onae
rea
isten u
imburo
en
Draoa
w
Amsterdamse bloedarmoede
'Lieve Jongens' is
een monument van geleuter
door G. Kruis
W
mkroniek door dr. H. S. Visscher
door J. van Doorne
-- )[Fff/KWARTET ZATERDAG 17 MAART 1973
KUNST T17/K17
Over '7 jonge realisten uit Limburg
en Brabant' dit keer. Hun werk is
tot 2 april te zien in het Cultureel
Centrum Venlo.
Realisme. Dat is een woord, een
begrip, waarmee in de beeldende
kunst al heel wat afgesold is. Begrij
pelijk, want realisme in de kunst
betekent het onverbloemd weer
geven van de werkelijkheid en dat
geeft natuurlijk wel een paar moge
lijkheden. 'De' werkelijkheid im
mers wordt door de een heel anders
ervaren dan door de ander. Dus kan
die ene nooit tegen die andere zeg
gen, dat hij ongelijk heeft
In de beeldende kunst schiet de taal
dikwijls te kort. Ook in dit geval.
Er kan een grote begripsverwarring
ontstaan door het gebruik van on
deugdelijke woorden. Realisme in de
schilderkunst: was Van Eyck soms
geen realist, de zeventiende en acht
tiende eeuwers, de romantici; hiel
den de impressionisten en zelfs de
expressionisten zich niet nadrukke
lijk met de dagelijkse werkelijkheid
bezig? Al die stromingen hebben
bepaalde namen gekregen en daar
houden we ons aan. 't Is een noodza
kelijk hulpmiddel om de zaken uit
elkaar te houden, 't Blijft evengoed
verwarrend.
Zo heeft de realiteit die op deze
tentoonstelling ten tonele gevoerd
wordt op een enkele uitzondering na
maar heel weinig te doen met de
(bekende, vertrouwde, zichtbare)]
werkelijkheid, zoals die door velen
(nog) ervaren wordt. De meeste van
de hier gepresenteerde kunstenaars
blijken juist in de clinch te liggen
met 'de' werkelijkheid. Ze vertrou
wen hun ogen niet, omdat ze gecon
fronteerd worden met het mysterie
der werkelijkheid. Ze verdwalen in
de wereld van het onmededeelbare
en doen daarvan mededeling. Ieder
op zijn eigen wijze. Uiteraard. De
enige band die deze kunstenaars
min of meer bindt is hun manier
van werken. Nauwkeurig. Zorgvul
dig. Ambachtelijk.
Zo laat deze expositie zien, dat er,
door alles heen, nog steeds mensen
zijn en het zijn hier zelfs alle
maal jonge mensen die nog niet
genoeg blijken te hebben van de
traditionele materialen en metho
den. Mensen, die nog dag-in-dag-uit
met intense aandacht bezig zijn aan
één enkel schilderijtje. Die een vo
geltje veertje voor veertje, een ruï
ne steen voor steen, een grasveld
sprietje voor sprietje en een huid
porie voor porie schilderen. Daarom
kun je ze, ik heb dat in analoge
gevallen al eens meer benadrukt,
misschien beter 'fijnschilders' noe
men want die aanduiding 'realisme'
zit me tosh niet lekker, werkt te
verwarrend.
Een werk van de Eindhovense Anneke van Brussel.
't Gaat soms wel op. Bij Ieneke
Smeets bijvoorbeeld.
Zij geeft gewoon eenvoudig vertellend
weer. Stillevens, bloemen. Eerlijk,
kleurig en teder. Ongecompliceerd,
'schilderachtiger' ook dan de ande
ren. Overigens weer zo'n ondeugde
lijke aanduiding waarmee ik on
geveer bedoel, dat ze een bredere
toets heeft, dat ze wat plastischer
met de verf omspringt.
