De schoonheid
het rampzalige
van
VERZAMELDE
WERKEN VAN
C. GERRETSON
Vier
debutanten
en
een
bekend
auteur
TROUW/KWARTET ZATERDAG 9 FEBRUARI 1974
KUNST T17/K17
Je hoort het nogal eens, in mu
sea, op tentoonstellingen, na wat
kennelijk een teleurstellende er
varing was: nee hoor, geef mij
de kunst van 'vroeger' maar. En
dan wordt vaak de kunst van de
vorige eeuw bedoeld, toen de li
teratoren ook op het beeldend
vlak nog de toon aangaven en
Potgieter schreef dat de schil
ders 'door het penseel den in
druk van het goede en het groo-
te (dienden) te verlevendigen
en te versterken'.
Verrukkelijke tijden, toen knapen
nog ijverig aan de studie gingen als
je ze maar een perzik beloofde en
de meisjes 'wel zorg'loos, maar niet
los van geest' waren. Althans een
paar, want de meesten stonden al op
zeven-, achtjarige leeftijd, tubercu
leus en hongerig, twaalf uur per dag
in een fabriek.
De kunst diende echter het goede
en grote te verlevendigen.... Maar er
waren altijd ook andere kunste
naars, daarvoor en toen: Jeroen
Bosch, Bruegel, Adriaen Brouwer-
Goya, en ze kwamen daarna bij hon
derden, kunstenaars, die we nu graag
'gèëngageerd' noemen, die zich bezig
houden met het lot van de mens.
Sommigen deden dat op een heel
duidelijke registrerende manier -
neem Kathe Kollwitz bijvoorbeeld.
Frans Masereel of George Grosz -
anderen als Francis Bacon of bij
ons een kunstenaar als Joop van
Meel laten de directe politieke facet
ten erbuiten en houden zich meer
universeel met 'het leven' het be
staan, bezig.
Je zou kunnen zeggen dat ze soms
dingen schilderen, waar ze zelf ook
min of meer buiten staan, 't Is, als
het ware, een onverklaarbaar moe
ten.
Dado
Zo'n kunstenaar is, dacht ik, ook de
nu voor het eerst met een dergelijk
groot overzicht in Nederland gepre
senteerde Joegoslavisch-Franse
schilder Dado: tot 10 maart in het
Rotterdams Museum Boymans - van
Beuningen, Al onderscheidt Dado
zich volgens inleider Francois Ma
they dan om verschillende redenen
van de surrealisten, deze expositie
past toch duidelijk in het tentoon-
stellingsprogramma van dit museum,
waar de laatste jaren het werk van -
zo genoemde - surrealisten als Mar-
gritte, Dali, Man Ray, Delvaux en
Labisse te zien was.
Zo genoemd; ik heb in het artikel
over Labisse al gesteld, dat eigenlijk
geen van hen paste in het schema
dat André Breton, de paus van het
surrealisme, had opgesteld.
't Begrip surrealisme wordt de laat
ste tijd dan ook steeds meer vervan
gen door: fantastische schilderkunst.
Fantastisch en dat houdt dan tevens
in dat het hier kunstenaars betreft
die eigenlijk heel moeilijk in een
vakje zijn te stoppen, omdat ze daar
voor al te zeer hun volkomen eigen
weg gaan.
En zelfs dat laatste kun je bij een
figuur als Dado betwijfelen. Ik be
doel dit: bij Dali, om maar een heel
sterk voorbeeld te noemen, krijg ik
altijd de indruk, dat de vele op
diens .schilderijen voorkomende ge
drochtelijkheden 'verzonnen' zijn,
voortgekomen uit een lang tevoren
bedachte opzet.
Dado maakt schilderijen, die je ge
woon niet. kan verzinnen. Z'n heel
vroege schilderijen laat ik daar even
buiten; die tonen nog een zekere ge
richtheid, die 'portretten' bijvoor
beeld van 'de grote Catharina' of
van 'Thomas More', schilderijen, die
een materie hebben als van verweer
de, aangevreten steen, maar toch
duidelijk portretten zijn. Er is dan
ook nog een feller coloriet.
