DLLEGTIE WEERSPIEGELING VAN MUSEUMBELEID
Andre Breton's 'Nadja' is eindelijk vertaald
nsterdam:
r. E.L.L
Wilde
n het
edelijk
useum
□□P
CZI3C]
jWlABTET ZATTBMX4C 27 OKTOBER
1973
KUNST T13/K13
pndagen zijn 3200 bezoekers in vier
uitzondering
I
jjpor J. van Doorne
it surrealisme is eigenlijk een
ïemde zaak. Het is een richting in de
nst die gewaarwordingen die wij
der buiten of bovenzinnelijk
4gen te noemen, tracht te verbeelden,
ke verbeeldingen, hoe kan het
fiers, toch weer door middel van de
huigen moeten worden ervaren. Maar
«die verbeeldingen is dan de logische
"""inenhang zoek. Alles kan en alles
ig, want de wetmatigheden van het
jwone' leven gelden niet.
rikt genomen, is het woord
rrealisme een onding. Alles wat
Dstaat behoort tot de realiteit: ook
Iwimen, gewaarwordingen die niet
rklaard kunnen worden, en ideeën
eftnoren tot de realiteit. Maar als
gj-jderscheiding van het leven dat wij
or middel van logica en onze kennis
n andere wetmatigheden verklaren
innen, heeft het woord een zin. Alles
it wij niet ervaren als indrukken van
ar^e zintuigen, kunnen wij dan
rrealistisch noemen.
f is niets op tegen. Behalve dit. Wij
ïgen niet vergeten, dat wij niets
Varen kunnen buiten onze 'functie-
fntel', zoals de wijsbegeerte van de
ïtsidee ons lichaam zo beeldend
;emt. Noem alles wat van buiten tot
s komt, realiteit, maar vergeet niet
t wat van binnen-ons-zelf tot ons
ant, eveneens realiteit is.
irrealisten zijn mensen die jarenlang
i een huis gewoond hebben en dan
ptseling ontdekken, dat hun huis een
souterrain heeft. Zij denken in een
nieuwe, een andere wereld terecht te
zijn gekomen. Maar evenals de zolder
(de meta-fysica) behoort het souterrain
tot het huis, tot de realiteit. Een
eenvoudige gevolgtrekking zou hen
ertoe kunnen brengen, in te zien, dat
er in het souterrain dezelfde
wetmatigheden heersen als in het
woonhuis.
Maar dat mag ik niet zeggen, want nu
denk ik in beelden en dat is zonder
meer onjuist. Toch gelocf ik, dat zich
bezinnen op de menselijke situatie tot
de zekerheid leidt, dat in het
onderbewuste bestaan net zo goed
wetmatigheden optreden als in het
bewuste leven en in ons stoffelijk
bestaan. Het is alleen maar dat wij die
wetmatigheden en de verschijnselen die
daaraan onderworpen zijn, niet kennen.
De mens is op zoek naar zichzelf.
Zeker. Hij heeft in zichzelf
verschijnselen ontdekt die hij niet
langs de gewone weg verklaren kan
Maar hij heeft ook in de 'gewone'
realiteit verschijnselen ontdekt die hij
niet verklaren kan: ruimte, tijd,
eindigheid, oneindigheid, kracht en
materie. Ik noem er enkele.
Kan de kunst nu aan deze
verwondering gestalte geven? Ja, dat
geloof ik. Maar dan indirect. Kunst kan
alleen door middel van de zintuigen tot
ons komen. Het onzegbare blijft
ongezegd, het onhoorbare blijft zonder
geluid. Maar evenals de realiteit in zich
het vermoeden wekt van het bestaan
van ongekende gebieden van die
realiteit, kan kunst (vooral de meest
abstracte van alle, de muziek) dat
vermoeden in ons doen ontstaan. Meer
niet.
Waarom dit alles? Omdat ik van André
Breton 'Nadja' gelezen heb. Breton
(1896 - 1966) is een tijdlang de grote
voorvechter en programmeur van het
surrealisme geweest. Het surrealisme
ontstond uit het dadaïsme en wel in
1923. Breton heeft aan de nieuwe,
alweer in Frankrijk ontstane beweging,
essais gewijd. Hij heeft gedichten
geschreven en in 1928, een korte
roman, die pas nu in Nederlandse
vertaling verschenen is. Het
surrealisme, dat het onderbewuste van
de mens trachtte gestalte te geven, is
een in hoofdzaak literaire en picturale
stroming, die alweer vrijwel geheel
verdwenen is.