Maar dan Patrick Creyghton, toch
een Nederlander. Grote schilderijen,
romantisch aandoende landschappen,
vooral, korenvelden, veel bomen
ook, alles haarfijn uitgewerkt. Zo
mooi mogelijk geschilderde weerga
ven van de verrassingen die de na
tuur steeds weer biedt. En daar trap
je als hedendaags kunt-bekijker niet
meer inDaar moet wat achter
zitten. En ja hoor, dan worden de
boomstronken in het maanlicht zo
maar vanzelf spookachtige gedroch
ten, dan voel je de dreiging tussen
de bomen. Alsof die er in de natuur
niet is.
Maar Creyghton zal wel in de magi-
sch-realistische hoek gedrukt wor
den. Al was het maar om zijn 'Ver
slagen wolf', een bloemrijk land
schap dat hij verknolde door er een
anatomisch niet thuis te brengen
schepsel mens- wolf, schaap?
in neer te zetten.
Ank Overweel's schilderijtjes heb
ben me bijzonder getroffen. Bij haar
inzending kun je nog iets achterha
len van een ontwikkeling: van een
beetje naieverig, kleurrijk gedoe tot
een wereld van transparante verfij
ning. Dromerig, met een prachtig
licht vaak en van een vreemde af
wachtende geduldige eenzaamheid.
En vooral mooi, wonderlijk mooi,
die voor zich uit starende of je
aankijkende mensjes. Vaak zijn ze,
ook de vrouwen, haarloos, hoofdjes
glad en rond, zonder dat dit ook
maar even wat je toch min of
meer zou verwachten afstotend
werkt. Een teder, maar ook raadse
lachtige, volkomen eigen wereldje,
waar je wel een blik in mag wer
pen, maar verder toch buiten blijft.
Facetten van de realiteit gebruiken,
de realiteitsuitbeelding tot het uiter
ste opvoeren, dat doet Anneke van
Brussel en ze bereikt daardoor de
toepassing van allerlei gemengde
techniekjes soms poëtische, soms
een beetje gruwzame effecten mee.
Fijnzinnig is het wel.
'n Beetje te veel van het goede, heb
]e soms het gevoel. Ze versiert te
veel, haar diertjes zijn zó indru
kwekkend getroffen, zó ongelooflijk
scherp waargenomen, dat het 'ver-
haal-er-omheen' dat ze bijna steeds
nog eens toevoegt, zonder meer te
veel wordt. Afleidt van de hoofd
zaak. Technisch kan ze dat ook niet
laten. Dat verwart, dan zie je een
aquarelletje voor een kleurets aan,
omdat ze er een facetje omheen
gedrukt heeft Een een andere keer
is het een ets, waarin ze heeft
geaquarelleerd. Maar 't blijft bijzon
der werk.
Jos Murris' stille droomsteden mo
gen dan misschien even indrukwek
kend schijnen, je bent er zo op
uitgekeken: de variatie is te gering.
Zijn meest sympathieke en meest
eigen werk vind ik 'Betovering*, 'n
stralende en toch wazige wereld vol
sprookjesfiguren en vreemde droom-
dieren tussen een kleurrijke fanta
sieflora. Kennelijk zomaar ontstaan,
vanzelf, gegroeid. Niet 'gemaakt', zo
als die steden of dat vèr-gezochte
'Graf aan de zoom van het woud'.
Huub van Gerven de kleinste
inzending leunt van deze zeven
wel het meest tegen het surrealisme
aan: 'n duidelijke voorliefde ook
voor het bizarre en een vormenwe-
reld die wellicht alleen maar symbo
lisch te duiden is. Schilderkunstig
niet zo boeiend.
En tenslotte nog een figuur die, nu
ik toch aan 't indelen ben mis
schien het best onder te brengen is
bij de (Amerikaanse) super-realis
ten: Frans Clement Soms stillevens
van 'vreemde' voorwerpen, bijvoor
beeld spullen, die je in een verwaar
loosd tuinschuurtje vindt oude ver
roeste auto-onderdelen, verteerde
rubberhandschoenen, een trapleert-
je, een paar planken die hij dan met
een bijna fotografische precisie
schildert.
