Isolement zonder verlossing Over het werk van Willem Brakman TROUW/KWARTET ZATERDAG 1 SEPTEMBER 1973 KUNST TPOUS19/K19 dat nü gemaakt wordt, èn voor een plastic, chroom stalen of aliuminium object, een stuk kinetische kunst of een environment Met begrippen als establishment, daar had ik het met die eat-art al over, kom je gauw in de knoop. Bekijk het heel nuchter en dan zie je dat vooral de kunstenaars, die zich fel tegen dat establdshement verzetten geëngageerd zijn, er al spoedig juist in verstrikt raken. Omdat ze 'in' zijn, komt juist him werk in de belangrijkste musea, worden zij naar boen- of triënnales gestuurd en vertegenwoordigen zij hun land op wereldtentoonstellingen. Eén brok establishment dus. De maatschappelijk-kritische functie is ook al zo'n moeilijke zaak, nét als die geëngageerdheid. Ik kan een schilder, die enorme doeken maakt van mensen, die worden verdrongen door de techniek, of worden vernietigd door het door hen zelf geschapen milieu. Fascinerende verbeeldingen van een gruwzaam toekomstbeeld. Toch ontrekt hij zich van dat modieuze begrip engagement Hij stelt dat als hij ziCh wérkelijk intens zou aantrekken wat er allemaal op de wereld gebeurt, hij niet meer zou kunnen schilderen. Dan zou je er dn één oogopslag immers de dwaasheid van inzien. Dat doet overigens niets af van de maatsohappelijk-knitisChe functie, die kunst kèn hebben en ook vaak gehad hèèft. Denk maar eens aan Goya, aan Kathe Kollwi/tz of Georg Crosz, aan Frans Masereel, aan Picasso's 'Guermica', zomaar een paar voorbeelden van kunstenaars die door hun werk een felle, vér doorklinkende aanval deden op de misstanden in de maatschappij. En er zijn nog steeds kunstenaars die zich op een dergelijke manier tot het publiek richten. Want kunst, hoe je 't ook bekijkt, is mededeling. Eten unieke mededeling van de en» mens aan de andere. Zij is ook een individuele uiting. Als je haar in dienst stelt van een systeem, kèn zij haar individuele karakter verliezen met als gevolg dat zij slechts mededeling wordt. En iedere mededeling is nog geen kunst Andersom kan de boodschap zo individueel uitgewerkt worden, dat de bedoelde mededeling de mist ingaat In ieder geval kun je dit alles niet zo maar met een schamper schouderophalen afdoen. Als je je echt bezig wilt houden met problemen als samenleving en cultuur kun je gewoonweg niet beginnen alles wat je niet direct aanspreekt maar als 'bedrog1 of 'onzin1 te bestempelen. Ook aehiter al dat nieuwe, bizarre, bijzondere, gekke en schokkende, staan mensen. Mensen, die bezig zijn met het grote raadsel van hun bestaan. Zoals alle denkende mensen vóór hen. VOORZICHTIG MET KUNST! door G. Kruis Twee weken geleden had ik het over de expositie van eat-art 'Kumst om op te eten' die net nog in het Utrechts Cen traal Museum te zien is. Op zichzelf een leuke tentoonstelling, die min of meer bedorven werd door de kwasi-filosofische begeleiding. Eten week geleden schreef ik over de collectie Tromp Meesters, o.a. dit: 'Maar als Pdeter Engels, de grapjas, het nu in zijn hoofd krijgt om vellen tekenpapier met verschillende programma's in een wasautomaat te behandelen en de diverse resultaten (die iets hebben van materiesahiilderkunst) in te lijsten, dan moet hij dat echt dioen. En als er dan mensen zijn die dat willen kopen, dan moeten ze dat zeker ook niet laten'. Dat viel allemaal niet zo best. Wat 'verbeeldt de beeldende kunst (zich) eigenlijk, werd me o.a. voor de voeten geworpen. Die opmerking, die in eerste instantie alleen maar een leuke vondst lijkt, een vindingrijke woordspelling, vestigt toch ook de aandacht op een uiterst beléngrijk probleem: het wantrouwen van 'het publiek', ten opzichte van kunst en kunstenaar. Wat hij verbeeldt is nog daaraantoe, maar wat verbeeldt hij zich eigenlijk wel? 