Literair gezien was het een stroming,
die vooral de logica in de zinsdelen
wilde uitschakelen; de associatie moest
heersen; al wat de auteur maar inviel,
moest worden genoteerd. Het doel is
duidelijk: de auteur wilde ontkomen
aan de dwang die logisch denken hem
oplegde. De auteur moest openbaren
wat buiten het logisch verband in hem
aanwezig was.
Aan dat alles ligt een misverstand ten
grondslag. Er is altijd al surrealistische
kunst geweest. In elk kunstwerk
openbaart de kunstenaar wat in hem,
vaak onbewust leeft. Wat verborgen in
de kunstenaar leeft, treedt ongewild uit
in het kunstwerk. Waarom dan de
associatie als werkschema aanvaard?
Deze aanvaarding kan hoogstens leiden
tot een voor psychologen aantrekkelijk
verslag. Meer' niet
Dat de gewone lezer geen
belangstelling heeft voor sureealistische
kunst, is begrijpelijk. Hij interesseert
zich meer voor het front dan voor d»
munitie-fabriek. Maar dat is nog geen
argument om de surrealistische kunst
te verwerpen. Waarom ook? Het gaat
er niet om of we surrealistische kunst
mogen maken, maar. om de vraag naar
de waarde ervan. Die waarde is
aanvechtbaar. Met name in de
literatuur maar ook heus wel in de
beeldende kunst mag men de vraag
stellen, of er geen vervalsing optreedt.
Wat is aanwezig: fantasie of ervaring?
Niemand kan het zeggen.
Het bewijs hiervan leverde mij het
lezen van André Breton's 'Nadja'. De
kleine roman behelst het verslag van
zijn ontmoetingen met een geestelijk
gestoorde vrouw. Er staat niets
bijzonders in. Er wordt niets in
geopenbaard dat we al niet wisten.
Enkele toevalligheden en enkele
curieuze coïncidenties worden
beschreven, maar dat is alles. In ieders
leven kernen die voor. De roman is
noch boeiend, noch schokkend. De
roman openbaart niets van wat er zich
in ons onderbewustzijn aan
onbegrijpelijks zou afspelen, laat staan,
dat de roman ons een inzicht zou geven
Ln een realiteit die de onze, dat wil
zeggen: de gewone, aan mysterie verre
te boven zou gaan. 'Nadja' is
doodgewoon niets anders dan een
verhaal over ontmoetingen met een
gestoorde vrouw.
De uitgave is van belang, omdat het nu
eenmaal de roman is van André
Breton, die zich een plaats
veroverd heeft in de historie van de
literatuur. Van belang ook, omdat de
roman gevolgd wordt door een
uitgebreid naamregister met tal van
bijzonderheden over leven en werken
van de personen met wie Breton
omgang gehad heeft.
Wie zich op de hoogte stellen wil van
de surrealistische roeringen in het
Frankrijk van voor de eerste oorlog,
moet zich dit boekje vooral
aanschaffen. Ik heb het in elk geval
met grote belangstelling gelezen, ook al
Is mijn waardering voor Breton er
beslist niet op vooruit gegaan.
Ik vind wat hij zegt, niet van belang.
Afgezien van het feit, dat hij zich niet
aan de regel van de associatie
gehouden heeft, heeft hij niets
geopenbaard wat we niet wisten. Hij is
kort en goed, in 'Nadja' geen surrealist.
André Breton: Nadja'. Nederlands van
Laurens Vancrevel en Renée de Jong-
Bellnfante. BIJ Meulenhoff te
Amsterdam. Deel van Meulenhoff-reeks.
Voorzien van blo- en bibliografische
aantekeningen. Paperback. Aantal
pagina's 151. Prijs 8,90.
Kruis
stellingen, die werkzaam
iet gebied van de cultuur
noeten worden ontdaan
kapitalistische karakter,
edemocratiseerd moeten
zowel wat de organisatie
,1s in wat zij het publiek,
likers dus, hebben te bie-
is het hoofdpunt van een
het Amsterdamse D'66-
mr. E. van Antwerpen,
*voor het aankoopbeleid
zo'n instituut, het Stede-
eum (een voor hem keri-
>orslaggevend voorbeeld)
a-rel neemt.
terpen geeft in zijn nota een
van dat beleid aan de hand
opgave van aankopen (van
en met 1971) van het mu-
f. Heel kort samengevat be
over die zes jaar een bedrag
16.591.93, bijna vier miljoen
us, waarvan 48 pet naar de
31 pet in ons eigen land
de rest in verschillende ande-
besteed werd. Van Antwer-
ct zich vooral bezorgd over
rol, die de internationale
del daarin speelt'. Volgens
den de gemeenschapsgelden,
een voor de aankopen van
elijk allereerst een stuk fi-
g voor de kunsthandel bete-
dan pas voor de producen-
unstenaars.
woordigers van Amsterdamse kunste
naarsorganisaties.
