I Heere Heeresma schijnt knusse verhalen te schrijven Venlo verzamelt verzamelingen J; [R0U1W/KWARTET ZATERDAG 25 AUGUSTUS 1973 KUNST T17/K17 cloor Ad Zuiderent 'Vóór alles probeer ik vanuit herkenbare situaties te schrij ven, zodat iedere lezer zich kan identificeren. Er is geen kunst aan om met je fantasie begif tigd das Blaue hinein op te zoeken, maar dat is wel het stoken van een kachel in een vertrek waar het plafond uit verwijderd is. Daarom dwing ik mezelf voortdurend tot 'platte' situaties, niets verhe vens. Wij mogen wel verheven zijn, maar dan alleen vanuit de situaties van alledag.' Woorden van de schrijvèr Heere Heeresma, toen hij vorig jaar geïnterviewd werd naar aanleiding van Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp. Woorden die hij ook waarmaakt in de twee boeken die hij recent gepubliceerd heeft: Zwaarmoe dige verhalen voor bij de centrale verwarming (1) en Hallo Hallo.bent u daar, Plotsky? (2). Mijnheer Frits en juffrouw Lenie uit het gelijknamige zwaarmoedige verhaal zijn heel gewone vrijgezellen die op hetzelfde kantoor werken. Het verhaal speelt in een voor velen herkenbare stad Den Haag bijvoorbeeld, of Rotterdam - maar vooral op een voor velen herkenbare avond, namelijk koopavond. Voor deze realistische achtergrond zijn ook allerlei details zo doodgewoon dat de lezer geen enkele moeite heeft ze zich voor te stellen. Maar de lezer die er niet meer in vindt dan herkenbare situaties, laat zich een rad voor ogen draaien. In het grootste deel van zijn werk zet Heeresma de onvoorbereide lezer op een dwaalspoor door met twee stemmen te spreken, een vertrouwde, warme stem, die laat weten dat het met de Nederlandse literatuur wel goed zit, dat niet grillige fantasten, seksmaniakken of neo-marxisten de strijd gewonnen hebben, maar dat de enige echte Nederlandse literatuur nog altijd die is waarin het burgerlijke binnenhuis centraal staat, omdat buiten nu eenmaal de regen vlaagt. Heeresma hanteert hierbij verouderde woorden en zinswendingen, alsof hij wil zeggen: 'Toen dit taalgebruik gemeengoed was, was geluk iets heel gewoons: doordat ik dit taalgebruik hanteer, wordt dat ouderwetse geluk u in de schoot geworpen.' De andere stem waarmee de schrijver spreekt, is verwarrend en alleen vertrouwd voor diegenen die het werk van Heeresma redelijk goed kennen. Het alledaagse element wordt zo overtrokken, dat er groteske slapstick-situaties ontstaan. Zo bijvoorbeeld in het begin van 'Mijnheer Frits en jufrrouw Lenie', waar de mannelijke hoofdpersoon door zijn hospita op zijn kamer een warm maal geserveerd krijgt. Zij wenst hem smakelijk eten, en het verhaal gaat dan verder: 'Oh, mevrouw'. Hij vouwde de krant toe en stond op. Kijk haar nu eens daar staan. Of ze haar doodvonnis ging vernemen. 'Ik wilde voortaan graag wat meer aardappelen'. 'Nog meer!' De ontzetting leek hem niet geveinsd en samen keken ze even naar die beide dekschalen, volgestort met de bloemige. aardvruchten. 'Kom, kom', hield hij de moed erin. 'U weet het, ik eet altijd graag een schepje meer wanneer het buiten wat gaat guren'. 'Eh, jawel meneer, ik eh...' 'Dank u wel, mevrouw. En eet u smakelijk'. 'Insgelijks meneer. En de kamerverhuurster trok de deur achter zich toe. Even wachtte hij. Dan riep hij luid. 'Mevrouw Kannegieter'. Hij hoorde haar op de trap struikelen in haar haast om terug te komen. 'Meneer?' 'Dat zal me geen moeite kosten, mevrouw'. 'Wat... Hoe bedoel u...' 