'Het publieik' ziet het allemaal niet zo zitten. Dat publiek heeft in feite niet zo veel belangstelling voor kunst. Sommige mensen komen daar rond voor uit. Anderen zeggen dat ze er geen geld voor hebben, maar dan bedoelen ze dat ze er geen geld voor óver hebben. En laat ik nu heel duidelijk zijn: met kuqst bedoel ik in dlit geval dön nog de min of meer traditionele uitingen, het schilderij, een tekening of een aquarel, dingen dius die ook nog een versierende functie hebben. De andere, de zo genoemde eigentijdse kunst, wordt al weer door een veel kleinere groep bekeken in musea en galeries. Dat ds dan de kunst, die het meeste in de publiciteit is, die door insiders luid geroemd en door de meeste anderen fluisterend en voorzichtig gehoond wordt. Want je kunt toch maar nooit weten. Dat is al een aanduiding van de actieve functie van de kunst: we trekken het ons aan, we maken ons er boos over. Zekerheden worden plompverloren doorbroken, de beschouwer wordt soms, in één keer, aan het denken gezet over dingen waarover hij anders nooit zijn gedachten had laten gaan. Niettegenstaande alle protest. Want 'hij neemt het nietfhij zal zich niet in de war laten brengen. Het is een verweer tegen het nieuwe, het andere. Straks is het nieuwe oud. Lees maar, over kunst: 'Bevuil driekwart van een doek met wit en zwart, wrijf de rest in met geel, sprenkel hier en daar wat rode en blauw verfspatten en u krijgt een impressie van de lente waarvoor de meer ingewijden in extase zullen raken! Besmeur een paneel met grijs, smijt er dwarsdooiheen een paar zwarte of gele lijnen en de fanatiekelingen zullen, als ze dat zien, tegen u zeggen: 'Hé! Wat geeft dat een mooie indruk van. En dat is dan geen oordeel over, laat ik zeggen, het abstract-expressionisme; het is een gedeelte van een kritiek, die op 29 april 1874 in de Parijse 'La Presse' verscheen naar aanleiding van de eerste tentoonstelling van de impressionisten Pierre Wolf, een destijds zeer bekend en geëerd criticus van 'Le Figaro' schreef enkele jaren later: 'Probeer Renoir nu eens uit te leggen dat een vrouwetors niet een hoop vlees is in het laatste stadium van ontbinding met overal violetkleurige vlekken'. Dit soort voorbeelden zijn al vaak aangehaald, daarvan ben ik me bewust. Maar het feit blijft toch, dat het voor ons, mensen van deze tijd, volkomen onbegrijpelijk is, dat de meeste liefihebers en kènners van toen het zo zagen. Dat zij geen enkel begrip konden opbrengen voor iets dat wij nu ds puur probleemloze schoonheid ervaren. Daarmee wil ik dan weer niet bepleiten, dat we dus nu voorzichtiger moeten worden met de beoordeling van voor ons misschien volkomen onbegrijpelijke uitingen van hedendaagse kunst. Met 'probleemloze schoonheid' heeft die in de meeste gevallen maar weinig meer te maken. In de eerbiedwaardige musea voor en paleizen van Schone Kunsten word je nu steeds weer geconfronteerd met zaken, die met 'schoonheid' niets meer van doen hebben. Wat moet een mens daarmee? Veel vragen: In hoeverre zijn de moderne kunstuitingen een spiegel van deze tijd? Gaan de kunstenaars eigen wegen of vertegenwoordigen ze een braaf stuk establishment? Vervullen ze met hun werk een maatschappelijk kritische functie? Wat willen de kunstenaars zeggen, welke idealen, welke