De schoonheid het rampzalige van VERZAMELDE WERKEN VAN C. GERRETSON Vier debutanten en een bekend auteur TROUW/KWARTET ZATERDAG 9 FEBRUARI 1974 KUNST T17/K17 Je hoort het nogal eens, in mu sea, op tentoonstellingen, na wat kennelijk een teleurstellende er varing was: nee hoor, geef mij de kunst van 'vroeger' maar. En dan wordt vaak de kunst van de vorige eeuw bedoeld, toen de li teratoren ook op het beeldend vlak nog de toon aangaven en Potgieter schreef dat de schil ders 'door het penseel den in druk van het goede en het groo- te (dienden) te verlevendigen en te versterken'. Verrukkelijke tijden, toen knapen nog ijverig aan de studie gingen als je ze maar een perzik beloofde en de meisjes 'wel zorg'loos, maar niet los van geest' waren. Althans een paar, want de meesten stonden al op zeven-, achtjarige leeftijd, tubercu leus en hongerig, twaalf uur per dag in een fabriek. De kunst diende echter het goede en grote te verlevendigen.... Maar er waren altijd ook andere kunste naars, daarvoor en toen: Jeroen Bosch, Bruegel, Adriaen Brouwer- Goya, en ze kwamen daarna bij hon derden, kunstenaars, die we nu graag 'gèëngageerd' noemen, die zich bezig houden met het lot van de mens. Sommigen deden dat op een heel duidelijke registrerende manier - neem Kathe Kollwitz bijvoorbeeld. Frans Masereel of George Grosz - anderen als Francis Bacon of bij ons een kunstenaar als Joop van Meel laten de directe politieke facet ten erbuiten en houden zich meer universeel met 'het leven' het be staan, bezig. Je zou kunnen zeggen dat ze soms dingen schilderen, waar ze zelf ook min of meer buiten staan, 't Is, als het ware, een onverklaarbaar moe ten. Dado Zo'n kunstenaar is, dacht ik, ook de nu voor het eerst met een dergelijk groot overzicht in Nederland gepre senteerde Joegoslavisch-Franse schilder Dado: tot 10 maart in het Rotterdams Museum Boymans - van Beuningen, Al onderscheidt Dado zich volgens inleider Francois Ma they dan om verschillende redenen van de surrealisten, deze expositie past toch duidelijk in het tentoon- stellingsprogramma van dit museum, waar de laatste jaren het werk van - zo genoemde - surrealisten als Mar- gritte, Dali, Man Ray, Delvaux en Labisse te zien was. Zo genoemd; ik heb in het artikel over Labisse al gesteld, dat eigenlijk geen van hen paste in het schema dat André Breton, de paus van het surrealisme, had opgesteld. 't Begrip surrealisme wordt de laat ste tijd dan ook steeds meer vervan gen door: fantastische schilderkunst. Fantastisch en dat houdt dan tevens in dat het hier kunstenaars betreft die eigenlijk heel moeilijk in een vakje zijn te stoppen, omdat ze daar voor al te zeer hun volkomen eigen weg gaan. En zelfs dat laatste kun je bij een figuur als Dado betwijfelen. Ik be doel dit: bij Dali, om maar een heel sterk voorbeeld te noemen, krijg ik altijd de indruk, dat de vele op diens .schilderijen voorkomende ge drochtelijkheden 'verzonnen' zijn, voortgekomen uit een lang tevoren bedachte opzet. Dado maakt schilderijen, die je ge woon niet. kan verzinnen. Z'n heel vroege schilderijen laat ik daar even buiten; die tonen nog een zekere ge richtheid, die 'portretten' bijvoor beeld van 'de grote Catharina' of van 'Thomas More', schilderijen, die een materie hebben als van verweer de, aangevreten steen, maar toch duidelijk portretten zijn. Er is dan ook nog een feller coloriet. Maar langzamerhand gaan zijn - gro te - schilderijen zich