Wereldschandkroniek van Hugo Raes Europese kunst uit Amerika is nu in Nederland te zien J HUW/KWARTET ZATERDAG 21 APRIL 1973 KUNST T19/K19 door T. van Deel 'Het smarén' bestaat uit een grote hoeveelheid kleine hoofdstukjes. Dat procédé we kennen het al van bv. Raes' geruchtmakende roman uit 1966 'Een faun met kille horentjes' is bij uitstek geschikt om een kaleidoscoop van indrukken te bieden. Er kan gemakkelijk omgesprongen worden met tijd en plaats. Raes vult die hoofdstukjes dan ook afwisselend met overdenkingen van zijn hoofdfiguur, de historicus-auteur Valentijn Snell, met verhalen van Snell, met gebeurtenissen uit (ver) verleden en toekomst, verteld door een getuige. Centraal staat de figuur van de historicus-auteur Snell. Hij wordt ook verondersteld deze roman te schrijven. Zijn bedoeling is, door middel van een vloed van historische gegevens, bewerkt tot een getuige-verhaal, de mensen te laten zien dat dood en verderf de wereldgeschiedenis beheersen. In feite breidt Snell zijn eigen verleden uit tot dat van de mensheid, en zijn eigen toekomst tot die van ons allemaal. Hij staat op een punt in de tijd en probeert op dat punt alle verleden en toekomstige tijden samen te brengen. Hij kan dat alleen maar doen als hij een noemer heeft waaronder hij de tijden brengen kan. Snell nu meent uit de hele geschiedenis vooral te mogen opmaken dat mensen in extreme situaties elkaar naar het leven staan. De historie-gebeurtenissen die hij present stelt, betreffen dan ook vrijwel zonder uitzondering kwesties van leven of dood: executies, massamoorden, oorlogen, zeerampen en dergelijke. De mens wordt erin getoond als beest. Deze passages uit de roman zijn inderdaad gruwelijk. Snell geeft blijk van een inlevend verwerken van voorvallen uit het verleden. Zijn historieverhalen wijken in een belangrijk opzicht af van die uit b.v. een levendig geschiedenisboek. Bij hem is sprake van verbeeldingswerk. De stof voor zijn verhalen putte Snell/Raes weliswaar uit de nodige geschiedbronnen, maar deze behandeling van de verleden tijd als tegenwoordige tijd maakt het grote verschil uit. De gedragingen van mensen van toen worden gedragingen van mensen van nu. De mensheid wordt gecomprimeerd, van tijdsverschil wordt afgezien. 'Ik maak er een kleurige collage van, samen met nog wat persoonlijk dagboekbladzijden, zijnde een proeve van observeren, van associëren, van getuigenissen uit deze en de al te snel naderende tijd, de aanstormende toekomst, waarvan de verbeelding al sommige voorsmaakjes kan geven', zegt Snell. Een kleurige collage, ja. Ergens anders wordt het in bewerking zijnde boek beschreven als 'een bont en overweldigend spektakel' en wordt zelfs enigszins gezinspeeld op ht mogelijk succes dat de formule van 'Het smarón' bij lezers kan hebben: 'Diversiteit, afwisseling is de noemer van de succeswinkel'. Inderdaad is het waar dat Raes' roman, ondanks zijn schokkende gedeelten en sombere boodschap, een boeiende constructie is. Het is kennelijk zo dat een lezer, door alle aangeboden ellende heen, nog genieten kan van deze 'jachtige historische kaleidoscoop'. In 'Het smarfin' beschrijft Raes de wereld als 'een moordkuil' en hij meent dat de geschiedenis is 'geschreven met bloed'. Al jaren geleden, in het boek 'In sprek met Hugo Raes' (1969), zei hij het volgende: 'De mens is een vernietigend wezen en dat hangt logisch samen met zijn conditie. Hij is nauwelijks op de wereld of hij weet al op voorhand dat