Maar langzamerhand gaan zijn - gro
te - schilderijen zich vullen met tra
gische gedrochtelijke wezens, die,
hoe monsterlijk ook, toch nog iets
rampzaligs menselijks over hebben.
Gemuteerde, aangetaste, mismaakte
schepsels, die opeengehoopt, aaneen-
gerijd, geplaatst zijn in ongekende -
nog niet gekende - werelden, heel tc-
door G. Kruis
Dado: 'De vérliefdé oude vrouw', een schilderij uil 1963.
genstrijdig eigenlijk, weergegeven in
een feestelijk roze, heel zacht, grij
zig blauw en een feeëriek groen. Met
een overal binnenvallend licht.
Vaag. Wazig.
Matglas
Want als je de zaal binnenkomt aan
de kant waar de laatste schilderijen
hangen, krijg je zelfs in eerste in
stantie even de indruk alsof er iets
mis is met je ogen, aldof de schil
derijen zijn bedekt met een soort
matglas.
Daardoor ontstaat een heel vreemd
effect, als in een boze droom, al die
mismaakte wezens krijsen en gillen
hun angst uit en dat is zo expressief
uitgebeeld, dat je het eigenlijk zou
moeten horen. Maar er is juist een
bijna serene stilte. Dat moet een ge
volg zijn van die vreemde, half
doorschijnende kleur
Zo zit dit werk vol tegenstrijdighe
den. Fantasieeën van het onbewus
te? Herinneringen aan realiteiten
misschien? Angst voor de toekomst?
'De tragedie van Dado', schrijft
Francois Mathey, 'wees, ondervoed,
tuberculeus, dat kind van Gorki dat
met de bedelaars van de straat en
met de Montenegrijnse partisanen
ontdekt dat de heldhaftige en verhe-
Bernard Schultze: 'Mannequin-
Migof, lijkkleurig en bloeiend,
een assemblage uit 1970.
ven dood in feite belachelijk en gro
tesk is, die de armoede, de domheid
en de onrechtvaardigheid ontdekt'.
Toch kun je deze schilderijen nau
welijks een boodschap toeschrijven,
ze geven je ook niet het gevoel dat
ze bedoeld zouden zijn als een soort
waarschuwing. Mathey spreekt er
gens over 'een rouwzang voor een
stervende cultuur'; toen moest ik
even denken aan de vreugde waarmee
componisten hun dodemissen schre
ven
Onverklaarbaar deze doeken, dat in
ieder geval. De kunstenaar doopt
zijn penselen in de verf en begint te
schilderen. Dan komen de vormen,
die groeien en groeien, vormen die
hij alleen technisch in de hand lijkt
te houden. Verdo- móét hij gewoon.
Zo komt het over. Als je hem zou
vragen waarom hij steeds weer deze
gruwelijke fantasieën schept, zal hij
het waarschijnlijk niet weten. Maar
hij blijft ze maken, misschien ook
wel omdat het 'onderwerp' hem ligt,
omdat hij het graag zo doet en niet
anders. Of omdat iets in hem aan
dringt. Hij zal er ook wel meer bij
betrokken zijn, dan hij zelf denkt of
wil toegeven: die schilderijen zou
den wel eens een houvast kunnen
zijn voor hem, een hulpmiddel om
zichzelf voor een altijd weer op de
loer liggende paniek te vrijwaren.
Want dat het soms angstaanjagende
raadsel van het bestaan hem intens
bezighoudt, dat brengen deze schil
derijen in al hun vreeswekkende
schoonheid toch wel aan het licht.
En dat verklaart dan ook hun on
verklaarbaarheid...
Schultze
'n Heel ander wereldje, bereden in
Boymans nieuwe vleugel. Het werk
van twee Duitse kunstenaars, het
echtpaar Bernard en Ursula Schult
ze, ook voor het eerst hier zo uitge
breid vertegenwoordigd.
Na Dado - ik zeg dat er nadrukke
lijk bij - kwam het werk van deze
twee erg zwak bij me over, ook al
gooien ze er in de catalogus een
paar uitermate indrukwekkende in
leidingen tegenaan. Als het over
Bernard Schultze gaat worden er na
men genoemd, waar je van duizelt:
Albrecht Altdorfer, Hans Baldung
Grien, Matthias Grünewald, Lucas
Cranach, Hercules Seghers, James
Ensor, Otto Dix, het kan niet op.
