l/lensen kijken
n Dordrecht
en oud boek nieuw
Frederik van Eeden:
zoeker naar waarheid
en gerechtigheid
llW/KWARTET ZATERDAG 18 NOVEMBER 1972
KUNST
T17/K17
ur G. Kruis
in kijken is een geliefkoos-
ligheid van mensen. Het zijn
irs niet alieen de zon, een
dronk en een goede vriend
;iendin, die de terrasjes in
en dorp zo aantrekkelijk ma-
donder de erlangs paraderen-
insenmenigte zouden ze een
ibel aan populariteit inboe-
in kijken, ook als die zich
ewust zijn dat ze worden be-
i, wordt vandaag de dag ook
meer als (helemaal) onbe-
gjk ervaren.
lit is misschien ook wel de
belangstelling te verklaren
ir is voor films, waarbij de
orgen camera (Engels: can-
camera, dus oprechte, open-
ige camera) een rol speelt.
•echts Museum heb ik een
lagen geleden ook 'mensen geke-
op de tentoonstelling 'Mensen
portretten uit vier eeuwen',
r tot 28 januari volgend jaar
iden wordt.
ten, zelfportretten, portretten
ouwen, van mannen, van echt-
van kinderen en van groepen,
•rijen (vooral) tekeningen,
in en foto's. Oud en nieuw.
>1 dat allemaal weinig te doen
t te hebben anet het stiekeme
laan van anderen, krijg je bij
ran die je hier aankijkende men-
lar vooral bij de zelfportretten,
toch een beetje gênant gevoel,
it dat ook als wildvreemde men-
n tram of trein of in 't café, je
eling uitgebreid informeren over
wel, maar meestal vooral over
wee. Je vraagt je dan misschien
obewust af, of je een dergelijk,
onderlijk, vertrouwen wel waard
Zo is het ook een beetje met
3r|Drtretten. De kunstenaar was, al
de, helemaal alleen met zichzelf,
het volledig opgaan in zijn
ging hij zich misschien wel min
eer onbespied wanen. Even maar,
juist bij het schilderen van een
Drtret, moet een kunstenaar tel-
weer. en eigenlijk wat al te
kkelijk, bij 'de' werkelijkheid
ld worden,
kerkelijkheid van het eigen ge-
dat zo vertrouwd zou moeten
maar dat hem na een lange,
beschouwing, plotseling
ver weg en vreemd kan voorko*
etctie daarop vind je op bijna elk
^TOrtret. Er zijn veel gradaties,
op zijn minst is er altijd wel
afvan een al dan niet helemaal
twerkte verbazing. Die dan even-
gecamoufleerd kan worden door
ogeuse aanpak, zoals bij Floris
enius, ogenschijnlijk heel zwie-
go net flambard, maar kijk eens
Of de kunstenaar schept,
zoals prof. Hammacher het eens uit
drukte 'zich schilderend voor de spie
gel een situatie' (Dick Ket), of hij
'maakt van zijn zelfportret een mas
ker door pijnlijke observatie van zijn
eigen huis of oppervlak (Ferdinand
Bol) of 'door op te gaan in een- stijl,
zijn stijl, die we dan vaak beter
kennen door andere werken van zijn
hand' (Edgar Fernhout, in zijn begin
periode).
Met veel moeite moet je je op de 17e
en 18e eeuwse kinderportretten een
weg banen door staatsie, deftigheid en
schijn-volwassenheid om bij het kind
te komen, het kind te ontdekken.
Er is hier bijvoorbeeld een portret
van een klein meisje, dat de ano
nieme schilder liet poseren als een
wereldwijze diva. Of die andere
anonymus, die in 1622 een kind uit
het geslacht Rees schilderde. Een jon
getje, maar zoals toen tot een bepaal
de leeftijd gebruikelijk, in meisjeskle
ren. Wèl met de houding van een
legeraanvoerder. Daar staat dan de
eenvoudige trots van een Jan Sluyters
tegenover. 'Liesje' staat er óp zijn
tekening van een slapende baby te
lezen, '1 dag - 11 pond - 4 ons'.
