door zijn
spraak, de bloesem van zijn ratio, die
zich tot vrucht zettend, hem de gena
de geeft van het weten dat hij niet
weet
Franz Kafka: Dagboeken 1910-1923.
Oorspronkelijke t'tel: 'Tagebücher'.
Vertaling van Nini Brunt. In twee
delen. Paperback. Bij Querido te Am-
terdam. Met registers. Totaal aantal
pagina's 511. Prijs 45,-
ior G. Kruis
eh dr. F. Kafka stierf, was hij
na eenenveertig jaar. Dat ivas
3 juni 1924. Hij stierf aan tu-
rculose in een sanatorium
ht bij Wenen. Zijn literaire
rk is volstrekt uniek en be-
algemene karakterisering van voorbije tijden lijdt nogal eens
t eenzijdigheid, 't Is ook zo ingeworteld, van jongs af aan ivordt
er ingepompt. De geschiedenis werd verdeeld in star af gebaken
perioden en iedere periode kreeg onherroepelijk zijn naam.
)rt tot het allergrootste dat de
chiedenis der letteren kent.
"";h maakte zijn dood een einde aan
i mislukt leven. Op 3 juli 1883 in
lag uit joodse ouders geboren, zou
zich ontwikkelen tot een auteur
als weinig anderen gestalte Zbu
len aan het tragische lot van de
f
jaar zal het vijftig 'jaar geleden
1 dat Franz Kafka stierf. Ter gele-
(heid daarvan zijn zijn dagboeken
ijhet Nederlands verschenen, zodat
niet Duits leest, nu ook in de
npgenheid is om de gekwelde mens
Kafka te kennen voor zover hij
niet uit zijn werken kende.
fka is inderdaad een gekweld mens
feest. Hij had een zwakke gezond-
tl, leed voortdurend aan hoofdpijn,
5 verplicht voor zijn dagelijks
od le werken, eerst als jurist bij
pekeringsmaatschappijen en later
assistent van zijn zwager, die fa-
kant was, terwijl hij besefte dat hij
als auteur zijn leven zin kon
Hij was bezeten van schrijf-
ft, doch ging gedurig gebukt onder
onmacht om uit te drukken wat
zeggen wilde. Hij was zich óók
'an bewust,dat hij er niet in
gen kon, gewoon menselijk geluk
veroveren. Hij is driemaal verloofd
Veest waarvan tweemaal met het-
fde meisje, maar tot een huwelijk
het niet gekomen. Zijn ouders irri-
irden hem door hun zorg en be-
jgding; vooral zijn vader was voor
h een bron van verdriet wat tot
iolg had dat zijn verering voor
vader met haat vervlochten was.
lijn dagboeken die hij van 1910 tot
met 1923 bijgehouden heeft, en die
)r zijn vriend Max Brod zijn uitge-
fen, komt Kafka naar voren als een
ens die vergeefs tracht een gewoon
|ns te zijn. Hij was buitengewoon
Woelig, was snel gewond, was over-
gd van zijn minderwaardigheid. Hij
lerveerde scherp, was zelden tevre-
li over wat hij schreef. Telkens
er voelde hij zich wanhopig, vooral
hij niet tot schrijven kon komen.
fis dat wel meer het geval is bij
boeken van grote persoonlijkhe-
staan er in de dagboeken van
fka veel kleine en voor de lezer
belangrijke zaken vermeld. Reacties
het grote wereldgebeuren zijn
d>aars. De oorlog van 14-18 laat in
I dagboeken weinig sporen na. Dat
Jniet zo verwonderlijk. Kafka be-
prde in dubbel opzicht tot een
■Jpderheid. Hij, Tsjechische jood,
Is Oostenrijker; hij had in feite
en vaderland en voorzover hij een
Dr. F. Kafka
vaderland had, kon het bij een oorlog
alleen maar bevrijd worden indien de
Donau-monarchie uit elkaar zou val
len. Wat trouwens gebeurd is.
Tech voelde Kafka wel een bepaalde
binding met Oostenrijk. Verwonder
lijk.
Wat echter veel verwondelijker is, is
dat in de dagboeken betrekkelijk
weing te vinden is over de problema
tiek van het menselijk bestaan. Er
staat veel in over de kwellingen die
de mens Franz Kafka moest onder
gaan, vooral over de kwelling niet tot
schrijven te kunnen kernen, terwijl
hij voelde dat hij schrijver wés. Hij
leefde, zo voelde hij het, om te schrij
ven. Beter gezegd, hij voelde dat hij
slechts leven kon als hij schreef, als
hij gestalte gaf aan wat hem beroer
de. Afgaande op zijn aantekeningen
was wat hem beroerde allereerst zijn
onvermogen om tot sociaal contact te
komen en ten tweede het onvermogen
om aan zijn wanhoop hierover gestal
te te geven.