Van die spullen maakt hij ook wel
objecten. Hij toont die niet maar
maakt er schilderijen van. Die op
een afstand weer op objecten lijke-
nIn ieder geval interessant, zoals
deze gehele tentoonstelling.
ld uit Warming vor e'ner heiligen Nutte
wel iedereen zal het zo langza-
k"t" land opvallen, dat het Amster-
'A ;e bioscoopleven hevig aan bloed-
lede lijdt. De bioscoop-agenda
ussft week aan week een teleurstel-
op doordat men telkens consta-
moet, dat er alwéér niets ver-
rd is. De gestage filmstroom
meer en meer gestremd. Een
Kn'ler als 'De Uitkijk' van ouds
iet symbool van een progressie-
n voor velerlei filmbeweging
staande programmering 'zit*
l vele weken lang op een film
Cabaret', die qua allure in dat
dertje eigenlijk helemaal niet
hoort. Alles wat zich ooit in
erdara heeft aangediend als
k. er voor de film in zijn totali-
_'j d.w.z. voor alles wat er op
018 nationaal filmgebied aan het
aren is, zonder dat daarbij de
als het enige kriterium geldt,
in dezelfde eenheidsbrij ver
te zijn. Alleen een enkel klein
er zoals 'The Movies' en
t kort weer het Cinétol van
lies tracht een eigen koers te
en een zelfstandige program-
te volgen.
gaat de bioscoopexploitant te-
pen^oordig niet meer zo slecht als
paar jaar geleden. Het komt
voor dat de bioscoopzalen vol
din en de hausse in de Neder-
d ie speelfilm is daar voor een
'grijk gedeelte debet aan. Maar
1 len film eenmaal 'aanslaat', is er
cl! geen houden meer aan en zelfs
eertijds progressieve theaters
Een zo'n film als het kan maan-
»ng uit. Natuurlijk: men gunt
3e exploitant graag, dat er weer
d op de plank is, nu de zwaar-
'dreun' van de televisieconcur-
ie voorbij lijkt te zijn. Maar de
is, of zijn voordeel werkelijk
le lange duur een voordeel zal
en te zijn. De huidige program-
ng geschiedt volgens een poli-
op-korte-termijn waaraan iedere
ring, behalve die van de directe
nstpnsten, ontbreekt. Want terwijl
geld 'binnenstroomt', bevriest
Amsterdamse filmleven. In Am-
hot
Vl =5^t
k P -
- 1
kki
sterdam per traditie de stad van
het Nederlandse 'filmklimaat', vangt
de geregelde bioscoopbezoeker bij
voortduring bot en voelt de film
minnaar zich steeds meer gefrus
treerd. Bekijkt men buitenlandse
bladen bijvoorbeeld het blad van
'Unifrance' dat filmcritici zo ge
trouw thuisgestuurd krijgen dan
wordt het iemand droef te moede,
want van de daar aangekondigde
films blijkt Nederland maar een
fractie te bereiken. En dan gaat het
nog over een land waaruit wij lange
tijd behoorlijke hoeveelheden be
trokken hebben.Wat andere lan
den betreft behalve Amerika en
soms Engeland daarover moeten
we dan maar helemaal niet meer
denken.
De oorzaak van de Amsterdamse
bloedarmoede schuilt vooral hierin,
dat de hele programmering in de
hoofdstad in handen is van enkele
grote concerns, wier politiek is afge
stemd op het circuit dat ze 'bedie
nen'. Een film die aangeworven
wordt door een zelfstandig theater
of een kleine groep, wordt ingezet
voor een bepaald publiek en met
een bepaald, gericht debiet. Een
groot concern ziet zijn theaters al
gauw alleen als respectievelijke mo
gelijkheden om zijn films in de
verschillende afnemende fasen van
belangstelling te slijten. En onder
tussen isoleert zo'n circuit ons
steeds meer van wat er overal in de
wereld aan film gemaakt wordt.