verlangens, welke frustraties, welk onbehagen, welke kritiek wordt vertolkt? Distantie of engagement, vervreemding of betrokkenheid? Nu zijn er in de loop der geschiedenis hele reeksen definities gegeven van de beeldende kunst. De meeste waren sterk tijdgebonden. Deze m.i. niet: 'Kunst is een reflex van het leven.' De kunst van nü is een spiegel van deze tijd. Dat geldt voor een traditioneel landschap of stadsgerecht, Links: De schoonheid van het alledaagse: een oude Rotter damse wijk, een aquarel van Charles Kemper. Onder links: Een object van de Duitser Kurt Laurentz Metzier. Onder rechts: Maatschappijkri tiek: 'Naar de slachtbank voor het Vaderland' van de Duitse kunstenaar Georg'Grosz. door T. van Deel Sommige auteurs blijven maar be trekkelijk onbekend. Je weet niet waaraan dat ligt: ze schrijven goed, ze publiceren geregeld, er is wel een publiek maar dat blijft klein, ze worden haast altijd gun stig gerecenseerd, maar vallen toch niet echt op. Wie in 'Literair Lustrum 2', de pas- verschenen literatuurgeschiedenis over de jaren 196-1971, kijkt, treft daar geen enkel woord in aan over de, niet alleen in die jaren maar ook daarvoor, uiterst produktieve Willem Brakman. Hoe komt dat? Is het om dat Brakman nog steeds vereenzelvigd wordt met één boek, zijn bekroond debuut 'Een Winterreis'? Is het om dat ooit eens iemand met veel aplomb beweerde ddt zijn stijl te zeer op die van Vestdijk leek? Is het omdat een schrijvende arts teveel associaties met Vestdijk oproept? Zo zijn er veel vra gen te stellen, maar het antwoord op de vraag naar het waarom van Brak mans betrekkelijke onbekendheid moet ik schuldig blijven. Lofprijzing De recensies op Brakmans laatste boek, 'Kind in de buurt', overtroffen elkaar in lofprijzing. Iedereen vond dat Brakman hiermee zijn beste ro man geschreven had. Maar wel bleek hoe weinig de meeste critici op de hoogte waren van héél Brakmans werk. Er werd gesproken van een op leving na zoveel jaren en men noem de zijn debuut 'Een Winterreis'. Eén recensent wist zelfs mee te delen dat Brakman afgezien van zijn debuut nog vier andere prozawerken op zijn naam heeft staan, terwijl dat er maar liefst zeven zijn! 'Kind in de buurt' is Brakmans negen de boek. Hij debuteerde in 1961 met 'Een Winterreis', waarvoor hij in '62 de Van der Hoogtprijs ontving. In die roman, nu verkrijgbaar als Salaman der, zijn de grote thema's uit zijn ge hele werk al aanwezig. De introverte, geïsoleerde hoofdfiguur Akijn protes teert in deze roman tegen het verval van het dierbare, gesymboliseerd in zijn oude vader. De ontluistering van dat dierbare verleden wordt een feit tijdens een zoektocht door de geboor testreek Zeeland naar de verloren jeugd en de vergane glorie van de va der. Akijn kan beschouwd worden als de hoofdpersoon-bij-uitstek van Brak mans werk. Hij is een eenling, vreest de dood en ergert zich tegelijkertijd aan het verval. Hij is egocentrisch, onmachtig lief te hebben, heeft be hoefte aan intimiteit, is melancholiek en fantaseert soms een dadenmens te zijn. Al in datzelfde jaar 1961 verscheen Brakmans tweede roman, 'Die ene mens'. Daarin wordt de geschiedenis beschreven van een vriendschap. Ook hier weer onmachtgevoelens en op standigheid, nu naar aanleiding van de dood van Akijns vriend. Sterker dan in de eerste, komen in deze tweede roman religieuze elementen naar voren. Een zo fundamenteel pro test tegen de loop van het leven is immers aan God gericht. De titel van het boek wijst op een afkeer van col lectiviteit, en is op te vatten