Zalen vol portretten verder. Overal
vandaan, maar toch vooral uit eigen,
Dordts bezit. Portretten waarbij je al
(mensen-) kijkend niet alleen gecon
fronteerd wordt met de veranderende
verschijningsvorm van de mens en de
veranderde visie van de kunstenaar
(en daar ging het samenstellers Marij
ke Tonkes en George Schweitzer voor
namelijk om) maar duidelijk ook met
het veranderen van de indrukken die
bepaalde verschijningsvormen van
vroeger op de mens van deze tijd
maken. Zo'n tentoonstelling van 19e
eeuwse Duitse schilderkunst als 'Het
Geheim' in Groningen is daar ook een
heel duidelijk voorbeeld van.
En de manier waarop menigeen, niet
alleen 'het publiek' maar ook 'ken
ners', nü tegenover een portret staat
van J. W. Pieneman of Adriaan de
Lelie: zeker niet meer met de minach
ting, die de middengeneratie van deze
tijd daarvoor met de paplepel is inge
goten. Goed, het was gepeuterd en
peuteren doen de super-realisten van
nu weer, dat's tekenend maar het
werd in ieder geval met overgave
gedaan. En ze keken vaak dieper, dan
je, overigens zonder genoeg van hun
werk gezien hebben, aannam.
En ik schiet heen en weer door de
tijd zo'n Aert de Gelder, van wie
hier een heel bijzonder, ruig geschil
derd portret van een echtpaar is.
Aart de Gelder, die eigenlijk hoofdza
kelijk de geschiedenis is ingegaan als
een schilder, die de kunst van Rem
brandt tot zelfs in de 18e eeuw
voortzette. Hij was een van de weini
gen, die dat deed. Als er meer ge
weest waren, had men van een
'school' of van een 'isme' gesproken.
En dan is het heel gewoon een be
paalde onderlinge verwantschap te on
derkennen. Aert de Gelder stond al
leen maar 'in de schaduw' van Rem
brandt en dat was ook nog'es in een
Jan Bcutener: 'Heer van achteren gezien', 1972.
tijd waarin er. zoals gebruikelijk,
weer eens een nieuwe kunstmode ge
predikt werd. Met als een der woord
voerders de 'dichter' Andries Pels. die
rijmelde:
En met onduurzaam lof tevre-
den' doen. gelijk.
De groote Rembrandt, die 't bij Titi-
aan, Van Dijk
Noch Michiel Angelo, noch Rafel zag
te haaien,
En daarom liever koos doorluchtiglijk
te dwaalen
Om de eerste ketter in de Schilder
kunst te zijn.
Uit Dordrecht kwam hij die De Gel
der. net als Jan Pieter Veth, wiens
schilderijen en vooral tekeningen, je
steeds weer op speciale exposities
(van portretten of van kunstenaars
rond 1900) tegenkomt, maar die nog
steeds niet de grote overzichtstentoon
stelling kreeg, die zeker tot een alge
mene herwaardering zou leiden. Zoals
de grote Isaac Israëls-tentoonstelling
1 in 1959 eigenlijk voortkwam uit de
I terloops gemaakte opmerking: 'Ik wist
niet dat het zo mooi was! Die Jan
Veth-tentoonstelling: een idee voor
Dordrechts Museum?
Groepsportretten zijn er ook, met
muntmeesters en waardijns, met oude
regenten en dat viel op soms
ook jeugdige regentessen, maar ook
het 'Eerste reglement van Assen' een
foto van een ook weer anonieme foto
graaf. Veel meer foto's zijn er, fraaie
vroege exemplaren en foto's, die o.a.
door een zekere Pieter Schmidt en
(waarschijnlijk ook) Leonard de Ko-
ningh, beiden uit Dordrecht, gebruikt
werden als 'basis' voor olieverfschil
derijtjes. Dat wil zeggen, dat ze ge
woon over de foto heenschilderen.
Meer dan honderd jaar geleden ge
beurde dat al, zodat de hedendaagse
fotografische-, radikale-, hyper-, of su
perrealisten elkaar niet in de haren
hoeven te zitten over wie nou eigen
lijk de grondlegger van hun nieuwe
richting was.Trouwens. Sipke Huis
mans deed met zijn tekeningen uit
'67, '68 ook al iets in die richting.