Het is zeker niet de eerste aanval op
het beleid van het Stedelijk. Afgezien
van de kritiek en de acties van kun
stenaarsorganisaties hebben musea
van moderne kunst het ook van de
kant van wat men noemt 'het grote
publiek' vrij moeilijk. In dat geval
gaat het nog niet zozeer om de prij
zen van wat aangekocht wordt maar
om het karakter van die aankopen
zelf. Maar de "(ambtelijke) opdracht
van een directeur van zo'n museum is
en blijft: moderne kunst kopen. Kunst
dus, die nog niet door de zeef van de
tijd is gegaan.
En omdat er ten aanzien van het be-
leid van zo'n museum nog heel wat
meer misverstanden blijken te be
staan, hebben wij de directeur van
het Stedelijk Museum, mr. E. L. L. de
Wilde gevraagd, daar eens uitgebreid
visie op te g<
geven.
it de basis van het beleid
jirs: er is weliswaar een uit
bestaande Commissie voor
Minsten, maar in feite is er
hem maar één man die wer-
isluit, de directeur. Hij stelt
ide instelling voor van een
ad hoc; die zou moeten
Samengesteld uit gemeente-
in, deskundigen en vertegen
zijn i
'Om te beginnen is het zo, dat men
eigenlijk niet blijkt te weten wat de
doelstellingen zijn van een museum
en aan de andere kant is er, geloof ik,
een zekere onvrede ontstaan met het
museum vanuit een mentaliteitsveran
dering in de Nederlandse samenle
ving. Die heeft als inhoud, dat men
alles democratischer, socialiserend,
wil zien en dat men de bevolking
vooral wil laten participeren aan de
zaak. De vraag blijft of dat te verbin
den is aan de typische activiteiten
van een museum. De moeilijkheid is,
dat er op het sociaal-culturele vlak
van overheidswege georganiseerd
betrekkelijk weinig gebeurt. En de
onvrede, die daarmee 'bestaat, geeft
een bepaalde druk op het museum.
Dat moet het museum maar doen.
Maar het museum is geen instituut,
dat een dergelijke druk zou kunnen
opvangen, het museum kan niet aan
die behoefte voldoen, gewoon omdat
het m.i. een andere doelstelling heeft
Enerzijds pleegt een museum van he
dendaagse kunst een research naar
wat er op het gebied van de moderne
kunst gaande is en dat niet alleen in
Nederland, maar ook daarbuiten en
aan de andere kant probeert het
en dat is natuurlijk wèl een maat
schappelijke functie zoveel moge
lijk publiek daarvoor te interesseren.
En als ik dan spreek over het Stede
lijk Museum, dan geloof ik, dat er
hier wel degelijk aan die maatschap
pelijke functie voldaan wordt. Zoda-
Toch komt die aanval van Van Anb
werpen, eenvoudig omdat er blijkbaar
behoefte is aan een soort van basis-
werk op sociaal-cultureel gebied,
waarmee hij dan eigenlijk het mu
seum zou willen opzadelen. Maar ik
geloof niet, nogmaa's, dat het mu
seum daartoe het meest geschikte in
stituut is. Het museum is ook geen
instelling en dat zouden andere
groepen weer graag willen die
rechtstreeks zou kunnen inwerken in
de richting van maatschappijhervor
ming. Het museum presenteert kunst,
selecteert kunst, onderzoekt kunst en
probeert die een «maatschappelijke
functie te geven door het publiek er
voor te interesseren.
Kunst speelt nu eenmaal een eigen
rol. Kijk, ik geloof wel in kunstenaars
die geëngageerd zijn met de gang van
zaken in de maatschappij maar heel
dikwijls is het zo, dat dit in hun
kunst nauwelijks zichtbaar is'. En dan
is die kunst zelf voor maatschappij
hervorming dus niet bruikbaar'.
'Als je een commissie zou hebben, die
op op een normale manier is samen
gesteld, d.w.z. democratisch, met ver
tegenwoordigers van verschillende be
langengroepen, dan kom je natuurlijk
nooit meer tot een collectie met een
duidelijke samenhang. Dat houdt niet
in, dat ik nu alles alleen zou doen,
zonder invloeden van buiten af. Je
staat in gesprek met je staf over het
belang van een kunstwerk, je staat in
gesprek met alle relaties die je hebt,
met kunstenaars, collectionneurs, cri
tici en die hebben toch allemaal een
inbreng. Het is natuurlijk onzinnig te
denken, dat je efen volkomen geïso
leerde kijk zou hebben op de zaken.