als een pleidooi voor aandacht voor het indi vidu. Al voor zijn romans had Brakman verhalen geschreven. Zij werden eerst later uitgegeven onder de titel 'De weg naar huis' (1962). Dominante the ma's zijn weer: ouderdom, dood en isolement Een frappante verbeeldings passage is die waarin een zoon zijn vader begraaft en, op weg naar het kerkhof en bij de kuil, nog met hem spreekt. De vader is bij Brakman al tijd degenen die vroeger groot was, maar later schuldig wordt aan alle ontluistering door de tijd. Vaak leidt dat tot een versmelting van de vader met God de Vader. Zijn derde roman, 'De opstandeling' (1963) is de geschiedenis van een mis lukte liefde. Hij handelt over ienSand die opstaat uit het graf van zijn hu welijk en enige tijd een verhouding aangaat met een andere vrouw. Het Lazarus-motief, dat al geregeld in het vorige werk opdook, krijgt hier reliëf. Overigens valt de titel ook te inter preteren als: opstandeling tegen het ancien régime. Fantasie-passages over de Revolutie en onthoofdingen vor men in deze roman een voortdurende onderstroom. Het nieuwe leven vangt ten slotte niet aan: egocentriciteit en niet aflatende monologen, om de een zaamheid te verdrijven, doen de ver houding stuklopen. Lazarus De omvangrijke historische roman 'De gehoorzame dodfe' (1964) heeft Laza rus als hoofdpersoon. Daarmee wijdde Brakman tenslotte aan diegene een hele roman, met wie zijn personages zich het meest verwant voelen. Laza rus wordt door Jezus gebruikt om Zijn macht over leven en dood te de monstreren, maar Hij gaat daarin, volgens Brakman, volstrekt voorbij aan die ene mens. Lazarus zal immers opnieuw moeten sterven. Hem wordt een wonder opgedrongen waar hij geen raad mee weet. In dit rijke en gedocumenteerde boek weeft Brakman een gecompliceerd netwerk van ver banden. De ontmythologisering van Christus en de geloofscrisis van Laza rus laten niet na indruk te maken. Na deze roman bespeurt men bij Brakman een stijlverandering. Waren de vroegere werken betrekkelijk tradi tionele psychologiserende romans, al viel wel direct het nogal beeldend taalgebruik op, de twee volgende zijn associatiever en absurdistischer van aard en kenmerken zich door langere zinnen en nog beeldender taal. Van de verhalen uit 'Water als water" (1965) toont 'Herfstmaneuver' nog eens de eenling in conflict met de massa. Het verhaal speelt in een sol- datenkamp, een oord waar de dood alomtegenwoordig is en waar een overste welhaast goddelijke macht wordt toegeschreven. 'Het godgeklaagde feest' (1967) is ge loof ik wel Brakmans meest compexe roman.. De verbeelding gaat daarin zo ver dat de helderheid er soms bij in schiet. Thema's als religie, dood, sexu- aliteit treden in clusters op, maar de overheersende klacht van het leven, gericht tot God, betreft de dood. Brakman verbergt hier niet meer dat zijn personages in feite symbooldra gers zijn, ergen voor stóón. In deze roman komt op Kerstmis in een Twents hotelletje de immense (reli gieuze) problematiek van de mens die sterven moet aan bod, in eruptieve verbeeldingen. 'Debielen en demonen' (1969) speelt in oorlogstijd. Minder uitbundig dan de vorige handelt ook deze roman over de bekende thema's. Ook hier treedt symboolvorming op en treffen verbindingen als dooderotiek, de moe der (of de vrouw) als representante van de dood. Voorgeschiedenis Expres heb ik nu eens, omdat het oeuvre van Brakman, en niet alleen het laatste boek dat nu ter bespreking ligt, mij ter harte gaat, een beetje systematisch de hele voorgeschiedenis van zo'n roman gegeven. Weliswaar staat elk boek op zichzelf, maar het staat ook in het geeel van een oeu vre. Aan dat verband wordt meestal maar weinig aandacht geschonken, en dat is, zeker in het geval van Brak man, erg jammer. 