'Om smakelijk te eten, mevrouw. U kookt heerlijk. Jaren al!' Termen als 'dekschalen' of 'bloemige aardvruchten', een opmerking als 'wanneer het buiten wat gaat guren', zij kapselen de lezer in. geven hem de indruk dat hier iets knus te gebeuren staat. Dat bovendien mijnheer Frits weet dat hij door een schepje meer te nemen zijn weerstand tegen de elementen verhoogt, stempelt hem tot een enigszins bezorgd, degelijk manspersoon. De situatie wordt echter grotesk, wanneer mijnheer Frits na enig aarzelen het gesprek niet beëindigd acht met het woord 'insgelijks'. Bovendien komt nu zijn ware karakter pas boven: mijnheer Frits is helemaal geen bezorgd, degelijk manspersoon, maar in zijn schijnbare overbeleefdheid een pesterige vent, vergelijkbaar met Han de Wit: vol vriendelijke opmerkingen en vleierijen, maar in feite anderen het slachtoffer makend van zijn grillen. Dat zijn daden sterk van zijn woorden verschillen, blijkt even later, wanneer hij anderhalve schaal aardappelen en een pond spruiten in een plastic zak stort, om dit maal, waar hij een halve week op zou kunnen teren, later op dë avond ergens in de goot te deponeren. Men heeft Heeresma wel verweten dat hij zelf in zijn boeken niet aanwezig is, dat hij zich op de achtergrond - of, zo men wil, op de vlakte t houdt. Dit verwijt lijkt mij niet terecht. Naar mijn indruk is Heere Heeresma Heeresma soms zelfs te duidelijk aanwezig en dreigt de eenheid in sommige verhalen te verdwijnen achter de schrijver, die er een intens plezier in heeft lezers op een dwaalspoor te zetten. En als hij dan in een verhaal niet duidelijk aanwezig is, doordat ik mij nergens op een dwaalspoor gezet voel. dan dreigt dit écht melodramatisch te worden, zoals het tweede verhaal, 'Anna' getiteld. Elk van de vijf zwaarmoedige verhalen is opgedragen aan een of meel mensen die onder droevige of onbekende omstandigheden zijn omgekomen en die nooit begraven zijn, of wier graf verdwenen is. Deze vijf opdrachten zijn op zichzelf weer Heeresma-verhalen in een notedop, en staan volkomen los van het verhaal waar zij bij horen. Zo de opdracht voor het verhaal 'Anna', die luidt: 'Opgedragen aan Pieter Tulpke die schoenmaker was van beroep maar liever wilde lopen dan wei-ken. Dientengevolge werd hij brievenbesteller naar ongelegen plaatsen. Hij kon lopen tegen een paard en was onder de zogenaamde 'fiinen' een keurmeester can predikanten. Hij schreef zich Pieter Lolkes. Zijn dochter, Pietje Tulpke. had een dubbele kostwinning, 'doordat men haar voor lief en mooi hield'. Beiden verbrandden tesaam in hun huisje en 'zelfs hun beenderen werden niet teruggevonden' zodat er geen begrafenis heeft plaatsgehad Gedenk hen'. Daarop volgt het verhaal van de eenzame flatbewoonster die pas na veel in-zichzelf-gepraat en een flinke dosis peppillen de moed heeft zich hu;tenshuis te begeven. Een verhaal waarin nauwelijks situaties overtrokken worden, waardoor ik mij van begin tot eind heb afgevraagd of het niet per ongeluk in deze bundel schijn-knusse verhalen is terechtgekomen.. De volgende drie verhalen staan ook weer los van hun opdracht, maar hebben elk weer de typische, vertrouwd archaïserende I-Ieeresma- toon die 'platte situaties' tot leven brengt. Elk van deze verhalen werkt duidelijk naar een hoogtepunt toe, waarin Heeresma zich van zijn beste kant toont. Worden in de loop van zijn verhalen de gebeurtenissen zeer gedetailleerd beschreven, aan het eind wordt ineens veel meer aan de fantasie van de