Leslie Gabriëlse: kleden maken die de mensen fijn vinden KUNST Tll/Kll OtlW/KiWAIRIIlEir ZVTEKDAG 11 MET 1974 Foto rechts: 'Voet ballers door G. Kruis De laatste tientallen jaren heeft de wandtapijtkunst een grote ontwikkeling loorgemaakt. Deze "renaissance" werd ongetwijfeld sterk begunstigd doof de nodeme architectuur. Zoals dat al in de middeleeuwen het geval was, is ook nu de bestemming van het wandkleed, kale, kille muren te versieren, te ver- varmen. ooral die versierende functie heeft it gevolg dat 'het grote publiek' W makkelijker, vanzelfsprekender ei- solijk, contact krijgt met zo'n mo rn wandkleed dan bijvoorbeeld met schilderkunst van eigen tijd. Dat is zekere zin logisch, ant gedurende lange perioden in de ei. schiedenis was het tapijt bijna een leubel'. De nomaden in het oosten bruikten het om van hun igrove u.fcten een sierlijke, intieme woon- nipaats te maken. De grote holle ruim- n van de middeleeuwse kastelen lerden door middel van kleden afge- beiden en verdeeld in kleinere, be- «ponbare vertrekken. Kortom, het indtapijt was in hoge mate functio- el, een soort noodzaak, een eenvou- 5e levensbehoefte. ie ontwikkeling waar ik het zo even tf.tr had, is overigens langs zeer ver- tónende lijnen verlopen. Enerzijds {JBjn de grenzen tussen het oorspron- 'jke wandkleed en velerlei andere van beeldende kunst sterk het vervagen (textielplastieken, aan geen wand meer te pas komt, ie de vrije ruimte nodig hebben) en m de andere kant wordt er, zij het op verschillende manieren, doorge werkt op de grondvorm: de versiering van een wahd. Het hernieuwde groeiende contact tussen publiek en wandtapijt lijkt mij voor een belangrijk deel een gevolg van het feit, dat de makers daarvan in veel gevallen duidelijk rekening moeten houden met de wensen en problemen van anderen. Een niet geringe opgave, zeker als je niet stil blijft staan bij een louter decoratieve versiering. Mensen Zoals Leslie Gabriëlse, wiens grote kleden de laatste jaren steeds meer in de aandacht komen te staan. Zo'n ruim honderd maakte hij er in nau welijks tien jaar tijd. Wandkleden waarop meestal 'wat te zien is'. Tussendoor een enkele abstracte com positie, maar vaak een verhaal, een eenvoudig verhaal over mensen, want (zo heet ook een van zijn werken) 'Overal ontmoet je mensen' Gewoon in het alledaagse, en wat dat betreft maken de titels al veel duide lijk, ik noteerde er zo maar een paar: 'Café', 'Fietsen leren', 'Maaiende boer'. 'Dansen', 'Familie', 'Op de hoek van de straat', Voetballers', Een dag je aan t strand'. 'De mens als mens', zegt Leslie, 'blijft me altijd boeien. Hoe gedraag je je, hoe loop je, hoe handel je, en dat alles reduceer je in je werk natuur lijk tot bepaalde vormen, maar het houd je constant bezig. Maar als me in opdracht gevraagd wordt om een abstract kleed, dan doe ik dat ook. En met evenveel plezier: meestal moeten dat soort kleden nóg meer toegepast zijn aan de omgeving waar ze komen te hangen.' Opdrachten: rekening houden niet al leen met de omgeving, maar ook met de wensen en verlangens van de op drachtgevers. Is dat geen druk? 'Dat hoeft bij een goede verhouding hele maal niet, integendeel, het plezierige van een samenwerking met architec ten is, dat je het gevoel hebt met iets bezig te zijn dat dyldelijk zin heeft, er is om gevraagd en het wordt 'gebruikt'. Leslie Gabriëlse bouwt zijn composi ties op uit de meest verschillende stoffen, in een zij het volkomen persoonlijke appliqué-techniek, die als resultaat iets schilderachtigs krijgt 'Maar ik blijf me er toch nadrukkelijk van bewust, dat ik met lapjes werk. Ik heb dat trouwens van het begin af gedaan. Op de academie (in Rotterdam) gebruikten ze stukken stof om je kleuren te leren combine ren, composities te maken. Dat was veel voordeliger dan papier en verf. Je kon er mee schuiven en doen, ze vaak vastspelden en het weer losma ken totdat je het voor jezelf goed vond en dat procédé bleek me hele maal te liggen. Ik heb ook wel ge schilderd, maar ik vond, laat ik het zo maar zeggen, dat ik er 'onderdoor* schilderde, eronder uit, 'twas me te glad.' Nostalgie In zijn laatste werk vooral is een duidelijk 6tuk nostalgie merkbaar. Kleden met onderwerpen als *Een dagje aan 't strand', in 't goeie pak, met gummi boord, butterfly, strohoed en wandelstok; stoer opgestelde voet ballers voor de (amateur-) wedstrijd, landelijke taferéien als <fe posterende boogschutters, die allemaal de sfeer hebben van sterk vergrote prentbrief kaarten of famüófoto's uit grootmoe ders tijd. Een sfeer, die vandaag de dag vooral veel jongeren nadrukkelijk schijnt aan te spreken 'Tja, je leeft natuurlijk niet in een ivoren torentje, je leeft niet alleen, je hebt van alles om je heen en ik ga ook niet zeggen, ik kan dat ook niet, dat ik door niemand wordt beïnvloed. 'tZijn gewoon dingen, die zich in één pakket manifesteren, met jou mee, om je heen. 't Is een tijdsgebeuren en als je daarvan stukken in het werk herkent, vind ik dat alleen maar gun stig.' Populariteit zoeken, in willen zijn? "n Moeilijke zaak, ik wil ook wel in zijn. maar dat hoeft dan niet op mijn werk te slaan.Want hoewel ik graag werk is het toch niet zo, dat ik daarvoor alléén leef. Als ik met mijn kleden bezig ben, ben ik lekker bezig, maar het staat toch los van mijn gewone dagelijkse leventje. Zo vind ik het ook niet nodig, heb ik er geen behoefte aan, mijn politieke instelling in mijn werk naar voren te laten komen. Ik tracht gewoon dingen te maken om op te hangen, om te versieren, werk, waarvan ik hoop, dat de mensen het mooi of fijn vinden; werk dat glimlacht naar het gebeuren (hoewel ik echt niet kan zeggen dat ik persoonlijk altijd maar glimlach tegen het leven). Maar als de mensen Iets willen ophan gen, waar dan ook, moet je je kunnen voorstellen, dat ze niet altijd naar een ontploffende atoombom of naar door napalm getroffen mensen kunnen kij ken. Dat is verschrikkelijk en dat verdient telkens weer de aandacht, maar waarom moet ik daar nou ook nog es een kleed van maken? Dat heeft trouwens weinig wezenlijke zin, vind ik. Leslie Gab, Mijn werk is aangepast aan de situa tie waarvoor het moet dienen. Als ik iets voor een kleuterschool maak bij voorbeeld en dat wordt dan geïl lustreerd door een van de vele dia's maak ik iets waar kleuters wat aan hebben. In dit geval een grote poes, die ik iets van reliëf heb gegeven, de kinderen' kunnen haar aaien, 'n Paar bomen met een houtuitdrukking waarvoor ik wasknijpers gebruikte. Daaraan kunnen ze dan veranderen wat ze willen, ze kunnen ze in een ander kleurtje verven en ze er weer inhangen. Er zitten ook taartvormpjes in verwerkt, heel herkenbaar voor de kinderen. Dat soort dingen maakt de afstand kleiner, roept iets op van de gedachte: dat kan ik ook. Wandkleden zijn immers geen altaarstukken, waar ze af moeten blijven. En voor een architect maakte ik een kleed. 