Macchiaioli, de schilders an de Italiaanse 'Haagse' School I Pisemski's 'Duizend zielen': vooral ook een leesboek Driemaal Willem Wilmink Kijken met Bern lef KUNST T11/K13 r G. Kruis cchiaioli, een woord om js weer over te struikelen, rhet betekent, letterlijk tald 'de vlekkenmakers' en aam gaf een medewerker de Gazetta del Popoio, lorentijnse Volkskrant, in spottend aan een groep lanse schilders. Jonge ders. Hun werk, althans in psverband, wordt nu na honderd jaar voor het in het buitenland esenteerd. t Haagse Gemeentemuseum het onder de titel 'I liaioli, Italiaanse tijdgenoten e Haagse school' tot 4 februari ijven. 't Is een fijne, intiem ichte en ook verder uitstekend rgde tentoonstelling met een igus en dat wordt amerhand een bijzonderheid an iedereen wat heeft. iaal een 'leerzame' expositie ens. Ook voor de jonge atie. Je ziet hier, ik zei het al, ntiem ingerichte zaal vol delijke, zonnige landschappen n techniek, die sterk aan die inze Haagse School doet denken leest, in de catalogus, over revolutionairen, die mèt dat protesteerden tegen de ialige kunst. jonge schilders, die «kwamen in het Caffè ^rtlangelo te Florence een «leen typische 19e eeuwse plaats ^Amenkomst voor kunstenaars, M jft Anna Wagner.en die uren en dagen discussieerden. !ker niet alleen over lerkunst. Want het waren niet rebellen in artistieke zin. im een paar voorbeelden. _>pe Abbati: 'van 1860-1868 êef hij in Florence, deze onderbrekend in 1866 om nfH iaribaldi aan de vrijheidsstrijd Lk-|e nemen'. Vincenzo Cabianca: deze stad (Verona) verlaten hij door de Oostenrijkers van ike activiteiten verdacht werd', elo Sernesi: 'nam in 1866 deel e vrijheidsstrijd, raakte id en krijgsgevangen', laco Signorini en Odoardo ni: 'namen deel aan de icht met Garibaldi in 1859'. En, nu nog dikwijls ziet, de ike stromingen vinden een weerklank in de kunst. Déze enaars-vrijheidsstrijders wil- ok een radicale vernieuwing e kunst. Niet uit modieuze regingen of omdat je nu lal af en toe eens iets anders illej maar omdat ze zich wilden lidalden van een verdord misme, dat slap en slaafs de eken navolgde en imiteerde, lden een 'terug naar de f. Dat was, volgens hen, de goede leermeester voor de maar. Overigens was er al een ele Odoardo Borrani: 'Moestuin in Castiglioncello'. halve eeuw het een en ander gaande. Tot de Franse revolutie werd de schilder over het algemeen min of meer gelijkgesteld met een gespecialiseerde arbeider of een ambtenaartje. De kunstenaars zagen dat zelf kennelijk ook zo: vele zelfportretten uit die tijd, schreef Phoebe Pool eens. leggen de nadruk op de ijver en het fatsoen van hun makers. De daarna komende romantische generatie beeldde zichzelf af als trots en ongenaakbaar. Ook de opvattingen van de jonge Italianen, de latere macchiaioli, zijn voor mijn gevoel nog grotendeels afkomstig uit die levenssfeer: hun afkeer van een schilderkunst, die té formeel, té 'af' was en hun ideeën over'de onafhankelijke, de echt vrije kunstenaar, iemand die het altijd aan de stok heeft met de gevestigde mening (modern vertaald: het establishment), die voortdurend op zoek is naar het nieuwe het onbekende (experiment). Het nieuwe, verduidelijkt door het vaak gebruikte devies 'II brutto per il brutto': alles van het gewone dagelijkse leven is de moeite van het schilderen waard. Het nieuwe: buiten, in de natuur, schilderen, niét om schetsen te maken voor schilderijen, die later