Nogmaals: het is een proces dat
bloedarmoede veroorzaakt. Het is
een teken aan de wand dat de grote
impulsen voor nieuwe initiatieven
niet vanuit Amsterdam komen, maar
bijvoorbeeld vanuit Rotterdam, waar
binnen één jaar tijd twee maal een
'Film International' gehouden werd
en van waaruit, via de Rotterdamse
Kunststichting, nu het initiatief ont
staan is van de 'filmhuizen' van
Huub Bals: kleine theatertjes waar
op een exploitabele wijze films aan
bod komen die er in het normale
circuit niet meer aan te pas komen.
Die filmhuizen gaan in verschillen
de steden verrijzen, maar Amster
dam is daar maar zijdelings bij be
trokken. Naar mijn gevoel is dat
een der eerste symptomen van het
boemerangeffect der Amsterdamse
bioscooppolitiek: men laat door kort
zichtigheid het enige werkelijke
'filmterrein' dat Nederland tot voor
kort kende, glippen. Als er geen
achtergrond meer is van die cinefie
le aandacht voor de film in zijn
totaliteit, zal het gehele filmleven in
de hoofdstad op den duur gaan kwij
nen. Want hausses, zelfs in de Ne
derlandse film, gaan onherroepelijk
voorbij.
Reden temeer om de Amsterdamse
theaters die zich aan die politiek
onttrekken, voortdurend bijzondere
aandacht te schenken. Eén daarvan
en het meest levendige is het
Nederlands Filmmuseum: natuurlijk
geen 'theater' in de normale zin des
woords. Twee maal per week wordt
in de aula-projectiezaal van het Ste
delijk Museum met z'n ongemakke
lijke rieten stoeltjes, voor leden een
voorstelling gegeven van belangwek
kende oude of van zeer moderne,
progressieve films. Jan de Vaal, di
recteur van het Filmmuseum, zou
graag het aantal vertoningen willen
opvoeren, maar de omstandigheden
laten dat nog niet toe. Binnenkort
wel want dan zal het gehele
Filmmuseum behalve de filmklui-
zen geïnstalleerd zijn in het Von
delparkpaviljoen, en zal hij de be
schikking hebben over een eigen
projectiezaal. Er lijkt, gezien de hui
dige ontwikkeling, een grootse taak
voor hem zijn weggelegd.Zoiets
valt direct de constateren, als men
terugkijkt op het programma dat
het Filmmuseum in februari aan
zijn leden heeft voorgezet: de jonge
Duitse film. Alleen via 'Film Inter
national' heeft een klein publiek
met dit nieuwe fenomeen tot nog
toe kennis kunnen maken. Wij we
ten er in Nederland dus maar bar
weinig van af, en toch gaat het om
namen en films die soms, op be
scheiden schaal, al internationale
ubi
:on S;
)Ufl
m! 1
lef 1
vei
faam verworven hebben. Het
zeker geen 'meesterwerken' en even
min 'blockbusters', die het maanden
lang in de officiële theaters zouden
uithouden. Maar wel zijn het be
langwekkende tekens van leven uit
een land waar het met de filmpro-
duktie na de tweede wereldoorlog
maar droevig gesteld is. De meest
belangwekkende en aangrijpende
film is 'Land des Schweigens und
der Dunkelheit' van Werner Herzog,
van wie het Filmmuseum in een
vorig seizoen al een paar fascineren
de films, o.a. 'Auch Zwerge haben
klein angefangen', vertoond heeft.
