OUW/KWARTET ZATERDAG 27 J ANUARI 1973
BINNENLAND
T21/K21
HET WATER OVERROMPELDE ONS
door Rudie van Meurs
Op de nieuwe begraafplaats van het dorp werd de wethouder begraven. Samen met de twintig andere doden. Op het monument dat temidden van de sobere grafstenen
werd opgericht staat geschreven: Doch de Here is geweldiger dan het bruisen van grote wateren.
Op 1 februari is het twintig jaar geleden dat grote delen van zuidwest-Nederland
getroffen werden door de watersnood. Er kwamen bijna 1800 mensen om het le
ven. Ongeveer 60.000 mensen werden (tijdelijk) dakloos. Naar schatting over
stroomde het water van de zee en uit de grote rivieren 175.000 hectare land, voor
namelijk op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden. Halve dorpen werden weg
gevaagd door het watergeweld. In een dorp op het Zuidhollandse eiland Voorne
en Putten maakte onze verslaggever Rudie van Meurs de ramp in al z'n verschrik
king mee. Hij was toen dertien jaar oud. Hoe hij zich de zondagmorgen van de
eerste februari 1953 herinnert staat in bijgaand verhaal. Op sommige onderdelen
werd het aangevuld met gegevens van andere mensen, die de ramp meemaakten.
Het zal ongeveer vijf uur in de
morgen geweest zijn dat ik hem
voor het laatst zag. Ik stond op
de stoep voor onze winkel aan
een smalle straat in het dorp.
Het was vrijwel volslagen duis
ternis. Het flauwe schijnsel van
de lantaarn aan de houten elek-
triciteitspaal een eindje verder
op, was nauwelijks zichtbaar.
Boven het geraas van de zware
storm klonken zo nu en dan flar
den klokgelui.
Een angstig geluid. De klok klept,
wist ik ineens. We probeerden wel
eens als we 's avonds om acht uur
de klokkeluider mochten helpen, de
klok te laten kleppen. Dat deed je
door het klokketouw tegen te hou
den, waardoor de klepel tegen één
kant van de klok ging slaan. Cent,
de klokkeluider die in een klein
huisje onder de toren woonde, werd
dan heel boos want kleppen mocht
de klok alleen als er brand of ge
vaar was. Er was dus gevaar.
Ik drukte me stijf tegen de muur
van ons huis. Regelmatig vielen dak
pannen in het midden van de straat
aan stukken. Boven me hoorde ik
het striemende geluid van de elek-
triciteits- en telefoonkabels die bij
elke stormvlaag dreigden te knap
pen. Plotseling zag ik hem aanko
men. Een schim die uit de duister
nis oprees. Kaarsrecht en streng liep
hij onbevreesd in hoge laarzen door
het midden van de straat. De wet
houder. Hij was een man van ge
zag. Bij de ouderen omdat hij pra
ten kon, bijbelvast was, een recht
schapen kuyperiaan en omdat hij
twaalf kinderen door armoede, maar
zonder schulden, grootbracht. Bij
ons omdat hij als ouderling vóór in
de kerk onder de preekstoel als een
havik zat te waken over de rust. Hij
kon ineens opstaan en je meenemen
dwars door de volle kerk, naar de
bank ondier de preekstoel.
Hij had haast. Met forse staippen
ging hij door de straat. Zo nu en
dan hield hij een ogenblik stil om
de mensen te vertellen hoe het er
voor stond. Drie polders bij de ri
vier waren ondergelopen, bij het
verlaat was de situatie kritiek en de
zeedijk stond onder zware druk.
Vrouwen en kinderen moesten naar
de hoger gelegen kom van het dorp.
De mannen werden opgeroepen ie
dereen te alarmeren en naar de
molen te gaan om daar een dijkle-
ger te vormen. Toen was hij voorbij.
Ik heb hem noodt meer gezien. Met
z'n vrouw en zes kinderen is hij een
half uur later in een gat van de dijk
gelopen. Zij allen zijn verdronken.