lezer overgelaten. De realiteit wordt doorbroken door de dood, vrij abrupt. Zo is voor mij het einde van 'Een winkelier keert niet weerom' een hoogtepunt, waar in het Friese landschap dat als decor voor het verhaal fungeert een roeiboot ineens op eigen kracht en met steeds hoger snelheid in de richting van de ondergaande zon vaart, zijn bemanning treffend met het besef dat dit hun einde is. Het is alsof de poëzie van Marsman tot leven komt: eerst het statische beeld van de 'rijen ondenkbaar ijle populieren'die 'als hoge pluimen aan den einder staan'; daarna het welhaast apokalyptische gebeuren van wat men een horizontale hemelvaart zou kunnen noemen. Van geheel andere aard lijkt de spy- special Hallo Hallo... bent u daar, Plotsky? die Heeresma heeft gebaseerd op idepën van zijn vier jaar geleden verongelukte broer Faber. Maar die andere aard blijft beperkt tot onderwerp en genre van dit boek. Want voor het overige is het ook een mengeling van vertrouwdheid en verwarring. Vertrouwdheid voor hen die het genre kennen, wanneer de flap vermeldt: 'Weer een weergaloos FRANCIS PAX-avontuur, hard als graniet, scherp als de in het verhaal verschoten munitie en boordevol wreedheid en nodeloos geweld'. Hier lijkt reclame te worden gemaakt voor een James Bond- verhaal. Maar de Heeresma-kenner begint na deze zin al te grinniken. Immers, het geweld wordt 'nodeloos' genoemd, en dat is eerder een .ofvneging voor de moraliserende criticus dan voor de schrijver van een aanprijzende flaptekst. Wie is er nu nog in dit boek geïnteresseerd? Misschien niet de echte lezer van spionageromans, al moet gezegd worden dat de internationale wapenhandel en allerlei politieke verwikkelingen een /eer realistisch decor vormen. Maar wie de toon van Han de Wit gaat n ontwikkelingshulp of Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming weet te waarderen, komt ook in grote mate aan zijn trekken in dit avontuur van Francis Pax, waarin Heeresma tegen de schijnbaar knusse achtergrond van een altijd druilerig Amsterdam, een immerblauwe hemel boven Ibiza en een Parijs waar het kunstlicht nooit dooft, een geheim agent laat speuren, wiens woorden even subtiel van zijn daden verschillen als bij Han de Wit of mijnheer Frits het geval is. 'Wat een weer', kermde Pax terwijl hij het vest openknoopte. Ook de mouwen van zijn trui waren drijfnat. 'Ach', zei juffrouw Lely die weer achter het bureautje was gekropen, je moet niet altijd zo mopperen. Francis. Ook dit jaargetij heeft iets... dat knusse...' '....Husse met je neus ertusse', zei Pax binnensmonds en onderbrak juffrouw Lely's lyrische beschrijving van het jaargetij met de vraag of er misschien een handdoek was' 1) Heere Heeresma Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming. Erven Thomas Rap, Amsterdam. 111 blz. prijs ƒ9.50 2) Heeresma Inc. Hallo Hallobent u daar, Plotsky? A. W. Bruna Zoon, Utrecht. 176 biz. prijs 10,-. door G. Kruis V iel Het werkt kennelijk aanstekelijk: de me kunstcollectie geschonken door iet echtpaar Van Bommel-Van Dam is nog maar net een beetje inge- lurgerd in Venlo, of een andere, die 'an Salco Tromp Meesters, is nu in angdurig bruikleen door deze ge- neente vefworven. En alsof het zo be- loeid was, sluiten deze twee verzame- ingen nog leuk op elkaar aan ook. n de collectie Van Bommel-Van Dam s vooral veel werk te vinden uit de aren vijftig en vroeg zestig: de verza- neling Tromp Meesters geeft een goe ie indruk van wat er tussen 