'Groeisel', dat weer heel anders ös aangepast aan de (gewenste) situa tie. Er staat gedeeltelijk een tafel voor, op die tafel staat een grote klimplant en die groeit dóór en in het kleed, dat gemaakt is van allerlei stoffen, met gaten erin en fladders eraan. Zoals het nu is, lijkt het altijd te zijn geweest Ik kreeg ook eens een opdracht voor een bejaardencentrum. Dat ds dat 'Dagje aan 't strand' gewor den (dus misschien toch aanpassing en niet alleen nostalgie?) Maar de commissie, die daarover beslissen moest, was nooit compleet aanwezig en dat had zoveel haken en ogen dat het uiteindelijk toch niet doorging. Maar ik had het wel gemaakt en tijdens de opening even neergehan gen. De bewoners van het huis her kenden het en waren heel enthousi ast, maar 'twas al net als met dat geval met dat weggestuurde directie- echtpaar in Brabant, de bewonen hadden niets in te brengen en het bestuur liet zijn keus uiteindelijk op een uiterst moderne glasplastiek val len. Wandkleden van Leslie Gabriëlse, wie ze wil zien kan binnenkort 'n na der bericht daarover volgt nog terecht in het restaurant van De Bijenkorf in Eindhoven, waar er dan een aantal geëxposeerd zal worden. Foto links: 'Een dagje aan het strand' door R.L.K. Fokkema Op verschillende manier heeft Bertus Aafjes naam jemaakt. In de eerste plaats wel door zijn dichter- ichap, in de tweede plaats door zijn reisverhalen en n de derde plaats door zijn verzet dat hij aan teken- Ie tegen de poëzie der Vijftigers. Tenslotte hing hij lijn lier aan de wilgen omdat een andere generatie mders met de Muze omsprong dan hij zelf in zijn itoutste dromen wel gedaan had. Wge jaren geleden werden zijn 'sla- ende verzenbundels' weer op de larkt gebracht, 'onder aandrang van ooral jonge lezers'. Over zijn gemak- elljk proza» wil ik het hier niet ebben, noch ook herinneren aan zijn Sen voetreis naar Rome' waarmee hij og altijd op boekenlijsten prijkt !ija actie tegen dc poëzie der Vijfti- lers ontlokte aan de pen van Luce- ert een weerwoord, een verdien- te van Aafjes omdat de keizer der Vijftigers zo weinig over zijn poëzie n proza heeft ggzegd. De dichters van ia de ooflog konden natuurlijk ook liet over hun kant laten gaan dat dafjes in Elsevier onder meer van nening was dat hun poëzie uit liefde- Boiheid was geboren en dat hij zich fVToeg of de SS de poëzie binnen eaarcheerd was. Later heeft Ed. loornik zijn generatiegenoot Aafjes 'Og eens de oren gewassen. In elk [eval was het met het dichterschap 'an Aafjes uit in 1953, toen zijn 'undel De Karavaan verscheen. In de daaropvolgende jaren verschijnen ach- er elkaar de reisschetsen, die een (root publiek bereiken. Ontluistering foor een veelbelovend dichter als raarvoor Aafjes in 1940, toen hij Icbuteerde met Het gevecht met de fuze, werd aangezien, een snelle ont- uistering. De altijd vriendelijke Vest- ijk vermoedde zelfs dat hij, onder unstige auspiciën, de ondergrondse Tometheus zou kunnen worden die il het licht van zijn generatie zou 'Wen. Daarvan is het dus niet geko- ®en. De situatie was uiteraard toen lonmiddellijk onder de grond, 'el onmiddellijk onder de grond. Daaraan herinnert Aafjes' bundel Elf Kinnetten op Friesland (1944), die thans niet om zijn poëtische kwaliteit, maar om de illegale druk ervan, wel wat waard is op veilingen. Literair- historisch schrijft Vestdijk: 'Verg'j ik mij niet, dan moet het massale optre den van dichters, die schijnbaar met het gemak fantaseren waarmee een ander brieven schrijft, in liatste in stantie worden toegeschreven aan de druk van de tijd.' Dat zou een verkla ring kunnen zijn voor 'degeneratie- en groepsvorming in het teken van een 'surréalistische' fantasie, waarvan men veilig zeggen kan, dat zij hier in Holland als min of meer collectief verschijnsel sinds kort haar intree heeft gedaan.' De term surrealisme moet hier wel worden begrepen in zijn grondbetekenis, 'in de zin van fantastisch realisme of reële fantas- tiek, of zo men wil droomrealisme', want van invloed van de echte Franse surrealisten is bij de generatie van '40 geen sprake. Vestdijk meent dat men 'in dit jaar '40', weer weet, 'dat de dichter de man is die verbeeldt en fantaseert.' En hij schrijft: 'Het ge- volg hiervan is, dat het bezielde beeld, als de natuurlijkste der poëti sche functies, zowel de lyrische im puls als de gedachteninhoud in zich vermag op te nemen en met zich mee te voeren, in een mate als slechts mogelijk is wanneer de dichter zich onbelemmerd uiten*kan.' Is het inderdaad opvallend dat ie mand in het eerste oorlogsjaar zijn bundel Het gevecht met de Muze noemt, opmerkelijk is dat van een echte strijd bij Aafjes nimmer sprake is. Daan-oor is zijn techniek te glad, zijn gedachteninhoud bijzonder mager en zijn beeldenrijkdom te conventio neel bepaald. Dit alles valt nu des te duidelijker op. bij lezing van de ver zamelbundel die ter gelegenheid van Aafjes' zestigste verjaardag is samen gesteld door de dichter, door D. W. Bertiis Aafjes Bloemena en door Laurens Vancrevel. van het poëtisch werk. waarvan ik De bundel bevat circa een derde deel aanneem dat deze selectie naar de mening van de samenstellers het bes te vertegenwoordigen wil. Verwerpelijk De verzamelbundel heeft als hoofdti tel Het gevecht met de Muze en voert als ondertitel Verzamelde gedichten. De gewoonte van verzamelde gedich ten te spreken, wanneer er slechts een selectie wordt geboden, is vol strekt verwerpelijk. Een dergelijke naamgeving misleidt en leidt tot een onaanvaardbare inflatie van de term. De bundel bevat de debuutbundel, de bundel Het zanduur van de dood (1941), een afdeling "Verspreide ge dichten', de reeds genoemde illegale bundel, drie gedeelten uit Een voet reis naar Rome (1945), en gedeelte lijk de bundels Het konirgsgraf (1948) en De karavaan (1953). Voorts nog een selectie uit De lyrische schoolmeester (1949), In den beginne (1949), Maria Sibylla Merian (1946), In het rampjaar (1945). Bij steekproef blijkt dat Aafjes aan zijn gedichten niets heeft veranderd, maar dat aan de sonnetten op Friesland de opdrach ten zijn ontnomen. Dit is, weliswaar een klein gemis, maar een gemis, want het is toch wel aardig te weten wie het hem mogelijk hebben ge maakt de Muze niet ontrouw te wor den, o.a. Bert Bakker, ds. A. Henkels en Wytze Hellinga. De bundel opent met drie sonnetten die programmatisch zijn. In het eerste gaat het over het gedicht, de bedding van wat in de wereld stroomt en vaag vervliet. In het tweede noemt Aafjes 'verzen onsterflijke geschenken' en ln het derde zou men in de prins die de geschreven verzen ('geliefde doden') wakker kust, de lezer kunnen zien. Wanneer men metterdaad nu zo ver gaat, blijkt het onbelemmerd uitspre ken, waarover Vestdijk het had. bij Aafjes L'jzonder nonchalant te gebeu ren. Veel nutteloze herhalingen ko men in Aafjes' poëzie voor; daarop heeft Buddingh' in zijn Lexicon der poëzie de term 'battologie' van toepas sing geacht Voorts ten ritme dat hort en stoot terwille van het rijm en weinig expressief is, zodat Buddingh' alweer geen ongelijk heeft wanneer hij aanraadt Onderweg van Roland Holst te vergelijken met Het konings graf en vervolgt: 'Alleen uit het ritme zal men dan reeds kunnen opmaken, wie de betere dichter is.' Wanneer men dan vervolgens zijn beeldspraak eens nagaat blijken er voortdurend vreemde inconsequenties. Men zie eens 'Bekentenis', waarin Muzen en Muze voorkomen, of men denke eens na over het volgende in 'De eenza men'. Daarin spreekt hij van 'de be- schuimde zee van onze liefde' waar de ik 'dwaze herder* is en 'uw borsten' 'weggedoken schapen', waar men toch eerder 'visser1 en 'schelpen' zou ver wachten. Elders (p. 135) 'onthult uw beelitnis eidh naar de natuur'. Als hij dan vervolgt dat borsten 'gesierde' kor ven fruit