IRASSENS: ILIJFT Beeldhuiver en de film Filmkroniek door dr. H. S. Visscher Boekenetalage ROUW /KWARTET ZATERDAG 3 FEBRUARI 1973 KUNST T21/K21 i)e bloeitijd van liet chanson mag dan voorbij lijken te zijn, jet speelt in Frankrijk nog wel degelijk een grote rol. irassens beëindigde kort geleden een succesvol optreden il'Olympia, Montand trekt volle zalen, evenals uy Béart en Julitte Gréco. afaar op enkele uitzonderingen na I1 Jrassens, Gréco met nieuwe teksten van AJaurice Fanon, éart met enkele nieuwe teksten) het toch voor een groot deel teren op oude glorie. zijal 'tor Frans Janse ai mi belangstelling ln Nederland is ojussen duidelijk verminderd. De ze waarop onlangs een optreden t ziei Guy Béart voor de AVRO- ierei levisie werd gcënschèneerd lijkt weinig bevorderlijk voor een epas er begrip. Het zaaltje moest maa uurlijk wat 'knusserig' zijn, met Zinsen die op de grond zaten (echt zondins, weet je welen daar waar sr d teksten an Béart voorzichtig een bel 1 klein beetje k beitschappijkritiek bevatten, werd orgd voor een onjuiste, volstrekt rale ondertiteling. ir kwam dan nog bij dat de grammamakers Béart zover den gekregen dat hij aan het i van een paar van de liedjes, hij zong met een lekkere ierlandse meezingtekst kwam, er natuurlijk goed inging. Echt ellig. r Brassens is door Karei van iren een boekje met veel jilijke woorden geschreven, rin een loodzwaar historisch rzicht van 'het chanson' gegeven dt.'Niet alleen Brassens, maar alle anderen komen daarin aan Zo wordt ook het protestlied Boris Vian 'Le Déserteur' iroken, een lied, dat door de oep in het o zo vrije Frankrijk mag worden uitgezonden, lat het 'kwetsend is voor de strijders uit de eerste en de ede wereldoorlog'. Het kwetsende ierin gelegen dat het chanson geeft van een gezonde afkeer geweld en dat Vian de president de republiek het advies geeft zijn bloed maar te gaan [ieten voor de glorie van het erland. grappige is nu dat Van Deuren ijn boekje de afgezwakte tekst Mouloudji citeert, waar precies ie scherpe kantjes van de ipronkelijke tekst uit zijn iten, die kenmerkend zijn voor chanson, zodat Mouloudji met versie wel mocht worden ezonden. iet vorige artikel stond te lezen Brassens jammer genoeg niet r met nieuwe teksten kwam. Dat elukkig een vergissing gebleken, is een nieuwe plaat van hem ekomen, waarop Brassens nog maal de oude is. Hij is grijs orden, dat wel, maar zijn asme, zijn bijterigheid, zijn rip en zijn sublieme gebruik van 'ranse taal zijn gebleven. In nces au cambrioleur' bezingt hij nbreker, de dief oude stijl, die op zijn gebied een kunstenaar is, een 'brave travailleur'. Het verschil tussen eerlijk en oneerlijk, zegt Brassens, is uiterst gering. Als ik niet toevallig een beetje succes gehad zou hebben, zou ik ook oneerlijk geworden zijn, de medeplichtige van de inbreker zijn geworden. Mercurius, de god van de dieven (en van de handel) moge je beschermen, zodat je niet in de gevangenis komt. Een zeer markant nummer, helemaal in de traditie van Brassens, is 'Le Roi', de koning, het abstracte begrip, waarnaar wij allen zo opzien. Brassens relativeert onze gevoelens schitterend als hij zegt: 'misschien valt de kleine koning van Jordanië wel eens, misschien komt er zelfs in Engeland wel eens een einde aan het koningschap, in Franrijk is het al gebeurd, maar de kans dat de koning van de gezapigheid, van de muffe kleinburgerlijkheid, zal worden onttroond, is veel kleiner. Van de andere nummers op deze plaat zijn vooral 'Quatre Vingt Quinze Pour Cent', 'Ballade des Gens qui sont nés quelque part' en 'Sauf le Respect que je vous dois' het vermelden waard. Verder nog twee gedichten van de onbekende Antoine Poll, 'La Princesse et le Corque-Notes' en 'Les Passantes'. Wat dromerig (ze werden aan het begin van deze eeuw geschreven) en heel mooi op muziek gezet. Luisteren naar de plaat, die Léo Ferré maakte van het 'Chanson du Mal Aimé' van Apollinaire, is een belevenis. Het is geen chanson meer, het is een muziekstuk van componist Ferré, het is Apollinaire en Ferré, de dichter en de componist, dirigent en zanger. Wanneer