hij vernietigd zal worden door de dood'. Raes illustreert die uitspraak in deze lijvige roman wel heel degelijk. De historicus-auteur Snell ziet alles als het ware 'loerend vanuit de hemel, door een gaatje, in de hel'. De benauwende gedachte bij zo'n overzicht van menselijk gedrag door alle tijden heen, is dat het inderdaad nog alleen maar voor herhaling en herhaling vatbaar is, deze ingewortelde neiging om 'in de vonk die het menselijk leven is' alles te doen 'om elkaar uit te roeien'. De getuige-verteller van twee afgrijselijke executies in 1571 brengt het zo onder woorden: 'Ik was getuige geweest van een hele reeks handelingen,die niet teneinde waren, die eigenlijk konden, of moesten voortgezet worden, die altijd konden doorgaan, want de veroordeelden waren maar voorlopig en terloops aanwezig geweest. Maar de handelingen zijn blijvend. En dat is wat mij is bijgebleven: het duidelijk gevoel, dat de twee moordenaars wel ter^dood waren gebracht, maar dat de handelingen niet voltooid waren, dat ze als machines van in elkaar grijpende raderen in beweging blijven'. In de realiteit van Snell's alledag mantfesteert zich die vernietigingsdrift van de mensheid onder andere in het optrekken van huizen midden in de natuur, het asfalteren van tuintjes ten gerieve van de automobiel en het aanwaaien van verre fabrieksgeuren. Niet voor niets begint vrijwel elk hoofdstukje waarin Snell figureert met natuurwaarnemingen; heel preciese seizoenbeschrijvingen, waarin de knopjes al wel of nog lang niet uit zijn. Toch is in dit boek Raes' kritiek niet speciaal gericht op zoiets als vertechnisering. Hier heeft hij kennelijk naar aanleiding van historische gebeurtenissen meer het wezen willen beschrijven van de mensen die tezamen de mensheid uitmaken. De mens is geboren met in zich de dood en al zijn handelen staat in het teken van die dood. Het mag dan soms de schijn hebben dat mensen erop uit zijn zichzelf in leven te houden, in feite zijn ze, volgens Snell/Raes, bezig in blinde vernietigingsdrift zichzelf om het leven te brengen (kijk maar naar de geschiedenis). Men kan over deze visie denken zoals men wil en toch waardering hebben voor 'Het smarén'. Het spel met de tijd, waarop dit boek gebouwd is, en waarbij 'het verschil tussen vroeger en later' soms wordt opgeheven, dat romantechnische spel blijkt uitdrukking te zijn van het thema van 'de morbide mens, voortdurend bezig met of betrokken bij het macabere spel met de dood'. De roman eindigt met een beetje kitscherig toekomstbeeld: een aarde zonder mensen, waarop alleen nog kleuren (zie titel) in de vorm van vlinders zich door het gras en het luchtruim bewegen. Het is het hele boek door duidelijk dat weinig heil van de toekomst wordt verwacht. 'Het smarén' is een boeiend boek, zei ik. Dat komt door de hele opzet. Er zit vaart in, al vrees ik dat al die realistische gruwelijkheid, hoe afwisselend ook gebracht, toch menigeen te veel zal worden. Al zijn dus compositie en verpakking van de idee te waarderen in deze roman, stilistisch valt er wel wat op af te dingen. Raes schrijft een afwisselend proza, dan lyrisch dan weer heel zakelijk. Maar dikwijls komen zijn zinnen me erg stroef en gemaakt voor, vol, cliché's ook. Een voorbeeld van zo'n stilistisch monstrum natuurlijk wel heel boud is: 'Op hetzelfde ogenblik van haar dromerige stellingname, knorde een autootje door de straat en liet een kielzog na van wegebbende motor- en bandengeruis. En de zondagstilte