Nieuwe romans van
Guus Kuijer en Martin Hart
Deiende expositie van
atak- en Dajakkunst
Milieu-
poëzie
vat
(i9
Een geval van rijmdwang
Wedden
om'n fles
whisky,
dat u
VAT 69
lekkerder
vindt?
;WARTET ZATERDAG 19 MEI 1973
KUNST T13/K15
(is Kuijer
l probleem dat iedere romanschrijver
et oplossen, is: in welke mate moet
fcigen wereld waaruit mijn roman bestaat,
[en op de wereld waarin ik leef? Bij elke
aan doet dit probleem zich opnieuw voor,
pt er zijn geen vaste regels voor. Pas
jteraf kan de lezer constateren of de door
schrijver gemaakte wereld
kraardbaar is of niet. De ene keer kan die
j-eld erg vaag zijn, een andere keer
[rscherp; dat is niet zo belangrijk. Als
lezer er maar in gelooft,
i boek waarin de wereld vaag blijft, is Het
htertje van de wasvrouw (1) van Guus Kuijer.
als in zijn debuut, Rose, met vrome wimpers,
Iden in dit tweede boek belangrijke zaken
©ops vermeld. De hoofdpersonen, Wim en Gijs,
soms bijna niet van elkaar te onderscheiden.
meisje waarnaar het boek genoemd is, wordt
ir een enkele keer 'het dochtertje van de
yrouw' genoemd. De dialogen zijn zo kortaf dat
zich nauwelijks realiseert wat er gezegd is.
(jer lijkt bang iets te nadrukkelijk te zeggen,
[belangrijkste thema in het boek is de
lasiewereld die wordt opgebouwd rondom de
brd op een meisje. Gijs houdt het slachtoffer
r een ander, met wie hij één keer een afspraak
aaakt heeft, maar die daar niet verscheen. Hij
beert de moord te reconstrueren. Tijdens zijn
ktocht wordt hij gemolesteerd door mannen die
door Ad Zuiderent
hem dan weer voor een ander aanzien.
Deze onderlinge misverstanden tussen de
romanpersonages weet Kuijer over te dragen op de
lezer, want ook deze kan niet altijd goed de mei ken
uit elkaar houden. De lezer blijft daardoor te lang
een soort Tantalus: net als hij denkt vat te krijgen
op het boek of op een personage ontglipt het hem
weer. Maar omdat dit tot het eind zo blijft betwijfel
ik of dit puur opzet is.
Het dochtertje van de wasvrouw heeft uiteindelijk
te weinig om het lijf. De wereld die Kuijer in zijn
boek schept, is klein en blijft te vaag. Mensen als
Wim en Gijs zouden in een kort, slapstickachtig
verhaal meer tot hun recht komen dan in een lang
verhaal dat te schimmig blijft.
Moord
Ook in Martin Harts, eveneens tweede, roman "Ik
had een wapenbroeder (2) staat een moord
centraal. Maar de wereld waarin deze moord
gepleegd wordt, is voller en scherper dan die van
Kuijer. Al vanaf de titel geeft Hart de lozer meer
houvast. Wie het lied 'Ik had een wapenbroeder'
kent, weet dat het een klacht is na de dood van
deze vriend. In de roman zijn de twee
wapenbroeders Ammer Stol en Arthur Holm.
