l/lensen kijken n Dordrecht en oud boek nieuw Frederik van Eeden: zoeker naar waarheid en gerechtigheid llW/KWARTET ZATERDAG 18 NOVEMBER 1972 KUNST T17/K17 ur G. Kruis in kijken is een geliefkoos- ligheid van mensen. Het zijn irs niet alieen de zon, een dronk en een goede vriend ;iendin, die de terrasjes in en dorp zo aantrekkelijk ma- donder de erlangs paraderen- insenmenigte zouden ze een ibel aan populariteit inboe- in kijken, ook als die zich ewust zijn dat ze worden be- i, wordt vandaag de dag ook meer als (helemaal) onbe- gjk ervaren. lit is misschien ook wel de belangstelling te verklaren ir is voor films, waarbij de orgen camera (Engels: can- camera, dus oprechte, open- ige camera) een rol speelt. •echts Museum heb ik een lagen geleden ook 'mensen geke- op de tentoonstelling 'Mensen portretten uit vier eeuwen', r tot 28 januari volgend jaar iden wordt. ten, zelfportretten, portretten ouwen, van mannen, van echt- van kinderen en van groepen, •rijen (vooral) tekeningen, in en foto's. Oud en nieuw. >1 dat allemaal weinig te doen t te hebben anet het stiekeme laan van anderen, krijg je bij ran die je hier aankijkende men- lar vooral bij de zelfportretten, toch een beetje gênant gevoel, it dat ook als wildvreemde men- n tram of trein of in 't café, je eling uitgebreid informeren over wel, maar meestal vooral over wee. Je vraagt je dan misschien obewust af, of je een dergelijk, onderlijk, vertrouwen wel waard Zo is het ook een beetje met 3r|Drtretten. De kunstenaar was, al de, helemaal alleen met zichzelf, het volledig opgaan in zijn ging hij zich misschien wel min eer onbespied wanen. Even maar, juist bij het schilderen van een Drtret, moet een kunstenaar tel- weer. en eigenlijk wat al te kkelijk, bij 'de' werkelijkheid ld worden, kerkelijkheid van het eigen ge- dat zo vertrouwd zou moeten maar dat hem na een lange, beschouwing, plotseling ver weg en vreemd kan voorko* etctie daarop vind je op bijna elk ^TOrtret. Er zijn veel gradaties, op zijn minst is er altijd wel afvan een al dan niet helemaal twerkte verbazing. Die dan even- gecamoufleerd kan worden door ogeuse aanpak, zoals bij Floris enius, ogenschijnlijk heel zwie- go net flambard, maar kijk eens Of de kunstenaar schept, zoals prof. Hammacher het eens uit drukte 'zich schilderend voor de spie gel een situatie' (Dick Ket), of hij 'maakt van zijn zelfportret een mas ker door pijnlijke observatie van zijn eigen huis of oppervlak (Ferdinand Bol) of 'door op te gaan in een- stijl, zijn stijl, die we dan vaak beter kennen door andere werken van zijn hand' (Edgar Fernhout, in zijn begin periode). Met veel moeite moet je je op de 17e en 18e eeuwse kinderportretten een weg banen door staatsie, deftigheid en schijn-volwassenheid om bij het kind te komen, het kind te ontdekken. Er is hier bijvoorbeeld een portret van een klein meisje, dat de ano nieme schilder liet poseren als een wereldwijze diva. Of die andere anonymus, die in 1622 een kind uit het geslacht Rees schilderde. Een jon getje, maar zoals toen tot een bepaal de leeftijd gebruikelijk, in meisjeskle ren. Wèl met de houding van een legeraanvoerder. Daar staat dan de eenvoudige trots van een Jan Sluyters tegenover. 'Liesje' staat er óp zijn tekening van een slapende baby te lezen, '1 dag - 11 pond - 4 ons'. Zalen vol portretten verder. Overal vandaan, maar toch vooral uit eigen, Dordts bezit. Portretten waarbij je al (mensen-) kijkend niet alleen gecon fronteerd wordt met de veranderende verschijningsvorm van de mens en de veranderde visie van de kunstenaar (en daar ging het samenstellers Marij ke Tonkes en George Schweitzer voor namelijk om) maar duidelijk ook met het veranderen van de indrukken die bepaalde verschijningsvormen van vroeger op de mens van deze tijd maken. Zo'n tentoonstelling van 19e eeuwse Duitse schilderkunst als 'Het Geheim' in Groningen is daar ook een heel duidelijk voorbeeld van. En de manier waarop menigeen, niet alleen 'het publiek' maar ook 'ken ners', nü tegenover een portret staat van J. W. Pieneman of Adriaan de Lelie: zeker niet meer met de minach ting, die de middengeneratie van deze tijd daarvoor met de paplepel is inge goten. Goed, het was gepeuterd en peuteren doen de super-realisten van nu weer, dat's