HET AFSCHEID VAN 'DE KOEL' ZAL PIJN DOEN Met sluiten van laatste Limburgse staatsmijn stort een wereld in - (K/W/ilCWARiTET VRIJIMG 28 SEPTEMBER 1973 BK'NENLAlND H17/L19 Links Dc schac-htkooi waarin de wa gons niet steenkool en mijnwerkers naar beneden en boven worden ge bracht. Op dc foto. die weliswaar een paar jaar geleden is genomen, maar nog steeds precies weergeeft zoals het nu nog is. de ploeg die 'het erop heeft zitten' en de ploeg die aan de slag gaat. De mijnlamp, die dooft als mijngas vrijkomt en zo de kompels een teken geeft te vluchten, is vervan gen door meer nauwkeurige appara tuur. Rechts Dc koolwinning in de raambouw-pijler (vol-mechanlsch). Naarmate de schaaf, voortgetrokken door zware kettingen (links op de fo to), dieper dc kolenlaag binnendringt, schuift het hele stuttenwerk op. Het niet meer gestutte gedeelte stort in. De kompels kunnen de pijler verlaten door langs de schaafwand naar de steengang te kruipen. jor Henk Thomas pENSBROEK Eind volgende maand gaat de Emma/Hendrik, de ïtste staatsmijn, dicht. De mijn wordt dan aan de grillen van de na- \r overgeleverd. Het nu nog zorgvuldig opgepompte mijnivater zal nielen wat in bijna driekwart eeuw met zware arbeid is opge- :wd. \armee stort ook de wereld in, die diet economische en sociale le- in Zuid-Limburg zolang heeft beheerst en daarnaast als ener- \producent een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de eco- \ische wederopbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog. jzrken in de mijn is onvoorstelbaar zwaar, los nog van de bizarre jistandigheden, die veel mijnwerkers voor het leven hebben ver- Inkt. Stof longen maken het ademen bovengronds moeilijk, terwijl knieën, waarop het werk meestal moet worden gedaan, zó kapot n, dai ook het lopen moeizaam gaat. De 'koel', zoals de mijn hier rdt genoemd, is vaak vervloekt, ma.ar even vaak wordt er verte- rd over gesproken. Hoe het ook zij, met het sluiten van deze mijn, een zeer bijzonder beroep op sterven na dood. n van onze verslaggevers ging naar de Emma/Hendrik om daar laatste stuiptrekkingen van een ten dode opgeschreven onder- ondse' fabriek gade te slaan. Hij vroeg de kompels naar het leven de mijn nu en de toekomst erna. Hij mgest hiervoor 546 meter p onder de grond en legde in het binnenste van de aarde ruim ftien kilometer af in enge treintjes, liggend op transportbanden op g naar één van de twee pijlers (kolenfronten)waar uil nog wordt werkt. lange, kale gangen, waar zorgvul- |e schoonmaakwerkzaamheden het pnstof nauwelijks konden verhinde- zch diep in de muren in te vreten, )ken al een verlaten indruk, evenals immense badlokalen, waar alleen h hier en daar tot aan het plafond Igetrokken plukje kleren duidelijk ^akt, dat er nog leven is. Gebouwen lokalen maken een wat macabere Iruk, als een dode stad. bij de schacht belandt men in de rkelijkheid van het mijnwerkersbe- an. Voortdurend rollen er wagons enkooi naar boven om weer met geweldig lawaai in een gat te ver- 'ijnen. We stappen in een kooi om als een baksteen in ongeveer i halve minuut 546 meter diep te len, in de tweede galerij van de ima/Hendrik. rwijl ik nog heftig probeer de druk mijn oren weg te slikken, sta ik rbaasd over de grote, helder ver- htc en wit-gepleisterde gangen, die rk aan de Parijse métro doen den- n. Iemand vraagt me hoe het weer ven is. Geen hels lawaai, geen bij- ïd stof, zoals ik verwachtte, aar dat wordt anders als we een aar honderd meter verderop in een reintje stappen en dubbelgevouwen erder worden vervoerd. Meesterop- chter J. Hermkens, onder wiens hoe- de moeizame tocht wordt gemaakt, iaakt me in voorzichtige bewoordin- jn duidelijk wat me te wachten aat. Hij blijkt geen woord te hebben Verdreven. imper j> het punt waar de trein niet verder In, is het al aardedonker, zijn de lengangen amper twee meter breed doen de als een boog gespannen are ijzeren stutbalken het bloed in aderen stollen. Geen zinnig mens U hier nog een stap verzetten, bang q onder zo'n vijfhonderd meter aar- het graf te vinden. j> een transportband gaat het verder, ims knielend, soms liggend, maar eds beuken metalen kabels en los- •aakte leidingen tegen mijn helm. hier en daar bungelende lampen niet in staat enig licht in deze isternis te brengen, zelfs van heel htbij zijn