Ammer heeft Arthur gedood tijdens een oefening
pistoolschieten. De roman bestaat uit Ammers
gedachten tijdens zijn voorarrest, zijn
herinneringen aan de tijd dat hij zijn
wapenbroeder nog wel had, aan hun homofiele
relatie en pas langzamerhand komt de lezer
erachter hoe de moord heeft plaatsgevonden en wie
Ammer en Arthur waren. Hier ligt het grote
verschil met het Boek van Kuijer: Gijs en Wim
blijven schimmen die hier en daar terloops
getypeerd worden; Ammer en Arthur lijken ook wel
op elkaar (beiden hebben een taal gestudeerd; voor
beiden vormde de studie een verzet tegen het
verleden), maar van het begin af domineert Arthur
de zwakke Ammer. Arthur wijdt Ammer in allerlei
werelden in: hij maakt hem bewust van zijn
homofiele geaardheid, van zijn zwakheid, van de
uitwassen van zijn streng gereformeerde verleden,
van zijn jaloezie, en hij bevrijdt hem van het
schuldbesef
Schimmen
Een vrij traditionele compositie en een stijl die
hier en daar aan Hermans doet denken, vormen de
basis voor deze roman. De gesprekken tussen
Arthur en Ammer zijn goed getimed, waardoor er
vaart in het boek blijft zitten ondanks de soms
lange monologen van Arthur. Bovendien worden in
de gesprekken zoveel verschillende onderwerpen
aangeroerd al hangen ze vaak wel samen met
gezagsverhoudingen, agressie en dood dat de
relatie tu«sen Arthur en Ammer geen op zichzelf
staande verhouding blijft: zij krijgt diepte,
bijvoorbeeld als Arthur het over een vroege of late
dood heeft: 'Beter dat anderen treuren over wat je
zelf had kunnen zijn dan dat je zelf treurt over een
vermorst leven, dat je kapot gaat van wroeging
over wat je had kunnen bereiken maar niet bereikt
hebt. Bovendien bereik je door jong dood te gaan
de eeuwige jeugd. Vroeg sterven, zei hij, zoals de
Spaanse componist Juan Arriaga y Balzola en een
paar prachtige werken nalaten, een symofonie, en
wat ander werk en de geur van belofte, niet
verduisterd door talloze bewonderaars, van
vreugdevolle verwachting. Denk eens aan de finale
van iijn enige symfonie: muziek om doden te doen
dansen. Denk ook aan Hölderlin. niet jong gestorven
maar waanzinnig geworden, de eeuwige
jongeling, die niet dood kan, verschrikkelijk.
Toch altijd nog beter dan Goethe: een monument
op een hoogvoetstuk, de onbereikbare olympiër,
de ergste dood die een mens sterven kan,
mateloze bewondering met als motief niet
'plezier in' maar 'eerbied voor'.
Natuur
Naast de gesprekken is het de natuur die in
belangrijke mate voor reliëf zorgt: het gebied waar
de legerplaats ligt, waar zij oefenen, waar zij hun
vrije zondagmiddag doorbrengen. Deze natuur is
voor Ammer vaak een bron van dromen, het is de
plaats waar hij het best in staat is tot zichzelf te
komen. Hoewel er altijd wel iemand is die hem
weer uit de droom helpt: een meisje dat op een
avontuurtje uit is. een sergeant die nieuwe bevelen
geeft, of Arthur die hem dwingt zijn positie te
bepalen. De natuur in de buurt van zijn
geboortestad is de lokatie waar hij tot zichzelf
tracht te komen, als hij tijdens zijn voorarrest
ontsnapt is.
Martin Hart
Vooral verstaat Martin Hart de kunst om een
personage tot ontwikkeling te laten komen,
voorwaarde voor een roman van langere adem. Dit
lukt hem niet alleen bij de hoofdpersonen, maar
ook bij een bijfiguur als sergeant Eelwout, die
geïntroduceerd wordt als een ijzervreter, maar later
sympathiek blijkt te zijn, althans in de ogen van
Arthur. Zelfs de doodgraver die Ammer helpt
ontsnappen, is geen type gebleven: aanvankelijk is
hij sympathiek, later een antipathieke aanhanger
van het profijtbeginsel.
Lichtvoetig
Bij de nuanceringen die Hart aanbrengt, hoort ook
het lichtvoetige, zoals wanneer een militair op S5
aansturend overal zijn niet bestaande motorfiets
meeneemt, of als Ammers moeder en zusje in een
graf tuimelen, doordat een plank wat los ligt.
Ik had een wapenbroeder is in meer dan één
opzicht een boeiende roman: allereerst hecht van
compositie en in een beeldende stijl geschreven;
het is verder niet alleen de roman van een eerste
falende liefde, maar ook de roman van de
ontworsteling aan een verleden dat Ammer met een
schuldbesef opzadelde, waar Arthur hem van
bevrijdt. Zijn bewondering voor Arthur wordt zo
groot en Arthur domineert hem zo sterk, dat
Ammer pas echt vrij kan zijn als Arthur er niet
meer is. Of hij hem opzettelijk doodt of per
ongeluk, blijft in het midden. De lezer krijgt
voldoende informatie om zijn eigen conclusie te
trekken
Henk van Halm
ry Anuschka (Nieuwezijds Voorburgwal 306 in Amsterdam houdt tot
ni een kleine, maar bijzonder boeiende tentoonstelling van Batak- en
jc-sculpturen.
