'Ik ga maar en ben'
is de kern van
J. C. van Schagens
kunstenaarsschap
door R. L. K. Fokkema
Afrikaanse
kunst is
in de mode
KOU\V/k\\ AM 1,1' \KljUAt; 2') DECEMBER 19
KUNST Til Kil
Een masker van de Senufo. zoals ze en masse gemaakt worden in Korhogo. hel
oude cultuurcentrum van hel volk. liet masker is niet draagbaar, te breed In ver
gelijking mei de traditie en met iconografische misgrepen In liet bijzonder In de
'bovenbouw'. Ook bij deze sculptuur Is de hartvorm verdwenen.
ECHT
EN
VAL°
door Henk van Halm
ids twee Jaar zijn veel sculpturen geïmporteerd uit Blafra, waaronder vele bijzonder oud en
n goede artistieke kwaliteit. Dit masker van de Iblbio heeft een prachtig patina van verschil,
ide lagen over elkaar heen. Zulke stukken werden uit plcteit generaties lang bewaard, al waren
bezitters ervan inmiddels gekerstend.
Katrolhouder van een weefgetouw (Bambara. Mali). Het draaiende klosje, dat
tussen de armen van deze 'buste' heeft gezeten, schuurde het hout uit en sleet
de gaatjes tot een ovale vorm. Let ook op de glad gesleten kanten.
rikaanse kunst is in de mode,
it in de laatste plaats omdat de
orwerpen zich bijzonder goed
ïen voor het moderne interieur,
ede Afrikaanse beelden en
iskers bezitten een sfeer van
heimzinnigheid, iets onwerelds,
soort innerlijke kracht die
ke indruk kan maken op
>nsen die daar gevoelig voor
n. De intense uitdrukking van
wordt t gelaat van veel beelden en
iskers draagt daartoe bij.
dek.:htergrond proeft men van het
i'r^Jörrookte patina, dat de voor-
rpen overtrekt.
ochte artikelen worden snel
aars en duur en dat geldt in sterke
stanste voor kunst die tegenwoordig
iv/elijks meer gemaakt wordt. Met
zondering van een enkele afgelegen
iep, die weinig contact met blanken
Ït, is er vrijwel geen negervolk
r dat authentieke sculpturen
kt, d.w.z. voor eigen gebruik in
isch-religieuze riten. Beelden en
skers worden nog wel gemaakt,
'1 veel zelfs, soms in complete
rkplaatsen, waar aan de lopende
id maskers en beelden onder de
iden van de snijders vandaan
nen. Inderdaad aan de lopende
t) pd, want de voorwerpen worden
st in groot aantal ruw gehakt, een
ier bewerkt de oppervlakte, de hele
tij krijgt tegelijk een modderbad
daarna worden ze alle tegelijk
lepoetst. Vaak komen ze nog even
een termietenheuvel te liggen om
1 flatteuze manier aangevreten te
rden, wat bijdraagt tot het 'oude'
erlijk. Zij zijn bedoeld om verkocht
worden aan de goedgelovige blanken,
op de markten van Abidjan,
lakry, Accra en Lagos een ruime
is hebben. In Nigeria is dat al
na een eeuw aan de gang.
ET EEUWIG
ent u niet dat het altijd een-
idig is dergelijke commercieel
vaardigde snijwerken van echte te
lerscheiden. Dat geldt niet zozeer
ir de onbeholpen vervalsingen die
gauw door de mand vallen en heel
k niet eens als vervalsingen
bedoeld zijn, zoals de ebbenhouten
snijwerken die de Makonde
tegenwoordig maken en die men in
elke 'Chinese winkel' kan kopen
(langgerekte Masai-koppen, zeer lange,
maar tamelijk naturalistische
mensenfiguren, bustes). Er zijn soms
mooi versierde gebruiksvoorwerpen
bij waarvan het nieuwe dadelijk is af
te zien of die in vorm niet Afrikaans
zijn: brievenopeners, boekensteunen,
naturalistische dierenbeeldjes.
asbakken.