Maar in zijn werk vinden wij iets
namen werden doorslaggevend:
a enkel lichtpuntje in de donkere
fleleeuwen, 't klinkt als onzin te
iken over armoede dn de Gouden
|w, de achttiende eeuw werd als
vervalperiode te boek gesteld:
L 'n Hardnekkig soort benade-
die eigenlijk maar heel lang-
ii verandert
de kunst is daar debet aan. Want
zitten met een artistieke erfenis,
een juistere en vooral meer direc-
benadering bepaald niet eenvoudi-
1 "[maakt
kom ik op de tentoonstelling 'Een
fliaardig kunstig leven', waarmee
Arnhems Museum een bijdrage
aan het Romantisch Festival
1974.
rj met veel smaak en fantastie inge-
rite expositie van een honderdtal
Bderijen van Nederlandse kunste-
rs die tussen 1820 en 1860 werk
titel en de aanduidingen van de
jchilleaide 'rubrieken' waarin deze
toonstelling is onderverdeeld zijn
;ozen uit B. C. Koekkoeks boekje
ruïneringen en mededelingen van
landschapschilder' dat dn 1841,
Irschijnlijk vooral ten gerieve van
I vele leerlingen, werd uitgegeven.
als een woedende storm', veel
ilige zeeën, scheepsrampen en
[pbreukeliingein; 'Eene grootsche
retelling uit de natuur", landschap-
I van Abels tot Weissenbruch'; 'Ee-
jschoone lente-, zomer-, herfst- of
jterdag, enz', de stadsgezichten; 'De
den avond', helemaal gewijd aan
annes Tavenraat en tenslotte zijn
.idan de 'Portretten en meer andere
0(£edravende voorstellingen'.
spiratie
jiantiek. Eigenlijk een beetje ver-
begrip waar het de Neder
In hoeverre heeft hij zich bezig ge
houden met de laatste vragen? Zijn
bestaan was moeilijk, problematisch.
Jood, Tsjech, Bohemer zo men wil,
Oostenrijker, gefrustreerde zoon van
een zijn gezin dominerende vader,
ziekelijk, uiterst gevoelig -en daarbij
behept met een grote creatieve drang,
bang voor de ver/oering die een
vrouw kan opwekken in een man cn
tóch daarnaar hunkerend, móest hij
landse schilderkunst betreft. In het
algemeen kende men hier niet de
hartstochtelijke verliefdheid op de
hartstocht, zoals je die vond in de
kunst van de Latijnen en ook niet de
felle, wat broeierige dweepzucht, die
de kunst van onze Oosterburen ken
merkte. Daar weliswaar een ex
treem voorbeeld kon het gebeuren
dat de vrouw van de dichter Hein-
rich Stieglitz zich in 1834 doorstak
om zo te trachten haar man tot een
groot kunstwerk te inspireren.
De literatoren hadden overigens ook
hier een grote invloed op de beelden
de kunst. Potgieter schreef voor, dat
de schilders 'door het penseel den
indruk van het goede en groote (dien
den) te verlevendigen en te verster
ken'.
En dat goede en grote had maar
weinig temaken met de toen overal in
Europa (ver van huis dus) uitbar
stende revoluties en opstanden. Als
gevolg van de beginnende industriali
satie (niet altijd zo ver van huis)
ontstonden problemen die hun weerga
in de geschiedenis niet kenden. Som
mige kunstenaars, zoals Delacroix en
Daumier. lieten zich daardoor inspire
ren. anderen 'Turner, Constable
zochten nieuwe wegen in schilderkun
stige zin en er waren er ook, en
daarbij hoorden de raeesten van onze
landgenoten, die de dagelijkse moei
lijkheden de rug toekeerden en
vluchtten in schoonheid. Zij schiepen
zich een romantisch ideaal, dat velen
van ons nu. niettegenstaande de soms
zeer dramatische gegevens en het
doorwrochte vakmanschap, nogal afge
meten en tam zal voorkomen.
heel anders. Ik schrijf daar nu 'wij'.
Dat is wel een beetje vrijpostig. Ik
weet .niet of anderen ervaren wat ik
ervaren heb, namelijk dit: dat Kafka
zelf niet wist van hoedanige aard het
was wat hij schreef. Ik vind in de
dagboeken een vacuum van wijsgerig-
religieuze aard. Heeft Franz Kafka
zich slechts met zijn eigen menselijke
problematiek beziggehouden met de
grote problematiek van het menselijk
bestaan? Ik kan daar niet over oorde
len. Zijn dagboeken, waarin verschei
dene aanzetten van vertellingen staan,
zijn niet volledig: hij heeft er, vooral
in later tijd, veel van verscheurd.
Maar laten we vooral eerlijk zijn: zal
men zich na, pakweg, een eeuw door
middel van de kunst die vandaag-de-
dag toonaangevend geacht wordt een
idee kunnen vormen van de werkelij
ke levenssfeer van deze tijd? Van de
Nicolaas Pieneman: 'Portret van een jongetje met een windhond in een park', 1854.