ks van westelijk Sumatra en
ks van Borneo (tegenwoordig
tan) bezaten tot in deze eeuw
uur, die met die van Nias en
beschouwd wordt als de
rspronkelijke van Indonesië,
lin de hoog ontwikkelde cul-
Java, Bali en Oost-Sumatra
zij lang hun isolement kun-
dhaven en zijn zij daardoor
ard van hindoeïstische, hoedd
en islamitische invloeden,
ïhtenwereld van deze natuur-
:oncentreerde zich rond de
arheid, de vooroudercultus
bezwering van demonen. In
ensbeschouwing neemt hun
n centrale plaats in: het is
ist die ter wille van zich zelf
oefend maar ter wille van de
e gemeenschap, om het leven
bestaan van de samenleving
;en tegen heilloze machten.
vaak beweerd dat de oudma-
ist nooit het niveau heeft be
de Afrikaanse kunst, maar
|eehts ten dele waar. Maskers
nderdaad zelden de vergelij-
irstaan, maar hun beeldsnij-
hoog ontwikkeld en met na-
'oba-Bataks hebben een vorm
itcctuur die geen Afrikaans
heeft geëvenaard. Niet al-
harmonieuze vorm van de
iet hun hoog opgetrokken ge-
legant gebogen zadeldak frap-
laar ook de rijke versiering
op deze tentoonstelling enke
enten te zien zijn. De met
en bladmotieven overdekte
met wit en rood gekleurde
bfden, die het uiteinde vor-
p de draagbalken onder het
eelte van het huis, waren aan
pijde zichtbaar
p-Naga is een mytisch wezen
grote rol speeld in de oude
ungswereld van de Bataks. In
isculpturen komt men dit fa-
|tegen, het meest als rijdier
i mensenfiguurtje dat een aan-
h bos paardehaar of haneve-
hoofdtooi draagt. Deze ruiter-
ts bekronen de twee meter
eheel uit "mensen- en dierfi-
opgebouwde toverstaven en
magische stoffen (poepoek)
toverhorens en zijn bij Gal-
ischka ook te zien als deksel
icijnpotjes.
-beelden zijn eerder krachtig
dan sierlijk van vorm en duidelijke
uitingen van sterk magisch denken.
De vervaardiger van vrijwel alle
kunstvoorwerpen was de datoe, de
priester-medicijnman, de leider van
alle riten en cultusgebruiken. Hij
stond met één been in deze wereld,
met het andere in de wereld der gees
ten die hij mild kon stemmen en in
zijn dienst stellen. Hij kende van te
voren goede en slechte tijden en zei
wanneer er gezaaid en geoogst moest
worden en waar een nieuw huis zon
worden gebouwd.
De Bataks beschikten over wichelboe-
ken met magische spreuken, over een
vorm van democratie en een veelvor
mige architectuur, maar hielden zich
tevens bezig met kannibalistische
praktijken. Van de dode duchtten zij
echter geen gevaar, zoals bij talloze
natuurvolken wel het geval is. De Ti-
mur-Bataks maakten een surrogaat
voor het gezicht van de overleden eni
ge zoon, de enige maskerkunst die
men van de Bataks kent. Dit masker
werd tijdens de dodenriten vele ma
len door de moeder gekust en verbol
gens bijgezet in het dodenhuis. Het
heeft een in onze ogen wat sinistere
uitdrukking, met name vanwege de
filmsterrenglimlach met alle tanden
ontbloot.