En dat gaat dan als volgt: 'De preut
se zinnelijkheid van ingesnoerde
borsten, de venerische parelmoer
van inkarnaat, de malicieuze lieflijk
heid van gracieus gebogen poppenli-
chamen in Lucas Cranach's portret
ten van twistziek-kokette Thuringse
adellijke meisjes'.
Bernard Schultze, maakt, 'k houd
me bij een omschrijving, assembla
ges en collages en het thema is vaak
de Migof. Een .zittende Migof', 'pla-
fondmigof en hangende Migofs', een
'Migofpoort', een 'Migofruiter', een
'Migofmannequin' en nog veel meer.
Schultze zegt, dat hij dat woord Mi
gof intuïtief heeft gevonden, hoe
het verklaard moet worden, kan hij
niet aangeven, misschien: vrolijk
heid na de catastrofe.
't Is in ieder geval een wonderlijke
kleurrijke, dwarrelige wereld waarin
je binnentreedt, met groeisels van
in verf gedrenkte stof en papier,
mensen,- dieren- en niet thuis te
brengen vormen, halfgesmolten éta
lage-poppen met uitstulpsels en ga
ten. die door de botte starheid van
uitdrukking en beweging nét niet
overbrengen wat Schultze volgens de
catalogus bedoelt: de vernieling er
van treft je niet en de overwoeke
ring ervan deed mij geen moment
aan ontkiemen denken.
Speels, vindingrijk, kleurrijk, maar
ook maniëristisch, decadent en broei
erig: toch wel een soort super-étaleur
een fantasierijk decorbouwer, uit
wiens werk ik niets van het profeti
sche heb ervaren, dat hem wordt
toegedicht.
Ursula
Ook Ursula's 'Dromen in veren en
bont' kan ik alleen maar omschrij
ven. Zij zegt: 'Ik wil de beschouwer
niet bedwelmen, ik wil hem in mijn
wereld betrekken'. Ik heb me niet
verweerd, integendeel, maar noch
het een, noch het andere is me over
komen.
Haar wereld: schilderijen, gedaan op
een manier die Je misschien het bes
te als geraffineerd-naïef zou kunnen
omschrijven, in korte toetsjes vaak,
die wat aan borduurwerk, aan vacht
ook doen denken. Zo kwam ze ken
nelijk tot het echte gebruik van
bont, van .veren en. allerhande ande
re frutseltjes. En daar versiert ze
dan haar objecten mee, dozen en
kasten van Pandora. Vooral en vele
andere zaken, allemaal fleurig be
schilderd en wel plezierig, hoewel
wat stoffig, om te zien.
Er is zelfs een compleet Bonthuis
omgeven door een honderdtal ver
sierde hoofden van étalagepoppen en
brokken fel beschilderde en glinste
rende stenen.
't Is niet gemaakt als plezierig ob
ject voor de spelende mens, dat
huis, zoals zoveel environments van
daag de dag. Dat maakt Ursula je in
haar teksten wel duidelijk. Maar als
de beschouwer nu niet het contrast
tussen de onontkoombare werkelijk
heid en de vrije wereld van zijn
wensen, haar vrije wereld voelt en
beleeft (zoals zij dat stelt), kan hij
het altijd nog op een minder magi
sche manier proberen. Voor iemand
met een beetje fantasie is er dan
echt nog wel wat te beleven.
Is er verschil tussen de roman
van een bekend auteur en de
verhalenbundel van een debu
tant? In principe njet, maar
toch
De bekende auteur is in dit geval
'xuis Paul Boon en zijn roman heet
'De meisjes van Jesses' (1). Deze ro
man speelt in de gefingeerde Ameri
kaanse stad Babyion, waar filmster
ren, miljonairs, moordenaars en ver
slaafden om beurten, maar vaak te
gelijkertijd in de publiciteit zijn.
Boon baseerde zijn verhaal op publi
caties over de moord op Sharon Ta-
te, de echtgenote van filmregisseur
Roman Polanski. Deze gebeurtenis
vermengde hij met de Openbaring
van Johannes. De tekst van dit bij
belboek staat bovendien doorlopend
op het bovenste gedeelte van alle
pagina's afgedrukt.