de mistige dag in Londen, waarmee het gedicht begint bezongen wordt,voel je in de stem van Ferré en in de muziek dat het mistig is. Behalve dit werk van Apollinaire is kortgeleden ook verschenen 'Avec le temps', les chansons d'amour de Léo Ferré. Chansons over de liefde door Léo Ferré. Het is een onderwerp, waar velen over gestruikeld zijn; de talloze smartlappen, die niet als zodanig bedoeld zijn bewijzen het. Ferré struikelt niet. Het laatste chanson, waar de plaat ook naar genoemd is, Avec le Temps beschrijft hoe, naarmate de tijd Georges Brassens Leo Ferré verstrijkt in iemands leven, alles wat ooit van groot belang is geweest, en vooral de liefde, onbelangrijker wordt; vervaagt en verdwijnt. Niet in die zin dat het achteraf onzinnig of belachelijk lijkt, integendeel, alles wat ons beweegt op een zeker moment in ons leven heeft zijn plaats en zijn fUnctie om ons te maken tot wat we worden, het is onontbeerlijk, maar achteraf kijken we er op terug met een beetje nostalgie en een zekere berusting. In de chansons, die voorafgaan aan Avec le Temps blijkt dat voor Ferré de scheiding, het alleenzijn, onverbrekelijk verbonden is met het begrip liefde. 'La vie d'artiste'; ik héb succes als kunstenaar, ik zet het leven van een kunstenaar voort, maar zonder al te goed te weten waarom, als een vreemdeling, als iemand, die onwennig in het léven staat. In 'On s'aimera' is hij wat vrolijker, het heeft ook meer de klank van wat hier over het algemeen onder 'chanson' verstaan wordt, maar er is toch altijd de ondertoon van: je moet niet met de liefde spotten, een soort vrolijkheid met een dubbele bodem. Ook de andere nummers op deze plaat bewijzen dat Ferré in staat is zich Yves Montand steeds weer op hoog niveau te handhaven. Brei, die niet meer optreedt, maakte een nieuwe plaat van zijn oude nummers. De muziek is opnieuw gearrangeerd en het geheel heeft iets meer vaart gekregen, wat vooral voor 'Le Moribond' geldt. Alleen jammer, dat één van zijn beste nummers, 'L'Ivrogne' er niet op staat. Van Yves Montand is een nieuwe dubbele langspeler uitgekomen van de Tour de chant, die hij op het ogenblik maakt. Montand is een geweldige routinier, iemand, die gewoonlijk een 'theaterpersoonlijkheid' wordt genoemd. Hij brengt de bekende 'ijzerstcrke' nummers, waaronder natuurlijk -eer veel van Prévert met muziek van Joseph Kosma. Vooral het cynische chanson 'Le Représentant du Peuple', het lied van de soldaat, die vertrekt met de maarschalksstaf in zijn ransel en die terugkomt met wat vuile was in diezelfde ransel (als hij tenminste terugkomt, want soldaten die terugkomen hebben geluk gehad), wordt uitstekend gebracht. Van het geringe aantal Nederland se dissertaties over film het zijn er bij mijn weten niet meer dan vier komen er twee uit de theologische hoek. Of eigenlijk an derhalf: dr. Dronkers, die in 1961 promoveerde op het onderwerp 'De religieuze film', is volbloed theo loog, maar dr. J. A. Hes, die in december van het vorige jaar pro moveerde op een dissertatie geti teld 'In de ban van het beeld', heeft wel een tijdlang op De Horst in Driebergen gestudeerd, doch wendde zich nadien tot de sociale wetenschappen. Zijn proefschrift draagt als ondertitel: 'een filmsoci- ologisch-godsdienstsociologische verkenning', waarmee het dubbele aspect van zijn studie duidelijk is benadrukt. Het onderwerp van beide studies loopt ogenschijnlijk niet zo ver uiteen: in beide gevallen gaat het om de film met betrekking tot de kerk en het kerkelijk leven. In beide gevallen wordt zoals te verwachten viel grote aandacht besteed aan de relatie tussen woord en beeld. 