bedekte het kielzog met zijn mantel van ingetogenheid'. Zulke zinnen moet je niet schrijven. Raes doet dat soms wel, en dat doet af aan zijn overigens waardeerlijke roman. Hugo Raes. Het smar&n, het vikka, de ronko en al de andere kleuren van de geschiedenis. Amsterdam, De Bezige Bij, LRP 411, 1973, 339 blzz. f 17,90. iriste de Tia; wil zo schrijven dat je •van walgt of droomt'. reeks et deze woorden prijst oofd ugo Raes zijn nieuwste man, 'Het smaran', aan i en i zaamde advertenties van De eg- izige Bij. Nu, hij is daar oofdik dit keer weer goed in 'slaagd. Uk' door Jac Lelsz Grenzen zijn rare dingen; grenzen hebben iets dualistisch. Ze vormen een bron van twisten, en tevens een bron van vermaak. Er wordt steeds meer aan grenzen geruzied, doch tegelijk worden steeds oneer mensen gefascineerd door wat over de grens te zien is. Toeristisch lijkt er een internationaal verbroederingsfeest aan de gang, cultureel trouwens eveneens en in dat kader vliegt ook de kunst in toenemende mate uit. Organisatorisch, technisch en speci aal ook financieel zitten er overi gens nogal wat haken en ogen aan het uitzenden van kunst naar het buitenland, vooral naar andere we relddelen. Het water van de oceaan bleek niet te diep voor het Museum of Modern Art in New York en het Kröller-Müller Museum in het natio naal park de Hoge Veluwe om el kaar te vinden. Tussen de Verenigde Staten en Nederland bestaat geen cultureel akkoord, maar beide mu sea wisten tot een uitwisseling te komen, die nagenoeg wel via de regels van zo'n akkoord tot stand kwam, waarbij wat ons land betreft het ministerie van CRM steun vér- leende. Wat in Kröller-Mliller tot half juni te zien is, zijn honderd tekeningen van Europese kunstenaars, te beginnen met Seurat en Cézanne vóór 1900, vervolgend met kunstenaars uit de eerste helft van de 20ste eeuw, tot ongeveer 1940, dus niet het aller nieuwste, maar dat zagen we bij andere gelegenheden wel, en niet tot onverdeeld genoegen. Nederland heeft met deze expositie een pri meur, want het is voor de eerste keer dat het Museum of Modern Art een keuze uit zijn tekeningen in Europa tentoonstelt. De contra-pres tatie van Kröller-Müller bestaat daarin, dat dit museum vanaf mei gedurende een jaar een honderdtal tekeningen uitleent aan vier Ameri kaanse en Canadese steden: New York (Museum of Modern Art), Chi cago, Ottawa en San Francisco. Na een paar minder geslaagde expo sities zou de tentoonstelling '100 Tekeningen uit het Museum of Mo dern Art, New York' wel eens weer een succes kunnen worden, zoals dat vorige zomer ook met 'Van Van Gogh tot Picasso' het geval was, waarvan het materiaal uit Rusland kwam. Zij vult het eigen waardevol le bezit van Kröller-Müller in dit opzicht prachtig aan, en het gaat hier nu eenmaal om een uiterst boeiende, intrigerende periode in de beeldende kunst. In zijn boek 'Amerika schildert* zegt J. T. Flexner, dat de Amerikaanse schilders door geografische ligging en afkomst gescheiden waren van de welgeplaveide cultuurwegen, die de Europeanen bewandelden. 