in het atelier nauwgezet opgebouwd zouden worden, maar gewoon om te kunnen laten zien, hoe zij het gezien hadden. Het nieuwe: door het 'noterende' werken buiten, veranderde ook de techniek, 't Moest vaak uiterst snel gaan, want licht en (dus) schaduw veranderen steeds, en daardoor de kleur. Dus: vlugge en als het kon, rake toetsen.macchia! Telemaco Signorini en Odoardo Borrani begonnen ermee en later sloot Vincenzo Cabianca na een toevallige ontmoeting, zich bij hen aan. Buiten schilderen, ieder op eigen wijze en daarover praten in het Caffé Michelangelo. Met Giovanni Fattori, dan nog een echt Giuseppe Abbati: 'Zonnig straatje', ca. 1863. academisch schilder, die geboeid naar hen luisterde. Met Serafino de Tivoli die in 1855 de Wereldtentoonstelling in Parijs bezocht en daar het werk zag van de Barbizonners, die met iets dergelijks bezig waren. Dat stimuleerde en de groep groeide. Op deze tentoonstelling zijn er negen van hen bijeengebracht, vertegenwoordigd door een vijftigtal werken. Zeer verschillende schilderijen, klein van formaat meestal, waaraan je de problemen, die de kunstenaar zich bij het maken stelde, meermalen nog zó kunt aflezen. Experimenteren met licht. Giuseppe Abbati: hoe speelt licht om rechthoekige blokken marmer; hoe is de schaduwwerking van struiken langs een muur. Borrani's aandacht voor het licht op berghellingen, Cabianca's wonderlijke romantisch reële of reëel-romantische doeken met die nadrukkelijke licht-donker contrasten. Die misschien hier en (vooral) nü wat overdreven overkomt, maar in feite en ter plaatse puur naturalisme is. Net als de 'Overdekte gang' van Vito d'Ancona, Signorini's (zijn werk behoort voor mij tot het mooiste van deze tentoonstelling) 'Straatje in de Capponcina' of Silvestro Lega's 'Pergola'. Experimenteren met 'gewoon doen'. Kijk maar naar de houding van de dame in Signorini's 'Atelierbezoek'. hot de half openvallende prentenmap tegen haar japon blijft hangen. Gewoon, dagelijks: Raffaello Sernesi's. Op het boerenerf', een hondje achter de kippen aan. Mocht het in eerste instantie misschien een tikkeltje primitief lijken, let dan goed op de beweging van het opschrikkende pluimvee. Fattori is de meest bekende, achteraf in ieder geval de meest bekend gebleven, schilder van de macchiaioli: lekker breed gedane, smeuige (pasteus heet dat) schilderijen, in lichte tonen vaak, zoals het meeste werk hier, plus nog een van zijn vele (vroege) vertellende militaire stukken. Macchiaioli, Italiaanse tijdgenoten van de Haagse school. En verwanten, heel duidelijk. Door hun manier van werken en dat werk zelf. Door hun kritiek op de voorschriften van de starre academische kunst van hun tijd. Door de kritiek, die ze zelf te verwerken kregen. Door de medailles, die ze weigerden. Door hun vrijheidszin. Felle jongens allemaal, die niet met zich lieten sollen. 'k Heb een niets-ontziende voorvechter van (een weer wat latere) moderne kunst eens horen zeggen, dat hij allang genoeg had van al die molentjes en slootjes, waarmee hij de schilderijen bedoelde van de Haagse School. Van hun Italiaanse kunstbroeders uit die tijd, toen echt helemaal in 't middelpunt der belangstelling, als revolutionaire kunstvernieuwers vooral, ken je hier de namen niet eens meer.? 