Gevaarlijker zijn kopieën van
traditionele maskers en beelden of
nieuwe scheppingen, vaak mengsels
van verschillende stijlen, vooral als ze
bewust 'oud gemaakt' zijn Het
onderkennen van dat soort
vervalsingen berust op stijlenkennis
en veel feeling, terwij! soms
'technische vergissingen' van de
makers een handje helpen. Iemand
die Afrikaanse kunst wil gaan kopen,
moet goed op de hoogte zijn van de
stijlen en dat is geen sinecure. Het
beste leer je dat door veel goede
plaatwerken te bekijken, vaak musea
te bezoeken en vooral in betrouwbare
galerieën veel door de handen te laten
gaan
Je merkt dan al gauw dat voor een
Europees koperspubliek bedoelde
stukken grof gesneden zijn, met vaak
verwaterde vormen, grof vooral omdat
zij innerlijke kracht en aristocratie,
zo vaak kenmerkend voor Afrikaanse
kunst, missen. Kracht en sierlijkheid
gaan samen in de echte
antilopefiguren (tjiwara's) van de
Bambara van Mali, de commercieel
vervaardigde missen de spanning van
de vorm als een strak gespannen veer,
de ritmiek in dc opengewerkte hals,
de iets naar voren opgerichte rompi
De antilopefiguren van de Kurumba
van Opper-Volta hebben iets zeer
aandoenlijks, maar de moderne zijn
krachteloze klompen waarvan geen
enkele diepe esthetische bekoring
uitgaat. Van beelden zijn de
schouders afgezakt, dc onderlijven
vormeloos, te zacht afgerond, te
onregelmatig of juist te vloeiend van
vorm.
Europese elementen spelen een rol:
de hoofden worden te klein voor een
Afrikaans beeld, meer in
overeenstemming met ons gevoel voor
harmonie, ledematen worden te
naturalistisch weergegeven en
vertonen een krachteloze houding. De
traditionele achtergrond is verloren
gegaan, de makers hebben vaak
helemaal geen kennis meer van
culturele tradities, kennen de
betekenis van iconografische motieven
niet meer en gebruiken ze nog slechts
puur decoratief en door elkaar. Door
al deze omstandigheden zijn ze
vanzelf ver weggedreven van de
traditionele kunst, zelfs radicaal
anders geworden.
De zwakte van de sculptuur is niet
zelden verbloemd door overdadige
decoraties. Een gerenommeerd kenner
zei me eens: 'Als je een beeld wilt
kopen, moet je je voor ogen halen
hoe het eruit zou zien als de hele
oppervlakte door termieten
weggevreten is, zodat de pure vorm
overblijft. Vertoont het dan nog de
spanning die het tot een echte
sculptuur maakt? Zou je het dan nog
willen kopen?'
BOMBASTISCH
Commerciële maskers zijn vaak
bombastisch groot en mede daardoor
niet als masker te dragen. Vaak
ontbreek elke mogelijkheid tot
bevestiging van het maskergewaad
(touwgaten of een brede Jcraag). De
aspirant koper van een masker moet
zich in de eerste plaats afvragen hoe
de danser het gedragen kan hebben.
Het ontbreken van emotionele
geladenheid, de disharmonie van de
onderdelen, de zwakke vormen zijn
het gevolg van het steeds weer
opnieuw kopiëren van dezelfde
voorwerpen. Een werkelijke
negerkunstenaar maakt maar één stuk
tegelijk, waarop hij zich volledig
concentreert. Hij drukt er zijn
emoties in uit, geeft ondanks de
eenheid van stijl die alle sculpturen
van een bepaald volk of van een stam
kenmerkt en die het identificeren
mogelijk maakt zijn persoonlijke
toets aan het werk. Elk werkstuk
verschilt doordat hij ze als individuen
beschouwt, hun expressies variëren ook
naar de functie waarvoor ze gesneden
zijn. Zo'n stuk heeft karakter, vormt
een artistieke eenheid, waarin niets
detoneert, al zullen de verhoudingen
van de verschillende lichaamsdelen
ons aanvankelijk wat vreemd
voorkomen. Wie aan die
verhoudingen gewend is, ziet
ogenblikkelijk in welke perfecte
wisselwerking elk onderdeel tot de
rest staat. De innerlijke emotionele
spanning komt in de hele figuur
krachtig tot uitdrukking.
Als je pas verzamelt, is die feeling
nog niet ontwikkeld. Dan kan een
beeld je aanspreken, al is het niet
.echt. Vaak verraadt het zijn herkomst
na lange tijd, als je erop uitgekeken
raakt. Een goed stuk kan namelijk
nooit vervelen. Bij de aankoop
moeten dan technische criteria
aangelegd worden en die zijn niet
altijd waterdicht. Als een goed
kunstenaar werkelijk wil gaan
vervalsen en alle materialen hem ter
beschikking staan, inclusief leem,
termieten en eventueel houtworm,
dan kan hij dat.