tekenend maar het werd in ieder geval met overgave gedaan. En ze keken vaak dieper, dan je, overigens zonder genoeg van hun werk gezien hebben, aannam. En ik schiet heen en weer door de tijd zo'n Aert de Gelder, van wie hier een heel bijzonder, ruig geschil derd portret van een echtpaar is. Aart de Gelder, die eigenlijk hoofdza kelijk de geschiedenis is ingegaan als een schilder, die de kunst van Rem brandt tot zelfs in de 18e eeuw voortzette. Hij was een van de weini gen, die dat deed. Als er meer ge weest waren, had men van een 'school' of van een 'isme' gesproken. En dan is het heel gewoon een be paalde onderlinge verwantschap te on derkennen. Aert de Gelder stond al leen maar 'in de schaduw' van Rem brandt en dat was ook nog'es in een Jan Bcutener: 'Heer van achteren gezien', 1972. tijd waarin er. zoals gebruikelijk, weer eens een nieuwe kunstmode ge predikt werd. Met als een der woord voerders de 'dichter' Andries Pels. die rijmelde: En met onduurzaam lof tevre- den' doen. gelijk. De groote Rembrandt, die 't bij Titi- aan, Van Dijk Noch Michiel Angelo, noch Rafel zag te haaien, En daarom liever koos doorluchtiglijk te dwaalen Om de eerste ketter in de Schilder kunst te zijn. Uit Dordrecht kwam hij die De Gel der. net als Jan Pieter Veth, wiens schilderijen en vooral tekeningen, je steeds weer op speciale exposities (van portretten of van kunstenaars rond 1900) tegenkomt, maar die nog steeds niet de grote overzichtstentoon stelling kreeg, die zeker tot een alge mene herwaardering zou leiden. Zoals de grote Isaac Israëls-tentoonstelling 1 in 1959 eigenlijk voortkwam uit de I terloops gemaakte opmerking: 'Ik wist niet dat het zo mooi was! Die Jan Veth-tentoonstelling: een idee voor Dordrechts Museum? Groepsportretten zijn er ook, met muntmeesters en waardijns, met oude regenten en dat viel op soms ook jeugdige regentessen, maar ook het 'Eerste reglement van Assen' een foto van een ook weer anonieme foto graaf. Veel meer foto's zijn er, fraaie vroege exemplaren en foto's, die o.a. door een zekere Pieter Schmidt en (waarschijnlijk ook) Leonard de Ko- ningh, beiden uit Dordrecht, gebruikt werden als 'basis' voor olieverfschil derijtjes. Dat wil zeggen, dat ze ge woon over de foto heenschilderen. Meer dan honderd jaar geleden ge beurde dat al, zodat de hedendaagse fotografische-, radikale-, hyper-, of su perrealisten elkaar niet in de haren hoeven te zitten over wie nou eigen lijk de grondlegger van hun nieuwe richting was.Trouwens. Sipke Huis mans deed met zijn tekeningen uit '67, '68 ook al iets in die richting. Maar er zijn altijd weer mensen, die met de heel gewone, heel gebruikelij ke middelen toch telkens weer iets nieuws weten te verzinnen. Jan Beu- tener schilderde een portret, waarin vooral een streven naar een diepere karaktertekening sterk tot uitdruk king komt. Het heeft als titel 'Heer van achteren gezien'. Het is dit jaar geschilderd en bevindt zich (nu al) in het Stedelijk Museum te Amsterdam. Afgezien van de foto's er is ook een volledige trouw-reportage in kleur blijkt het portret toch altijd nog een uitermate ernstige aangele genheid te zijn. Maar die meneer, van achteren ge zien. kijkt in de lucht. Naar het vogeltje. Een misschien schatert'ie wel van het lachen.. En daarenboven, op de tentoonstelling hangt, zij het nadrukkelijk 'buiten catalogus' een spiegel. Kijk daar maar eens in. Luccbcrt: 'Portret van een klerk', 1965, litho. het onkruid bloeit' van Louis Paul Boon >r T. van Deel een kent wel foto's die te vroeg iien zijn. Waarom het eigenlijk staat op de achtergrond: twee in helemaal aan het eind van itraat. Er kunnen allerlei rede- estaan, waarom de fotograaf niet :ht heeft tot ze wat dichterbij Ongeduld bijvoorbeeld, of on- idigheid. Hij kan éven gedacht in dat het zo toch ook heel mooi iet mensen ver weg, of dat het ijk helemaal niet om die men ing, maar om de hoge huizen, an, kortom, aangevoerd worden sn verkregen resultaat te recht- igen, maar de uiteindelijke raardiging verkrijgt het uit zich- gedicht of een roman kan te genomen zijn. De schrijver kan n verschillende redenen te afgedrukt hebben, waardoor dat waarom het ging te weinig uit ing kreeg. Vrijwel alle schrij- retoucheren hun foto's, of ze n ze opnieuw, maar