vullen met tra gische gedrochtelijke wezens, die, hoe monsterlijk ook, toch nog iets rampzaligs menselijks over hebben. Gemuteerde, aangetaste, mismaakte schepsels, die opeengehoopt, aaneen- gerijd, geplaatst zijn in ongekende - nog niet gekende - werelden, heel tc- door G. Kruis Dado: 'De vérliefdé oude vrouw', een schilderij uil 1963. genstrijdig eigenlijk, weergegeven in een feestelijk roze, heel zacht, grij zig blauw en een feeëriek groen. Met een overal binnenvallend licht. Vaag. Wazig. Matglas Want als je de zaal binnenkomt aan de kant waar de laatste schilderijen hangen, krijg je zelfs in eerste in stantie even de indruk alsof er iets mis is met je ogen, aldof de schil derijen zijn bedekt met een soort matglas. Daardoor ontstaat een heel vreemd effect, als in een boze droom, al die mismaakte wezens krijsen en gillen hun angst uit en dat is zo expressief uitgebeeld, dat je het eigenlijk zou moeten horen. Maar er is juist een bijna serene stilte. Dat moet een ge volg zijn van die vreemde, half doorschijnende kleur Zo zit dit werk vol tegenstrijdighe den. Fantasieeën van het onbewus te? Herinneringen aan realiteiten misschien? Angst voor de toekomst? 'De tragedie van Dado', schrijft Francois Mathey, 'wees, ondervoed, tuberculeus, dat kind van Gorki dat met de bedelaars van de straat en met de Montenegrijnse partisanen ontdekt dat de heldhaftige en verhe- Bernard Schultze: 'Mannequin- Migof, lijkkleurig en bloeiend, een assemblage uit 1970. ven dood in feite belachelijk en gro tesk is, die de armoede, de domheid en de onrechtvaardigheid ontdekt'. Toch kun je deze schilderijen nau welijks een boodschap toeschrijven, ze geven je ook niet het gevoel dat ze bedoeld zouden zijn als een soort waarschuwing. Mathey spreekt er gens over 'een rouwzang voor een stervende cultuur'; toen moest ik even denken aan de vreugde waarmee componisten hun dodemissen schre ven Onverklaarbaar deze doeken, dat in ieder geval. De kunstenaar doopt zijn penselen in de verf en begint te schilderen. Dan komen de vormen, die groeien en groeien, vormen die hij alleen technisch in de hand lijkt te houden. Verdo- móét hij gewoon. Zo komt het over. Als je hem zou vragen waarom hij steeds weer deze gruwelijke fantasieën schept, zal hij het waarschijnlijk niet weten. Maar hij blijft ze maken, misschien ook wel omdat het 'onderwerp' hem ligt, omdat hij het graag zo doet en niet anders. Of omdat iets in hem aan dringt. Hij zal er ook wel meer bij betrokken zijn, dan hij zelf denkt of wil toegeven: die schilderijen zou den wel eens een houvast kunnen zijn voor hem, een hulpmiddel om zichzelf voor een altijd weer op de loer liggende paniek te vrijwaren. Want dat het soms angstaanjagende raadsel van het bestaan hem intens bezighoudt, dat brengen deze schil derijen in al hun vreeswekkende schoonheid toch wel aan het licht. En dat verklaart dan ook hun on verklaarbaarheid... Schultze 'n Heel ander wereldje, bereden in Boymans nieuwe vleugel. Het werk van twee Duitse kunstenaars, het echtpaar Bernard en Ursula Schult ze, ook voor het eerst hier zo uitge breid vertegenwoordigd. Na Dado - ik zeg dat er nadrukke lijk bij - kwam het werk van deze twee erg zwak bij me over, ook al gooien ze er in de catalogus een paar uitermate indrukwekkende in leidingen tegenaan. Als het over Bernard Schultze gaat worden er na men genoemd, waar je van duizelt: Albrecht Altdorfer, Hans Baldung Grien, Matthias