onae rea isten u imburo en Draoa w Amsterdamse bloedarmoede 'Lieve Jongens' is een monument van geleuter door G. Kruis W mkroniek door dr. H. S. Visscher door J. van Doorne -- )[Fff/KWARTET ZATERDAG 17 MAART 1973 KUNST T17/K17 Over '7 jonge realisten uit Limburg en Brabant' dit keer. Hun werk is tot 2 april te zien in het Cultureel Centrum Venlo. Realisme. Dat is een woord, een begrip, waarmee in de beeldende kunst al heel wat afgesold is. Begrij pelijk, want realisme in de kunst betekent het onverbloemd weer geven van de werkelijkheid en dat geeft natuurlijk wel een paar moge lijkheden. 'De' werkelijkheid im mers wordt door de een heel anders ervaren dan door de ander. Dus kan die ene nooit tegen die andere zeg gen, dat hij ongelijk heeft In de beeldende kunst schiet de taal dikwijls te kort. Ook in dit geval. Er kan een grote begripsverwarring ontstaan door het gebruik van on deugdelijke woorden. Realisme in de schilderkunst: was Van Eyck soms geen realist, de zeventiende en acht tiende eeuwers, de romantici; hiel den de impressionisten en zelfs de expressionisten zich niet nadrukke lijk met de dagelijkse werkelijkheid bezig? Al die stromingen hebben bepaalde namen gekregen en daar houden we ons aan. 't Is een noodza kelijk hulpmiddel om de zaken uit elkaar te houden, 't Blijft evengoed verwarrend. Zo heeft de realiteit die op deze tentoonstelling ten tonele gevoerd wordt op een enkele uitzondering na maar heel weinig te doen met de (bekende, vertrouwde, zichtbare)] werkelijkheid, zoals die door velen (nog) ervaren wordt. De meeste van de hier gepresenteerde kunstenaars blijken juist in de clinch te liggen met 'de' werkelijkheid. Ze vertrou wen hun ogen niet, omdat ze gecon fronteerd worden met het mysterie der werkelijkheid. Ze verdwalen in de wereld van het onmededeelbare en doen daarvan mededeling. Ieder op zijn eigen wijze. Uiteraard. De enige band die deze kunstenaars min of meer bindt is hun manier van werken. Nauwkeurig. Zorgvul dig. Ambachtelijk. Zo laat deze expositie zien, dat er, door alles heen, nog steeds mensen zijn en het zijn hier zelfs alle maal jonge mensen die nog niet genoeg blijken te hebben van de traditionele materialen en metho den. Mensen, die nog dag-in-dag-uit met intense aandacht bezig zijn aan één enkel schilderijtje. Die een vo geltje veertje voor veertje, een ruï ne steen voor steen, een grasveld sprietje voor sprietje en een huid porie voor porie schilderen. Daarom kun je ze, ik heb dat in analoge gevallen al eens meer benadrukt, misschien beter 'fijnschilders' noe men want die aanduiding 'realisme' zit me tosh niet lekker, werkt te verwarrend. Een werk van de Eindhovense Anneke van Brussel. 't Gaat soms wel op. Bij Ieneke Smeets bijvoorbeeld. Zij geeft gewoon eenvoudig vertellend weer. Stillevens, bloemen. Eerlijk, kleurig en teder. Ongecompliceerd, 'schilderachtiger' ook dan de ande ren. Overigens weer zo'n ondeugde lijke aanduiding waarmee ik on geveer bedoel, dat ze een bredere toets heeft, dat ze wat plastischer met de verf omspringt. Maar dan Patrick Creyghton, toch een Nederlander. Grote schilderijen, romantisch aandoende landschappen, vooral, korenvelden, veel bomen ook, alles haarfijn uitgewerkt. Zo mooi mogelijk geschilderde weerga ven van de verrassingen die de na tuur steeds weer biedt. En daar trap je als hedendaags kunt-bekijker niet meer inDaar moet wat achter zitten. En ja hoor, dan worden de boomstronken in het maanlicht zo maar vanzelf spookachtige gedroch ten, dan voel je de dreiging tussen de bomen. Alsof die er in de natuur niet is. Maar Creyghton zal wel in de magi- sch-realistische hoek gedrukt wor den. Al was het maar om zijn 'Ver slagen wolf', een bloemrijk land schap dat hij verknolde door er een anatomisch niet