De wethouder woonde in een klein
huisje, anderhalve kilometer buiten
het dorp. Samen met vijf andere
vrijstaande arbeiderswoningen,
stond het aan de voet van een
binnendijk, die de ene polder van
de andere scheidt Al een dag en
een nacht had de noordwester storm
door de vlakke polders gejaagd.
Toen de vijftienjarige zoon van de
wethouder die zondagmorgen om
half vier opstond om bij de boer,
wat verderop, te gaan melken ging
de vader mee naar byiten. Hij liep
onrustig over de dijk en zag hoe het
water angstig snel in de sloten steeg
en tegen de dijkhelling reed. Terug
in z'n huis werd hij gealarmeerd
door een telefoontje van de burge
meester, dat de situatie uiterst kri
tiek was. Een boer aan de rand van
het Haringvliet had gemeld, dat zijn
polders waren ondergelopen. De
zoon kreeg van de wethouder de
opdracht de mensen in de huizen
die hij voorbij ging, te wekken. Hij
moest ze zeggen dat het water tegen
de dijk stond. De zoon hield zich
aan de opdracht, hij bonsde op ven
sters en deuren, waarschuwde en
misschien werden sommigen door
dit alarm gered. Zelf zou hij ruim
een uur daarna verdrinken.
De wethouder, zo kan uit gesprek
ken met de dorpsbewoners worden
opgemaakt, stapte intussen over de
donkere dijk, naar de rand van het
dorp om Frans de molenaar en Arie
de wegwerker te wekken. Het kostte
hem moeite recht op de dijk te
blijven. Hier en daar lagen elektrici
teitsdraden over de weg en telefoon
palen dreigden omver geblazen te
worden. Soms wierp hij stenen te
gen de ramen van de huizen waar
nog geen licht brandde, om de be
woners te wekken. Met de molenaar
en de' wegwerker ging hij vervol
gens naar Ad de timmerman, die
over een van de weinige auto's van
het dorp toen beschikte. Met z'n
vieren gingen ze de polder in, over
de dijk, om zich van de situatie op
de hoogte te stellen. De wethouder
liet stil houden om de deuren van
het verlaat (schutsluis in de dijk) te
sluiten en zo te voorkomen dat het
water een andere polder binnen zou
stromen. Maar toen al stond de
vloed tot aan de kruin van de dijk.
In de deuren was geen beweging te
krijgen. Luid toeterend om anderen
te alarmeren, ging de auto naar een
kleine enclave, huizen diep in de
polder. Een paar boeren waren daar
bezig hun vee los te snijden uit de
stal. Ze probeerden het de dijk op
te jagen, maar de stomme beesten
kozen de polder en een verdrin
kingsdood. Spoedig bleek het hope
loze van de toestand. Ineens reed de
auto op een hoge dijk met de wielen
in het water, dat over de kruin
vloeide.
Met veel moeite kon de auto op de
smalle dijk worden gekeerd cn in
een nerveus tempo werd naar het
dorp teruggereden. Het was half
vijf, een stikdonkere nacht met een
storm die nog in kracht leek te
groeien naarmate de morgen in
zicht kwam. Het dorp leek redde
loos. Maar de wethouder had het
commando over een dijkleger dat
niet bestond. Hij was een plichtsge
trouw man. Hij wist waarschijnlijk
al lang dat hij verloren had maar
met zware passen maakte hij z'n
laatste ronde door het veelal nog
slapende dorp. Hij beukte op 'ven
sters. wekte ruw de klokkeluider uit
z'n slaap en beval de klok te klep
pen zo lang als mogelijk was.
Hij kwam door onze straat, terwijl
het water in de goten langs de
trottoirs begon te stromen. Hij liep
honderden meters verder, naar de
vlasfabriek en liet de sirenes loeien.
Pas daarna keerde hij om en ging
gekromd tegen de wind, in snel
tempo naar z'n huis waar een vrouw
en negen kinderen wachtten. Hij
had nog een kilometer te gaan,
langs een weg door een vlakke pol
der waar de storm vrij spel had.
Misschien was het kwart over vijf
toen hij thuiskwam, terug van een
tocht die misschien velen het leven
redde. Hij stuurde een oudere zoon
met een van de kleinsten, vooruit
Zij bereikten de molen en waren
veilig. De wethouder volgde met
zeven anderen.
