KUNSTENAARS
PLEZIERIG KIJKEN
NAAR KUNST EN
Tussen verlossing en geheim
Portretten in
de 'Zonnehof'
en kunst
aan de E8
door G. Kruis
Intieme
handelingen,
intrigerende
bundel van
Kees Ouwens
KliOUW WVRTRT ZATHKDAG 2 FEBRUARI 1974
KUNST T13/K15
\o zag een van de zeventien kunstenaars, Sierk Schroder, de acteur
'{enk van Ulsen in 'Het dagboek van een gek'. (De Zonnehof,
imersfoort).
Het portreteen beeld van de
ïiens, gezien door de ogen
ran een medemens.
Het portret: een onderwerp, dat
Eeuwenlang een van de meest
belangrijke facetten van de
beeldende kunst is geweest.
[htder de grootste kunstwerken,
lie ooit zijn voortgebracht
ben inden zich talloze portretten.
Maar hoewel liet portret door
alles heen ook steeds deel
bleef uitmaken van de moderne
kunststromingen tot de
allernieuwste, zoals het super
realisme. toe zijn er toch
maar weinig kunstenaars, die er
zich nog werkelijk in
Specialiseren.
In Amersfoort, in de 'Zonnehof'
nog steeds een van de fraaiste
expositiegelegenheden van ons land,
vind ik is er een aantal van hen
bijeengebracht op een bijzondere
tentoonstelling.
t Is een expositie, die hoewel er veel
meer te zien is, toch voornamelijk
werd gegroepeerd om portretten van
Henk van Ulsen, die gemaakt zijn
naar aanleiding van zijn optreden in
gogols 'Het dagboek van een gek'.
Portretten van een acteur, van Van
rtJlsen zelf dus, maar vooral van Van
(Ulsen als Aksenti Iwanowitsj
Proprischtschin, de titulairraad die
door te veel zorgen eri het piekeren
over zijn steeds uitblijvende promotie
krankzinnig wordt. Hij waant zichzelf
dan Ferdinand, koning van Spanje.
Een ongelooflijke creatie, die vooral
ook door de tv-presentatie 'n grotere
weerklank heeft gevonden, dan je ooit
voor zo'n zeker niet op populariteit
gericht stuk solo-toneel voor mogelijk
zou hebben gehouden.
'k Kan me heel goed voorstellen, dat
zo'n presentatie een boeiende opgave
is voor een beeldend kunstenaar, 't Is
niet nieuw uiteraard, acteurs in
bepaalde rollen te schilderen. Denk
maar aan Breitners grandioze portret
van mevrouw Mann-Bouwmeester als
Trancillon' of aan Willinks schilderij
van Ank van der Moer als 'Niobe'.
Een aquarel
Toch zou je kunnen zeggen, dat het
in dergelijke gevallen meer 'stills'
betrof, portretten toch hoofdzakelijk
van de acteurs, maar dan gekleed in
de costuums waarin ze waren
opgetreden.
Ontmoeting
Ze hebben er speciaal voor geposeerd,
ze zaten tegenover de schilders, mens
tegenover mens, ze keken elkaar aan,
spraken met elkaar, er ontstond
contact, interesse, er was een
ontmoeting, er ontstond een
wisselwerking, allemaal uiterst
belangrijke facetten om te komen tot
die wonderlijke expressie, die de
afbeelding van een bepaald persoon
tot een 'portret' maakt.
Op een paar uitzonderingen na, de
tekeningen bijvoorbeeld van Paul
Citroen of Erika Visser en een brons
van Pieter d' Hont, geven deze
portretten niet direct de indruk dat
er speciaal voor geposeerd zou zijn.
't Lijken meer registraties,
momentopnamen al§ het ware, uit het
stuk en uiteraard speelt de waanzin
van de door Van Ulsen uitgebeelde
Proprischtschin daarin een
overwegende rol.
Naast de weergave van de vertolking
zelf, de gelaatsuitdrukking, de
houding, is er gretig gebruik gemaakt
van het bij dit stuk gebruikte decor,
dat bestond uit grof geweven netten,
die niet alleen een duidelijk symbool
waren de ingesponnenheid van
deze psychisch gestoorde mens, de
mazen, die toch geen uitweg boden
maar dat evenzeer grote
compositorische mogelijkheden
inhield.