thuis te brengen schepsel mens- wolf, schaap? in neer te zetten. Ank Overweel's schilderijtjes heb ben me bijzonder getroffen. Bij haar inzending kun je nog iets achterha len van een ontwikkeling: van een beetje naieverig, kleurrijk gedoe tot een wereld van transparante verfij ning. Dromerig, met een prachtig licht vaak en van een vreemde af wachtende geduldige eenzaamheid. En vooral mooi, wonderlijk mooi, die voor zich uit starende of je aankijkende mensjes. Vaak zijn ze, ook de vrouwen, haarloos, hoofdjes glad en rond, zonder dat dit ook maar even wat je toch min of meer zou verwachten afstotend werkt. Een teder, maar ook raadse lachtige, volkomen eigen wereldje, waar je wel een blik in mag wer pen, maar verder toch buiten blijft. Facetten van de realiteit gebruiken, de realiteitsuitbeelding tot het uiter ste opvoeren, dat doet Anneke van Brussel en ze bereikt daardoor de toepassing van allerlei gemengde techniekjes soms poëtische, soms een beetje gruwzame effecten mee. Fijnzinnig is het wel. 'n Beetje te veel van het goede, heb ]e soms het gevoel. Ze versiert te veel, haar diertjes zijn zó indru kwekkend getroffen, zó ongelooflijk scherp waargenomen, dat het 'ver- haal-er-omheen' dat ze bijna steeds nog eens toevoegt, zonder meer te veel wordt. Afleidt van de hoofd zaak. Technisch kan ze dat ook niet laten. Dat verwart, dan zie je een aquarelletje voor een kleurets aan, omdat ze er een facetje omheen gedrukt heeft Een een andere keer is het een ets, waarin ze heeft geaquarelleerd. Maar 't blijft bijzon der werk. Jos Murris' stille droomsteden mo gen dan misschien even indrukwek kend schijnen, je bent er zo op uitgekeken: de variatie is te gering. Zijn meest sympathieke en meest eigen werk vind ik 'Betovering*, 'n stralende en toch wazige wereld vol sprookjesfiguren en vreemde droom- dieren tussen een kleurrijke fanta sieflora. Kennelijk zomaar ontstaan, vanzelf, gegroeid. Niet 'gemaakt', zo als die steden of dat vèr-gezochte 'Graf aan de zoom van het woud'. Huub van Gerven de kleinste inzending leunt van deze zeven wel het meest tegen het surrealisme aan: 'n duidelijke voorliefde ook voor het bizarre en een vormenwe- reld die wellicht alleen maar symbo lisch te duiden is. Schilderkunstig niet zo boeiend. En tenslotte nog een figuur die, nu ik toch aan 't indelen ben mis schien het best onder te brengen is bij de (Amerikaanse) super-realis ten: Frans Clement Soms stillevens van 'vreemde' voorwerpen, bijvoor beeld spullen, die je in een verwaar loosd tuinschuurtje vindt oude ver roeste auto-onderdelen, verteerde rubberhandschoenen, een trapleert- je, een paar planken die hij dan met een bijna fotografische precisie schildert. Van die spullen maakt hij ook wel objecten. Hij toont die niet maar maakt er schilderijen van. Die op een afstand weer op objecten lijke- nIn ieder geval interessant, zoals deze gehele tentoonstelling. ld uit Warming vor e'ner heiligen Nutte wel iedereen zal het zo langza- k"t" land opvallen, dat het Amster- 'A ;e bioscoopleven hevig aan bloed- lede lijdt. De bioscoop-agenda ussft week aan week een teleurstel- op doordat men telkens consta- moet, dat er alwéér niets ver- rd is. De gestage filmstroom meer en meer gestremd. Een Kn'ler als 'De Uitkijk' van ouds iet symbool van een progressie- n voor velerlei filmbeweging staande programmering 'zit* l vele weken lang op een film Cabaret', die qua allure in dat dertje eigenlijk helemaal niet hoort. Alles wat zich ooit in erdara heeft aangediend als k. er voor de film in zijn totali- _'j d.w.z. voor alles wat er op 018 nationaal filmgebied aan het aren is, zonder dat daarbij de als het enige kriterium geldt, in dezelfde eenheidsbrij ver te zijn. Alleen een enkel klein er zoals 'The Movies' en t kort weer het