Het water liep toen ook over de
binnendijk. Het was nog altijd aar
dedonker. De oudere zoon en het
jongste kind hadden misschien één
of twee minuten voorsprong. In die
heel korte tijd, moet het over de
dijk stromende water de grond heb
ben afgekalfd en een gat hebben
geslagen in de weg. De wethouder,
z'n vrouw en zes kinderen kwamen
daarin terecht en de woeste kracht
van het water sleurde hen mee. Ze
verdronken.
Een paar dagen later werd de wet
houder gevonden. Zijn horloge was
stil blijven staan op half zes. Eén
dochter overleefde het. Niemand
weet wie haar toen ze in het water
dreef die duw 'gaf waardoor ze een
dak van een huis kon vastgrijpen.
De mensen zeggen dat het de wet
houder was. Het meisje wist zich
vast te houden en langzaam op te
trekken. Ze stootte een gat in het
dak en vond veiligheid op de zolder
van het huis.
Daar moet ze vreselijke uren hebben
doorgemaakt. Ze moet haar broertjes
en zusjes hebben horen gillen om
hulp. Eén wist zich vast te houden
aan een boom. Maar toen geen hulp
kwam en de handen verstijfd raak
ten van de kou, moest het kind
loslaten en verdween in de golven.
Op de dijk was het hulpgeroep niet
te horen. De storm die van de kant
van de zee kwam, nam de géluiden
mee in de richting van het dorp, dat
snel onder water liep. In flarden
drongen ze door tot de bewoners
van de huizen die op de zolders
redding hadden gezocht. Zij waren
machteloos. Een paar minuten later
liep de buurman van de wethouder
met z'n vrouw en zoontje in het
inmiddels snel verder uitgesleten
gat. Toen waren er elf doden. De
buurman had een kwartier eerder
nog zijn beide dochtertjes bij de
molen in veiligheid gebracht. Toen
hij terugkeerde vormde de weg op
de binnendijk nog een veilig pad
temidden van het aan alle kanten
opkomende water.
Nog steeds was er volslagen duister
nis. In de polder had de verlichting
het allang begeven. Hier en daar
repten mensen zich naar de kom
van het dorp per paard en wagen.
In witte kussenslopen hielden ze het
weinige bezit, dat ze snel bijeen had
den kunnen graaien.
Terwijl overal mensen vluchtten,
was daar opeens een krachtig rui
send geluid dat het bulderen van de
storm overstemde. Er waren er die
verlamden van schrik toen zij in de
duisternis een meer dan één meter
hoge golf water zagen oplichten, die
het land overspoelde. De zeedijk was
doorgebroken. Zij die konden haast
ten zich terug de huizen in. Ande
ren verborgen zich in willekeurige
huizen en schuren.
Een vrouw werd door het water
meegespoeld en verdronk. Twee be
jaarde zusters werden in hun huisje
buiten het dorp door het abrupt
stijgende water verrast <.n kwamen
om. Een oude alleenwonende vrouw
van 88 jaar werd later in gekromde
houding op de rand van haar bed
gevonden. Het duurde lang voordat
het rumoer buiten tot haar door
drong. Toen zij haar kousen wilde
aantrekken om buiten poo'ihoogte
te nemen, sloeg het water toe. In
een andere polder van het dorp
werd een houten woning door de
vloedgolf opgetild. Man, vrouw en
twee kinderen verdronken. Het eni
ge wat later van de woning terugge
vonden werd waren een paar plan
ken.
Een wat ouder echtpaar verdronk
toen het naar de dijk wilde vluch
ten. De man werd later achter het
huis gevonden in een watering, de
vrouw lag voor de voordeur van de
woning. Het water overrompelde
hen, nadat ze besloten hadden zich
op de dijk in veiligheid te stellen.
Generaties lang had de dijk de men
sen beschermd. Dat het water er
overheen kon komen, werd geaccep
teerd. Maar dat de dijken konden
breken was onmogelijk. Er heerste
een totaal onbegrip bij de mensen
in het dorp. Zelfs bij de mensen in
de polder, die de rivier kenden als
geen ander.