Sommigen, zoals Joop Sjollema of
Sierk Schröder, varieerden daarop, de
geportretteerde is gevangen in
warrelingen van beweging en kleur.
Dick Stapel had genoeg aan de creatie
van Van Ulsen allèèn, hij zet hem,
sterk en puur geschilderd tegen een
lege achtergrond. Thijs Overmans is
eigenlijk een van de weinigen, die
een volkomen eigen visie geeft, bij
hem zijn het hoge, onoverkomelijke
muren, die de tragische ambtenaar
insluiten.
Peter Vos doet het op zijn
eigenzinnige, maar sterk aansprekende
wijze. Hij mag dan geen portrettist
zijn, maar zijn tekening van
Proprischtschin als koning van
Spanje, brengt de sfeer van Van
Ulsens creatie wel heel nadrukkelijk
in je herinnering terug.
Doeve maakte er een wat opgelegde
bizarre vertoning van, heel strak
geschilderd in knetterende kleuren,
wel waanzinnig, maar verre van
overtuigend.
Traditioneel
Verder veel goede, traditionele
portretten, niet alleen van Henk van
Ulsen, maar ook van vele anderen, 'n
Opvallend mooie tekening
bijvoorbeeld van Albert Mol, door
Erika Visser: niet de altijd maar weer
zo nodig moetende lolbroek van de
televisie, maar gewoon een aardige,
wat weemoedige man met een
expressief gezicht.
Van Paul Citroen, die ik om veel van
zijn werk zeer bewonder, maar die
voor mijn gevoel wel eens wat te veel
hooi op zijn vork neemt, vooral door
zijn 'optreden in het openbaar', is er
hier een hoogtepunt te zien: het
portret van Paul Steenbergen.
Clemens Merkelbach van Enkhuizen
is vertegenwoordigd met een aantal
degelijk geschilderde, goed gelijkende,
maar een beetje fantasieloze
portretten; Herman van Elteren met
o.a. een paar costuumontwerpen voor
de Nederlandse Comedie; Hans
Royaards is er, Cees Bantzinger.
Hubertus de Jong, Nico Rolle, Eric
van Terwisga en als enige
fotograaf G. H. J. Bijwaard.
fit—*.
van G. Munlhe (Galerij R. Lenten, Epse).
Alles bij elkaar een heel prettige,
ongecompliceerde kijk-tentoonstelling,
niet alleen voor kenners dit keer,
maar gewoon voor iedereen.
Kunst aan de E8
Evenals trouwens de langzamerhand
traditie geworden tentoonstelling van
aanwinsten, die de Galerij R. Lenten
ieder jaar weer laat zien, sinds enkele
jaren in die prachtige expositieruimte
in Epse (aan de E 8) bij Deventer.
Dit keer niet alleen maar de
Romantische en Haagse-, maar nu ook
de Amsterdamse en Bergense scholen,
aangevuld met eigentijdse
kunstenaars: Nederlandse
schilderkunst van 1800 tot nu.
Er is veel onder dat je toch met een
zeker gevoel van heimwee bekijkt: die
nog bijna onaangeraakte
landschappen, nog niet verminkt door
een steeds verder om zich heen
grijpende mechanisatie. Je beleeft er
nog even de droom van een kunst die
nog verbeelding kón zijn van purp
schoonheid alleen.
En hoewel, je steeds meer hoort, dat
het bijna ondoenlijk wordt uit die
iets verder voorbije tijd nog met iets
goeds te komen, komt Lenten toch
iedere keer weer met zeer attractieve
exposities.
Al is er nog wel een rijtje op te
noemen Jozef Israëls, Willem
Witsen, Willem de Zwart, Marius
Bauer, Coba Ritsema, Akkeringa 't
is geen tentoonstelling van louter
grote 'namen'. Want juist door de
schaarsheid van die super-groten,
werden de zogenaamde 'kleinere'
meesters ontdekt, kleinere meesters,
wier werk soms heel groot blijkt te
zijn. kunstenaars bijvoorbelde als W.
G. F. Jansen, Jan van Vuuren of
Munthe wiens beste werk voor
mijn gevoel kan wedijveren met dat
van Mesdag.