'k Moet bij dergelijke gevallen altijd denken aan de Franse impressionist Pisarro, de verrukkelijke schilder, die anarchist was, zo één, die steeds maar het Louvre in brand wilde steken. Zijn werk hangt er nu ook. En de tijd gaat gewoon door. 19e eeuw is voor de Russische teren een eeuw van ongewone lei geweest. Ik noem enkele na- in: I. S. Toergenjew, N. W. Go- 1, A. P. Tsjechow, I. A. Gontsja- w, A. S. Poesjkin, F. M. Dosto- rski, L. N. Tolstoj. Tot de min- r bekende auteurs behoort A. F. [15 Isemski, van wie een roman .'Dui- 3d zielen' in de reeks 'Russische iliotheek' van G. A. van Oor- iot te Amsterdam verschenen is. heer Van Oorschot, die met n Russische Bibliotheek heel let- 'lievend Nederland ten zeerste n zich verplicht heeft, heeft 'echt gemeend, 'Duizend Zie- als 37ste en één na laatste el aan de reeks te moeten toe egen. Het laatste deel van de nu tooide Russische Bibliotheek is inmiddels ook: het bevat werk p Lermontow, Kordenko, Garsjin f Herzen. eksej Feofilaktowitsj Pisemski ifde van 1820 tot 1881. Hij werd 's een jaar voor Dostojewski ge ren en stierf in het sterfjaar van laatste. Russische Bibliotheek is nu voltooid door J. van Doorne IU° is het beslist zo, dat Pisemski mindere is van de hierboven loemde auteurs. Maar de hier 'gekondigde roman heeft toch eel goede eigenschappen, dat i plaats in de reeks zeker ver- twoord is. De hoofdfiguur van roman is ene Kalinowitsj, een 3! ëei begaafde en ambitieuze jon- nan, afgestudeerd aan de uni- siteit van Moskou. Nadat hij 'geefs getracht heeft, een goede ""uitzichten biedende betrekking het rijk te krijgen, wordt hij 'slotte tot inspect, van de plaatse- re school in een klein provin- stadje benoemd. Wij zouden zeg- dat hij schoolhoofd wordt. Hij fit zich met gestrengheid van 1 taak. Arm als hij is, maakt hij ar al te graag gebruik van de 'tvrijheid van de vroegere in- •cteur en ontmoet daar het mtertje van deze man, Nas- jlka, een vurig, mooi, ongekun- 'd meisje. Zij krijgt de jonge, appe nieuwe inspecteur lief en haar, maar hij komt er niet zich uit te spreken- Als hij eindelijk doet, is dat omdat stenjka hem daartoe dwingt, t maakt hem diep ongelukkig, at hoewel hij het meisje lief- !ft- is hij niet van plan, haar te 'uwen. Zij is arm en zou hem maar in de weg staan op zijn 't naar de top. Wat wil hij eiken? Hij wil schrijver wor- f- Zijn eerste roman heeft hij al Schreven, maar het is hem nog 't gelukt, hem te doen drukken, een vluchtige verliefdheid op A. F. Pisemski een arm, beeldschoon adellijk meisje, dat hem duidelijk te ver staan geeft, niets met hem te ma ken willen hebben, wordt onze held ook nog geconfronteerd met de liefde van eenal wat ouder meisje dat schatrijk is en onder veel meer een landgoed te erven heeft van duizend zielen, een land goed dus, waarop duizend lijfeige nen wonen. Kalinowitsj gaat daar niet op in. Hij heeft intussen zijn roman weten te plaatsen en be sluit. naar Sint Petersburg te gaan en zijn Nastenjka in de steek te laten. Hij voelt zich een onnoeme lijke schoft, maar hij kiest voor zijn carrière. Hij mislukt in Sint Petersburg en besluit in arren moede het lelijke, oudere, schatrij ke meisje te trouwen. Dat heeft nogal wat voeten in de aarde, maar het lukt. Hij wordt schatrijk, weet door middel van vrienden van zijn vrouw een behoorlijke rijkspositie te verkrijgen, stijgt snel op de ambtelijke ladder van wege zijn onkreukbaarheid en wordt tenslotte gouverneur van het district waarin hij vroeger in specteur is geweest. Zijn huwelijk is een hel; daarenboven jaagt hij iedereen in het