Grünewald, Lucas Cranach, Hercules Seghers, James Ensor, Otto Dix, het kan niet op. En dat gaat dan als volgt: 'De preut se zinnelijkheid van ingesnoerde borsten, de venerische parelmoer van inkarnaat, de malicieuze lieflijk heid van gracieus gebogen poppenli- chamen in Lucas Cranach's portret ten van twistziek-kokette Thuringse adellijke meisjes'. Bernard Schultze, maakt, 'k houd me bij een omschrijving, assembla ges en collages en het thema is vaak de Migof. Een .zittende Migof', 'pla- fondmigof en hangende Migofs', een 'Migofpoort', een 'Migofruiter', een 'Migofmannequin' en nog veel meer. Schultze zegt, dat hij dat woord Mi gof intuïtief heeft gevonden, hoe het verklaard moet worden, kan hij niet aangeven, misschien: vrolijk heid na de catastrofe. 't Is in ieder geval een wonderlijke kleurrijke, dwarrelige wereld waarin je binnentreedt, met groeisels van in verf gedrenkte stof en papier, mensen,- dieren- en niet thuis te brengen vormen, halfgesmolten éta lage-poppen met uitstulpsels en ga ten. die door de botte starheid van uitdrukking en beweging nét niet overbrengen wat Schultze volgens de catalogus bedoelt: de vernieling er van treft je niet en de overwoeke ring ervan deed mij geen moment aan ontkiemen denken. Speels, vindingrijk, kleurrijk, maar ook maniëristisch, decadent en broei erig: toch wel een soort super-étaleur een fantasierijk decorbouwer, uit wiens werk ik niets van het profeti sche heb ervaren, dat hem wordt toegedicht. Ursula Ook Ursula's 'Dromen in veren en bont' kan ik alleen maar omschrij ven. Zij zegt: 'Ik wil de beschouwer niet bedwelmen, ik wil hem in mijn wereld betrekken'. Ik heb me niet verweerd, integendeel, maar noch het een, noch het andere is me over komen. Haar wereld: schilderijen, gedaan op een manier die Je misschien het bes te als geraffineerd-naïef zou kunnen omschrijven, in korte toetsjes vaak, die wat aan borduurwerk, aan vacht ook doen denken. Zo kwam ze ken nelijk tot het echte gebruik van bont, van .veren en. allerhande ande re frutseltjes. En daar versiert ze dan haar objecten mee, dozen en kasten van Pandora. Vooral en vele andere zaken, allemaal fleurig be schilderd en wel plezierig, hoewel wat stoffig, om te zien. Er is zelfs een compleet Bonthuis omgeven door een honderdtal ver sierde hoofden van étalagepoppen en brokken fel beschilderde en glinste rende stenen. 't Is niet gemaakt als plezierig ob ject voor de spelende mens, dat huis, zoals zoveel environments van daag de dag. Dat maakt Ursula je in haar teksten wel duidelijk. Maar als de beschouwer nu niet het contrast tussen de onontkoombare werkelijk heid en de vrije wereld van zijn wensen, haar vrije wereld voelt en beleeft (zoals zij dat stelt), kan hij het altijd nog op een minder magi sche manier proberen. Voor iemand met een beetje fantasie is er dan echt nog wel wat te beleven. Is er verschil tussen de roman van een bekend auteur en de verhalenbundel van een debu tant? In principe njet, maar toch De bekende auteur is in dit geval 'xuis Paul Boon en zijn roman heet 'De meisjes van Jesses' (1). Deze ro man speelt in de gefingeerde Ameri kaanse stad Babyion, waar filmster ren, miljonairs, moordenaars en ver slaafden om beurten, maar vaak te gelijkertijd in de publiciteit zijn. Boon baseerde zijn verhaal op publi caties over de moord op Sharon Ta- te, de echtgenote van filmregisseur Roman Polanski. Deze gebeurtenis vermengde hij met de Openbaring van Johannes. De tekst van dit bij belboek staat bovendien doorlopend op het bovenste gedeelte van alle pagina's afgedrukt. En hoe gaat dat met een bekend au teur? Een nieuw boek wordt verge leken met vroeger werk en het krijgt een plaats in zijn totale oeu vre. Zo heeft Boon het procédé van twee op de pagina's doorlopende teksten al in 'Menuet' toegepast; misdaad speelt een rol in zijn schel menroman. 