'In den beginne was het Woord en het woord heeft in het christelijk geloofsle ven altijd het primaat behouden. Het tweede gebod verbiedt na drukkelijk het maken van beelden van alles wat er in de hemel en op de aarde en 'onder de aarde' is. Kan film, het medium van 'leven de beelden', dan op enige wijze functioneren in het geloofsleven? Sterker: mèg de film überhaupt wel in het christelijk leven functi oneren of dient hij gemeden te worden? Die laatste vraag is be paald niet theoretisch (geweest): ditzelfde dagblad waarin u deze beschouwing leest, heeft lange tijd de film en in ieder geval de bioscoopfilm gemeden als de pest. Geen bioscoopannonces, maar ook geen filmkritieken tenzij mis schien, bij uitzondering, een be spreking van een gekwalificeerd religieuze film. Zowel Dronkers als Hes houden zich bezig met die 'religieuze film' de eerste veel uitvoeriger dan de tweede omdat dat het complete onderwerp van dissertatie vormde. Het verschil tussen de beide stu dies ligt in het verschil tussen de faculteiten waarin gepromoveerd werd. Dronkers' proefschrift werd gedragen door een pastorale aan dacht voor de film. Al ging het hem bepaald niet om de door hem zelf ook gewraakte filmi sche evangelisatie op de wijze van vele 'instructieve' Amerikaanse bij belfilms, toch ging het hem in laatste instantie om de vraag, of en hoe het Woord gestalte in de film kon aannemen en hoe het daarmee in een nieuwe communi catie met gelovigen en ongelovigen kon treden. Het is meer afstandelijk. Hij heeft de verhouding tussen kerk en film als een sociologisch fenomeen ge zien en bestudeerd en ook de reli gieuze film in het derde en verre weg kleinste deel van zijn boek, onder die hoek benaderd. Bij Dronkers treedt dan ook sterker de evaluatie van velerlei films die hij tot de religieuze film rekent, naar voren. Wel stemmen beide schrijvers overeen in hun mening dat de kerkelijke waardering voor de film indien zij aanwezig is veelal lelijk op het stuk van de artistieke waarde tekort is gescho- ten ten gunste van de 'boodschap'. Het is een soort van waardering waarvan ook een vroegere literaire christelijke kritiek weet mee te spreken. Kernpunt van Hes' studie is de door hem ontworpen typolo gie van de kerkelijke houdingen tegenover film en bioscoop. Hij onderscheidt een 'mijdende' hou ding, een theocratisch-moralisti sche houding, een evangelisch-uti- listische houding en tenslotte de houding der kritische solidariteit. In het eerste geval gaat het om een fundamentele afwijzing van film en bioscoop als een ondermij nend gevaar een kwalificatie die zowel op het visuele als op het sensuele en dramatische karakter van de film doelt. De theocratisch- moralistische houding daarentegen accepteert de film in zoverre deze de normen, gesteld door een domi nerende en centrale kerk, respec teert. De controle daarop mondt meestal uit in een eigen of in samenwerking met de staat inge steld censuur-apparaat In Neder land ziet men dat bijvoorbeeld in de kort na de tweede wereldoorlog opgerichte 'Cefa' de Christelijke Filmactie en de al van 1937 daterende Katholieke Filmcentrale, die voor een groot aantal gemeen ten in het zuiden des lands een aparte keuring verrichtte, dus naast die van de van rijkswege ingestelde centrale filmkeurings commissie. Wat Amerika betreft, denkt men natuurlijk direct aan het Hays Office en de beruchte Motion Picture Production Code: een soort van zelf ingestelde en opgelegde censuur van de filmin dustrie om alle dreigende moeilijk heden met het in 1933 opgerichte rooms-katholieke 'National Legion of Decency' te voorkomen. Hes' boek geeft die hele geschiedenis boeiend en uitvoerig weer en wijst ook op de afschuwelijke huichela rij en schijnheiligheid die door de Production Code in de filmwereld js gebracht. Onder de houding der kritische solidariteit die van de evange- listisch-moralistische laten wij hier terzijde omdat de term voor zich zelf spreekt verstaat Hes een kerkelijke houding die bewust de pretentie en pogingen om de sa menleving te domineren van de hand wijst en zichzelf alleen een dienende taak toekent: men wil zich openstellen voor en solidair zijn met de cultuur-verschijnselen van de eigen tijd en deze ver schijnselen kritisch begeleiden. De ze houding wordt vertegenwoor digd door heit eveneens kort na de tweede wereldoorlog ingestelde Filmcentrum, waarvan wijlen P. J. van Mullem als bezielende direc teur ontzaglijk veel baanbrekend werk heeft verricht. Toch ontkent Hes niet, dat ook hier nog sporen van 'mijding' te vinden