Herzog is de filmer van een land
óchter de werkelijkheid, waarvoor
de bekende werkelijkheid alleen de
signalen levert en onbehaaglijk 'af
grondelijk' wordt. Zijn camera volgt
in 'Land des Schweigens' de 56-
jarige dove en blinde Fini Straubin-
ger uit München, die ondanks haar
bijna onverbrekelijk isolement zich
toch opnieuw contact met de mede
mens verworven heeft en een nieu
we 'zin' in het leven gevonden heeft
door te trachten met andere even
zwaar gehandicapten een communi
catie te bereiken. Maar die anderen
zijn veelal al onbereikbaar geworden
en daar heeft de film zijn meest
navrante momenten: de onthulling
van een niemandsland, een wereld
die vlak naast de onze ligt en niette
min duister en ondoordringbaar is.
Het is een geweldige en tegelijk
zeer 'geduldige' film, die met teder
heid en afgrijzen het onbekende ge
bied verkent. Boeiend en zeer knap
gemaakt is ook de film van de al
zeer bekend geworden Rainer Wer
ner Fassbinder: 'Warnung vor einer
heiligen Nutte': het wachten van
een film-team in een oud bad-hotel
op de regisseur en op de film die
gemaakt zal worden. Het wordt een
soort 'wachten op Godot' en het
leidt tot niet veel, behalve tot een
reeks van menselijke contacten, die
weer verschoven en op z'n tijd ver
broken worden in een soort landeri
ge rondedans om iets dat er is en
dat tegelijk niet is: de 'heilige Nut
te'. De film is niet zo statisch als
het van '68 daterende 'Katzelma-
cher': onvergetelijk beeld van een
kleinburgerlijke buurt-samenleving.
Er valt filmisch veel meer aan te
beleven, vooral aan de wijze waarop
de camera zich door de grote hotel
hal beweegt. Maar het zijn vooral de
sfeer en de analyse der contacten
die de film zo boeiend maken.
Boeiend ook was Lutz Eisholz' film
'Bruno der Schwarze, es blies ein
Jager wohl in sein Horn': portret
van drie zelfkant-figuren, die op ver
schillende wijzen door de maatschap
pij 'genomen' en vervolgens 'verge
ten' zijn. Men kan de film zien als
een sociaal protest zoals veel
films van de in Mllnchen opereren
de groep van jonge cineasten
maar nódig is dat niet: de portret
ten zélf zijn diep-menselijk en in
dringend. Natuurlijk zitten er bij
zo'n overzichtsprogramma ook 'mis
kleunen'. zoals Wim Wenders' 'Sum
mer in the city' en Kotulla's 'Ohne
Nachsicht'. die mij respectievelijk
vanwege een onverdraaglijk klunge
lige montagetechniek en door een
zeer ongerechtvaardigde pretentieus
heid weinig opwekkende herinnerin
gen hebben nagelaten. Maar zowel
het goede als het minder goede kan
men eerst afwegen als men het ge
zien heeft. En dét dat mogelijk was
dankten wij aan het Filmmuseum
en niet aan 'de bioscoop'. Het Film
museum is een van de weinige Am
sterdamse plaatsen waar terzake van
de film nog altijd iets 'gebeurt'
zijn
Gerard Kornelis Franciscus van het
Reve heeft met gebruikmaking van
het pseudoniem Gerard Reve de Ne
derlandse literatuur weer eens met
een werkje van zijn hand verrijkt.
Het heet 'Lieve Jongens'. Het boekje
bevat een aantal dagdromen, homo-
erotische dagdromen waarin maso
chisme, maar vooral ook sadisme een
belangrijke rol speelt 'Lieve Jongens'
is een monument van geleuter. De
eindeloze, minutieuze beschrijvingen
van de homo-erotische handelingen en
de even langdradige beschrijvingen
van de geslachtsdelen van de jongens,
met wie de hoofdpersoon, Wolf ge
noemd door zijn 'vrouwen', zijn liefde
bedrijft, zouden kunnen wijzen op
een ziekelijke, maar door hardnekkig
heid toch groots aandoende harts
tocht. Een maniak kan op een be
paalde wijze groot zijn. De narigheid
bij Van het Reve is, dat hij niet
overtuigt. Ik ben, nu ik zijn laatste
boekje gelezen heb, niet eens meer
overtuigd van zijn homofilie. Hij vo
meert woorden. Zijn ongetwijfeld be
gaafde maar ziekelijke geest draait
almaar in een kringetje rond. In het
midden van dat kringetje bevinden
zich telkens wisselende beelden van
geslachtsdelen van jongetjes of hun
achterdelen. En Van het Reve maar
vertellen over de techniek van het
uittrekken van donkere, nauwe, flu
welen broekjes.