'De bende van Jan de Lichte'; pogingen om greep op een hele gemeenschap te krijgen zijn be kend uit onder andere 'Vergeten straat' en 'De Kapellekensbaan'; bo vendien heeft Boon gruwelsprookjes geschreven en pornografische ver haaltjes. Al met al lijkt 'De meisjes van Jesses' een boek dat aandacht verdient, omdat het in het oeuvre van Boon past. Dit ;s echter de eni ge reden voor aandacht, want wie de roman gaat lezen, stuit op een breeksprakigheid, een omslachtig heid, een gezeur over Liefde, Seks en Dood (LSD, jaja) die men bij Boon niet voor mogelijk hield. door Ad Zuiderent En terecht, want de verhalen in dit boekje zijn rommelig, missen span ning en leveren zelfs geen bruikbare citaten op. Waarom ik er dan toch aandacht aan besteed? Omdat één verhaal, 'Gezellig met mejuffrouw B. een dagje uit', eigenlijk aardiger is dan de roman van Boon. Maar ook omdat zijn boekje is verschenen in een nieuwe serie, die Nieuw Pro za heet. De sympathieke bedoeling van uitgever Bert Bakker is om in deze reeks onbekende auteurs de ge legenheid te geven met een aantal verhalen, een novelle, of een korte roman te debuteren. Janssens boekje opent deze serie, samen met 'Eban- Emaël' (3) van Piet G. Vos en 'Bloembad' (4)van Bert Sliggers jr. Praterig- Rommelig Op de naam van Boon en het door hem gekozen onderwerp zal nog wel een groep lezers afkomen, maar wie is benieuwd naar de verhalen die Gerbertus Janssen in 'Gekomen in een oude, heel oude auto' (2) heeft gepubliceerd? Slechts een enkeling. Ook het werk van deze twee is niet groots, maar het opent wel perspec tieven. Zo is Sliggers in staat om zijn personages geobsedeerd te laten raken door een detail. Zijn werkwij ze doet vooral in het titelverhaal aan die van J. Bern lef denken: ver beelding en werkelijkheid gaan in elkaar over. Een man koopt weke lijks bloemen voor zijn vrouw. Hij herinnert zich echter een gedichtje van Jacques Prévert waarin de klant van een bloemenverkoopster op het moment dat hij wil betalen een hart aanval krijgt. De mogelijkheid dat dit ook zal gebeuren in de bloemen- stal waar hij altijd koopt, wordt een obsessie voor hem. Hij overweegt al le mogelijkheden en bedenkt midde len om een dergelijk voorval te voorkomen. Hij gaat daartoe de bloemenkoopman bij diens werk hel pen, maar valt tenslotte toch zelf in de bloemen. Jammer genoeg is Sliggers' stijl te praterig om dit ver haal spannend te laten blijven. Een zelfde bezwaar valt tegen de beide andere verhalen, 'De hoop' en 'Een rare vogel' in te brengen. Toch zijn er gunstige uitschieters in zijn stijl. Zoals in het tweede verhaal, waarin Sliggers een hoofdstationschef die een oude man de les leest, typeert met de woorden: 'de bullebak met rails op z'n revers'. Van de drie bij Bert Bakker debute rende schrijvers verwacht ik het meest van Piet G. Vos. De elf verha- Louis Paul Boon len in 'Eben-Emaël' zijn wisselend van kwaliteit, maar regelmatig komt hierin terug een besloten gemeen schap, waarvan het isolement niet beklemmend