het niet meer dan kaar lammetjes. Het is erg warm, de ht is vochtig, tegen de wanden zit- schimmels. Af en toe passeren we handvol kompels, die ons zwij- nd, of met een zwak gemompeld ck auf' nastaren- Maar dit alles, treintje van een halve meter -ed, de transportband, de duisternis de warmte, is puur comfort, verge len met de omstandigheden in de jler, het kolenfront. :n pijler, vertelt meester-opzichter irmkens, is een groeve langs de eedte van de kolenlaag, die weer irdt begrensd door steengangen. Als kolenlaag anderhalve meter dik is, de groeve dat ook. Meestal is de iler echter lager, vaak maar zestig ïtimeter, zoals die waarin wij te- :ht kwamen. Dit betekent, dat de [mpels de hele 'schicht' knielend of •end moeten werken, terwijl het grondwater onder hun lichaam wpgsij- pelt. Het 'werk bestaat uit het wegboren van (stukken steen uit de kolenlaag, het effenen van de vloer naarmate men dieper in de laag dringt en na tuurlijk het stutten van het 'plafond'. Met een mechanische schaaf worden de kol en weggehaald en het aldus ont stane ;gat wordt gestut door de achter ste st«itten naar voren, naar de kolen laag, Ie verplaatsen. Waar de stutten zijn weggehaald, gaapt heel even een zwart gat, want al snel wordt de druk te groot en vult een ruim vijfhonderd meter ,dikke aardlaag met enorm la waai het gat waar ooit kolen zaten. In de tweehonderd meter lange pijler bevinden zich zo'n vijftig man, lig gend of knielend bezig te schoppen, te stutten en soms kijkend in een klein kastje om te zien of mijngas vrijkomtt. Ze zijn kletsnat van het zweet (em het grondwater en even zwart alls hun omgeving. Ze praten weinig en zeggen als je ze wat vraagt alleen hiet hoognodige. Terughoudend, als om aan te geven, dat een buiten staander toch nooit iets van 'hun koel' zal begrijpen. En in de loop van de vele< moeizame gesprekken ga ik vrezen cliat dat inderdaad het geval zal zijn. Ik veronderstel, dat ze wel blij zullen zijn als <het afgelopen is met de Em- ma/Hena rik, omdat ze dan minder zwaar, gezonder en veiliger werk krij gen in de frisse lucht. De kompels ge ven geen krimp, maar geven toe dat de mijn yerre van idyllisch te noemen is. Maar jals ze mochten kiezen bleven ze lieverin de mijn. De meeste kom pels hlijkjen een arbeidsplaats te krij gen in i de chemische sector van Staatsmijnen Een enkeling laat zich omscholen tot bouwvakker om in Duitsland te werken voor het brood op de plartik. Afscheid De kompeüs in de pijler zijn nog jong, zo tussen 'de twintig en 35 jaar. Aan de transportbanden, naast de pijler, staan, de ouderen. De tussengroep heeft al eerder het veld moeten rui men. Daarin zitten de mijnwerkers 'in de moeiliïke leeftijd', waarop het steeds lastifeer wordt een nieuwe baan te krijgend Beide groepen, de jonge ren en de tauderen, zullen met lood in de schoene^i afscheid van de mi in ne men. j Vooral de .jongere kompels zien zwaar tegen het Afscheid op. Zij zijn sterk, verdienen veel en hebben de liefde voor de mijn van hun ouders meege kregen. Zij verafschuwen de> continu diensten, die hun i.n de chemie te wachten staen, de strengere controle op hun doian en laten, waarbij nog komt het feit, dat het loonzakje een wat kariger' inhoud zal hebben. Nu verdienen zq* ongeveer elfhonderd gul den per maa'nd in het handje en ver wacht wordt, dat dat ongeveer vijf honderd gulden minder zal worden. Wat echter .boven alles zal worden ge mist is de kameraadschap diep in dc grond. In rangen <?n standen gaan ze de haten. 'Immers', zo krijg ik vaak te horen: 'mijnwerkers kunnen niet wor den gemaakt, die worden geboren'. Daarom, door het lossere ploegver- band< zien de kompels toch uit naar de definitieve sluiting op 30 novem ber. En wetend toch geen keuze meer te hebben, zeggen ze unaniem 'liever vandaag aan morgen'. De oudere mijnwerkers, die ploeteren in nauwe steengangen langs de tran sportbanden zijn in tegenstelling tot hun jongere collega's blij er eindelijk het bijltje bij neer te kun nen gooien. Ze hebben het wel gezien, zo vertellen zij. Maar later, in een kroegje bij de mijn, blijkt dat ook zij met hun onzekerheden achterblijven. Het breken met het werk, dat hun va ders en grootvaders hebben opge bouwd en waaraan ze zelf met hart en ziel verknocht zijn, doet hen pijn. Zij voelen zich