BLANK HOUT
Eén criterium is de hoedanigheid van
het gebruikte hout. Dat is altijd
blank, nooit ebben. De snijder hakt
altijd uit het groene hout want dat is
veel gemakkelijker te bewerken dan
oud hout. Na het gereedkomen van de
sculptuur wordt het werkstuk
gebeitst, met een heet ijzer
gecauteriseerd of beschilderd, hetgeen
van de traditie van het volk afhangt.
Terwijl het hout besterft, heeft het
de neiging te scheuren, wat de snijder
probeert te verhinderen door het
werkstuk eerst te drenken in
sesamolie, palmolie of boter. De
kleuren zijn meestal aardkleuren of
stoffen van plantaardige oorsprong, al
of niet gemengd met vet, hars of
offerbloed. Soms is Europese olieverf
gebruikt of rode menie in droge
vorm. Zelfs ontegenzeggelijk oude
stukken vertonen beschildering met
Europese verfstoffen, zoals beelden en
maskers van de Baule en de Guro van
Ivoorkust en oude tweelingbeeldjes
van de Joroeba, die blauw gemaakt
«ijn met wasblauwsel. Oude maskers,
speciaal als ze met pigmentverven
behandeld zijn, hebben vaak meer
lagen verf over elkaar, wat een
bijzonder mooie oppervlaktestructuur
geeft.
Bewaard in de rokerige hutten
krijgen de stukken een niet na te
bootsen patina, door rook, vette walm,
stof, leemdeeltjes en herhaaldelijk
inwrijven met vooral magische
substanties, waardoor ze vaak een
prachtige bronstint krijgen of er uit
gaan zien als oud ijzer. Vuil dringt
ook in de scheuren; blanke scheuren
bewijzen dat het stuk jong is,
misschien wel met een oud uiterlijk,
maar niet echt uitgewerkt.
In veel stukken komt insektenvraat
voor. Als dat van termieten is, zegt
dat niets over de ouderdom, want
termieten vreten snel en ook in niet
bestorven hout. Iets anders is
houtwormvraat, want houtworm tast
alleen oud hout aan. Natuurlijk kan
met opzet een beeld gesneden zijn uit
oud hout waar al houtworm in zit,
maar dat is meteen te herkennen.
Houtworm vreet zich kriskras door
het hout, maar alleen de ronde
uitvlieggaatjes van de kevers zijn
zichtbaar aan de oppervlakte. Is het
hout bij de bewerking al aangetast,
dan wordt altijd een groot aantal
wormgangetjes in de lengte
doorgesneden. Houtwormgaatjes
wijzen dus op aantasting na
gereedkomen van het stuk en zelfs in
Afrika heeft de houtworm wel enige
tijd nodig voor de eerste generatie
uitvliegt.
SLIJTAGE
Enige tijd gebruikte rituele objecten
dragen slijtagesporen. Alle
uitstekende delen zijn glad geworden:
de scherpe kantjes zijn eraf. Gegutste
lijnen zijn opgevuld met leem of
stofdeeltjes, als ze niet vrijwel geheel
weggesleten zijn. Door het aanvatten,
wrijven en zelfs oppoetsen hebben ze
een mooie glans. Touwgaten voor het
maskerkleed zijn nooit overal even
wijd: meestal zijn ze met een heet
ijzer gebrand en hebben ze een
conische vorm, wijder aan de buiten-
dan aan de binnenzijde, en vaak
verschillen ze ook onderling in
grootte. Soms ook zijn ze uitgestoken
en daardoor niet geheel rond van
vorm, zelfs wel vierkant, of door de
touwen wat uitgesleten en daardoor
ovaal geworden.
Al die punten geven houvast, maar
artistiek onderscheidingsvermogen is
het belangrijkste. Als men dat geleerd
heeft, kan men op een afstand bij de
eerste aanblik een goede sculptuur
onderkennen. Geroutineerde kijkers
naar Afrikaanse kunst kunnen, als ze
een beeld alleen van achteren zien,
vrijwel precies zeggen hoe het er van
voren uitziet. Wie zover is, is haast
niet te bedotten.
Afrikaanse 'kunst' als deze overdreven
langgerekte ebbenhouten Masai-kop zijn geen
vervalsingen, want hel Is meteen duidelijk
dat dit voorwerp nooit ah masker gediend
k.in hebben. Dergelijke voorwerpen zijn pro-
dukien van de Makonde. die een oude snlj-
ira.lilie in een volkomen andere stijl hadden,
maar nu nog uitsluitend voor het toerisme
werken.