Het enige dat bij mij overkwam, was
zijn genotsbeleving. Van werkelijke
hartstocht of liefde valt niets te be
speuren. Nu vrees ik, dat sommige van
mijn lezers zullen denken dat ik het
hierbovenstaande schrijf omdat ik
geen homofiel ben. Ik hoop, dat zij
dan aandachtig zullen overlezen wat
ik geschreven heb. Zij zullen bemer
ken, dat ik het oordelen over homofi
lie heb nagelaten. Ik betreur het
bestaan van homofilie, maar niet op
morele, laat staan op ethische gron
den. Ja, toch wel ook op ethische
gronden: ik wens mijn naasten alle
goeds, en zeker de verrukkingen van
de heterosexuele liefde. Ik zou het
bovenstaande net zo geschreven heb
ben als het ging om een ouwe man
(de hoofdfiguur van 'Lieve Jongens'
is een ouwe man) die almaar droom
de van het verleiden en verkrachten
van schoolmeisjes. Een sexuele mani
ak is een zieke. Hij hoort behandeld
te worden. Ik wil ook met nadruk
wijzen op de sadistische machtsdro
men van de hoofdfiguur. Het meest
schrikwekkende is te vinden op blad
zijde 97, waar gespeeld wordt met de
gedachte, hoe je een heel mooi jonge
tje aan je binden kunt. Want stel je
voor dat hij een beroemd violist of
voetballer wordt en het publiek gaat
toebehoren. Wel, dan moet je een
verdrag sluiten met een beeldschone
jonge chirurg die óók gek op dat
jongetje is en die moet dan bij het
jongetje netjes een hand en een voet
afzetten. Men kan mij tegenwerpen
dat dit expressionisme is. Hij, Van
het Reve, zou dat nooit echt doen.
Daar ben ik van overtuigd. Maar de
lust om het voorwerp van liefde pijn
te doen, leeft toch in hem. De psycho
logie is zeer wel bekend met het
verschijnsel. Een weldenkend en wel
willend mens loopt niet te koop met
Gerard Reve
zijn afwijkingen. Alleen zieken doen
dat. Als Van het Reve zijn innerlijke
ontsporingen mag beschrijven en uit
geven, mag ik zeggen dat hij patiënt
is. Wie echt liefheeft, wil nooit pijn
doen.
De Koningin heeft ditmaal slechts een
bijrolletje. Ook de SS heeft dat. In
een van de dagdromen komt een SS-er
voor, die eerst een jongetje pijnigt en
het dan verkracht. Van het Reve, in
zijn verlangen om zich de hoogste
vorm van genot voor te stellen, maakt
van de wrede minnaar een SS-er. Het
thema wordt in het boek omstandig
uitgewerkt. Je wordt er misselijk van.
Op enkele plaatsen komen in het
boek zinnen voor, die zouden kunnen
wijzen op besef van eigen verloren
heid. Maar dat wimpeltje is toch te
klein om de lading te kunnen dekken.
En het is zelfs mogelijk dat dit wim
peltje opzettelijk als moreel excuus
voor de lading is gehesen. Ik wéét dat
natuurlijk niet, maar het heeft er wel
alle schijn van.