De pessimisten meenden bovendien
dat als het water kwam, het een
stand zou bereiken vergelijkbaar
met de inundatie in de oorlogsjaren
toen er een halve meter water in de
huizen kwam. Maar dat er ooit twee
en een halve meter water op het
land zou komen en dat de stroom zo
woest zou zijn, dat het zelfs de
jongens van de wethouder, die in
het Haringvliet en Spui hadden ge
leerd te zwemmen als waterratten,
zou meesleuren kon niemand gelo
ven.
Ik was dertien toen het water
kwam. De verhalen hoorde je later
bij brokstukken en ik denk dat ze
zo onwerkelijk leken omdat er te
veel gebeurde. De torenklok bleef
kleppen en later begonnen de sire
nes angstig te loeien. Mensen van
buiten het dorp liepen door onze
straat naar het dorp. Het water
gutste nu door de goten en op een
plein, aan het begin van de straat
dat wat bolvormig geplaveid was
met kinderhoofden, vormden zich
grote plassen. Een buurjongen kwam
ons geruststellen en zei dat als er
werkelijk iets ging gebeuren, wij op
hem konden rekenen. Besluiteloos
liep ik ons huis weer binnen. Uit de
kelder haalden we dozen margarine
en brachten die op zolder. Toen in
eens viel het licht uit, de sirenes
zwegen en alleen de torenklok liet
zich in de volslagen duisternis horen.
Verwarde stemmen op straat. Ieder
een die nog vluchten kon, trachtte
de dorpskom te bereiken. Wij ren
den uit ons huis. Ik geloof dat we
de voordeur op slot draaiden. Onge
veer de reactie van mensen die met
een stoof uit een brandend huis
vluchten, zoals een paar jaar eerder
op het dorp was gebeurd.
In een schuur naast onze winkel
stond een bestelauto. Omdat ik de
enige was die op het ogenblik de
auto kon besturen, deed ik wat ver
wacht werd. Na de dood van mijn
vader had ik regelmatig gereden.
Dat kon op het dorp gemakkelijk,
ook al was je beneden de achttien.
Een paar keer was ik de plaatselijke
.politieman tegengekomen, maar die
draaide altijd z'n hoofd om. Hij zag
43
niets. Wij waren tenslotte in de
situatie dat we geholpen moesten
worden en een dorp kan dan heel
tolerant zijn.
Ik denk dat ik een van de laatsten
was die door de straat reed. Op het
plein ging de auto tot de assen in
het water. Er zaten drie mensen in
het kleine bestelwagentje en er
stonden vier kisten eieren in.
Terwijl ik de weg naar het korte
slop inzwenkte, de toegang tot de
kom van het dorp, liep het water
over de vloer van de carosserie. In
de verte stond een kleine auto stil
het water. Het was die van de
dokter. Hij stond er zelf naast, tot
z'n heupen in het water. De dokter
trachtte me iets toe te schreeuwen,
maar z'n stemgeluid was door de
storm onhoorbaar. Tenslotte gebaar
de hij heftig dat ik terug moest. Het
water stond te hoog om het dorp te
kunnen bereiken.
Terwijl hij zelf, zich vasthoudend
aan de huizen, verder ging om een
droge plaats te bereiken reed ik
achteruit. Alles was gaan drijven. Ik
moest een spekton ontwijken, koeien
die door vluchtende mensen in de
steek waren gelaten versperden de
weg.
Ik wist te keren. De klok klepte
niet meer, het was stil in de straat
en het leek of de storm luwde. Om
ons heen overal water. Toen schoot
me te binnen dat een andere weg,
via het lange slop, naar het dorp
hoger moest liggen. Ik gaf vol gas,
ging zig-zag om een paar wagens en
auto's heen die waren blijven ste
ken. Het zal denk ik wel te maken
hebben gehad met een wonder, dat
ik tenslotte het dorp bereikte. We
waren de laatsten, die de kom al
thans per auto wisten te bereiken.