't Prettige van die exposities bij
Lenten is, dat al dat werk er hangt,
zoals je het 't beste kunt genieten, je
kunt er zonder meer en heel rustig
naar veel fijne dingen kijken, 'k Zag
er o.a., eci nu noem ik alles door
elkaar, niet minder dan drie Filarski's
en een paar mooie doeken van Harrie
Kuyten, twee boeiende
vertegenwoordigers van de Bergense
School, enkele Van Herwijnens en
een naakt van Ton Kelder, ik
'ontdekte' een gevoelig bloemstuk van
Jan Voerman en een Conrad
Kickert.
En mensen van vandaag, teveel om op
te noemen, kunst dus van 1800 tot nu
in een klein museum, dat als extra
heeft, dat alles wat cr hangt, ook te
koop is.
Soms, in de nacht, lezend op je ka
mer, lioor je plotseling het suizelen
van de stilte. En dan word je je be
wust, dat liet bestaan een geheim is.
Een heerlijk geheim, maar ook een
vreesaanjagend geheim. Wat is het
heerlijk om te leven, om te bestaan.
Denk aan de wonderen van de weten
schap, aan de liefde, aan het gesloten
wonder van de schoonheid, die im
mers ervaren kan worden maar niet
doorgrond.
Het leven is echter ook een vreesaanjagend
geheim. Wij kunnen veel weten, veel kennis
vergaren, maar wij kunnen niets doorgron
den. Het diepste van het voortbestaan is ons
verborgen. Hoe is het mogelijk, dat er ook
maar het geringste bestaat? Waar kwam het
leven, ingebed in de stof vandaan? En waar
toe dient het? Heeft het enige zin? Men kan
zeggen, dat alles door God geschapen is.
Maar daarmee is redelijk niets beantwoord.
Want ons verstand vraagt dan waar God
vandaan kwam en waarom Hij clan, de grote
Zelfgenoegzame, geschapen heeft. Ons ver
stand kan een 'a,4ijd bestaan hebben' van
God niet bevatten. En ook geen enkele Hem
toegedachte eigenschap. Er ia nog veel
meer. Hoe te denken over het kwaad, de
schennis, het lijden. Hoe kon het kwaad
ontstaan in een heelal waarin een vclmaakt,
almachtig en liefdevol God regeert? Het was
vroeger gebruik in christelijke kringen, de
ze vragen als 'ongtloofsvragen' af te doen.
Men mocht ze niet stellen.
Daar denken we tegenwoordig anders over.
Gelukkig maar. Want het bestempelen als
ongeloofsvragen van wat het verstand niet
nalaten kan te vragen, heeft zeer velen tot
wanhoop gebrach'. Ik bedoel in dit artikel
beslist niet, het geloof aan te vallen. Eerder
is het tegendeel waar. Het erkennen dat het
verstand de levensgeheimen niet ontraadse
len kan. geeft de beperktheid van het ver
stand aan. Buiten de rede om is er een
groot gebied van denken en voelen, een
speelveld voor de menselijke geest, waar
•liet onredelijk, maar wel bovenredelijk, be
ter gezegd, buitenredelijk geleefd kan wor
den.
Ook tracht de mens niet alleen buiten zich
zelf, maar ook in zichzelf te zoeken naar de
diepere lagen van zijn bestaan. Hoe komt
het dat de mens is zoals hij is? Is hij ver-
door J. van Doorne
antwoordelijk voor zijn daden? En vanwaar
dan die vrije wil, die mogelijkheid tot kie
zen? Of is die vrije wil bedrog? Maar dan
zou de mnns niet verantwoordelijk gesteld
kunnen worden voör zijn doen en laten.
De Golem
Al deze vragen tn overwegingen stormden
op me af toen ik opnieuw en met weer wat
oudere ogen 'D» Golem' van Gustav Mey-
rink gelezen had. Het is niet, dat het boek
een poging doet om al die vragen te beant
woorden. Meyrink (natuurlijke zoon van de
Wecnse actrice Marie Meyer) schreef het
boek al in 1915. Het boek is verscheidene
malen in het Nederlands vertaald. Na vijf
tien jaar is opnieuw een vertaling van dit
hoogst merkwaardige, fascinerende werk
verschenen. Ik vind dat zó belangrijk dat ik
de aandacht nadrukkelijk op dit boek vesti
gen wil. De titel is ontleend aan een jcods-
mythische overlevering. De legende stamt
uit de zestiende eeuw. Rabbi Löw zou na
een openbaring van God gekregen te heb
ben, uit klei een mens gemaakt hebben, een
knecht, die hem, ac rabbi, behulpzaam zou
kunnen zijn bij het vernietigen van de vij
anden der joden. Die knecht was de Golem.