is, maar eerder bevrij dend. Soms is deze gemeenschap epn dorp of een kloosterschool 'Waters- leyd') in het Limburgse grensge bied, in andere verhalen is het de woestijn ('Hieronymus, woestijnhei- iige en -geleerde'), een Baltiseh staatje ('Groeten uit Memel') of het heelal ('Ikaros'). Vos' taalgebruik is niet vrij van pathos, maar waar hij dit bedwingt, overtuigt de door hem beschreven gemeenschap. Angst Wat ik bij de drie genoemde debu tanten mis, is een permanent vermo gen tot relativeren van zelf gecre- eerde situaties. Deze gave bezit wel de vierde debutante in dit rijtje, Helen Mellaart. Haar roman 'Een trouw Maria-kind gaat nooit verloren' (5) lijkt bijna te gemakkelijk geschre ven. In een groot aantal korte hoofdstukken' wordt het leven ge schetst van een jonge vrouw die haar eigen gang gaat in de jaren tussen het overlijden van haar moe der als zij nog kind is en de dood van haar vader. Dood, ziekte, angst voor het bestaan zijn perma nent aanwezig en vormen de tegen pool voor het vrijgevochten leven dat de vrouw leidt. Soms is ook Helen Mellaart te prate rig, maar gelukkig overheerst in haar autobiografische romandebuut de korte typering die de lezer zelf kan aanvullen. Zoals blijkt uit twee citaten uit het eerste hoofdstuk: 'Juf kwam bij ons nadat ik op een mor gen tevergeefs door de brievenbus mijn moeder had geroepen. Bij de bel kon ik niet. Daarvoor was ik nog te klein. Driemaal riep ik en driemaal rook ik een smerige lucht door die brievenbus. Gas'. 'Na een jaar waarin papa vele malen op reis was geweest kondigde hij zijn huwelijk met juf aan. Wij moeten dan MOEDER zeggen. 'Zal mammie gek opkijken als ze terugkomt', dacht ik' Als 'Een trouw Maria-kind gaat nooit verloren' de autobiografie van een bekend auteur was geweest, zou het boek ongetwijfeld een groter, nieuwsgieriger lezerspubliek trek- ken. Zo gaat dat, helaas. 1) Louis Paul Boon. De meisjes van Jesses. Oe Arbeiderspers/Em. Queri- do, Amsterdam. 153 blz. prijs 14,50. Grote ABC nr. 207. 2) Gebertus Janssen. Gekomen in een oude, heel oude auto. 3) Piet G. Vos. Eben-Emaël. 4) Bert Sliggers Jr. Bloembad. Alle drie bij Bert Bakker, Den Haag 80 blz. prijs 3,90. serie Nieuw Proza. 5) Helen Mellaart. Een trouw Maria- kind gaat nooit verloren. Leopold, Den Haag. 128 blz. prijs ƒ11,90. door dr. C. Rijnsdorp In haar 'Herinneringen uit den ouden tijd' (Den Haag 1960) verzucht Annie Salo mons over (Frederik) Carel Gerretson: 'Hij heeft altijd af spraken vergeten, verkeerd be grepen of verward. Hoe die on betrouwbaarheid in afspraken, die onhandigheid in het dage lijks verkeer te verklaren zijn, weet ik niet. Ik leerde dat ik hem met al zijn aantrekkelijke en moeilijke eigenschappen had te aanvaarden als een ge heel. Dat hij gehéél a prendre au a laisser was. Hij heeft zich veel vijanden gemaakt, omdat hij zonder aanzien des persoons kon kwetsen en grieven. Hij was niet eerzuchtig, wel heers zuchtig. Hij had eigenlijk maar één grote hartstocht: het va derland'. En ze vertelt nog, dat. toen Gerretson lid van de Eer ste Kamer was geworden, zijn vrouw daarop reageerde met de lakonieke woorden: 'Prettig, dat je je dan elke dag moet scheren'. Bij Bosch en Keuning N.V. 1e Baarn gaan de 'Verzamelde We ken' van C. Gerretson (1884-1958) verschijnen. Deze omvangrijke uit gave, in zes delen, bijeengebracht door dr. G. Puchinger, is mogelijk geworden met financiële steun van het Ministerie van Cultuur, Recre atie en Maatschappelijk -Werk. Het eerste deel, 'Literatuur' (1904- 1958) is onlangs van de pers geko men. het bevat 71 stukken, soms kort, soms uitvoerig, met elkaar 652 bladzijden beslaande. De prijs van dit eerste deel is 45.