na 35 jaren werken in de mijn nog niet afgedaan. Wel zien ze er veel ouder uit, dan de vijftig jaren die ze tellen. Het mijnstof heeft zich in al die jaren diep in de huidporiën gevreten, de ogen zijn omschaduwd met een zwarte gruisrand. Beschermd Als mijnwerker hebben ze in een be schermde wereld geleefd. Hun leven lang werd voor hen gezorgd. De mijn leverde een goed-belegde boterham, zorgde voor woningen, betaalde de huishuur, vulde het belastingformu lier in, verstrekte aardappelen goed koop en hield het verenigingsleven op de been. Over enige tijd valt dat alle maal weg voor deze mensen. Daarbij komt nog. dat de uitkering in het eer ste overbruggingsjaar (mijnwerkers worden pas op 55-jarige leeftijd ge pensioneerd) tachtig procent bedraagt van het laatstgenoten loon. De uitke ring loopt af tot zestig procent en eindigt op de WW. Ook de pas-gepen sioneerde of 'al-overbrugde' mijnwer kers hebben het afscheid van 'hun koel' moeilijk kunnen verwerken. Aanvankelijk waren ze dolgelukkig. Het zwoegen was achter de rug, men kon heerlijk uitrusten en zich vermei en in de tuin. Maar na een paar maanden rusten komt, als de tuin op geknapt is, dc terugslag. De tijd kan dan nog slechts worden gedood met toepen (een populair kaartspel in Zuid-Limburg) of in het café. Allengs wordt de landerigheid groter en vol gen depressies, ruzies en crises in de gezinnen. Ze zijn dan 's avonds, als het donker wordt, te zien aan de mijnpoort of in de buurt van steen bergen. Op zaterdagen komen ze wel eens bijeen om elkaar in het waslo kaal van de mijn te 'poekelen', een ri tueel waarbij de kompels in een kring gaan staan, zodat de een de rug van de ander kan wassen. Ook het verlan gen naar de mijn verdwijnt tenslotte, over blijft een leegte. Volgens publi- katies in Limburgse kranten zijn er 'zeker achtduizend gezinnen die uit een dreigen te vallen en waar ernsti ge psychische stoornissen voorkomen'. Velen willen weer graag ergens aan de slag, maar kunnen of mogen niet. Kunnen niet, omdat ze te oud en soms te ziek (stoflongen, kruipknieën) zijn, mogen niet, omdat ze anders de overbruggingsuitkering verspelen. Liefde Zo sterven langzaam de Limburg se mijnen af. Dat is net zo zeker als de speling van de natuur waarbij bomen en planten verrot ten om na druk van miljoenen jaren steenkool te worden. Trou wens als de winning van kolen weer rendabel gemaakt zou kun nen worden, dan zou het nog on mogelijk zijn om de mijnen open te houden. De liefde voor de mijn brandt na generaties op een laag pitje. Er zijn nauwelijks jongeren te vinden, die dit werk, vaak sla venarbeid genoemd, nog willen doen, vooral nu er in Zuid-Lim burg zo langzamerhand iets meer beroepskeuze mogelijk is dan 'de koel of de koel' vroeger. Dat jon ge mannen niet meer bereid zijn met dit zware werk hun gezond heid te riskeren, verbaast me niet. Na wat ik in de mijn gezien heb. schacht af om, beneden aangekomen, eikaars gelijke te worden tegenover de natuur, die zeker in de mijn niet te vertrouwen is. In dit onder aardse is iedereen aangewezen op het werk van zijn maat. Nalatigheid van één man kan het leven van de ande ren in de ploeg in gevaar brengen. De ploeg kijkt dan ook als geheel toe op de naleving van de veiligheids maatregelen. 'Zo gebeurt het wel eens, dat als iemand merkt dat een maat lucifers mee onder de grond neemt, de hele ploeg zo'n man een lij felijke afstraffing geeft'. 'Daar hoeft geen opzichter aan te pas te komen', aldus de heer Hermkens. Roken is dus, gezien het licht ontplofbare mijn gas. verboden. Iedereen, jong en oud, kauwt daarom als vervanging pruim tabak. 'Om de mond schoon en voch tig te houden', zo wordt verduidelijkt. Door de langzame afbouw van de Em ma/Hendrik worden de ploegen vaak dooreen gehaspeld, waardoor het ploegverband sterk is verminderd. Daarbij' zijn gastarbeiders in de afge lopen jaren de ploegen komen ver sterken. Mensen dus, met wie moei lijk kan worden gepraat en die boven dien in de loop van een paar jaar het mijnwei-kersvak grondig hebben leren Kleed- en badlokaal. Elke kompel heeft twee haken, een witte en een zwarte. Dc witte is voor de kleren, waarmee hij van en naar huis gaat. De zwarte is voor de mijnwerkersplunjé.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1973 | | pagina 19