harnas door zijn verbeten rechtvaardigheid. Zijn vrouw vlucht van hem weg en weet te bereiken dat hij ontheven wordt van zijn post. Als zij gestor ven is, ontmoet hij zijn oude ge liefde, die in die tussentijd een groot actrice geworden is en trouwt met haar. Zo, dat is het dan. Het ziet er zo nogal melo-dramatisch uit en dat- zou het ook in werkelijkheid zijn, als het Pisemski om het drama te doen zou zijn geweest Maar dat is het nu net niet. Hij heeft op lichtelijk spottende wijze zowel het literaire leven als het ambtelijke leven van zijn tijd aan de kaak willen stellen. Zijn verhaal is een groot kluwen van kuiperijen, las ter, hebzucht en machtsdrift. Maar zijn boek is niet een sociale ro man, niet een protest tegen hemel tergende mistoestanden. Om het lot der armen bekommert Pisemski zich in het geheel niet. Toch, hij stelt de krankzinnige bureaucratie en het krankzinnige staatsbestel aan de kaak. Daardoor is zijn boek toch zijdelings geëngageerd. Ver geet niet dat de roman tussen 1853 en 1858 geschreven werd. Nu moet gezegd worden, dat de roman ook nog andere verdiensten heeft. Ik wil Pisemski niet met de literaire reuzen van zijn tijd verge lijken, want naast het betere heeft het goede recht van bestaan. De bij-figuren zijn met liefde en te derheid beschreven voor zover het mensen zijn, en met fijnzinnige ironie voor zover het slechte men sen zijn. Die bij-figuren zijn vol strekt aanvaardbaar. Ze hebben markante trekken, die hen tot le vende mensen maken. Ze dragen in belangrijke mate bij tot het boeiend karakter van de roman. Want 'Duizend zielen' is vooral ook een leesboek, een de lezer meeslepend verhaal. Dat is een niet geringe verdienste. Met de hoofdfiguur Kalinowitsj heb ik méér moeite. Hij heeft de gespletenheid, die ook zovele figu ren van Dostojewski kenmerkt. Nu is het vervelend, dat ik wél geloof aan de gespletenheid van diens figuren, maar niet al te veel vrede heb met de gespletenheid van Kali nowitsj. Bij Dostojewski lijden de figuren onder hun gespletenheid, hun driftleven, dat zovele tegeno vergestelde verlangens kent. Pi semski zégt me dat Kalinowski lijdt, maar ik kan niet meelijden. Er is niets aan te doen, ik kan het niet. Zijn figuur doet gekunsteld aan, hij had die figuur nodig om te komen tot zijn satirieke schilde ring van Rusland. Hij heeft ge dacht: ik zal nu eens een man schilderen die aan zijn ambities ten onder gaat. Wel, dat heeft hij gedaan. Maar de noodzaak zag ik niet. Bij de figuren van Dostojews ki zie je dat altijd. Zij konden niet anders. Pisemski heeft een gekunstelde fi guur ten tonele gevoerd. Nu weet ik zeer wel, dat alle romanfiguren gekunsteld zijn. Zij zijn door mid del van de kunst door de auteur geschapen. Maar er is een verschil. Komt de figuur uit het gemoedsle ven van de auteur voor, of komt hij uit een gewenste constructie voort. Dat laatste is, dacht ik, bij Pisemski het geval. Nu ben ik daar toch aan het vergelijken ge slagen. Ik haast me daarom om te zeggen, dat ik werkelijk van het boek genoten heb. Helaas, óók van wege de melo-dramatische scènes, die mij eraan herinnerden, dat het boek in het midden van de 19e eeuw geschreven is. A. F. Pisemski: 'Duizend zielen'. Uit het Russisch door Bessie Scha- dee. Bij G. A. van Oorschot te Amsterdam. 