Cinétol van lies tracht een eigen koers te en een zelfstandige program- te volgen. gaat de bioscoopexploitant te- pen^oordig niet meer zo slecht als paar jaar geleden. Het komt voor dat de bioscoopzalen vol din en de hausse in de Neder- d ie speelfilm is daar voor een 'grijk gedeelte debet aan. Maar 1 len film eenmaal 'aanslaat', is er cl! geen houden meer aan en zelfs eertijds progressieve theaters Een zo'n film als het kan maan- »ng uit. Natuurlijk: men gunt 3e exploitant graag, dat er weer d op de plank is, nu de zwaar- 'dreun' van de televisieconcur- ie voorbij lijkt te zijn. Maar de is, of zijn voordeel werkelijk le lange duur een voordeel zal en te zijn. De huidige program- ng geschiedt volgens een poli- op-korte-termijn waaraan iedere ring, behalve die van de directe nstpnsten, ontbreekt. Want terwijl geld 'binnenstroomt', bevriest Amsterdamse filmleven. In Am- hot Vl =5^t k P - - 1 kki sterdam per traditie de stad van het Nederlandse 'filmklimaat', vangt de geregelde bioscoopbezoeker bij voortduring bot en voelt de film minnaar zich steeds meer gefrus treerd. Bekijkt men buitenlandse bladen bijvoorbeeld het blad van 'Unifrance' dat filmcritici zo ge trouw thuisgestuurd krijgen dan wordt het iemand droef te moede, want van de daar aangekondigde films blijkt Nederland maar een fractie te bereiken. En dan gaat het nog over een land waaruit wij lange tijd behoorlijke hoeveelheden be trokken hebben.Wat andere lan den betreft behalve Amerika en soms Engeland daarover moeten we dan maar helemaal niet meer denken. De oorzaak van de Amsterdamse bloedarmoede schuilt vooral hierin, dat de hele programmering in de hoofdstad in handen is van enkele grote concerns, wier politiek is afge stemd op het circuit dat ze 'bedie nen'. Een film die aangeworven wordt door een zelfstandig theater of een kleine groep, wordt ingezet voor een bepaald publiek en met een bepaald, gericht debiet. Een groot concern ziet zijn theaters al gauw alleen als respectievelijke mo gelijkheden om zijn films in de verschillende afnemende fasen van belangstelling te slijten. En onder tussen isoleert zo'n circuit ons steeds meer van wat er overal in de wereld aan film gemaakt wordt. Nogmaals: het is een proces dat bloedarmoede veroorzaakt. Het is een teken aan de wand dat de grote impulsen voor nieuwe initiatieven niet vanuit Amsterdam komen, maar bijvoorbeeld vanuit Rotterdam, waar binnen één jaar tijd twee maal een 'Film International' gehouden werd en van waaruit, via de Rotterdamse Kunststichting, nu het initiatief ont staan is van de 'filmhuizen' van Huub Bals: kleine theatertjes waar op een exploitabele wijze films aan bod komen die er in het normale circuit niet meer aan te pas komen. Die filmhuizen gaan in verschillen de steden verrijzen, maar Amster dam is daar maar zijdelings bij be trokken. Naar mijn gevoel is dat een der eerste symptomen van het boemerangeffect der Amsterdamse bioscooppolitiek: men laat door kort zichtigheid het enige werkelijke 'filmterrein' dat Nederland tot voor kort kende, glippen. Als er geen achtergrond meer is van die cinefie le aandacht voor de film in zijn totaliteit, zal het gehele filmleven in de hoofdstad op den duur gaan kwij nen. Want hausses, zelfs in de Ne derlandse film, gaan onherroepelijk voorbij. Reden temeer om de Amsterdamse theaters die zich aan die politiek onttrekken, voortdurend bijzondere aandacht te schenken. Eén daarvan en het meest levendige is het Nederlands Filmmuseum: natuurlijk geen 'theater' in de normale zin des woords. Twee maal per week wordt in de aula-projectiezaal van het Ste delijk Museum met z'n ongemakke lijke rieten stoeltjes, voor leden een voorstelling gegeven van belangwek kende oude of van zeer moderne, progressieve films. Jan de