En hoe gaat dat met een bekend au
teur? Een nieuw boek wordt verge
leken met vroeger werk en het
krijgt een plaats in zijn totale oeu
vre. Zo heeft Boon het procédé van
twee op de pagina's doorlopende
teksten al in 'Menuet' toegepast;
misdaad speelt een rol in zijn schel
menroman. 'De bende van Jan de
Lichte'; pogingen om greep op een
hele gemeenschap te krijgen zijn be
kend uit onder andere 'Vergeten
straat' en 'De Kapellekensbaan'; bo
vendien heeft Boon gruwelsprookjes
geschreven en pornografische ver
haaltjes. Al met al lijkt 'De meisjes
van Jesses' een boek dat aandacht
verdient, omdat het in het oeuvre
van Boon past. Dit ;s echter de eni
ge reden voor aandacht, want wie de
roman gaat lezen, stuit op een
breeksprakigheid, een omslachtig
heid, een gezeur over Liefde, Seks
en Dood (LSD, jaja) die men bij
Boon niet voor mogelijk hield.
door Ad Zuiderent
En terecht, want de verhalen in dit
boekje zijn rommelig, missen span
ning en leveren zelfs geen bruikbare
citaten op. Waarom ik er dan toch
aandacht aan besteed? Omdat één
verhaal, 'Gezellig met mejuffrouw
B. een dagje uit', eigenlijk aardiger
is dan de roman van Boon. Maar
ook omdat zijn boekje is verschenen
in een nieuwe serie, die Nieuw Pro
za heet. De sympathieke bedoeling
van uitgever Bert Bakker is om in
deze reeks onbekende auteurs de ge
legenheid te geven met een aantal
verhalen, een novelle, of een korte
roman te debuteren. Janssens boekje
opent deze serie, samen met 'Eban-
Emaël' (3) van Piet G. Vos en
'Bloembad' (4)van Bert Sliggers jr.
Praterig-
Rommelig
Op de naam van Boon en het door
hem gekozen onderwerp zal nog wel
een groep lezers afkomen, maar wie
is benieuwd naar de verhalen die
Gerbertus Janssen in 'Gekomen in
een oude, heel oude auto' (2) heeft
gepubliceerd? Slechts een enkeling.
Ook het werk van deze twee is niet
groots, maar het opent wel perspec
tieven. Zo is Sliggers in staat om
zijn personages geobsedeerd te laten
raken door een detail. Zijn werkwij
ze doet vooral in het titelverhaal
aan die van J. Bern lef denken: ver
beelding en werkelijkheid gaan in
elkaar over. Een man koopt weke
lijks bloemen voor zijn vrouw. Hij
herinnert zich echter een gedichtje
van Jacques Prévert waarin de klant
van een bloemenverkoopster op het
moment dat hij wil betalen een hart
aanval krijgt. De mogelijkheid dat
dit ook zal gebeuren in de bloemen-
stal waar hij altijd koopt, wordt een
obsessie voor hem. Hij overweegt al
le mogelijkheden en bedenkt midde
len om een dergelijk voorval te
voorkomen. Hij gaat daartoe de
bloemenkoopman bij diens werk hel
pen, maar valt tenslotte toch zelf in
de bloemen. Jammer genoeg is
Sliggers' stijl te praterig om dit ver
haal spannend te laten blijven. Een
zelfde bezwaar valt tegen de beide
andere verhalen, 'De hoop' en 'Een
rare vogel' in te brengen. Toch zijn
er gunstige uitschieters in zijn stijl.
Zoals in het tweede verhaal, waarin
Sliggers een hoofdstationschef die
een oude man de les leest, typeert
met de woorden: 'de bullebak met
rails op z'n revers'.