Een van de oorzaken van mijn twijfel
aan Van het Reve's oprechtheid, is
het gewild archaïserend taalgebruik.
Een werkelijk bezetene doet dat niet,
die verafschuwt foefjes. De verteller
loopt niet met iemand 'mee', nee, hij
loopt 'mede'. De constructie als die
van 'Fons zijn broekje' wordt veelvul
dig gebruikt. Maar niemand zegt dat
ooit. Je zegt 'Fons' broekje' of huise
lijk 'Fons z'n broekje'. Er zijn veel
meer manierismen. Zo spreekt Van
het Reve als hij zijn wijze van vertel
len wil aanduiden van oudehoeren in
plaats van ouwehoeren. Sommige
vreemde woorden worden door Van
het Reve min of meer fonetisch ge
speld. Maar waarom 'tonic' 'tonik'
moet worden, is me een raadsel. Dat
is toch zeker niet fonetisch? Nog
enkele opmerkingen moet ik maken.
Er staan grofheden in het boek,
hoogst onsmakelijke verhalen en soms
is het taalgebruik platvloers.
Ook vertoont het boek warhoofdig
heid. De Moeder van Jezus, een
vreemd soort Godin en de koningin
vormen gedrieën een bizar wezen, dat
door Van het Reve vereerd wordt. Hij
heeft kennelijk een moedercomplex.
Daarnaast wordt in het boek met
afschuw gesproken over heterofiele
contacten. Het boek is een mengel
moes van alles en nog wat Soms
moest ik denken: heel Nederland
wordt door Van het Reve bij de neus
genomen, heel zijn werk is niet an
ders dan een kwalijke grap. Dat dacht
ik toen ik las wat op de achterkant
van het boek staat afgedrukt. Het is
zó onzinnig, dat ik er bewondering
voor kan opbrengen. Ik geloof, dat
wij in Van het Reve's werk te maken
hebben met een mengsel van aanstel
lerij en oververhitte fantasie, waarbij
ik de overtuiging heb, dat de auteur
zeer wel weet dat het resultaat alles
zins verkoopbaar is. De mens vergaapt
zich graag aan iets geks.
Is dit boek nu literatuur. Jazeker wel.
Het is immers geschreven en ge
drukt? Dat heilloze verschil maken
tussen literatuur en lectuur verwart
de kunstkritiek. Het vertroebelt het
inzicht Alles wat geschreven is (en
daarna gedrukt of soms niet) is lite
ratuur.
Je kunt literatuur en lectuur wel
onderscheiden, maar dan niet op
grond van de functie. Het al of niet
juist taalgebruik maakt het verschil
dan uit. Een advertentie kan dan
literatuur zijn en een boek niet Met
die hantering van het onderscheid
kan ik vrede hebben. Het taalgebruik
van 'Lieve Jongens' is behoorlijk, dus
behoort het boek tot de literatuur.
Voor mij verwerpelijke literatuur.
Niet vanwege de feitelijke inhoud,
maar vanwege haar achtergronden. Er
zit iets leugenachtigs in het boek. Het
is niet echt Ik voel. dat ik al lezende
bedrogen word. En daarenboven houd
ik niet van stuitende scènes als ze
alleen maar tot doel hebben, tegen
schenen aan te schoppen. 'Lieve Jon
gens' is niet uit echte bewogenheid
geschreven, maar is een commercieel
produkt, dat mijlenver verwijderd is
van de scabreuze boeken die in vroe
ger eeuwen geschreven zijn en uit
hart en zinnen opwelden. Dat het
geschreven is, is niet zo naar, zo het
schrijven als veiligheidsklep diende.
Laat de ketel niet springen. Maar dat
het boek een uitgever vond en vele
lezers, wijst op cultureel bederf.
Gerard Reve: 'Lieve Jongens'. Aantal
pagina's 182. Bij Athenaeum -Polak
&Van Gennep. Amsterdam 1973. Pa
perback. Prijs 10.-
I