Vaal, di recteur van het Filmmuseum, zou graag het aantal vertoningen willen opvoeren, maar de omstandigheden laten dat nog niet toe. Binnenkort wel want dan zal het gehele Filmmuseum behalve de filmklui- zen geïnstalleerd zijn in het Von delparkpaviljoen, en zal hij de be schikking hebben over een eigen projectiezaal. Er lijkt, gezien de hui dige ontwikkeling, een grootse taak voor hem zijn weggelegd.Zoiets valt direct de constateren, als men terugkijkt op het programma dat het Filmmuseum in februari aan zijn leden heeft voorgezet: de jonge Duitse film. Alleen via 'Film Inter national' heeft een klein publiek met dit nieuwe fenomeen tot nog toe kennis kunnen maken. Wij we ten er in Nederland dus maar bar weinig van af, en toch gaat het om namen en films die soms, op be scheiden schaal, al internationale ubi :on S; )Ufl m! 1 lef 1 vei faam verworven hebben. Het zeker geen 'meesterwerken' en even min 'blockbusters', die het maanden lang in de officiële theaters zouden uithouden. Maar wel zijn het be langwekkende tekens van leven uit een land waar het met de filmpro- duktie na de tweede wereldoorlog maar droevig gesteld is. De meest belangwekkende en aangrijpende film is 'Land des Schweigens und der Dunkelheit' van Werner Herzog, van wie het Filmmuseum in een vorig seizoen al een paar fascineren de films, o.a. 'Auch Zwerge haben klein angefangen', vertoond heeft. Herzog is de filmer van een land óchter de werkelijkheid, waarvoor de bekende werkelijkheid alleen de signalen levert en onbehaaglijk 'af grondelijk' wordt. Zijn camera volgt in 'Land des Schweigens' de 56- jarige dove en blinde Fini Straubin- ger uit München, die ondanks haar bijna onverbrekelijk isolement zich toch opnieuw contact met de mede mens verworven heeft en een nieu we 'zin' in het leven gevonden heeft door te trachten met andere even zwaar gehandicapten een communi catie te bereiken. Maar die anderen zijn veelal al onbereikbaar geworden en daar heeft de film zijn meest navrante momenten: de onthulling van een niemandsland, een wereld die vlak naast de onze ligt en niette min duister en ondoordringbaar is. Het is een geweldige en tegelijk zeer 'geduldige' film, die met teder heid en afgrijzen het onbekende ge bied verkent. Boeiend en zeer knap gemaakt is ook de film van de al zeer bekend geworden Rainer Wer ner Fassbinder: 'Warnung vor einer heiligen Nutte': het wachten van een film-team in een oud bad-hotel op de regisseur en op de film die gemaakt zal worden. Het wordt een soort 'wachten op Godot' en het leidt tot niet veel, behalve tot een reeks van menselijke contacten, die weer verschoven en op z'n tijd ver broken worden in een soort landeri ge rondedans om iets dat er is en dat tegelijk niet is: de 'heilige Nut te'. De film is niet zo statisch als het van '68 daterende 'Katzelma- cher': onvergetelijk beeld van een kleinburgerlijke buurt-samenleving. Er valt filmisch veel meer aan te beleven, vooral aan de wijze waarop de camera zich door de grote hotel hal beweegt. Maar het zijn vooral de sfeer en de analyse der contacten die de film zo boeiend maken. Boeiend ook was Lutz Eisholz' film 'Bruno der Schwarze, es blies ein Jager wohl in sein Horn': portret van drie zelfkant-figuren, die op ver schillende wijzen door de maatschap pij 'genomen' en vervolgens 'verge ten' zijn. Men kan de film zien als een sociaal protest zoals veel films van de in Mllnchen opereren de groep van jonge cineasten maar nódig is dat niet: de portret ten zélf zijn diep-menselijk en in dringend. Natuurlijk zitten er bij zo'n overzichtsprogramma ook 'mis kleunen'. zoals Wim Wenders' 'Sum mer in the city' en Kotulla's 'Ohne Nachsicht'. die mij respectievelijk vanwege een onverdraaglijk klunge lige montagetechniek en door een zeer