Van de drie bij Bert Bakker debute
rende schrijvers verwacht ik het
meest van Piet G. Vos. De elf verha-
Louis Paul Boon
len in 'Eben-Emaël' zijn wisselend
van kwaliteit, maar regelmatig komt
hierin terug een besloten gemeen
schap, waarvan het isolement niet
beklemmend is, maar eerder bevrij
dend. Soms is deze gemeenschap epn
dorp of een kloosterschool 'Waters-
leyd') in het Limburgse grensge
bied, in andere verhalen is het de
woestijn ('Hieronymus, woestijnhei-
iige en -geleerde'), een Baltiseh
staatje ('Groeten uit Memel') of het
heelal ('Ikaros'). Vos' taalgebruik is
niet vrij van pathos, maar waar hij
dit bedwingt, overtuigt de door hem
beschreven gemeenschap.
Angst
Wat ik bij de drie genoemde debu
tanten mis, is een permanent vermo
gen tot relativeren van zelf gecre-
eerde situaties. Deze gave bezit wel de
vierde debutante in dit rijtje, Helen
Mellaart. Haar roman 'Een trouw
Maria-kind gaat nooit verloren' (5)
lijkt bijna te gemakkelijk geschre
ven. In een groot aantal korte
hoofdstukken' wordt het leven ge
schetst van een jonge vrouw die
haar eigen gang gaat in de jaren
tussen het overlijden van haar moe
der als zij nog kind is en de
dood van haar vader. Dood, ziekte,
angst voor het bestaan zijn perma
nent aanwezig en vormen de tegen
pool voor het vrijgevochten leven
dat de vrouw leidt.
Soms is ook Helen Mellaart te prate
rig, maar gelukkig overheerst in
haar autobiografische romandebuut
de korte typering die de lezer zelf
kan aanvullen. Zoals blijkt uit twee
citaten uit het eerste hoofdstuk: 'Juf
kwam bij ons nadat ik op een mor
gen tevergeefs door de brievenbus
mijn moeder had geroepen. Bij de
bel kon ik niet. Daarvoor was ik
nog te klein. Driemaal riep ik en
driemaal rook ik een smerige lucht
door die brievenbus. Gas'. 'Na
een jaar waarin papa vele malen op
reis was geweest kondigde hij zijn
huwelijk met juf aan. Wij moeten
dan MOEDER zeggen. 'Zal mammie
gek opkijken als ze terugkomt',
dacht ik'
Als 'Een trouw Maria-kind gaat
nooit verloren' de autobiografie van
een bekend auteur was geweest, zou
het boek ongetwijfeld een groter,
nieuwsgieriger lezerspubliek trek-
ken. Zo gaat dat, helaas.
1) Louis Paul Boon. De meisjes van
Jesses. Oe Arbeiderspers/Em. Queri-
do, Amsterdam. 153 blz. prijs
14,50. Grote ABC nr. 207.
2) Gebertus Janssen. Gekomen in
een oude, heel oude auto.
3) Piet G. Vos. Eben-Emaël.
4) Bert Sliggers Jr. Bloembad. Alle
drie bij Bert Bakker, Den Haag 80
blz. prijs 3,90. serie Nieuw Proza.
5) Helen Mellaart. Een trouw Maria-
kind gaat nooit verloren. Leopold,
Den Haag. 128 blz. prijs ƒ11,90.
door dr. C. Rijnsdorp
In haar 'Herinneringen uit
den ouden tijd' (Den Haag
1960) verzucht Annie Salo
mons over (Frederik) Carel
Gerretson: 'Hij heeft altijd af
spraken vergeten, verkeerd be
grepen of verward. Hoe die on
betrouwbaarheid in afspraken,
die onhandigheid in het dage
lijks verkeer te verklaren zijn,
weet ik niet. Ik leerde dat ik
hem met al zijn aantrekkelijke
en moeilijke eigenschappen
had te aanvaarden als een ge
heel. Dat hij gehéél a prendre
au a laisser was. Hij heeft zich
veel vijanden gemaakt, omdat
hij zonder aanzien des persoons
kon kwetsen en grieven. Hij
was niet eerzuchtig, wel heers
zuchtig. Hij had eigenlijk maar
één grote hartstocht: het va
derland'. En ze vertelt nog, dat.
toen Gerretson lid van de Eer
ste Kamer was geworden, zijn
vrouw daarop reageerde met
de lakonieke woorden: 'Prettig,
dat je je dan elke dag moet
scheren'.