'Al met al dus niet meer 'dan wat
roerselen van een jongen, die zich,
met een meisje met een kindje, in
de vuilakkerij moest zien staande
te houden', aldus J C. van Scha-
gen zelf over zijn beroemde bundel
Narrenwijsheid, die, in 1925 voor
het eerst verschenen, herhaaldlijk
is herdrukt (1926, 1947. 1961) en
laatstelijk verscheen met een Na
woord van zijn hand, 'Wie schreef
Narrenwijsheid', in de Boekvinkse
rie van Querido (1968 en 1971). De
drukgeschiedenis van de bundel
roept allerlei vragen op, die Van
Schagen gedeeltelijk in dat Na
woord heeft beantwoord. De Queri-
do-uitgave is in ieder geval 'repre
sentatief voor de jaren van het
titelgedicht' en ontleent zijn waar
de bovendien aan dat Nawoord,
waarin op speelse en luchtige wij
ze de dichter van zijn laten in de
maatschappij en van zijn doen in
natuur cn leven spreekt.
Hij zegt erin: 'Met dat éne thema
(van Narrenwijsheid'ik ga maar
en ben' had hij eigenlijk zijn hele
boodschap gebracht. Al het andere
bleek, achteraf gezien, slechts pre
lude of naspel. Potentieel had hij
met die vijf woorden zijn complete
werken geschreven. Materieel
bleek het thema onuitputtelijk; de
variaties duren voort tot op de
huidige dag. Zuiver heeft deze pe
riode intussen slechts tot ongeveer
1927 geduurd.' De variaties op het
thema verschijnen sinds 1963 in
door hem verzorgde Domburgse
Cahier, waarin hij alles opschrijft
was hem zo invalt, overvalt en
bevalt of tegenvalt. Behalve Nar
renwijsheid zijn o.a. in 1946 nog
verschenen Onderaardsch, een bun
van den wind, korte prozaschetsen;
bundels die Narrenwijsheid niet
doen vergeten, juist weer aanlei
ding zijn Narrenwijsheid een zeer
Schagen te veel in het ongewisse
en onthoudt hem belangrijke in
formatie.
Van Schagen, die op 11 december
1891 te Vlissingen werd geboren,
kende in zijn jeugdjaren een fu
rieuze hang naar zuiverheid en
verwierp van de aanvang af elke
vormelijke binding, 'dat was maar
gekunsteldheid', schrijft hij. Een
zware zinnelijkheid begeerde geen
cerebraal spel, terwijl een boerse
dwarsigheid behagen vond in
nuchter drastische contrasten 'wan
neer de vlucht der beelden wat
onsolide hoog leek te gaan.' Wat
dit betreft, zij opgemerkt dat de
drang naar zuiverheid Van Scha
gen in zijn oude jaren is blijven
beheersen, maar dat de vormelijke
bindins in zijn korte gedichten
van de laatste jaren er wel is:
i gedichten zijn haikoes,
i 'j uit zeventien lettergre-
jj.'geb.even is ook het drastische
contrast dat opluchting schenkt. Zo
schrijft hij op blz. 227 ten over
staan van de wijde nacht: 'een
mens wordt wakker/ en neemt,
starend in de nacht/ een slokje
karnemelk', zoals hij al heel vroeg
schreef (bLz. 11): 'Ge hadt'god en
de wereld lief/ toen sprong uw
bretel los/ ge breiddet de armen
uit om het Al te omvatten/ maar
trok toen niet een trek van wrevel
over uw gelaatwijl juist uw
buurmans' fonograaf te wauwelen
begon?'
Van een calvinistisch getinte gods
beschouwing komt Van Schagen al
spoedig onder invloed van Spinoza
tot een pantheïstische levensinstel
ling. Het bedicht Narrenwijsheid
begint met een citaat uit Spinoza
en vervolgt dan met 'Niets is, dat
niet goddelijk is/ daarom wil ik
niets uitzonderen.' Behalve door
de typische nuchterheid ten over-
J. C. van Schagen
warm hart toe te dragen
Thans is onder de titel Ik ga maar
en ben de bundel Narrenwijsheid
naar de eerste editie integraal her
drukt. terwijl de samenstellers van
deze nieuwe uitgave, R. Nieuwen-
huys en K. Schippers, uit het ove
rige werk 'n keuze hebben gedaan.