ongerechtvaardigde pretentieus heid weinig opwekkende herinnerin gen hebben nagelaten. Maar zowel het goede als het minder goede kan men eerst afwegen als men het ge zien heeft. En dét dat mogelijk was dankten wij aan het Filmmuseum en niet aan 'de bioscoop'. Het Film museum is een van de weinige Am sterdamse plaatsen waar terzake van de film nog altijd iets 'gebeurt' zijn Gerard Kornelis Franciscus van het Reve heeft met gebruikmaking van het pseudoniem Gerard Reve de Ne derlandse literatuur weer eens met een werkje van zijn hand verrijkt. Het heet 'Lieve Jongens'. Het boekje bevat een aantal dagdromen, homo- erotische dagdromen waarin maso chisme, maar vooral ook sadisme een belangrijke rol speelt 'Lieve Jongens' is een monument van geleuter. De eindeloze, minutieuze beschrijvingen van de homo-erotische handelingen en de even langdradige beschrijvingen van de geslachtsdelen van de jongens, met wie de hoofdpersoon, Wolf ge noemd door zijn 'vrouwen', zijn liefde bedrijft, zouden kunnen wijzen op een ziekelijke, maar door hardnekkig heid toch groots aandoende harts tocht. Een maniak kan op een be paalde wijze groot zijn. De narigheid bij Van het Reve is, dat hij niet overtuigt. Ik ben, nu ik zijn laatste boekje gelezen heb, niet eens meer overtuigd van zijn homofilie. Hij vo meert woorden. Zijn ongetwijfeld be gaafde maar ziekelijke geest draait almaar in een kringetje rond. In het midden van dat kringetje bevinden zich telkens wisselende beelden van geslachtsdelen van jongetjes of hun achterdelen. En Van het Reve maar vertellen over de techniek van het uittrekken van donkere, nauwe, flu welen broekjes. Het enige dat bij mij overkwam, was zijn genotsbeleving. Van werkelijke hartstocht of liefde valt niets te be speuren. Nu vrees ik, dat sommige van mijn lezers zullen denken dat ik het hierbovenstaande schrijf omdat ik geen homofiel ben. Ik hoop, dat zij dan aandachtig zullen overlezen wat ik geschreven heb. Zij zullen bemer ken, dat ik het oordelen over homofi lie heb nagelaten. Ik betreur het bestaan van homofilie, maar niet op morele, laat staan op ethische gron den. Ja, toch wel ook op ethische gronden: ik wens mijn naasten alle goeds, en zeker de verrukkingen van de heterosexuele liefde. Ik zou het bovenstaande net zo geschreven heb ben als het ging om een ouwe man (de hoofdfiguur van 'Lieve Jongens' is een ouwe man) die almaar droom de van het verleiden en verkrachten van schoolmeisjes. Een sexuele mani ak is een zieke. Hij hoort behandeld te worden. Ik wil ook met nadruk wijzen op de sadistische machtsdro men van de hoofdfiguur. Het meest schrikwekkende is te vinden op blad zijde 97, waar gespeeld wordt met de gedachte, hoe je een heel mooi jonge tje aan je binden kunt. Want stel je voor dat hij een beroemd violist of voetballer wordt en het publiek gaat toebehoren. Wel, dan moet je een verdrag sluiten met een beeldschone jonge chirurg die óók gek op dat jongetje is en die moet dan bij het jongetje netjes een hand en een voet afzetten. Men kan mij tegenwerpen dat dit expressionisme is. Hij, Van het Reve, zou dat nooit echt doen. Daar ben ik van overtuigd. Maar de lust om het voorwerp van liefde pijn te doen, leeft toch in hem. De psycho logie is zeer wel bekend met het verschijnsel. Een weldenkend en wel willend mens loopt niet te koop met Gerard Reve zijn afwijkingen. Alleen zieken doen dat. Als Van het Reve zijn innerlijke ontsporingen mag beschrijven en uit geven, mag ik zeggen dat hij patiënt is. Wie echt liefheeft, wil nooit pijn doen. De Koningin heeft ditmaal slechts een bijrolletje. Ook de SS heeft dat. In een van de dagdromen komt een SS-er voor, die eerst een jongetje pijnigt en het dan verkracht. Van het Reve, in zijn verlangen om zich de hoogste vorm van genot voor