Dat wezen kon echter niet spreken, was dus
onvolkomen. De Golem kon slechts gehoor
zamen. Door een noodlottig misverstand dat
jr hier verder niet toe doet, viel de Golem
na enige tijd weer in kleibrokken uiteen.
Die Golem nu heeft in de zeventiende eeuw
door heel wat volksverhalen heengespeeld.
Aan zijn bestaan was en werd geloof ge
hecht. Menigeen had hem ontmoet. Op ge
zette tijden placht hij te verschijnen. Hij is
de belichaming van het verlangen van de
mens. zélf een mens te scheppen, een twee
de Adam (immers Adam was ook uit stof
geschapen). Voor de Joden speelde er de ge
dachte aan de Messias mee. de verlosser. De
roman 'De Gojem" speelt in de joodse wijk
van Praag omstreeks de eeuwwisseling. De
Golem wordt er soms gezien en veroorzaakt
angst en vrees. Want hij is tot een duistere,
gevaarlijke figuur geworden.
Men kan de roman op twee manieren lezen.
De eerste en eenvoudigste is. de roman, die
Een van de litho's die Hugo Steiner-
Prag bij de eerste uitgave van 'Der
Golem' maakte.
niet anders dan een droom is. te lezen als
een fantastische roman, een grillig verbeeld-
set van een geniale zij het verwarde geest.
En dan is de roman al boeiend genoeg. Het
décor, de joodse wijk van de oude stad
Praag, is verrassend goed opgetrokken. De
figuren zijn scherp getekend en de gebeur
tenissen houden d? lezer in hun greep.
Maar men kan de roman ook trachten te
duiden. Dat valt nie* mee, want het verhaai
zit vol symboliek. Wat is het geval? Een
man ligt in bed in een hotelkamer en krijgt
een droom. In die droom is hij een ander;
een dom toeval heeft hem in die situatie ge
bracht: hij heeft in een koffiehuis de hoed
van een ander meegenomen en nu droomt
hij het leven van die andere mens. Die an
der, Athanasius Pernath geheten, is een ge
nezen krankzinnige, die zich slechts een
deel van zijn vroegere leven kan herinne
ren. In die droom nu komt die Pernath tot
ontsluiering van zijn verleden en tot bevrij
ding van zijn boze lusten. Alle in de droom
optredende figuren zijn gestalten van die
Pernath. Het verhaal sluit hiermede aan bij
een theorie over do droom die zegt dat in
elke droom alle figuren dc dromer zélf zijn
en facetten van zijn wezen verbeelden. Per
nath ontmoet de Golem en komt tot de ont
dekking dat hij zélf de Golem is. En ook
weer dit: uit dio Golem schept hij zichzelf
als een bevrijd en gelouterd mens. Hij is
als het ware een rabbi Löw die niet mis
lukt. Hier stuiten we op de boodschap van
de als Boedhist gestorven Meyrink. De mens
kan méér dan langs kabbalistische weg een
knecht makeD. Hij kan zijn boze lusten
overwinnen. In hem leven goed en kwaad.
Hij moet kiezen en het goede kiezen en
daardoor bereikt hij het paradijs. Meyrink
schetst een fase in het proces van de mens
wording. Hij noem' het lagere 'boze' lusten
en niet 'dierlijke' lusten. VerklareD doet hij
dat niet; hij is niet als wijsgeer bezig maar
als romanschrijver Hij erkent de realiteit
zonder die te kunnen doorgronden. Aan de
vraag: hoe komt de mens aan die boze lus
ten, komt hij niet toe; hij erkent slechts dat
de mens ze heeft. En hij gelooft dat ze te
overwinnen zijn. Het slot van de roman is
verrassend en verwarrend. De dromer wordt
wakker, beseft d8t hij Pernath niet is en
gaat naar de -*na:i op zoek om hem zijn
hoed terug te geven. Dat gelukt hem óók
nog. Pernath blijkt te wonen in een lusthof
met een beeldschone jonge vrouw, die de
dromer overigens kent vanuit de droom.