zijn, kan dat nog (hoewel...), maar dijen te zien 'als de ingang van een kerk' kan dan natuurlijk niet meer. Grijs Wanneer iets bij Aafjes onplezierig is, wordt dat onveranderd met grijs aan geduid, consequent is dan, maar wei nig verrassend, opeens te lezen: 'Grijs heid is het leven hier op aarde'. De regel strookt verder niet met de ma nier waarop de dichter het leven en de liefde en de bijslaap beziet en beschrijft. Dat kan hij wel degelijk kleurig en gekleurd beschrijven. I'ij dankt er zijn roem als troubadour aan, die gespecialiseerd is in rozen. Aan de andere kant kan hij ook teren 'op het ongeschreven rijk der wer kelijkheid' maar zoiets blijft bij een constatering die poëtisch niet wordt waargemaakt Evenmin valt een lof tuiting als 'De wereld is een wonder* te ontkennen, maar zij moet poëtisch wel worden waargemaakt Dat gebeurt bij Aafjes niet Daarnaast is het op merkelijk dat hij in zijn gedichten wil 'koersen naar het onbekende', ter wijl hij steeds maar al te duidelijk maakt dat hij weet waarom het zoal gaat Al deze tegenstrijdigheden val len alleen te verzoenen wanneer men juist daarin Aafjes' gevecht met de Muze wil lezen. In feite is Aafjes een illusionist die op barre werkelijkhe den van leven en kunst maar nauwe lijks vat heeft Achter werkelijkheden gloort de onwerkelijkheid, illusionist of 'surrealist' als hij is; achter de lieve vrouw versteekt zich de Muze, bigamist die Aafjes is; ego en alter ego vatten elkaar. Wanneer het ego op de voorgrond treedt zijn de ge dachten te conventioneel om werke lijk te boeien, zoals de dichter maar al te conventioneel aanleunt tegen wat bekend is. Wie bij voorbeeld met enige verwachting een gedicht met de titel 'De laatste dingen' gaat lezen, leest niet anders dan platitudes die poëtisch van geen gewicht zijn: Er rest mij niets meer dan mijn lied te zingen, in eenzaamheid, gelijk een blinde vink; een lied over de laatste, vreemde dingen, waar met mijn ziel ik zingend in verzink. Een raden soms en soms een bijna weten, dat uit mijn diepste wezen opwaarts welt, dat wij vergeten worden en vergeten al wat ons op de wereld vergezelt. Sterven is zijn herinnering verliezen en ook door anderen vergeten voorden, en eindlijk niet meer weten wat te kiezen, en zich vervreemd voelen van tijd en orde; lang duurt de dood, zij duurt een leven lang, en wat wij doen wordt onze ondergang. Nog afgezien van die lachwekkende 'blinde vink' zien we hier de herha ling, de trivialiteit van het weten dat wij vergeten en vergeten worden, on ze herinnering verhezen. Heel merk- wardiig is dat het zich vervreemd voelen van tijd en orde niet betrok ken staat op de laatste, vreemde din gen waarin zij zingend ondergaat, ten zij we sterven zien als een beetje dichten, en dichten als een beetje sterven. Dit strookt echter weer niet met Aafjes' idee dat het gedicht orde vertegenwoordigt Als men het wel laat stroken verliest de dood en de vergetelheid het luguber karakter. Het enige dat bij Aafjes de toets der kritiek kan doorstaan is het aantal verzen onder de titel Het zanduur van de dood, maar daar heeft Vestdijk alreeds op geattendeerd. Ter gelegenheid van iemands verjaar dag dergelijke dingen te zeggen, kan misschien niet aardig gevonden wor den. Het is ook niet aardig, maar Bertus Aafjes heeft reeds in den aan vang van zijn dichterschap zelf ge zegd: 'Maar waarom zo denken: is dan de dichter meer dan het gedicht?' Ook zijn antwoord luidt op de retori sche vraag ontkennend. Bertus Aafjes. liet gevecht met de Muze. Verzamelde gedichten. Meulen- hoff, Amsterdam 1974. 224 blz. 17,50.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1974 | | pagina 11