'De Ame rikaanse kunstenaars hadden deel aan een groot avontuur; de weg die zij moesten gaan, vertoonde meer hinderpalen dan hun Europese kunstbroeders ooit hebben ontmoet.' Een niet helemaal correcte uit spraak, dachten we (we komen op Flexners opmerking over de relatie Europese-Amerikaanse kunst alleen omdat we bezig zijn met een bespre king van een tentoonstelling van Europese kunst uit een Amerikaans museum). Blijft het scheppen van kunst, wéér dat ook gebeurt, wel of niet gesteund door een traditie, niet altijd een avontuur? En is ook in Europa de beste kunst niet tot stand gekomen in situaties, waarin de ma kers ervan de meeste hinderpalen op hun weg ontmoetten? Amerika is stellig, en zeker in een tijd toen zijn eigen kunstenaars nog balanceerden tussen een streven naar imitatie van de Europese kunst en het verwerven van een eigen gezicht al dan niet met handhaving van Europese invloeden, overwel digd door de kunst uit het oude Europa. Uit beleggings- en andere materialistische motieven zijn sche pen vol Europese kunst naar de nieuwe wereld gegaan. Uit ideëel- artistieke overwegingen ging er ook heel wat Europese kunst heen, en een deel hiervan kwam terecht in het .Museum of Modern Art. Het prentenkabinet is daarvan een on derdeel, en prof. J. Sachs, tevens mede-oprichter van het museum, was er een van de grondleggers van. Uit dit prentenkabinet komen de honderd tekeningen, die nu in Kröller-Müller hangen. Door elkaar genomen fascinerend werk. Mee tot 't oudste behoort dat van Cézanne en van Seurat. Seurat imponeert ons in dit geval bijzonder met enkele poëti sche, wazige krijttekeningen, die een sfeer oproepen, die ons ook van sommige moderne filmmakers be kend is. Met Seurat behoort voor ons Matisse tot de hoogtepunten. Van hem zijn er zelfs acht tekeningen. Opnieuw valt daarbij op dat hij slechts een enkele lijn nodig heeft om tot een trefzekere karakteristiek te komen (o.m. Zelfportret, 69). Pi casso is eveneens met acht werken aanwezig. In de catalogus kon met zijn dood nog geen rekening gehou den worden, wel op de bordjes bij het werk. Een indrukwekkend werk is de kop van de dichter Paul Ver- laine (pen en inkt, gewassen, 88). Andere bekende namen zijn Chagall, Gris, Léger, Klee, Kandinsky en Ko- koschka, laatstgenoemde met een heel fijne aquarel (Zittend meisje, 47). Ook komt men voor de meesten waarschijnlijk nogal onbekende, in elk geval minder bekende namen tegen als Boccioni, Kupka en Male- vich (de laatste met wat hij noemt suprematische elementen, een bol in de rechterbovenhoek van het vlak en twee naast elkaar geplaatste vier kanten, 57-58, beide uit 1913). Een opmerkelijke inzending is er ook van Feininger, die met zijn 'In der Stadt am Ende der Welt' (27) aan James Ensor herinnert. Ook zijn er tekeningen van enkele beeldhou wers, zoals Rodin, Lipchitz en Ar- chipenko. Archipenko, een Rus die later in Frankrijk, Duitsland en Amerika heeft gewerkt, kwam Via het kubisme tot zijn sculpto-peintu- re. Archipenko was de eerste, die kleur toepaste in zijn beelden, waar bij hij van hout en ijzer, maar ook van glas en andere materialen ge bruik maakte. Interessant is ook te zien hoe Van Doesburg, die met anderen (De Stijl) de architectuur tot op vandaag beïnvloedt, tot zijn schilderij 'Ritme van een Russische dans' kwam; de zeven studies, die er toe leidden, zijn alle aanwezig. Bij deze notities, hoogst onvolledig en betrekkelijk uit de losse hand, willen we het laten. We hopen er in elk geval belangstelling mee gewekt te hebben. Het is een goede tentoon stelling. De rit erheen door de met vele wonden geslagen Hoge Veluwe (120.000 bomen ontworteld en afge knot) zal velen wel verdrietig stem men. H. Matisse: Dahlia's en granaatappels, 1947. Penseel en inkt. e: Dame alleen, 1940. Penseel ligliani: Charles Guérin, 1919,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1973 | | pagina 19