1965-1970 n ons land geproduceerd werd. Hier en daar overlapt dat elkaar, 'roeg werk van bepaalde kunstenaars de ene, later werk in de andere ollectie. Overigens is het allemaal logal verschillend. De collectie Van 5ommel-Van Dam, die een fraai on- lerkomen heeft gevonden in het nieu- ve museum van die naam aan de De- ;en van Oppensingel is niet afge- temd op een bepaalde richting of troming en zeke<- niet op het ex- reme allernieuwste. Zo zei de leer Van Bommel het: 'Wat ons [reep, wat ons boeide, wat ons intri geerde en daarbij nog eens niveau lady dat hebben we gekocht', lij Tromp Meesters eigenlijk maar mn paar, wat je zou kunnen noemen, izel-schilderijen. Uit de periode, kort na de bloeiperiode van Cobra: Lotti an der Gaag, Jef Diederen, Bram Bo- art, en van later, kunstenaars als lartin Engelman, Kees van Bohemen, acob Zelcveld,. Klaas Gubbels en en- 'ele volkomen apart staande figuren ils de grafici Escher en Heyboer. iVèl veel uiterst 'actuele' Nederlandse tunst. objecten dus en assemblages. :aken waar hepl velen nog heel "reemd tegenaan kijken, waarbij ook logal eens het strijdpunt 'kunst of [een kunst' wordt opgeworpen, ialco Tromp Meesters moet een nogal ivontuurlijkc figuur zijn. Hij wordt n de inleiding van de uitstekend verzorgde calalogus romantisch be- ichreven als een 'zeeman op de wilde vaart', die 'al passagierend in kunste- Shinkichi Tajiri: 'Knot, one and iivo', kunststof, lak. naarskringen verzeild raakte' en hun werk begon te kopen: en als het geld op^ is pakt hij de fiets en trapt dwars door Duitsland en Denemarken naar Oslo om opnieuw te monsteren'. Een leuk '-erhaal dat best wel eens gebeurd zal zijn, en verder heeft er bij de aanschaf van deze duidelijk kostbare collectie ook heus nog wel een ander (achter-)deurtje openge staan. In ieder geval heeft hij een aantal dingen bijeengebracht, die een goed overzicht geven van wat er in de laat ste jaren zoals gebeurd is 'in the scene'. Want je kunt het er mee eens zijn of niet, je kunt het overdreven bewiero ken of krachtdadig afkraken, het ge beurde allemaal en het is gemaakt. Fervente tentoonstellingsbezoekers dat klinkt prettiger dan kunstken ners zijn met dit alles al geruime tijd vertrouwd, zijn óf opgelegd en thousiast óf gewild ongeïnteresseerd, maar verbazen zich nergens meer over en maken zich zeker niet meer boos. Dat is de gewenning.Voor veel kunstliefhebbers hoeft dat extreme, dat een tikkeltje recalcitrante, dat bi zarre of lollige ludieke allemaal niet zo, maar als ze ermee geconfronteerd worden en daar kom je echt hiet meer onderuit verschijnt al meer de grim- of zelfs de glimlach. Opwinden doet men zich hooguit nog (Zie: 'Kunst om op te eten' in Trouw/Kwartet van vorige week za terdag) over de soms waanwijze kunst historische begeleiding van de meest dolle en ook duidelijk alleen als zoda nig bedoelde toestanden. Het gaat er eigenlijk vooral om dat je je realiseert, dat dit alles, ook wat nu tot .0 september in het Cultureel Centrum te Venlo gepresenteerd wordt, maar een zeer beperkt deel van een uiterst gecompliceerd geheel is. 