Maar er zijn altijd weer mensen, die
met de heel gewone, heel gebruikelij
ke middelen toch telkens weer iets
nieuws weten te verzinnen. Jan Beu-
tener schilderde een portret, waarin
vooral een streven naar een diepere
karaktertekening sterk tot uitdruk
king komt. Het heeft als titel 'Heer
van achteren gezien'. Het is dit jaar
geschilderd en bevindt zich (nu al) in
het Stedelijk Museum te Amsterdam.
Afgezien van de foto's er is ook
een volledige trouw-reportage in
kleur blijkt het portret toch altijd
nog een uitermate ernstige aangele
genheid te zijn.
Maar die meneer, van achteren ge
zien. kijkt in de lucht. Naar het
vogeltje. Een misschien schatert'ie
wel van het lachen..
En daarenboven, op de tentoonstelling
hangt, zij het nadrukkelijk 'buiten
catalogus' een spiegel. Kijk daar maar
eens in.
Luccbcrt: 'Portret van een klerk', 1965, litho.
het onkruid bloeit' van Louis Paul Boon
>r T. van Deel
een kent wel foto's die te vroeg
iien zijn. Waarom het eigenlijk
staat op de achtergrond: twee
in helemaal aan het eind van
itraat. Er kunnen allerlei rede-
estaan, waarom de fotograaf niet
:ht heeft tot ze wat dichterbij
Ongeduld bijvoorbeeld, of on-
idigheid. Hij kan éven gedacht
in dat het zo toch ook heel mooi
iet mensen ver weg, of dat het
ijk helemaal niet om die men
ing, maar om de hoge huizen,
an, kortom, aangevoerd worden
sn verkregen resultaat te recht-
igen, maar de uiteindelijke
raardiging verkrijgt het uit zich-
gedicht of een roman kan te
genomen zijn. De schrijver kan
n verschillende redenen te
afgedrukt hebben, waardoor dat
waarom het ging te weinig uit
ing kreeg. Vrijwel alle schrij-
retoucheren hun foto's, of ze
n ze opnieuw, maar dan van
Jbij, of vanuit een andere hoek.
is het werk van schrijven en
wijven dat aan elke publikatie
fgaat.
leeste auteurs houden op met
in aan hun tekst, zodra deze
is. Toch is het, vooral bij
5. geen uitzondering dat er ver
en bestaan tussen tijdschriftpu-
en bundelpublikatie van een
bt, terwijl het ook voorkomt dat
eeavolgende drukken auteurswij
len optreden. Bij romans trek-
ne verschillen tussen drukken
Ionlijk minder aandacht. Van
lans' werk is evenwel bekend dat
elke druk wel varianten ople-
maar vrijwel niemand speurt ze
n de grote hoeveelheid gelijkge-
n tekst. Dikwijls zijn zulke wijzi-
n ook van betrekkelijk onderge-
f belang. Anders wordt het na-
Ik wanneer een romancier zoda-
-J gedeelten tekst herschrijft,
E Z of toevoegt dat met recht
■^">Ken kan worden van een 'ande-
jjjan'. Tekstvergelijking moet dan
«Ken in hoeverre de roman an-
ls geworden.
kouis Paul Boon hebben we te
n met een geval van rigoureuze
klpewerking. Wie zijn 'Als het on-
H bloeit' (1972) vergelijkt met
■■nieuwe onkruid' (1964) zal naast
■■overeenkomst ontzaglijk veel ver-
opmerken. Boon heeft 'Het nieu-
P ^niid' compleet herschreven, de
id. on in de straat, bij wijze van
Ot dichterbij laten komen en ze
POiea vanuit een geheel andere
hoek genomen. Het fs van belang de
meest in het oog springende verschil
len tussen beide romans kort te noe
men.