Het is niet altijd gemakkelijk voorou
der- van afweer- of toverfiguren te
onderscheiden. Doorgaans zijn de
voorouderfiguren in hurkhouding of
zittend weergegeven, de afweerfiguren
met een dreigend uiterlijk uitgebeeld,
waarbij de uitgestoken tong in de Da-
jak-cultuur een kwaad afwerend ge
baar is. Tot afweer van ziekte en
dood, verwonding in de strijd en roof
dieren in het oerwoud dienden bij de
Dajaks ook dierplastieken. Alle figu
ren worden frontaal, direct van voren
weergegeven, zoals ook in de Afri
kaanse kunst gebruikelijk is. De hier
bij afgebeelde hampatong is dan ook
een grote zeldzaamheid
Wachters
Hampatongs zijn eigenlijk niet meer
dan besneden palen, die opgesteld
werden tot afweer van boze geesten
bij de ingangen van de dorpen en bij
het op lange palen geplaatste doden-
huisje. Soms zijn ze maar heel sum
mier bewerkt, maar vaak ook verto
nen ze een intense spanning, die de
eeuwen heeft overleefd. Gallery
Anuschka laat wachters zien die enke
le honderden jaren oud moeten zijn,
verbazingwekkend als men bedenkt
dat ze altijd in een tropisch klimaat
buitenshuis hebben gestaan. Ze zijn
gehakt uit het resistente ijzerhout,
maar dragen diepe sporen van verwe
ring die toch geen enkele afbreuk
doet aan hun zeggingskracht.
Omdat Kalimantan zo'n groot eiland
is, verwondert het nauwelijks dat de
kunststijlen sterk uiteenlopen. Dat
valt met name op bij de hampatongs,
waarvan sommige een opvallende ge
lijkenis vertonen met de paalsculptu-
ren van de Lobi van Opper-Volta
(West-Afrika).
De twee Dajak-maskers maken op de
westerse beschouwer door de fantasti
sche vormgeving een carnavaleske in
druk. Ze zijn eerder bizar dan mooi
met hun lange rechte neus, grote ron
de ogen en vleermuisoren een
combinatie van een menselijk gelaat
en de neushorenvogel, voor de Dajak
het zinnebeeld van kracht en de bren
ger van geluk. Een dergelijk gezicht
staart u aan van het houten schild,
waarvan de groteske abstrakte versie
ring schuilgaat onder haar van gesnel
de vijanden. Niets is nagelaten om zo
wel de maskers als de schilden een
verstarrende, demonisch afstotende
uitdrukking te geven.
Meestersmeedkunst
Nog niet zo lang geleden waren de
Dajaks beruchte koppesnellers: een
man kon pas trouwen, als hij de
vrouw van zijn keuze het hoofd van
een verslagene aanbood. Hun wapen
was de mandau of parang ilang, dat
ondanks zijn wrede functie een toon
beeld is van meestersmeedkunst Het
dikke lemmet is meestal ingelegd met
messing en witmetaal, soms versierd
van ajourwerk op de rug. De houten
schede en de benen greep zijn een
staaltje van verfijnde snijkunst, waar
aan de bossen geitehaar en trossen
kralen weer een 'woest' karakter ge
ven.
Hun legendarische wildheid heeft de
Dajaks lang afgeschermd tegen vreem
de inmenging in hun cultuur, hoewel
zowel Chinese als Indische invloeden
aan te wijzen zijn in de motieven die
zij in hun kunst gebruiken. De sugge
stieve kracht van hun beelden heeft
iets oer-menselijks, waaraan ook de
westerling zich niet geheel kan ont
trekken. Soms is er even de herken
ning van menselijke emoties die via
een oud stuk ijzerhout overkomt in
deze zo heel andere wereld.
Een van de hampatongs (wachterfiguren) van de Bahau-Dajaks, tot
10 juni te zien bij Gallery Anuschka in Amsterdam.
door R. L. K. Fokkema
Ilarry Scholten. Een zakdoek in de
oceaan. Nieuwe Nijghboekcn 53.
's Gravenhage 1973. 56 blz., 9,90.
Het heeft lang geduurd, maar thans
kunnen ook de katholieken hun
jeugdsentiment en hun ambivalentie
jegens de kerk in poëzie herkennen;
de gedichten van Scholten (geb. 1936)
beschrijven op laconieke wijze, een
wijze die eigenlijk alweer voorbij is,
gezien de romantiserende tendens in
de poëzie van dit moment een we
reld waarin de KRO voor de moeder
en de VARA voor de zoon staat, waar
in het geloof de zekere twijfel is,
waarin na-oorlogse herinneringen en
situaties vermengd zijn met gelezen,
want nauwelijks beleefde oorlogsellen
de, waarin de Hel van Deurne en Piet
Oomes oriëntatiepunten zijn, een we
reldje waarin de oude dingen en oude
mensen, kortom, nog 's vertederd wor
den geliefkoosd terwille van het ge
dicht. dat voorbijgaat en dat niet
meer dan precieze formuleringskunst
wil zijn, maar niettemin toch preten
deert een levensbeeld te geven.