'Kind in de buurt' is, zou ik willen zeggen, nóg verras sender voor wie al wat van Brakman las. In heel Brakmans werk treft men het verlangen aan uit het isolement te treden in de lotsverbondenheid. Ook in deze nieuwste roman wil de beel dend kunstenaar Jan Oud van zijn kijkerschap en afzijdigheid verlost worden. In zijn naaste omgeving is een meisje vermoord en Oud, ge schokt door het feit dat hij ervan on kundig is gebleven en nieuwsgierig naar wat precies gebeurd is, probeert zich in te leven in het voorgevallene. Dat geeft hem plotseling het gevoel ergens bij te horen, het helpt hem bo vendien over zijn creatieve impasse heen. Zijn bemoeienis met de moord J Willem Brakman wordt hem echter noodlottig: men ziet hem voor de dader aan en hij wordt door een knokploeg tot ster- vens toe verwond. Jan Oud wil de afstand tussen hem zelf en de demonische wereld 'waarin van alles gebeurt, waarin een meisje, vlakbij nog wel, vermoord wordt, ver kleinen, of zelfs opheffen. Hij wil in het verhaal komen, hij wil een zoda nig beeld krijgen van het voorgevalle ne, dat het daarmee in feite herscha pen wordt. Zo komt hij in de draai kolk van realiteit en verbeelding en is het tot slot mogelijk dat hij voor 'de moordenaar wordt aangezien. Als Oud sterft zegt hij onder andere: 'Ik had het zo graag heel erg gevon den'. Daarmee motiveert hij zijn in tieme belangstelling voor de moord nog eens duidelijk: hij had graag, door zó dicht bij het lijden te komen, medelijden, deernis bij zichzelf wil len oproepen. Pas dén had hij het ge voel gekend van verlost te zijn uit zichzelf. Hij is niet echt bij de ander beland, zijn isolement duurt tot in zijn dood, want als hij 'ik sterf zegt, snikt zijn vrouw 'Jan, Jan.overdrijf toch niet zo'. Meeslepend Dit verhaal van een kunstenaar die een opleving meemaakt waaraan hij te gronde gaat, heeft Brakman mee slepend verteld. Zijn speciaal taalge bruik, lichtelijk archaïserend, altijd sterk beeldend en verweven, kan het best geïllustreerd worden met een ci taat. In het begin van de roman loopt Oud in eep zacht regentje over een afbraakveld naar een café: 'Dat was pas een café, tot in zijn laatste stuip trekkingen toe onthuld tot wat het al tijd was geweest: troost en veiligheid tussen de afbraak, een warme borst voor de vervolgde. Oud was een der eersten, dat was hij altijd op de vrij dagavond want hij wilde per se aan het biljart Het belangrijkste moment was het opzij duwen van het dikke bruine tochtgordijn dat achter de voordeur hing; bezet biljart, verpeste avond. Maar binnen was alles zoals het zijn moest: vleugje rottingsgeur, verder bier, boenwas en tabakken. Wie over de afbraak kwam staarde hier in een raadsel, stoelen en tafeltjes, bruin en rondgesleten, keken of er niets aan de hand was, er was de rust van de mat ten op de vloer, de zekerheid van het licht boven het biljart en mooier licht bestaat er niet. Oud ontving de genade van een nog stil café. Deze passage is met al zijn sensitivi teit en verweefde taal een typisch voorbeeld van' hoe Brakman schrijft. Hij is, dat durf ik na negen goede boeken wel te zeggen, een van de meest interessante auteurs die we hebben. Willem Brakman. Kind in de buurt. Amsterdam, Querido. 1972. 112 blz. 12,90.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1973 | | pagina 19