'Het 'knotsgekke' dat Tromp Meesters zo aantrekt, is wel degelijk, maar is er niet alleen. Daarnaast gaat de zoge naamde 'klassieke' kunst, het maken van schilderijen en beelden met min of meer traditionele materialen, ge woon door, komt zelfs bij de jongeren weer meer en meer in aanzien: realis me en fijnschilderkunst beleven een hoogtijperiode. Maar als Pieter Engels, de grapjas, het nu in zijn hoofd krijgt om vellen tekenpapier met verschillende pro- grariuna's in een wasautomaat te be handelen en de diverse resultaten (die iets hebben van materieschilder kunst) in te lijsten, dan moet hij dat echt doen. En als er dan mensen zijn die dat willen kopen, dan moeten ze dat zeker ook niet laten. Zoals ook niemand mij beletten kan de (overigens ook in deze collectie aanwezige) schilderijen van Kees van Bohemen, boeiender, mooier te vin den dan die bijvoorbeeld van Martin Engelman of Lotti van der Gaag, van wie ik dan weer veel liever een plas tiek zie dan van Carel Visser, al kreeg die dan ook de Staatsprijs voor de Beeldhouwkunst. Tromp Meesters' belangstelling is zich vooral gaan richten op het gekke speelse (Engels), op beweging (Van Amen, Bertholo) en licht (Fiche- röux), op het koele (Schoonhoven, Dekkers) met telkens tussendoor in vallen die je dan weer niet verwacht had. Hij gaf zijn collectie in bruikleen met het oog op (dat was trouwens een voorwaarde) de grote mogelijkheden van het naar buiten treden. De wer ken zullen na deze eerste presentatie zoveel mogelijk gaan rouleren. Ze zul len bijvoorbeeld, zoals nu tot 24 sep tember het geval is, samen met cor responderende stukken uit de andere collectie in het Museum Van Bommel- Van Dam getoond worden. Ze komen ook in verschillende Venlose gebnu- wen, en dat hoeven niet altijd ge meentelijke te zijn. te staan of te han- gen. Desnoods, vindt Tromp Meesters, in warenhuizen; als zemaar functione ren. Voor menigeen zal dat misschien nog al hoogdravend klinken. Hoe moeten deze dikwijls juist zuiver als nutte loos bedoelde zaken nu functioneren? Laat ik voorop stellen, dat ik persoon lijk deze collectie, vooral waar het de Kees van Bohemen: 'Nürnburg-ring', 1967, olieverf, doek. objecten e.d. betreft, verre van indruk wekkend vind. Ik héb alleen maar een grote bewondering voor de vin dingrijkheid van de makers, voor hun soms bijzonder goede vondsten, voor hun te scherpzinnige of alleen maar gekke, bizarre invallen en zélfs voor de handige manier waarop ze dat alle maal aan de man brengen. Ik verlang werkelijk niet altijd, eigen lijk helemaal geen 'boodschap', maar ik mis in dit soort zaken wat voor mij het belangrijkste is. Ik mis. heel sterk, dót wat bijna niet onder woor den is te brengen: het plotseling ge troffen worden door 'iets', wét weet je nooit precies. Maar het doet je stil staan en dan ga je zo'n schilderij of beeld of wat dan ook verrukt mooi staan tg vinden. Noem het ontroering, noem'"het getroffen worden door, zeg schoonheid, maar ontken het bestaan ervan niet, beweer nooit, dat het niet meer bij deze tijd zou horen.Dét mis ik. Maar daarom heeft zo'n collectie, ze ker bij een verregaande roulatie, toch nog wel een functie! Al was het alleen maar om het pu bliek een beetje van zijn zekerheden over wat 'KUNST' nou eigenlijk pre cies is. af te helpen. Wie trekt de grenzen en waar liggen de nonnen? Zo'n confrontatie met het vreemde, het gekke, het andere, werkt op den duur, zoals ik al eerder opmerkte, toch een zekere 'gewenning' in de hand. En als dat tot gevolg zou kunnen heb ben. dat de een zich daardoor wat meer zou openstellen voor de ideeën en gedachten van de ander, hoe onzin nig ze hem in eerste instantie ook mogen voorkomen, zijn we weer een klein stapje verder op de weg der in termenselijke communicatie.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1973 | | pagina 17