Nu is een museumcollectie natuurlijk
iets anders dan een particuliere col
lectie. Een particuliere verzamelaar
kan volkomen zijn eigen gang gaan en
volkomen zijn eigen voorkeuren uitle
ven, hoeft dus ook helemaal niet aan
een program gebonden te zijn. Hij is
alleen gebonden aan zijn financiële
middelen en de lengte van de polssok,
waarmee hij springt. Dat laatste is na
tuurlijk ook het geval voor een mu
seumman, maar van de andere kant
werk je met publieke middelen, dus
is het een normale zaak, dat daar con
trole op is en die wordt in eerste in
stantie uitgeoefend door de Commis
sie voor de Aanwinsten, die uit vijf
leden bestaat, twee kunstenaars en
drie collectionneurs, met wie twee
keer per jaar het aankoop beleid
wordt doorgesproken. Die commissie
is benoemd door B. W. en brengt
ooik advies uit aan B. W- niet al
leen als commissie, maar ook indivi
dueel. Dus voor elke aankoop, die ik
wil voorstellen heb ik een individuele
verklaring nodig van elk commissie
lid.
Het gaat uiteraard om de algemene
beleidslijnen, daarop heeft deze com
missie invloed en daarop heeft zij
controle. Maar binnen bepaalde ka
ders ben ik de enige voorsteller tot
aankoop.
Een goede museumcollectie heeft be
paalde grenzen en is opgebouwd uit
bepaalde onderdelen. Een museum
moet ook niet proberen alles te wil
len hebben, want dat betekent dat je
op een gegeven moment een onover
zichtelijke en vrij karakterloze collec
tie zou krijgen, waarbij heel veel kun
stenaars, ook al zouden die van groot
belang zijn, met een enkel dingetje
vertegenwoordigd zouden zijn.
Een collectie, zoals ik die zie, moet
zijn opgebouwd uit heel duidelijke ac
centen, uit heel homogene onderdelen.
Als je een collectie maakt kun je dat
alleen maar onder bepaalde omstan
digheden. Zelfs al zou je met een aan
tal uitstekende deskundigen, die ieder
hun eigen inzicht in kunst hebben
een collectie opbouwen, dan nog kan
dat betekenen, dat het een heel slecht
resultaat heeft. Dan komen vaak de
meest karakteristieke werken van be
paalde kunstenaars niet in aanmer
king, omdat er altijd een compromis
bereikt moet worden. Nu de collectie
zelf: die is voor een museum een on
ontbeerlijke zaak. een stabiele factor.
Het is ook de kwalitatieve norm voor
wat je op het gebied van tentoonstel
lingen doet. We kunnen niet het hele
jaar door tentoonstellingen maken en
daarmee alle zalen vullen. Je moet op
een gegeven moment kunnen terug
vallen op een deel van de collectie,
dat weer verband houdt met de ten
toonstellingen.
En als je zo'n collectie in zijn geheel
ziet, zoals dat in de zomermaanden
kan, dan is dat eigenlijk als totaliteit
toch een soort van geheugenbeeld,
een neerslag van het museumbeleid
dat gevoerd is. Dikwijls ook komen er
uit tentoonstellingen aankopen voort,
want juist op het moment dat je met
een expositie bezig bent en als je dus
geheel geconcentreerd bent op een be
paalde kunstenaar is dat het juiste
moment om je keuze te maken en zo
wordt de collectie dus ook een soort
van neerslag van de continuïteit van
het hele beleid dat gevoerd wordt'.
Over de hoge prijzen van kunstwer
ken: 'We hebben nu eenmaal te ma
ken met een kapitalistisch systeem. In
Roemenië b.v. mag een kunstenaar niet
meer dan 1500,- voor een kunstwerk
vragen en in Polen is een dergelijke
regeling, maar dat betekent uiteraard
ook een beïnvloeding, die niet alleen
op de kunstprijs slaat. Hier hebben
we te maken met een mechanisme
van vraag en aanbod. Ik ben het daar
ook bepaald niet mee eens, althans
zou ik me een 'heel wat redelijker si
tuatie kunnen indenken. Een goed
mechanisme zou volgens mij zijn, als
een kunstenaar 'behoorlijk zou kunnen
leven en rustig zou kunnen werken
en niet meer. Maar u weet hoe het
met vraag en aanbod is, als de vraag
groot is, zeker bij een gering aanbod,
dan stijgt de prijs en daar kan ik ver
der ook niets aan doen.