Bij Bosch en Keuning N.V. 1e
Baarn gaan de 'Verzamelde We
ken' van C. Gerretson (1884-1958)
verschijnen. Deze omvangrijke uit
gave, in zes delen, bijeengebracht
door dr. G. Puchinger, is mogelijk
geworden met financiële steun van
het Ministerie van Cultuur, Recre
atie en Maatschappelijk -Werk. Het
eerste deel, 'Literatuur' (1904-
1958) is onlangs van de pers geko
men. het bevat 71 stukken, soms
kort, soms uitvoerig, met elkaar
652 bladzijden beslaande. De prijs
van dit eerste deel is 45.-. De
overige vijf delen zullen het ge
schiedkundige werk van Gerretson
brengen; met elkaar overspannen
zij datzelfde tijdvak van 1904 tot
1958.
Achtergrond
De woorden vaderland' en 'vader
lander' hoort men tegenwoordig
niet zo vaak meer. Bijna alle Ne
derlandse vraagstukken zijn inter
nationaal bepaald of met buiten
landse problemen verweven. Maar
Gerretsons vorming lag aan het be
gin van deze eeuw. Nederland was
toen nog een koloniaal rijk, met
duidelijk onderscheiden standen,
met als ideaalbeeld de gouden
eeuw, een zich duidelijk vader
lands voelende, Nederlands Her
vormde Kerk en in de politiek on
der andere een in het Réveil wor
telende, christelijk-historische
groepering waaronder veel aanzien-
Thompson. In de Franse letterkun
de heeft Anatole France zijn be
langstelling; in de Duitse zijde
lings Goethe, maar in het bijzonder
zijn vriend Rudolf Alexander
Schroder. Bijzonder verwant voelt
hij zich aan Bilderdijk, aan wie
vijf stukken zijn gewijd. En dat is
geen wonder; ook Bilderdijks
dichtwerk toont een grille synthe
se tussen classicisme en romantiek.
Zoals men weet heeft Gerretson
onder de schuilnaam Geerten Gos-
saert maar één dichtbundel ge
schreven, 'Experimenten' (1911),
die door zijn kwaliteit - mede een
gevolg van zorgvuldige schifting -
klassiek is geworden en vele malen
is herdrukt. Gerretsons dichterlij
ke persoonlijkheid en karakter 's
aan Bilderdijk verwant; daarom
begrijpt hij deze omstreden figuur
zo goed en kan hij hem, tot in zijn
fouten toe, zo welsprekend verde
digen.
De meeste hier verzamelde opstel
len zijn gelegenheidsstukken: re
censies, herdenkingen, toespraken
op verzoek, alsook redevoeringen
in de Eerste Kamer naar aanlei
ding van zaken als: De instelling
van een Raad voor de Kunst, De
regeling van het onderwijs in de
Friese taal, De begroting van On
derwijs, Kunsten en Wetenschap
pen. Hij bespreekt tijdgenoten, zo
als Jan Greshoff, Aart van der
Leeuw, G. Schrijver, A. Roland
Holst, Adama van Scheltema, Alex
Gutteling (jong gestorven dichter),
P. C. Boutens, Henriëtte Roland
Holst, Albert Verwey P. N. van
Eyck en Jacques Bloem. Wat hem
ook zeer ter harte gaat is Je
Grootnederlandse gedachte en- het
talenregime in de Benelux, maar
zonder een linkje naar onze Duitse
oosterburen. Want zijn denken is
sterk historisch bepaald; het eigen
karakter van de Nederlanden met
hun officiële en streektalen is in
hem vlees en bloed geworden.
Daarom ook komt hij op voor de
rechten van het Fries.
Oude spelling
De lezer heeft het al begrepen:
Gerretsons begrip van letterkunde
is stukken ruimer dan dat van de
gespecialiseerde literatoren van
zijn tijd. Zo exclusief hij was a's
dichter, zo inclusief was hij als
prozaschrijver. Zo kritisch hij was
wat het hanteren van de taal be
treft, zo ruim in zijn opvatting
wat de spelling aangaat. Het is dan
ook juist dat al het oude werk In
de thans gebruikelijke spelling
werd overgebracht, wat overigens
ook ten aanzien van de omvang be
sparend heeft gewerkt (al die a's
en o's en sch's).