1972. Aantal pagina's 506. Voorzien van aantekeningen. Prijs 30, door T. van Deel Willem Wilmink gaf zojuist maar liefst drie dichtbundels uit. die om meer dan een reden de moeite waard van het signaleren waard zijn. Hij publiceerde reeds 'Brief van een Ver- kademeisje. en andere liedjes' (Arbei derspers. 2de dr. 1966) en 'Goejanver- wellesluis' (id. 1971). Beide bundels werden enthousiast ontvangen, wat niet verwonderlijk is: Wilmink schrijft bevattelijk en gevat. Zowel zijn liedjes (hij is onder meer de auteur van het bekende Herman van Veen-nummer 'Adieu café') als zijn gedichten kunnen een groot publiek bereiken. 'Goejanverwellesluis' liet een andere kant van' Wilminks talent zien: de pasticherende en parodiëren de zijde. Of het nu Bellamy. Van Alphen. Slauerhoff of Hendrik de Vries betrof, hij deed ze met evenveel gemak en vakmanschap na. Dat gaf prachtige humoristische en gevoelige verzen, die hij 'korenschoven' doopte. De ondertitel van 'Goejanverwelle sluis' luidt dan ook: korenschoven, liedjes en gedichten. Wilminks eerste nieuwe bundel 'Een vreemde tijger' bevat acht vrij grote verzen, waarvan er zes tot de gedich ten gerekend kunnen worden. De twee andere zijn een korenschoof en een liedje. 'Een vreemde tijger' be gint met de vraag: 'Hoe kan men een zoon van vijf troosten voor doodsge dachten?' en eindigt met een lied vol jeugdherinneringen, 'Heel vroeger" ge titeld. Daartussen treft men een in drukwekkend in memoriam-gedicht aan op de dichter Wilfred Smit, en een sterk vers over marathonlopers: •Krachtpatsers, doch zeer teder, die als ze elkaar ontmoeten, naar de stand van eikaars blessures naar de vele achillespezen zachtmoedig in formeren'. De korenschoof heet 'Een vers in ouderwetse trant' en gaat over ae merelzang: 'Hoe wonderlijk be droefd van zin Gaat menig dier de avond in'. Tegelijk met deze bundel verscheen de tweede druk van 'Zeven liedjes voor een piek'. De eerste druk werd vrijwel compleet uitverkocht tijdens het Rotterdamse 'Poetry international 1972', waar Wilmink mèt zijn ac cordeon veel succes boekte, zelfs tot op de Lijnbaan. Het valt op dat niet alleen Wilminks meer serieuze werk, maar ook wat hij in het lichte re genre maakt vervuld is van een zelfde melancholie. De grondtoon van zijn poëzie is weemoed. In Rotterdam maakte hij kennis met de bekende groep Liverpoolse dichters Adrian Henri, Roger McCough, Brian Patten en Edward Lucie-Smith. Van hen vertaalde hij tezamen twaalf ge dichten, die in 'Tussen Hemel en Hema', de derde publicatie, vooraf worden gegaan door een vers van Allen Ginsberg, de patroonheilige van de Liverpoolse groep. De vertalingen zijn secuur en zowel dichterlijk als letterlijk, naar de eis van J. C. Bloem. De dichterlijkheid wordt on voorwaardelijk gehandhaafd, de letter lijkheid binnen de grenzen van het mogelijke. Wilmink vertaalde soms amusant naar onze ervaringswereld toe. Met het uitgeven van vertalingen voegt Wilmink een facet aan zijn schrijverij toe: niet alleen maakt hij zelf gedichten, en maak* hij gedichten van anderen na, nee htj vertóólt nu ook gedichten van anderen. Dat acht ik de uiterste consequentie van zijn aandacht voor het dichterlijk am bacht, zoals die al overduidelijk spreekt uit zijn liedjes en pastiches. In keus en vertaling van deze Liver poolse voordracht-dichters is hij zich zelf trouw gebleven. Wilminks drie bundels worden uitge geven door C. J. Aarts, uitgever, Sin gel 500 te Amsterdam. Ze zien er mooi uit, zijn keurig ge-off-set en bovenal verbazend goedkoop: 'Zeven liedjes voor een