Maar de dromer mag het lusthof niet
binnen gaan. Wel merkt hij tot zijn diepe
en blije verwondering, dat hij, de dromer,
als het ware zichzelf ziet, zózeer lijken ze
op elkaar. De dromer ziet dus zijn toe
komst. Het slot van de roman, dat zoge
naamd realistisch wil zijn, is even symbo
lisch als de droom, die als vertelling realis
tischer is dan de niet-droom. Gewezen moet
worden op de onnavolgbaar-komische, spot
zieke slotzin, die Meyrink na de spanning
van het schrijven van deze diepzinnige ro
man geweldig genoegen moet hebben ge
daan. Een dienaar geeft de dromer diens
hoed terug en zegt dan: 'Uw hoed, moet ik
overbrengen, heeft hij (Penrath) niet opge
zet aangezien de verwisseling hem meteen
is opgevauen. Hij hoopt alleen maar dat de
zijne u geen hoofdpijn heeft bezorgd'. En
zo'n zin na zulk een boek.
Parallellen
Nogmaals: de roman geeft geen speculaties
over de menswording. Hoe de mens aan zijn D
kwade lusten komt (niet geïntegreerd dier
lijke instincten of zondeval) beantwoordt
Meyrink niet Hij gaat uit van de mens zo
als hij is en van de stelling dat de mens
zich bevrijden kan En Meyrink doet zeker
niet aan dieptepsychologie; hij benadert het
menselijk leven ethisch. Over God spreekt
hij dan ook niet Er zijn bij hem parallellen
ts vinden met net christelijke denken. Ook
Christus was een realist, beslist niet een
mysticus. Hij trachtte het menselijk kwaad
niet psychologiscn te verklaren en de zon
daar een wapen in de hand te geven tot
verweer tegen beschuldigingen, maar Hij
zei: 'Bekeert u', ervan uitgaande dat de
mens zich bekeren kón. Dat is een vorm van
zelf-verlossing, zij het dan, dat de christelij
ke geloofsleer zeg', dat zonder de overigens
voor ieder beschikbare goddelijke hulp, die
verlossing tot mislukking gedoemd is. Theo
logisch valt hierbij nog heel wat meer te
zeggen. Ik wijs slechts op een zekere paral
lellie in benadering van verlossing van het
kwaad bij Christus en Meyrink. Waarmee
niet gezegd is, dat ze vergelijkbare figuren
zouden zijn. Zó dom ben ik niet. 'De Golem'
is een verbeelding van een tocht door het
onderbewuste in de mens, boeiend geschre
ven. in hoge male ontdekkend en vertroos
tend voor wie verder denken druft dan
Meyrink: namelijk, het geheim volledig
durf', te aanvaarden.
Gustav Meyrink: 'De Golem'. Oorspronkelij
ke titel: 'Der Golein'. Vertaald door Wouter
Donath Tleges. Meulenhoff Editie. Bij Meu-
lenhoff te Amsterdam. Paperback Aantal pa
gina's 253. Pr.,s 19,50.
En van de weinige bundels van
de afgelopen jaren die de aan
dacht blijft boeien, is 'Arcadia'
van Kees Ouwens (Querido 1969).
In de bundel zoekt de ikfiguur sn
een arcadisch landschap, dat hij
doorkruist als de plek waar droom
en tverkelijlcheid samengaan, naar
een vrouwelijk wezen. Dit zoeken
valt te interpreteren als het zoe
ken naar de Vorm der verbeelding,
dat telkens mislukt.
In zijn nieuwe bundel treedt een
ik op met een verzorgd uiterlijk,
een prettig voorkomen, een decen
te verschijning en met een keurige
regenjas. Ook wat zijn getailleerde
gestalte en zijn aanvallige slank
heid betreft valt er niets op deze
figuur aan te merken. Men zou
niet verwachten dat hij 'ongetwij
feld zeer bang' is, behept is met
veel verbeelding en gedreven
wordt door een turbulent verlan
gen. Toch is dat het geval sinds de
ontmoeting met 'een dunne jon
gen'. Deze ontmoeting heeft geleid
tot vrees en ontreddering en tot
'ik moest zo nadenken'. In de
nacht spoedt hij zich nu in dunne
kledij, telkens weer, zoekend naar
iets, terwijl een brandende begeer
te hem op de been houdt. Er ont
staat een gevoel van ontreddering
en eenzaamheid, waarin hij zich
ook verlustigt. Er dreigt telkens
iets te gebeuren. Vaak gebeurt er
niets, maar één gebeuren grijpt
hem heftig aan: 'n soort kosmische
coïtus op de akker, hij dringt dien
door het vagijn van de nacht,
'maar ik vond geen blijdschap'.