Afzonderlijk dienen nog te worden
genoemd Gerretsons stukken over
Dichterschap en geloofservaring
(bl. 335 e.v.) De vrijheid van de
dichter (563 e.v.) en het slotstuk
C. Gerretson
lijken. Dit alles vormde de achter
grond van Gerretsons maatschappe
lijke en politieke opvattingen. Li
terair gesproken is hij een vruent
van de Nederlandse gymnasiumcul
tuur; wel geen classicus in engere
zin fcoals zijn mede-dichters Gorter,
Boutens en Leopold, maar zowel in
Grieks als Latijn zeer belezen. In
het boek dat ik hier speciaal be
spreek komen opstellen voor over
Epictetus, Plato inclusief een ne-
werking van diens 'Charmenides'
Lucretius, Sappho en Aristofanes.
Het opstel Een Vlaamse Homeros
behandelt Karei van de Woestijnes
prozabewerking van de 'Ilias'.
'Elke schrijver is, wat sommige
uitwendigheden der voordracht ba-
treft, noodwendig gebonden aan ue
pleegvormen van zijn periode',
zegt de auteur op bl. 96. Die
'pleegvormen' (mooie woord
vondst) stonden tevens onder Je
invloed van de negentiende-eeuwse
romantiek, die omstreeks 1900 een
nabloei beleefde en in de school
boekjes neo-romantiek wordt ge
noemd. In de romantiek komt het
leven tegen de school in opstand.
De mannen van Tachtig rebelleer
den tegen da levenloos geworden
dichtvormen van de oudere genera
tie, en in de mleiding van Kuypers
meditatiebundel 'Zijn uitgang te
Jeruzalem' geeft de grote Abraham
daarmee zijn instemming te ken
nen: want in hun warm-protest te
gen de bevroren classiciteit der ou
dere school hebben ze gelijk'.
Bilderdijk
Ook Gerretson voelde niets voor
een Nederlands proza dat al te af
hankelijk was van Latijnse model
len, maar tegenover de beweging
van Tachtig stelde hij zich onaf
hankelijk op. Over Shelley en Keats,
idolen van de Tachtigers, leest
men in dit verzameldeel niets; wèl
over Swinburne en Francis
Christelijk dichterschap? (643 e.v.)
waarin hij zijn volstrekt persoon
lijke opvatting van het dichter
schap uiteenzet; de dichter als de
onaangepaste, de paria in de bur
gerlijke samenleving, ten aanzien
van het christelijk geloof is hij
even terughoudend als vasthou
dend.
Dr. Puchinger heeft de specifiek-
politieke stukken niet opgenomen,
al verraadt zich ook daarin de bril
jante stylist. Er moest ergens een
grens worden getrokken. Overigens
heeft hij geheel in Gerretsons
geest gehand ild door het begrip
'literatuur' niet te eng te nemen.
Het kwam erop aan Gerretson
te tonen in zijn geniale aanleg gro
te en diepgaande belezenheid, onge
wone werkkracht, briljante inval
len en vondsten, zijn persoonlijk
getinte traditionalisme, zijn open
heid èn ongrijpbaarheid, zijn pun
tige formuleringen èn wijdlopighe
den, kortom deze gehele 'Mensch
in seinem Widerspruch'.
Een korte persoonlijke herinne
ring ten besluite. Het is kort na
de oorlog. Na een openhartige mo
noloog van enkele uren wordt Ge-
retson onrustig. Hij moet aan het
werk. Gtfflauwlijnde foliovellen
worden klaargelegd, met een aan
tal kroontjespennen? Of waren het
schelvispennen? De vellen worden
overlangs in tweeën gevouwen; de
rechterkant gaat worden beschre
ven, de 'ii.kerhelft blijft open voor
verbeteringen en toevoegingen. De
gast begrijpt dat hij snel en stil
het veld moet ruimen. Lichten bo
ven en op de gang moeten uit. De
zoon, in zijn groentijd, gemillime
terd, stamelt boven aan de trap
iets terug. Duisternis in de rest
van het huis. En terwijl ik naar
boven slu'p om in een gastvrij bed
te kruipen, heeft er beneden aan
de schrijftafel een kleine vulkani
sche uitbarsting plaats. Gerretson
is gaan schrijven