piek' één gulden, 'Een vreemde tijger* twee gulden en 'Tussen Hemel en Hema' drie gulden! Bij een aantal boekhandels in Amster dam. Rotterdam, Den Haag, Den Bosch. Utrecht en Groningen zijn de bundels te koop. Anders kunt u ze bestellen bij C. J. Aarts, Singel 500. Amsterdam, postgiro 1475466. U krijgt ze dan thuisgestuurd. door R. L. K. Fokkema De nieuwe bundel van J. Bernlef heeft de kenmerkende titel Grensge val: zoals bij Bernlef de laatste jaren gebruikelijk is, balanceren de gedich ten op de grens van verbeelding en werkelijkheid. De gegevens van de werkelijkheid zetten zijn verbeelding in beweging, terwijl het gedicht resultaat dus van materiaalbewerking door verbeeldingskracht en interpre tatief vermogen voor de lezer de werkelijkheid weer als nieuw doet zien. Bernlef blijkt opnieuw een aan dachtig kijker en een ingenieus inter preet; de eerste afdeling van de bun del getuigt ervan. Als voorbeelden van Bernlefs procédé zijn vooral 'Be koorlijk' en 'Verschil in wit bewezen door een spreeuw' uitermate geschikt. In het ene wordt iemands struikeling getransponeerd op muzikaal niveau als syncope die dan in de laatste regels van het gedicht ook ritmisch gestalte krijgt: Bekoorlijk tenminste voor mij is te zien hoe of iemand struikelt zich vergist na hard hollen de tram mist of iets anders misschien omdat syncopen eigenlijk lege plekken zijn tussen de maat en wat er op straat gebeurt een soort van onhandig gescharrel dat de melodie vacant laat dat die melodie dus wel vaststaat maar de maat even niet nu Uit het andere blijkt Bernlefs precie ze formuleringskunst die het gevolg is van, althans wil overeenkomen met, een zeer nauwkeurige observatie. Een waarneming, die iedereen kan doen, maar niet iedereen zo kan weergeven in taal, en daar gaat het in poëzie om: De spreeuw bazig op de boterham hakt voorover zijn tenen weggezakt in het regeringswit een gat In sneeuw slordig omvat en en en door een boterham staat u-eggegeten zijn bewijs: subtiel verbeterd wit in grijs Uit een dergelijk gedicht blijkt even eens dat Bernlefs procédé aandachtig lezen vergt, omdat hij. ook in de regelafbreking en zinsbouw iets wil laten zien van over elkaar heenliggen- de werkelijkheden. Bij het kijken naar de werkelijkheid en bij het le zen van het gedicht moet men op zijn tellen passen, anders ontgaat de ver rassing ervan. De tweede afdeling bevat landschap jes in taal, terwijl de laatste afdeling de lezer meeneemt naar Groenland 'waar niets te zien valt/ stelt de kijker zich in/en maakt de taal/het landschap/van binnen.' In dit land schap oefende Bernlef al eerder zijn gezichts- en verbeeldingsvermogen, ge tuige de openingsgedichten van zijn vorige bundel Hoe wit kijkt een Eski mo (1970) en voorts werd in die bundel ook de onaanzienlijke werke lijkheid weer zichtbaar gemaakt. Bernlef blijkt zijn uitgangspunt trouw gebleven: in de derde afdeling van Grensgeval staan '12 miniem ver schoven ijskristallen', die twaalf denk-beelden zijn van ongewoon leven in het hele hoge Noorden. Ook nu zijn de gedichten ideetjes, denk-beeld- jes en is het kijken een vorm van denken en denken een vorm van kij ken. Reeds in Bermtoerisme (1968) schreef Bernlef 'want wat is een idee anders dan een Grieks woord voor zichtbaarheid.' In Grensgeval wordt heel wat zichtbaar. .1 Grensgeval. Em. Querido's N.V. Amsterdam 1972, 56

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 13