zijn. zodat hij ook deze vierde houding voor een deel verklaard wil zien als een soort 'noodsprong' van de kerken die in die naoorlogse jaren zienderogen aan gezag en invloed begonnen in te boeten en derhalve naar nieuwe communicatiemiddelen en -moge lijkheden uitzagen. Vandaar de grote aandacht die hij in een uit gebreid apart hoofdstuk wijdt aan het verschijnsel der secularisatie, dat door hem aangeduid wordt als 'perifisering van de kerken'. De vraag is, of die verklaring wel billijk is en of hier toch vooral ook niet de 'doorbraak' van na de oorlog een rol gespeeld heeft, dus het positieve besef dat de gestalte van Christus in alle mogelijke geestelijke uitingen van de mens heid aanwezig kan zijn en zich kan manifesteren. Natuurlijk zijn Bres son, Bergman en Bunuel 'gefunde- nes Fressen' voor de kritische soli dariteit Maar het ging om meer: óók om films die zonder enige expliciete affiniteit tot het geloof ja, dikwijls ook zonder dat de filmer zélf zich ervan bewust is m de menselijke werkelijkheid voor de camera plotseling op een geheel nieuwe, eigentijdse wijze iets van die 'gestalte' onthullen. In deze veertiendaagse filmrubriek is in de loop der jaren vele malen op zulke momenten gewezen in films die ogenschijnlijk niet meer of minder dan louter 'amusement' en 'spanning' zijn. Men denke trou wens aan wat met name de Franse critici van de 'nouvelle vague' aan religieuze waarden in de films van Hitchcock ontdekten. Het genre van de 'western' om een ander voorbeeld te noemen kent veel vuldig dergelijke momenten. De houding der 'mijding' herleidt Hes tot wat hij aanduidt als een ingewortelde 'beeld-huiver': reden voor hem om uitvoerig in te gaan op de godsdienstgeschiedenis van 'het beeld' tegenover 'het woord'. Zoals ieder hoofdstuk getuigt ook dit weer van grote belezenheid en een vermogen om duidelijk en overzichtelijk te formuleren. Hes' boek het is in de handel ver krijgbaar leest gemakkelijk en plezierig. Het bevat een geweldige hoeveelheid informatie op theolo gisch, filmsociologisch en gods- dienstsociologisch gebied. Daar naast levert het in het eerste deel ook een interessante bijdrage tot de sociologie van de filmhistorie en -ontwikkeling. Tezamen met het boek van Dronkers vormt het een monument van de ingewikkelde ontwikkelingen in de verhouding tussen kerk en film. Er lijkt voor lopig weinig meer aan toe te voe gen. Zodat we nu maar weer eens uitkijken naar een dissertatie over geheel andere aspecten van dat zo veelzijdige fenomeen dat film een maal is. Dat dat fenomeen in Ne derland nu werkelijk een paar maal vanuit verschillende weten schappelijke hoeken benaderd is, stemt tot hoop voor de toekomst. Le Mystere d'Adam cn Le Miracle de Theophile, vertaald door F. J. Brevet, uiig. Boekencentrum, elk boekje 37 blz. met enige illustraties, prijzen 5,- cn ƒ5,50. Le Mystère d'Adam is een klein en nog simpel mysteriespel, dat in de 12e eeuw al voor de kerken in Normandie werd vertoond. Door Adam, Eva, de figuur van God, de duivel, een engel, een voorlezer, een koor en vele grap pige duiveltjes, werd de val van Adam en Eva verbeeld en uitvoerig naverteld in eenvoudig volksfrans op rijm. De dichter is onbekend. Le Miracle de Theophile, vele malen beschreven en afgebeeld op of in de kerken, is van de zwervende, spelende dichter Rutebeuf uit de dertiende eeuw. Theophile door de bisschop af gezet en tot armoe vervallen, ver kocht, met Salatin als bemiddelaar, zijn ziel aan Satan, om bisschop te worden. Maar na zeven jaren rijkdom en macht kreeg Theophile oprecht berouw en met hulp van Onze Lieve Vrouwe werd hij weer van Satan verlost, en vroom. Ook dit, indertijd populaire, spel is eenvoudig berijmd in een bijna alledaagse, daardoor zeer menselijke, taal. In de moeilijke ver taling uit een zeer oud frans heeft F. J. Brevet, met zijn zorg om ritme, rijm en inhoud zo getrouw mogelijk te bewaren, nogal eens toe vlucht genomen tot een weinig dich terlijk gerijmel. Het loopt wel, maar het mist, met veel hedendaagse uit drukkingen, de middeleeuwse myste rie-sfeer. Weer eens gedaan