'Het nieuwe onkruid' (A) is een ik-
roman. 'Als het onkruid bloeit (B )is
een hij-roman, doorschoten met cur
sieve gedeelten waarin de verteller in
de eerste persoon optreedt Het blijkt
dan dat hij in de niet-gecursiveerde
gedeelten over zichzelf vertelt in de
derde persoon. A is een traditionele
roman. Binnen B wordt de roman zélf
becommentarieerd, in cursief. A is
veel afstandelijker verteld dan B. Dat
klinkt paradoxaal voor een ik-roman,
ik geef het toe. Het heeft te maken
met het feit dat Boon A heeft her
schreven 'met vrije handen', zoals hij
zelf zegt, minder 'aan handen en voe
ten gebonden' door zijn echtgenote,
zijn zoon, zijn werk als redacteur van
een links partijblad. Het aardige is nu
dat hij in B weliswaar enerzijds open
hartiger is dan in A, maar anderzijds
zichzelf meer als een romanpersonage
laat optreden door over zichzelf in de
derde persoon te vertellen: 'mijn zoon
zal ik Jan noemen en me zelf meneer-
ke Boin, je moet er maar aan den
ken'. Zo wordt het verhaal dat in de
bewerking (B) authentieker, meer au
tobiografisch lijkt, daar op het nip
pertje losgekoppeld van de persoon
van Louis Paul Boon.
Er moet Boon veel aan gelegen zijn
dat dit boek over de belevenissen van
een oudere man met jonge meisjes
niet in eerste instantie als het 'ware
verslag' van zijn leven wordt gelezen.
Veeleer wil de roman het conflict
tussen generaties beschrijven. De au
tobiografische kant relativeert de ver
teller (Boon zelf, mag wel gezegd
worden) in de cursieve stukjes bij
herhaling. Telkens drukt hij de lezer
erop dat niet èlles écht gebeurd is en
dat dAt nu juist, zeg maar, de kunst
van dit boek uitmaakt Hij wil probe
ren 'door het mengen van werkelijk
heid en fantasie een beeld van deze
tijd te geven, dat werkelijker kan zijn
dan de werkelijkheid zelf. Ergens
anders schrijft hij: 'Ik hoop alleen
maar dat al deze onwaarheden uit
mijn eigen kleine en onbelangrijke
leven een beeld kunnen geven van
wat in deze tijd voor iedereen bittere
en door elk een ervaarde werkelijk
heid moet genoemd'. En nog duidelij
ker maakt hij deze gelogen autobio
grafie tot een exemppel: 'Tenslotte be
schrijft men niet zich zelf, maar geeft
men door dat verwrongen beeld van
zichzelf het portret der anderen'.
'Als het onkruid bloeit' is vergeleken
met A een totaal ander boek. Zelden
treft men er formuleringen van A
letterlijk in terug. B is ruim twee
keer zo omvangrijk als A. Dat hangt
samen met het gewijzigde standpunt.
Om in de vergelijking van het begin
te spreken: de foto van B is niet
alleen van dichterbij genomen, maar
ook vanuit een andere gezichtshoek.
In B kan ook verteld worden wat
'meneerke Boin' niet heeft meege
maakt (wat bij een ik-roman niet
mogelijk is). Boon zelf, die in cursief
interrumpeert ,is zich bewust van de
ze mogelijkheid in de nieuwe struc
tuur: 'Ik aarzel dit gevecht van Jan
met tekenleraar Derek te beschrijven,
want ik was er helemaal niet bij, en
ik vraag me zelfs af of er wel echt
een gevecht plaatsgreep'. Waarna rus
tig deze gebeurtenis verhaald wordt.
De weidsere opzet van B bevat boven
dien een stuk voorgeschiedenis, dat in
A geheel ontbreekt. De jonge genera
tie, van de lokkende meisjes, in korte
rokjes, rondhangend, hasj rokend, ge
makkelijk in het naar bed gaan, maar-
bovenal-óók niet gelukkig, is immers
de vrucht van de oudere. Boon en
Boin realiseren zich dat terdege als
de idealistische jeugd van Boin en
Els ter sprake komt: hun Liga-tijd,
toen ze droomden van een gelukkige
wereld. Kijkend naar het 'nieuwe on
kruid', de nieuwe mensen, denkt
Boin: 'Dat zijn dus de kinderen die
wij verwekt hebben. Ergens
was iets misgelopen, ergens was de
trein ontspoord, maar niemand be
kommerde zich erom'. Boins wijsheid
luidt dan ook: 'Het wordt steeds maar
beter, maar het betert er niet mee'.