-. De overige vijf delen zullen het ge schiedkundige werk van Gerretson brengen; met elkaar overspannen zij datzelfde tijdvak van 1904 tot 1958. Achtergrond De woorden vaderland' en 'vader lander' hoort men tegenwoordig niet zo vaak meer. Bijna alle Ne derlandse vraagstukken zijn inter nationaal bepaald of met buiten landse problemen verweven. Maar Gerretsons vorming lag aan het be gin van deze eeuw. Nederland was toen nog een koloniaal rijk, met duidelijk onderscheiden standen, met als ideaalbeeld de gouden eeuw, een zich duidelijk vader lands voelende, Nederlands Her vormde Kerk en in de politiek on der andere een in het Réveil wor telende, christelijk-historische groepering waaronder veel aanzien- Thompson. In de Franse letterkun de heeft Anatole France zijn be langstelling; in de Duitse zijde lings Goethe, maar in het bijzonder zijn vriend Rudolf Alexander Schroder. Bijzonder verwant voelt hij zich aan Bilderdijk, aan wie vijf stukken zijn gewijd. En dat is geen wonder; ook Bilderdijks dichtwerk toont een grille synthe se tussen classicisme en romantiek. Zoals men weet heeft Gerretson onder de schuilnaam Geerten Gos- saert maar één dichtbundel ge schreven, 'Experimenten' (1911), die door zijn kwaliteit - mede een gevolg van zorgvuldige schifting - klassiek is geworden en vele malen is herdrukt. Gerretsons dichterlij ke persoonlijkheid en karakter 's aan Bilderdijk verwant; daarom begrijpt hij deze omstreden figuur zo goed en kan hij hem, tot in zijn fouten toe, zo welsprekend verde digen. De meeste hier verzamelde opstel len zijn gelegenheidsstukken: re censies, herdenkingen, toespraken op verzoek, alsook redevoeringen in de Eerste Kamer naar aanlei ding van zaken als: De instelling van een Raad voor de Kunst, De regeling van het onderwijs in de Friese taal, De begroting van On derwijs, Kunsten en Wetenschap pen. Hij bespreekt tijdgenoten, zo als Jan Greshoff, Aart van der Leeuw, G. Schrijver, A. Roland Holst, Adama van Scheltema, Alex Gutteling (jong gestorven dichter), P. C. Boutens, Henriëtte Roland Holst, Albert Verwey P. N. van Eyck en Jacques Bloem. Wat hem ook zeer ter harte gaat is Je Grootnederlandse gedachte en- het talenregime in de Benelux, maar zonder een linkje naar onze Duitse oosterburen. Want zijn denken is sterk historisch bepaald; het eigen karakter van de Nederlanden met hun officiële en streektalen is in hem vlees en bloed geworden. Daarom ook komt hij op voor de rechten van het Fries. Oude spelling De lezer heeft het al begrepen: Gerretsons begrip van letterkunde is stukken ruimer dan dat van de gespecialiseerde literatoren van zijn tijd. Zo exclusief hij was a's dichter, zo inclusief was hij als prozaschrijver. Zo kritisch hij was wat het hanteren van de taal be treft, zo ruim in zijn opvatting wat de spelling aangaat. Het is dan ook juist dat al het oude werk In de thans gebruikelijke spelling werd overgebracht, wat overigens ook ten aanzien van de omvang be sparend heeft gewerkt (al die a's en o's en sch's). Afzonderlijk dienen nog te worden genoemd Gerretsons stukken over Dichterschap en geloofservaring (bl. 335 e.v.) De vrijheid van de dichter (563 e.v.) en het slotstuk