zouden beide kerkelijke spelen niet meer zo werken als toen. De illustraties in beide boekjes zijn foto's van reliefs uit Verona en van de Parijse Notre Dame. BH. De Camera, uitg. Time-LiLi Internati onal, 236 blz. 350 foto's in kleuren cn zwart-wit, tekeningen, schema's, prijs 37,50. De Camera is het eerste boek van de Time-Life-serie over de fotografie in al zijn facetten, samengesteld door de redacteuren, fotografen en technici van Life. door vakmensen dus, en dat is te zien. Dit deel gaat over camera's en lenzen, van vroeger en nu. Over alle soorten camera's, en wat ermee gedaan kan worden. Over de voor- en nadelen van elk type. Over gewone, groot-hoek-, telelenzen, hoe zij werken en vertekenen, wat ermee mogelijk is, en hoe dat alles komt. De schema's en de tekeningen, met de verklarende teksten erbij, maken dat bijzonder duidelijk. Zo niet in één oogopslag, dan toch heel gauw. De geheimen van sluiters, diafrag ma's, scherptediepte en al wat daarbij komt kijken, of daarmee bereikt kan worden, onthult het boek op eenzelf de aanschouwelijke wijze. Amateurs, die het nog niet weten, kunnen het nu leren begrijpen. Echte fotografen, waarvoor dit alles geen nieuws meer is, hebben toch wat aan het boek. Om de foto's die er in staan. Van tiental len beroemde fotografen. Ze werk- (t>en overal ter wereld voor Life. Zodoende. En er wordt van een tien tal onthuld hoe zij werkten in en aan hun eigen stijl. Er zijn röntgen-, be- wegings-, micro- en ruimteopnamen bij. En de gewone foto's die iedereen zou kunnen maken, maar nooit zó ge maakt. Prachtige, aandoenlijke opnamen van heel vroeger zijn er ook bij. En er is een heel hoofdstuk over fotograferen en schilderen. Vroeger probeerden fo tografen schilders na te doen. Tegen woordig gaat het soms andersom. De Camera is alvast een leerzaam en mooi boek. Goed genoeg om benieuwd te zijn naar de volgende van de reeks. B.H. LICHT EN FILM ultg. Time-Life In ternational, rijk geïllustreerd met fo to's, tekeningen, schemas, 226 blz. prijs ƒ37,50. Na Camera verscheen in de Time-Life fotoboekenserie Licht en Film, even mooi en kloek uitgevoerd, nu met duidelijke beschrijvingen, en illustra ties, van de werking van het licht, van het goede of foute of voor bepaal de effecten bijzondere belichten met dag- of kunstlicht. Met de geschiede nis van het lichtgevoelige materiaal, van de daguerrotypes af tot aan de snelste (kleuren)films toe, waarvan de voor- en de nadelen, en de mogelijkheden, uitvoerig worden ge toond en besproken. De vele foto's, zwart-wit en in kleuren, laten zien hoe grote fotografen, van lang gele den tot heden, met het licht wisten te schrijven en te schilderen. Langzaam en moeizaam met de calotypieën en natte platen bijvoorbeeld, of in een flits, maar ook nog wel na dagenlange voorbereidingen en proeven met vele lichtbronnen. Want zo eenvoudig als het soms lijkt is het ook weer niet. Een mis in het Yankeestadion bij avond, een ree en een forel tegelijk, een laserstraal, of het middenoor bij voorbeeld zijn ondanks de fabelachti ge fototechniek niet zomaar te knip pen. Dat lampen, flitsen, belichtings meters, filters, het Polaroid-procédé, de magie van infra rood in dit deel ook behandeld worden, -spreekt van zelf. B. H. Wintersportplaatsen In Europa Uitgave: Leopold, Den Haag. Prijs 11,90. In ruim 100 pagina's wordt een sum mier overzicht gegeven van ruim 700 wintersportplaatsen in Europa. Mel ding wordt gemaakt van hoogte, bed denaantal, stoeltjesliften en skilif ten, alsmede de aanwezigheid van curi sussen. Bij elk plaatsje is het telefooni nummer van de plaatselijke VW aam gegeven. Dc informatie beperkt zich tot de bekende Europese skilanden als Duits land, Frankrijk, Zwitserland en Italië. Scandinavië wordt niet genoemd. De registratie is uit het Duits vertaald Bergverlag Rudolf Rother, München. Een plaatsnamenregister, van Aach, Duitsland, tot Zwiesel, Zwitserland, completeert de uitgave. Een bezwaar vinden we, dat aanwijzingen voor de aanlloproutes ontbreken. Rfs

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1973 | | pagina 21