In een groot zelfverliezen zoekt hij
heil terwijl hij heilloos zoekt naar
'jou of naar iets anders'. Nu staan
er in de bundel 'Intieme handelin
gen' ook een aantal wij-gedichten,
waarin gesuggereerd wordt dat het
buiten de tijd te vinden is of dat
men ergens 'schitterende vrouwen
van louter adem, doorzichtig cn
stofloos kon waarnemen'. Ook k
wil verdampen 'en in planten trek
ken en ook in bomen, en vervoeg
in eindeloze lucht'. Maar hij valt
overal buiten, zijn verbeelding
speelt hem parten, omdat hij een
gevallen 'krachtige god' lijkt ie
zijn. Als licht waren die, maar
duistere nachten ontwaakten in
ons, daarom, daarom!' Ook toen cl
overigens misten zij de u, die toch
aanwezig moest zijn, 'maar zo on
eindig verdund, als damp en wij
weenden om u, gelegen op pijnlijk
asfalt o tere en weldadige huid'.
De dichter geeft toe 'het is slechts
Poëziekroniek door
R. L. K. Fokkema
beeldspraak en al wat gezegd is.
het moet zo zijn'. Nu is het altijd
moeilijker symbolische vertellingen
te duiden. Dais ook hier het ge
val, de gedichten zijn enerzijds
tochten der verbeelding op zoek
naar het ongrijpbare die ander
zijds weer dwalingen worden wan
neer het grijpbaar wordt. Ze zijn
aangrijpend in hun niet begrijpen,
zoekend' naar openbaring en ver
lossing uit angst en verlorenheid
(de bundel eindigt met: 'Red mij.
Heer, want niemand redt mij.'),
zonder dat zij direct spreken van
een waarlijk existentiële angst De
symboliek is ook vormgeving om de
vormgeving; zo is 'Intieme hande
lingen' in zekere zin, evenals 'Ar
cadia', poëzie pro forma
Buitengewoon is trouwens die
vormgeving: de gedichten zijn
lang, de zinnen ervan ook, ze ma
ken een stuntelige indruk lie
schijn is: tastend, omtrekkende be
wegingen makend, redenerend ge
ven zij 't zoeken aan: 'Soms keerde
ik/mij af. huiswaarts, tot ik neer
viel/of juisi van plan was op te
staan en/wat gebeurde had mijn
zegen/maar wat mij overkwam, ik
onderging/het gelaten, niets ver
stoorde mijn gedrag/maar ook dat
schonk geen vreugde, daarom/be
woog ik mij wild en schreeutode.'
Dergelijke zinnen vergen aandacht
van de lezer en het werk dat Ou
wens onderneemt is dan ook niet
gemakkelijk: op weg zijn naar
haar tederheid en daarbij verteerd
worden van angst 'alsof ik voor
iets gestraft werd'.
Intieme handelingen zijn ook han
delingen die Tiaar het gevoelen
van de meesten het daglicht niet
kunnen vei dragen, en ja, sommige
verzen hebben de allure van een
erotisch spiegelgevecht, zoekend
deelachtig te worden de unieke er
varing van samen met het denk
beeldige Een samenzijn dat slechts
en dan nog ternauwernood in de
verbeelding en in eenzaamheid ge
noten kan worden. Behalve het
symbolisch-erutische element bevat
deze bundel juist door de taal ook
heel wat humoristische wendingen
door de onverwachte botsing van
beweging en tegenbeweging die in
vrijwel ieder gedicht voorkomt, of
door eenvoudig constaterende zin
netjes als 'Want zo zat dat' na al
lerlei ingewikkeldheden, of door
de botsing van logische en irratio
nele gedachtenconstructies.
'Intieme handelingen' is een bun
del waarover nog veel te zeggen
valt, die om een verdergaande
analyse eenvoudig vraagt; de bun
del is binnen het veelal oppervlak
kige van deze tijd bijzonder intri
gerend.
Kees Ouwens, Intieme handelin
gen. Athenaeum-Polak Van Gen
nep. Amsterdam 1973. 48 blz.
12,50