C. Gerretson lijken. Dit alles vormde de achter grond van Gerretsons maatschappe lijke en politieke opvattingen. Li terair gesproken is hij een vruent van de Nederlandse gymnasiumcul tuur; wel geen classicus in engere zin fcoals zijn mede-dichters Gorter, Boutens en Leopold, maar zowel in Grieks als Latijn zeer belezen. In het boek dat ik hier speciaal be spreek komen opstellen voor over Epictetus, Plato inclusief een ne- werking van diens 'Charmenides' Lucretius, Sappho en Aristofanes. Het opstel Een Vlaamse Homeros behandelt Karei van de Woestijnes prozabewerking van de 'Ilias'. 'Elke schrijver is, wat sommige uitwendigheden der voordracht ba- treft, noodwendig gebonden aan ue pleegvormen van zijn periode', zegt de auteur op bl. 96. Die 'pleegvormen' (mooie woord vondst) stonden tevens onder Je invloed van de negentiende-eeuwse romantiek, die omstreeks 1900 een nabloei beleefde en in de school boekjes neo-romantiek wordt ge noemd. In de romantiek komt het leven tegen de school in opstand. De mannen van Tachtig rebelleer den tegen da levenloos geworden dichtvormen van de oudere genera tie, en in de mleiding van Kuypers meditatiebundel 'Zijn uitgang te Jeruzalem' geeft de grote Abraham daarmee zijn instemming te ken nen: want in hun warm-protest te gen de bevroren classiciteit der ou dere school hebben ze gelijk'. Bilderdijk Ook Gerretson voelde niets voor een Nederlands proza dat al te af hankelijk was van Latijnse model len, maar tegenover de beweging van Tachtig stelde hij zich onaf hankelijk op. Over Shelley en Keats, idolen van de Tachtigers, leest men in dit verzameldeel niets; wèl over Swinburne en Francis Christelijk dichterschap? (643 e.v.) waarin hij zijn volstrekt persoon lijke opvatting van het dichter schap uiteenzet; de dichter als de onaangepaste, de paria in de bur gerlijke samenleving, ten aanzien van het christelijk geloof is hij even terughoudend als vasthou dend. Dr. Puchinger heeft de specifiek- politieke stukken niet opgenomen, al verraadt zich ook daarin de bril jante stylist. Er moest ergens een grens worden getrokken. Overigens heeft hij geheel in Gerretsons geest gehand ild door het begrip 'literatuur' niet te eng te nemen. Het kwam erop aan Gerretson te tonen in zijn geniale aanleg gro te en diepgaande belezenheid, onge wone werkkracht, briljante inval len en vondsten, zijn persoonlijk getinte traditionalisme, zijn open heid èn ongrijpbaarheid, zijn pun tige formuleringen èn wijdlopighe den, kortom deze gehele 'Mensch in seinem Widerspruch'. Een korte persoonlijke herinne ring ten besluite. Het is kort na de oorlog. Na een openhartige mo noloog van enkele uren wordt Ge- retson onrustig. Hij moet aan het werk. Gtfflauwlijnde foliovellen worden klaargelegd, met een aan tal kroontjespennen? Of waren het schelvispennen? De vellen worden overlangs in tweeën gevouwen; de rechterkant gaat worden beschre ven, de 'ii.kerhelft blijft open voor verbeteringen en toevoegingen. De gast begrijpt dat hij snel en stil het veld moet ruimen. Lichten bo ven en op de gang moeten uit. De zoon, in zijn groentijd, gemillime terd, stamelt boven aan de trap iets terug. Duisternis in de rest van het huis. En terwijl ik naar boven slu'p om in een gastvrij bed te kruipen, heeft er beneden aan de schrijftafel een kleine vulkani sche uitbarsting plaats. Gerretson is gaan schrijven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1974 | | pagina 17