Het museum moet het nu, in dit
systeem realiseren en kan echt niet
zeggen: we stellen onze activiteiten
maar uit tot de maatschappij veran
derd is. En een museum is, zoals ik al
eerder zei, niet de geschikte plaats
om concreet in te grijpen in de maat
schappij via acties of weet ik wat
voor politieke activiteiten. Kunst
werkt zeer abstract en kan hoogstens
indirect een mentaliteitsverandering
tot stand brengen. Als b.v. Cobra voor
de meeste mensen geen grote moei
lijkheden meer geeft, dan komt dat
door dc activiteiten van het Stedelijk,
dat Cobra bracht op het moment dat
iedereen er geweldig tegenaan zat te
kijken. Het was zelfs zo, dat toen Ap
pel in 1948 zijn wandschildering maak
te in de stadhuiscantine, er met etens
resten tegenaan gesmeten werd, als
een soort agressieve act tegen de mo
derne kunst. Maar het feit dat toen
de musea Cobra brachten heeft tot
gevolg, dat Cobra nu een plaats heeft
die geaccepteerd is. Dat is een voor
beeld van hoe een museum functio
neert'.
Over acties: 'Hoe lastig het af en toe
ook kan zijn, ik wil me er niet over
beklagen. Niet dat ik het leuk vind
als het museum bezet wordt, maar het
voordeel van Amsterdam is wèl, dat
alle dingen, die ergens leven, onmid
dellijk naar de oppervlakte komen en
dan heb je, lis je het heel objectief
en gedistaneïeerd wil zien, directe in
formatie over wat er eigenlijk aan de
hand is in de samenleving. Maar je
krijgt ook vanuit een veel bredere
kring onmiddellijk commentaar op
wat je doet De openingen hier wor
den bezocht door veel kunstenaars,
door andere insiders ook, en dan
krijg je direct reacties en commentaar
op de tentoonstellingen, negatief of
positief, maar je krijgt ze zonder
meer en direct. Zo sta je met een
groot aantal mensen in contact, die
ergens met de zaak meeleven, dat is
onze achterban, maar die is niet geor
ganiseerd of direct aanwijsbaar. Dat
vind ik een enorm prettige ervaring
al was het maar om niet op een gege
ven moment in routinewerk door te
draaien en in te slapen*.
De conclusie ligt voor de 'hand: de
kritiek van de heer Van Antwerpen
zal misschien vele mensen aanspre
ken, maar hij gaat van een verkeerd
standpunt uit. Voor wat hij wil, zal
eerst de maatschappij drastisch moe
ten veranderen.
Als een museum, onder deze omstan
digheden, wil laten zien, wat er van
daag de dag op het gebied van de
beeldende kunst aan de orde is, moet
het wel gebruik maken van een zo ka
pitalistische instelling als de kunst
handel die overigens weer een le
vensvoorwaarde is voor vele kunste
naars.
Er is (nog)geen andere mogelijkheid.
Het museum, zoals dat tot nu toe
heeft gefunctioneerd, kan, zoals ook
mr. De Wilde al zei, zijn activiteiten
niet uitstellen tot de maatschappij
veranderd is. De opdracht blijft: mo
derne kunst kopen. En aan de hand
van wat nu door de musea wordt aan
gekocht, zal men later kunnen aanto
nen wat toen (voor ons: nu) als be
langrijk, als toonaangevend gold. Of
het dan nog belangrijk zal zijn, belang
rijk geoordeeld wordt, is een tweede.
Het kan zijn, dat de vele kunstuitin
gen, waarmee de mensen-van-nu het
nog zo moeilijk hebben, dan, net als
bijvoorbeeld het werk van de impres
sionisten nu, tot die gemeenschap zal
spreken. Maar 't kan ook anders zijn.
De tijd zal het leremEn wij zullen
het niet weten
nig, dat we veruit het hoogste bezoe
kersaantal hebben van alle musea van
moderne kunst in Europa: vorig jaar
b.v. 492.000.
Niemand zal ook kunnen beweren, dat
het een élitepubliek is, dat hier komt.
Op zondagmiddagen is het zelfs zo,
dat we de stroom van bezoekers niet
kunnen verwerken. Zo'n 3200 bezoe
kers in vier uur tijd is geen uitzonde
ring. Dan kun je eigenlijk nauwelijks
meer iets zien, dus ik geloof, dat je
rustig kunt stellen, dat het Stedelijk
een van de meest intensief gebruikte
kunstinstituten in Nederland is.
Mr. E. L. L. de Wilde