te stellen, maakt van de wrede minnaar een SS-er. Het thema wordt in het boek omstandig uitgewerkt. Je wordt er misselijk van. Op enkele plaatsen komen in het boek zinnen voor, die zouden kunnen wijzen op besef van eigen verloren heid. Maar dat wimpeltje is toch te klein om de lading te kunnen dekken. En het is zelfs mogelijk dat dit wim peltje opzettelijk als moreel excuus voor de lading is gehesen. Ik wéét dat natuurlijk niet, maar het heeft er wel alle schijn van. Een van de oorzaken van mijn twijfel aan Van het Reve's oprechtheid, is het gewild archaïserend taalgebruik. Een werkelijk bezetene doet dat niet, die verafschuwt foefjes. De verteller loopt niet met iemand 'mee', nee, hij loopt 'mede'. De constructie als die van 'Fons zijn broekje' wordt veelvul dig gebruikt. Maar niemand zegt dat ooit. Je zegt 'Fons' broekje' of huise lijk 'Fons z'n broekje'. Er zijn veel meer manierismen. Zo spreekt Van het Reve als hij zijn wijze van vertel len wil aanduiden van oudehoeren in plaats van ouwehoeren. Sommige vreemde woorden worden door Van het Reve min of meer fonetisch ge speld. Maar waarom 'tonic' 'tonik' moet worden, is me een raadsel. Dat is toch zeker niet fonetisch? Nog enkele opmerkingen moet ik maken. Er staan grofheden in het boek, hoogst onsmakelijke verhalen en soms is het taalgebruik platvloers. Ook vertoont het boek warhoofdig heid. De Moeder van Jezus, een vreemd soort Godin en de koningin vormen gedrieën een bizar wezen, dat door Van het Reve vereerd wordt. Hij heeft kennelijk een moedercomplex. Daarnaast wordt in het boek met afschuw gesproken over heterofiele contacten. Het boek is een mengel moes van alles en nog wat Soms moest ik denken: heel Nederland wordt door Van het Reve bij de neus genomen, heel zijn werk is niet an ders dan een kwalijke grap. Dat dacht ik toen ik las wat op de achterkant van het boek staat afgedrukt. Het is zó onzinnig, dat ik er bewondering voor kan opbrengen. Ik geloof, dat wij in Van het Reve's werk te maken hebben met een mengsel van aanstel lerij en oververhitte fantasie, waarbij ik de overtuiging heb, dat de auteur zeer wel weet dat het resultaat alles zins verkoopbaar is. De mens vergaapt zich graag aan iets geks. Is dit boek nu literatuur. Jazeker wel. Het is immers geschreven en ge drukt? Dat heilloze verschil maken tussen literatuur en lectuur verwart de kunstkritiek. Het vertroebelt het inzicht Alles wat geschreven is (en daarna gedrukt of soms niet) is lite ratuur. Je kunt literatuur en lectuur wel onderscheiden, maar dan niet op grond van de functie. Het al of niet juist taalgebruik maakt het verschil dan uit. Een advertentie kan dan literatuur zijn en een boek niet Met die hantering van het onderscheid kan ik vrede hebben. Het taalgebruik van 'Lieve Jongens' is behoorlijk, dus behoort het boek tot de literatuur. Voor mij verwerpelijke literatuur. Niet vanwege de feitelijke inhoud, maar vanwege haar achtergronden. Er zit iets leugenachtigs in het boek. Het is niet echt Ik voel. dat ik al lezende bedrogen word. En daarenboven houd ik niet van stuitende scènes als ze alleen maar tot doel hebben, tegen schenen aan te schoppen. 'Lieve Jon gens' is niet uit echte bewogenheid geschreven, maar is een commercieel produkt, dat mijlenver verwijderd is van de scabreuze boeken die in vroe ger eeuwen geschreven zijn en uit hart en zinnen opwelden. Dat het geschreven is, is niet zo naar, zo het schrijven als veiligheidsklep diende. Laat de ketel niet springen. Maar dat het boek een uitgever vond en vele lezers, wijst op cultureel bederf. Gerard Reve: 'Lieve Jongens'. Aantal pagina's 182. Bij Athenaeum -Polak &Van Gennep. Amsterdam 1973. Pa perback. Prijs 10.- I

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1973 | | pagina 17