Daarmee raakt Boin aan een funda
menteel menselijk tekort. De wereld
die ons in 'Als het onkruid bloeit'
(d.i. als de mensen jong zijn) wordt
voorgehouden is die van ons allemaal.
Boon heeft als een seismograaf geregi
streerd, dat wilde hij ook. Maar die
registratie heeft niet zonder engage
ment plaatsgevonden: 'Het gaat erom
dit onkruid te beschrijven, dit steeds
weelderiger bloeiend onkruid, tussen
de steeds grotere bergen afval, de
autobegraafplaatsen, de verwaarloosde
en vol rommel en schroot geworpen
tuintjes, de kilometerslange vuilnis
belten'.
'Als het onkruid bloeit' is aldus een
indrukwekkende herschrijving van
een roman die destijds in de kritiek
weinig lof ontving. Och, ook nu zou
er nog wel wat op af te dingen zijn.
De cursieve passages, bijvoorbeeld, be
vatten te vaak excuses om altijd ge
loofwaardig te heten. Maar in feite is
Louis Paul Boon
dat niet zo belangrijk. Wat zou het
als iemand zich excuseert voor het
gebruik van woorden, die nota bene
in de mond van het 'nieuwe onkruid'
bestorven liggen. De taal en de in-
houd van de roman maken zich zelf
wel waar, daar hoeft geen schrijver.
Boon, zich zorgen over te maken.
Els, de vrouw van Boin, bezwijkt op
het eind van het boek aan haar
psychische spanningen en neemt uit
eindelijk zonder resultaat, een boel
slaappillen in. Daarvoor had ze in een
van Boins boeken zitten lezen, haar
bril ligt over de woorden: 'Ik geloof
in niets meer'. Die zinsnede verwijst
naar 'Het nieuwe onkruid', waarin hij
voorkomt. Maar er staat in dat boek
géén punt achter. De passage luidt
daar in zijn geheel: 'Ik heb mijn
geloof in haast alles verloren, maar ik
heb niet mijn liefde voor haast alles
verloren. Dat is het vreemde wat met
mij gebeurde, en dat ik graag in dit
boek naar voor wil brengen: ik geloof
in niets meer, maar ik heb integen
deel heel wat meer, en ontzaglijk
meer. liefgekregen'.
Dat deze kern van Boons werk heel
duidelijk in 'Als het onkruid bloeit'
transparant wordt, hoeft na het bo
venstaande geen betoog.
Louis Paul Boon. Als het onkruid
bloeit Amsterdam, De Arbeiderspers,
1972. ƒ14,50.
door J. van Doorne
'Ik weet dat ik een arme, berouwvolle
schuldige zondaar ben en niets te
wachten heb als onverdiende Genade.
Maar deze woorden zijn alle onjuist
ze drukken alleen mijn beste en vei
ligste gevoelens uit. Ik wil mij echter
niet blind oovergeeven aan het gezag
van een groep menschen, en op deze
wijze een schijnbare vreede en
rust verwerven. Want dat is de
vreede en rust niet die ik zoek. Ik wil
ze onmiddellijk van den Vader, die
mij zijn kind r.oemt. en mij niet
nutteloos zal laten lijden'.
Dit schrijft Frederik van Eeden in
zijn dagboek op zondag 22 december
1918. Het is te vinden in het derde
deel van Van Eeden's Dagboek, waar
van deel I en II eerder in deze krant
besproken zijn.
De hier geciteerde zinnen worden
voorafgegaan door de uitspraak, dat
de Roomse kerk de kerk van Jezus
niet kan zijn, omdat zij de gelovigen
de twijfel ontneemt. De kerk geeft
zekerheid, die de gelovige niet kan en
mag hebben, omdat het tot God nade
ren in vrije liefde daardoor wordt
verhinderd. De aanleiding tot deze
ontboezemingen is het praten met
pater J. V. de Groot O.P., met wie
Van Eeden in september 1918 had
kennis gemaakt. Vier jaar later zou
Van Eeden tot de Rooms-Katholieke
kerk toetreden.