Wat die keuze betreft, hebben zij
een zware verantwoordelijkheid op
hun schouders genomen: iedere be
slissing in deze zaken kan aan
vechtbaar zijn. Het proza dat zij
kozen bestaat uit prachtige karak
teriseringen van Zeeuws volk en
land, terwijl zij uit de overvloed
van de Cahiers twee rubrieken sa
menstelden die bestaan uit de zeer
korte gedichten, de voor de sa
menstellers 'een hoogtepunt vor
men in het werk van Van Scha
gen', hetgeen blijken mag uit het
feit dat elk vers op een afzonder
lijke bladzijde staat afgedrukt:
'Hun gesloten karakter met stilten
er omheen vraagt eenvoudig veel
wit'. De2e breed uitgemeten reve
rentie voor de identiteit van het
gedicht, die toch vanzelfspreekt,
strookt niet met de wijze waarop
de samenstellers de naamgeving
aan deze uitgave verantwoorden.
Zij zeggen dat zij de bundel 'noem
den naar enkele regels uit het
gedicht 'Rekenschap'. De ti
tel leek hun kenmerkend genoeg
om ook aan de hele bundel mee te
geven.'
In de eerste plaats heeft Van Scha
gen zelf in proza een rekenschap
afgelegd, waaruit ik al citeerde, en
waarin hij 'Ik ga maar en ben' de
kern van zijn kunstenaarsschap
noemt; in de tweede plaats zijn de
slotregels van 'Rekenschap': 'ik ga
maar verder/ van figuur tot fi
guur/ en ben.' De titelregel komt
voor in de eerste zang van Narren
wijsheid, ongevarieerd. Het is
daarom jammer dat de samenstel
lers de waarde van deze uitgave
niet hebben (willen?) vergroot
(vergroten) door 'Wie schreef 'Nar
renwijsheid' uit de Querido-uitgave
op te nemen. Deze nalatigheid laat
de lezer die onbekend is met Van
staan van de kosmische gewaarwor
dingen. lijkt mij de belangstelling
voor Van Schagen weer herleefd
door deze zijn voorkeurloosheid.
Iets wat destijds in verband ge
bracht werd met Walt Whitman,
valt nu te verbinden met een ze
ker Neo-realisme, dat alles in de
werkelijkheid bruikbaar acht voor
gebruik in de kunsten. Zoals Whit
man ster en grashalm van evenveel
belang vond. zo zegt Van Schagen
'goddelijk is de uieschil van het
trottoir, goddelijk het natte luci
fertje.' In Narrenwijsheid is er
voorts die drang naar harmonie,
'heimelijk zingend met de verre
golving van het leven' en een
passief ondergaan van natuurver
schijnselen waarbij 'het botte ge
drag van de werkelijkheid' te niet
gaat. Er staat een prachtig gedicht
in deze bundel dat 'Werkelijkheid'
heet. waarin het ambtenaarsbe-
staan dragelijk wordt door de ver
bazing erover en de middagwande
ling: 'maar in mijn hart bonsde de
opstand/ en ik zei1 lieve god. ik
wil een straatsteen zijn.' Deze gela
tenheid wordt in allerlei variaties
tot uitdrukking gebracht: 'ge moet
maar een beetje lachen', "ik zal
maar wandelen en toezien', 'ik zal
maar zacht wat rondgaan en toe
zien', 'ik zit maar stil en raak
verloren', 'zo moet ik leven aan de
rand en toezien/ wil dan vergeven,
ik zal niet hinderen.'
Met deze levenshouding is Van
Schagen uniek in de Nederlandse
letteren, zijn latere werk heeft die
uitzonderlijkheid veel minder.
Niettemin is Van Schagen uitzon
derlijk gebleven in zijn pogingen
minuten en momenten van het
leven en de natuur te vangen in
het woord:
je hoort het huizen
er is een betekenis
het is niet zegbaar
je mag het niet verliezen
J. C. van Schagen, Ik ga maar en
ben. G. A. van Oorschot. Amster
dam 1972. 252 blz.
we Ej,crc,ce' en authentiek broederlijk (of zusterlijk'.') naast elkaar. Beide
.apden zijn van dc Senufo van Ivoorkust. Ilct linker vertoont Europese
ttlstrekken. zachte vormen (let op de borsteni. haarstrengen die mede
,i,w hoofd ondersteunen. Het rechlerbecld heeft een gesloten dodciigclaal.
kh 'i.ccn ,raa'e hartvorm, kruelitigc vormen, een niet te miskennen patina
Thouiwnrmvraat. Ilct hout Is droog, terwijl dal van het llnkerbccldjc
bij bepaalde weersomstandigheden.