Silence fiction
De laatste woorden van de bundel
spreken deze wens uit: 'nieuw genre
gevraagd; silence fiction'. Het genre
lijkt Scholten in de praktijk te bren
gen, want de meeste linkerbladzijden
van de bundel zijn blanko, waarvan
de zin anij ontgaat, want zoveel te
denken geeft Scholten niet om deze
adempauze in het stillezen te recht
vaardigen.
C. N. Baron de Sadeleer. En in de
verte bast een hofhond. Bert Bakker
Den Haag 1973. 48 blz., 9,50.
Nu vuilophalers al milieubewerkers
heten, lijkt het nieuwe natuurgevoel
iedereen te pakken te hebben. Ook in
de poëzie gaan we terug naar de na
tuur; het is goed dat alle woorden
nog eens staan afgedrukt die onze
kindskinderen niet meer met zaken
zullen weten te verbinden, tenzij de
recreatie-reservaten de asfaltering en
betonisering zullen ontgaan. Het uit
gaafje met de nagelaten en gevonden
gedichten van de Vlaamse baron
(18561928) voorziet aldus in een be
hoefte, al was het alleen maar om te
beseffen dat vroeger niet iedereen in
een flat woonde, dat er mensen waren
die de dageraad bleek zien aanlichten
over de hofeiken van een boerendoe-
ning, die nog de schepper zien 'onder
de blauwe hemel, waarin een waterig
zonnetje', die het landleven en de
milde zegen van de Schepper van al
dit goeds genieten en daar niet verve
lend over doen.
Vier seizoenen
Bovendien, hoe zou in deze romantise
rende tijd een Ossian mogen ontbre
ken de baron immers wordt ervan
beticht Thomas Rap te zijn, die op
zijn beurt zegt alleen maar de editeur
te zijn. In ieder geval doorloopt de
bundel de vier seizoenen, van de 'eer
ste malse lentedag' tot 'de echo van
het kruiend ijs'. De brede gedichten
kunnen niet in deze kolommen, daar
om citeer ik als voorproef:
De bergen stemmen tot ernst en som
berheid
De vlakte maakt alledaags en baat
zuchtig
Maar hoog op de heuvels ivoont vro
lijkheid
En vrijheid
Zie dan, zie de schoon golvende heu
velreeks op een zomermorgen
Gehuld in de sterkende geur der den
nen
Het volk lacht
De dranken schuimen
Er is een soort van heimwee in de
verten.
Waar het heilig is.
ADVERTENTIE
J"' SCOTCH WMI»"'
Dr Ad Zuiderent
[Nederlander Jan Razelius woont op een Zweeds eiland. Hij
ft een auto-ongeluk overleefd, waarbij zijn vrouw Kerstin is
Éekomen. In de tijd waarin hij van zijn verwondingen herstelt,
len in visioenen en angstdromen steeds fragmenten van het
eluk terug, maar van Kerstin komt hierin nooit iets anders
r dan de onderhelft van haar lichaam. De rest is afwezig. Tij-
s de reconstructie van het ongeluk gaat Razelius met zijn ver-
Igster naar bed, maar als die weg is, ook met zijn dochter An.
is de enige in wie hij Kerstin ontdekt. Er ontstaat een nieuwe
de, die de vader niet aan kan.
is het verhaal dat J. Bernlef in
.nieuwe ruman, Sneeuwf 1ver
min een stijl zonder enige franje.
Een typisch Bernlef-verhaal is het:
het reconstrueren van wat onder de
oppervlakte verborgen ligt door die
oppervlakte te bekijken. De titel
dekt daarom de lading volkomen.
Het verhaal speelt in de winter. Het
ongeluk is mede door de sneeuw
veroorzaakt. Iedere dag ligt Kerstins
graf onder eén nieuwe laag sneeuw.
Het verleden is verborgen.