Het was vreselijk. Nat en verkleumd
stonden groten en kinderen ver
dwaasd voor zich uit te staren. Er
waren er die huilden. Een man was
vierhonderd meter meegespoeld met
de vloedgolf. Hij vertelde hoe hij
een ander had zien verdrinken. Nie
mand wist wie het was. Anderen
hadden boerderijen tot bouwvallen
zien ineenstorten. Er werden men
sen vermist. Koeien, varkens en kip
pen die door boeren waren meege
bracht. liepen in de kom van het
dorp rond. Er was thee en koffie in
de café's. Het dorpshuis werd inge
richt voor moeders met kleine kin
deren. De koeien begonnen luid
ruchtig te loeien want het was
melkenstijd. De boeren hurkten er
onder en trokken ze leeg. De melk
werd verdeeld onder de mensen, die
moe en hongerig rondliepen. Van de
vier warme bakkers was er een
droog gebleven. Hij kreeg hulp van
z'n gevluchte collega's en de hele
zondag werd gebakken. Wie trek
had kon brood halen en niemand
hoefde te betalen. Elk huis aan de
dorpskom dat vrij was gebleven van
het water, herbergde spoedig tiental
len vluchtelingen. Behalve mis
schien dat ene huis waar het gezin
zich, als gold het een normale zon
dag, compleet met servetten en een
wit tafellaken aan de dis schaarde.
Wat uren later liep ik over de
droog gebleven molendijk en over
de dijk naar het RTM-perron. Toen
al waren tientallen koeien met
vreemd opgezwollen buiken tegen de
dijk gespoeld. In de verte zag je hoe
andere dieren, die op mestvaalten
redding hadden gezocht, tenslotte
verdronken omdat de mestvaalt ging
drijven en langzaam afkalfde. Bij
het licht van de morgen zag je hoe
in de verte mensen met witte lakens
uit ramen zwaaiden. Het zou nog
uren duren voordat er boten be
schikbaar waren om hen en anderen
die toevlucht hadden gezocht op de
daken te redden.
Het zijn beelden die na twintig jaar
niet zijn vervaagd. Ik weet niet
zoveel over het vervolg, de redding
het herstel. We zijn zondagmiddag
naar Rotterdam gereden naar een
evacuatieadres. Ik weet alleen nog
hoe een oom een paar dagen later
vertelde over een redding die me
boze dromen bezorgde.
In een huis, buiten het dorp woonde
een zwaar zieke man. Hij werd door
een zuster die dag en nacht bij hem
was, verzorgd. De zuster was oud,
net als de man. Toen het water door
de polder spoelde vluchtte de vrouw
naar boven. Huilend en roepend om
hulp. Ze moest de zieke man achter
laten. Hij was zwaar en groot. Bo
ven hoorde ze hem schreeuwen.
Toen ebde langzaam het geluid weg.
De dag ging voorbij, het werd nacht
en weer dag. Er kwam hulp. Tegen
de mannen die haar van de zolder
van het huis haalde, zei ze dat
beneden meneer was. Dood, verdron
ken. Er stond twee en een halve
meter water in het huis. De mannen
stootten een gat boven het raam in
de woning om het lijk te bergen. Op
een matras, die door het water van
het ledikant was opgetild, dreef het
rond door de slaapkamer. Voorzich
tig lieten de mannen het in de boot
zakken. Maar plotseling hief het
'lijk' een arm omhoog, die zwaar
neerkwam op de schouders van een
redder. Bevend en wit van schrik
riep deze: 'Hij leeft'.
Toen ik drie maanden later terug
keerde naar het dorp, om daar mee
te helpen de blubber op te ruimen,
bezorgde een andere gebeurtenis me
rillingen van angst. Met een roei
boot voer ik over de watering om
misschien nog iets te vinden van
wat verloren was gegaan. Op een
stuk boomgaard dacht ik een grote
aangeklede pop te zien. Ik liep er
heen. Het was geeri pop. Het was
het lijkje van de jongste dochter
van de wethouder. Even later luidde
de klok opnieuw. Het dorp wist dat
nu ook het laatste slachtoffer van de
ramp gevonden was.