In 1918 tekent zich het lijden van
Van Eeden's laatste levensjaren al
duidelijk af. Hij is tobberig, onrustig,
slordig in zijn schrijven, zoekt ver
geefs naar zekerheid, terwijl hij tege
lijkertijd de twijfel ziet als voorwaar
de tot het verkrijgen van vrede. Door
middel van media zoekt hij contact
met de gestorvenen, ongetwijfeld ten
gevolge van zijn smartelijk verlangen
naar zijn zeer bemind kind Paul, dat
in 1913 gestorven was. Ook hierbij
twijfel. Moet hij de boodschappen uit
het land aan gene zijde van de dood
geloven of niet? Het geloven over
heerst. Zo schrijft hij op 10 maart
1918: 'Donderdag waren de London's
hier. Er was een bericht gekomen van
Michel Angelo. Een forsch en scherp
stuk, geesselend de droeve tijd van
thans, de onmacht en verdooling in
cultuur en kunst'.
London was een architect die zich in
opdracht van enkele mannen van wer
kelijk groot formaat bezig hield met
het ontwerpen van een ideale stad,
een paradijs-stad die het middelpunt
van de wereld zou vormen en van-
waaruit de wereld geregeerd zou wor
den. Het is typerend voor de welt-
fremdheid van zo begaafde figuren als
Van Eeden en zijn vrienden, dat zij
werkelijk geloofden dat de wereld zou
luisteren naar wijsgeren en dichters
en niet zou gehoorzamen aan kapita
listen. Het derde deel van 'Dagboek'
behelst de jaren 1911 tot en met 1918.
In 1911 ontwerp Van Eeden met een
vriend een oproep aan de 'Koninklij
ken van den geest' om te komen tot
een wereltlrijksdag. In 1912 verandert
hij zijn spelling. Alle lange klinkers
gaat hij met twee lettertekens schrij
ven, behalve de a. De reden van de
uitzondering blijft duister. In dat jaar
verschijnen 'Sirius en Siderius I'. In
1913 overlijdt Paul, verschijnt 'Paul's
ontwaken' en 'In kenterend getij'. In
1914 sticht hij met Ghtkind, Buber,
Landauer, Daubler, Rang, Bjerre en
Borel de 'Forte-Kreis', een kring van
verheven geesten. 'Sirius en Siderius
II' en de vertaling van Tagore's 'Wij
zangen' komen uit. Het jaar daarop
verschijnen 'Bij 't licht van de oor
logsvlam' en 'De heks van Haarlem'.
In 1917 'De bokkenrijder of Het ske
let' en in '18 'Studies VI'.
Van Eeden wordt gekenmerkt door
een enorme werkkracht. Hij reist
veel, ontmoet vele groten der aarde,
houdt vele lezingen, zwemt, wandelt,
schrijft, en is steeds bezig met het
aan de man brengen van zijn toneel
stukken.
Het beeld dat men van Van Eeden
verkrijgt door zijn dagboek te lezen,
is kaleidoscopisch. Hij heeft zelfs aan
politiek gedaan.
Het mislukken van zijn maatschappe-
lijk-sociale experimenten verhindert
hem niet om zich verkiesbaar te stel
len voor de Tweede Kamer als lid van
de ASP, de Algemene Staats Partij,
een doodgeboren politiek kindje. Voor
een lui mens is het diep beschamend,
Van Eeden's Dagboek te lezen. Ook is
het lezen ervan soms gênant vanwege
de eerlijkheid der notities.
Hij was een vat vol tegenstrijdighe
den. Hij had een briljante geest, een
liefdevol hart en het gemoed van een
kind.De vreemdste zaken kan men
bij nem vinden. Hij is argeloos en
achterdochtig, nederig en vol zelfover
schatting, aristocraat en socialist, anti-
monarchaal en aanhanger van verlicht
despotisme, waarbij hij dan als despo
ten wijsgeren, dichters en andere gro
te geesten zag.