Parallel aan het onderzoek van Jan
Razelius loopt het onderzoek van
een aantal archeologen in het dorps
kerkje. Onder de witte kalklaag van
de muren ontdekken zij het geschil
derde onderlichaam van een mens.
De rest laat zich onder het opper
vlak alleen maar vermoeden. Het
verleden blijft verborgen.
De kracht van Bernlefs verhalen is
de voorspelbaarheid van bepaalde si
tuaties. De lezer wordt dan namelijk
te sterker verrast door de manier
waarop deze situaties belicht wor
den. Als een knap cameraman
brengt Bernlef via kleine, zinvolle
details de hoofdsituaties in beeld.
Cineast
De vergelijking met het werk van
een cineast dringt zich trouwens va
ker op in deze roman. Zo bij voor
beeld in het korte voorlaatste hoofd
stuk, waarin Razelius zich een voor
val tijdens een elandenjacht herin
nert, dat symbolisch is voor zijn ei
gen situatie:
'Plotseling stond het beest daar, een
mannetje, op een kleine open plek
in het bos. Plotseling stond hij daar;
groot, bruin en bijna onhandig.
Hij had aangelegd. Omdat hij geen
jager was, maar een steward op een
passagiersschip, had het beest hem
gehoord. Het keek naar hem, zijn
kop met het gewei diep naar voren
gebogen.
Toen kwam het schot. Zo was het.
In zijn herinnering schoot hij niet,
het schot was er plotseling en vulde
alles met een scheurend geluid.
Toen viel er een stilte. Ook dat was
juist. In zijn herinnering daalde de
stilte als sneeuw over de eland, die
wijdbeens op het gras stond vastge
nageld en hem aankeek. De stilte
daalde neer. oneindig traag. Nergens
was bloed te zien en de eland stond
daar maar. Toen begon hij te
schreeuwen. Op zijn knieën zat hij
te gillen. Met gebalde vuisten
smeekte hij de eland, dit onmogelij
ke. stilstaande beeld. En toen, toen
pas, viel het beest, met een laatste
trillende stuip door vier plotseling
gestrekte poten, met een dreunende
bons die hij in zijn hele lichaam
voelde, op zij en begon het bloed in
een regelmatig bijna geruststellend
ritme, als het tikken van een klok,
uit zijn kop te stromen.'
Zwakheid
Toch ligt in Bernlefs werkwijze niet
alleen zijn kracht, maar ook zijn
zwakheid, want onwillekeurig dringt
zich de vergelijking op met andere
schrijvers bij wie het verhaal ook zo
voorspelbaar is dat de wijze van be
lichting centraal komt te staan. Als
ik bij sommige passages de gedachte
krijg: dat zou Gerrit Krol theoreti
scher en toch luchtiger, of dat zou
Witold Gombrowicz meer geobse
deerd en overtuigender gedaan heb
ben, dan weet ik wel dat ik een on
eerlijke vergelijking maak. dan
neemt mijn waardering voor het ei
gen karakter van Bernlefs werk niet
noemenswaardig af. maar dan blijf
ik zitten met het idee dat Sneeuw
een nog beter boek had kunnen zijn.
Jan Razelius rijdt zich tenslotte
dood op precies dezelfde plek waar
zijn vrouw is omgekomen, in een
zelfde blauwe Volvo. De beelden van
hun beider dood rijmen op elkaar.
Rijm
Deze twee ongelukken zijn niet de
enige beelden die rijmen: het li
chaam dat in de kerk ontdekt wordt,
rijmt op het lichaam van Kerstin;
de kalk rijmt op de sneeuw; An
rijmt op Kerstin. Jan Razelius is
steeds op zoek naar parallellen, zo
dat men zijn dood een geval van
rijmdwang zou kunnen noemen.
Meestal is het beeldrijm functioneel
en onopvallend. Alleen het feit dat
ook de vondst in het kerkje een rij
mend beeld oplevert, doet mij iets
te opzettelijk aan. Misschien is
Bernlef in dat geval eveneens te be
schouwen als een slachtoffer van de
ze voor dichters, maar kennelijk ook
voor prozaschrijvers, fatale rijm
dwang.
J. Bernlef. Sneeuw. Em. Querido,
Amsterdam. 115 blz. prijs 13,90.