Hij hield van paardrijden, goed eten,
zat altijd in geldnood, schreit en
weent veel, is tot tranen toe geroerd
als hij een arm kind ziet. Toch
spreekt hij soms zijn afkeer uit over
dat lelijke gewone volk, de massa.
Zijn anti-semitisme blijft in dit derde
deel met moeite onder tafel; hij doet
racistische uitspraken. Zo betreurt hij
de rassenvermenging waardoor adel
dom van geest verstoord kan worden.
Hij is voor de vrijmaking van de
vrouw, maar vindt haar toch een
wezen dat ondergeschikt aan de man
moet zijn, omdat zij zinnelijker is dan
de man.
Ik kan zo een hele tijd doorgaan. Men
moet er zich bij hem niet over ver
wonderen dat hij de ene dag iets
bepaalds schrijft en de volgende dag
weer het tegendeel.
Zijn stemmingen wisselen even snel
als het licht op een buiige herfstdag.
Mij, al lezende in het derde deel,
werd hij steeds meer sympathiek. Hij
heeft veel geleden onder miskenning
en onder het eigen weten, geniaal te
zijn. Gedurige geldzorgen matten hem
Frederik van Eeden
af. En niet te vergelen: zijn zwerf
tochten door het wijsgerig denken. Zo
kon hij in de laatste jaren van de
oorlog maar niet loskomen van de ge
dachte, dat alles waan zou zijn. Slechts
hijzelf bestond. Als zijn geest
zou uitgedoofd worden, zou er geen
kosmos meer zijn. Op heel inconse
quente wijze leidde hij daaruit af. dat
er dus een leven na dit leven zou
zijn, hierbij gesteund door de ontmoe
tingen met gestorvenen. Wijsgerig ge
zien, is Van Eeden zonder meer een
warhoofd.
Zijn betekenis is. d:cht ik, toch groot.
Het is hier nog niet de plaats om zijn
figuur in zijn totaliteit te bezien. Het
vierde deel van hei Dagboek moet
immers nog uitkomen Maar reeds nu
moet ik toch wijzen op de bijzondere
literaire verdiensten van zijn werk.
Hij was een groot stylist en een groot
dichter, zijn wenk bevat juwelen van
taalschoonheid en gevoeligheid.
Ik kan me maar niet onttrekken aan
de gedachte, dat zijn verdienste toch
allermeest ligt in zijn onthutsende
eerlijkheid, in zijn karaktervastheid
wanneer het erom gaat de waarheid
te vinden. Hij schuwt niet, een twijfe
laar te zijn, een zich telkens vergis
sende, telkens dwalende mens, geslin
gerd tussen wanhoop en verrukking.
Van Eeden is voor mij de grootste
Nederlander van het fin-de-siècle. Niet
omdat hij decadent zou zijn, maar
omdat bij hem zich de spanningen
ontladen die ontstaan tussen een tot
sterven gedoemde maatschappij en
een nieuwe wereld. In de 20-ste eeuw
zou alles op de helling gaan: religie,
maatschappij, wereldbeeld.
Men kan de hele 20-ste eeuw karakte
riseren als een eeuw van barensweeën.
De nieuwe, andere wereld is beslist
nog niet geboren. Bij Van Eeden
vindt men het tasten en zoeken, het
verlaten van oude waarden en het
zoeken naar nieuwe zekerheden terug.
Althans en dat maakt de tragiek uit
van dit leven, tot aan zijn capitulatie.
Frederik van Eeden: 'Dagboek' (1878 -
1923). Deel III. Bij Tjeenk Willink-
Noorduijn n.v. te Culemborg. Deel
van de Zwolse Drukken en Herdruk
ken voor de Maatschappij der Neder
landse Letterkunde te Leiden. Geïllus
treerd. Uitgegeven en toegelicht door
dr. H. W. van Tricht. Met een regis
ter door dipl. ing. Hans van Eeden.
Aantal pagina's 600. Gebonden. Prijs
van de vier delen samen 225,-