dan van Jbij, of vanuit een andere hoek. is het werk van schrijven en wijven dat aan elke publikatie fgaat. leeste auteurs houden op met in aan hun tekst, zodra deze is. Toch is het, vooral bij 5. geen uitzondering dat er ver en bestaan tussen tijdschriftpu- en bundelpublikatie van een bt, terwijl het ook voorkomt dat eeavolgende drukken auteurswij len optreden. Bij romans trek- ne verschillen tussen drukken Ionlijk minder aandacht. Van lans' werk is evenwel bekend dat elke druk wel varianten ople- maar vrijwel niemand speurt ze n de grote hoeveelheid gelijkge- n tekst. Dikwijls zijn zulke wijzi- n ook van betrekkelijk onderge- f belang. Anders wordt het na- Ik wanneer een romancier zoda- -J gedeelten tekst herschrijft, E Z of toevoegt dat met recht ■^">Ken kan worden van een 'ande- jjjan'. Tekstvergelijking moet dan «Ken in hoeverre de roman an- ls geworden. kouis Paul Boon hebben we te n met een geval van rigoureuze klpewerking. Wie zijn 'Als het on- H bloeit' (1972) vergelijkt met ■■nieuwe onkruid' (1964) zal naast ■■overeenkomst ontzaglijk veel ver- opmerken. Boon heeft 'Het nieu- P ^niid' compleet herschreven, de id. on in de straat, bij wijze van Ot dichterbij laten komen en ze POiea vanuit een geheel andere hoek genomen. Het fs van belang de meest in het oog springende verschil len tussen beide romans kort te noe men. 'Het nieuwe onkruid' (A) is een ik- roman. 'Als het onkruid bloeit (B )is een hij-roman, doorschoten met cur sieve gedeelten waarin de verteller in de eerste persoon optreedt Het blijkt dan dat hij in de niet-gecursiveerde gedeelten over zichzelf vertelt in de derde persoon. A is een traditionele roman. Binnen B wordt de roman zélf becommentarieerd, in cursief. A is veel afstandelijker verteld dan B. Dat klinkt paradoxaal voor een ik-roman, ik geef het toe. Het heeft te maken met het feit dat Boon A heeft her schreven 'met vrije handen', zoals hij zelf zegt, minder 'aan handen en voe ten gebonden' door zijn echtgenote, zijn zoon, zijn werk als redacteur van een links partijblad. Het aardige is nu dat hij in B weliswaar enerzijds open hartiger is dan in A, maar anderzijds zichzelf meer als een romanpersonage laat optreden door over zichzelf in de derde persoon te vertellen: 'mijn zoon zal ik Jan noemen en me zelf meneer- ke Boin, je moet er maar aan den ken'. Zo wordt het verhaal dat in de bewerking (B) authentieker, meer au tobiografisch lijkt, daar op het nip pertje losgekoppeld van de persoon van Louis Paul Boon. Er moet Boon veel aan gelegen zijn dat dit boek over de belevenissen van een oudere man met jonge meisjes niet in eerste instantie als het 'ware verslag' van zijn leven wordt gelezen. Veeleer wil de roman het conflict tussen generaties beschrijven. De au tobiografische kant relativeert de ver teller (Boon zelf, mag wel gezegd worden) in de cursieve stukjes bij herhaling. Telkens drukt hij de lezer erop dat niet èlles écht gebeurd is en dat dAt nu juist, zeg maar, de kunst van dit boek uitmaakt Hij wil probe ren 'door het mengen van werkelijk heid en fantasie een beeld van deze tijd te geven, dat werkelijker kan zijn dan de werkelijkheid zelf. Ergens anders schrijft hij: 'Ik hoop alleen maar dat al deze onwaarheden uit mijn eigen kleine en onbelangrijke leven een beeld kunnen geven van wat in deze tijd voor iedereen bittere en door elk een ervaarde werkelijk heid moet genoemd'. En nog duidelij ker maakt hij deze gelogen autobio grafie tot een exemppel: 'Tenslotte be schrijft men niet zich zelf, maar geeft men door dat verwrongen beeld van zichzelf het portret der anderen'. 'Als het onkruid bloeit' is vergeleken met A een totaal ander boek. Zelden treft men er formuleringen van A letterlijk in terug. B is ruim twee keer zo omvangrijk als A. Dat hangt samen met het gewijzigde standpunt. Om in de vergelijking van het begin te spreken: de foto van B is niet alleen van dichterbij genomen, maar ook vanuit een andere gezichtshoek. In B kan ook verteld worden wat 'meneerke Boin' niet heeft meege maakt (wat bij een ik-roman niet mogelijk is). Boon zelf, die in cursief interrumpeert ,is zich bewust van de ze mogelijkheid in de nieuwe struc tuur: 'Ik aarzel dit gevecht van Jan met tekenleraar Derek te beschrijven, want ik was er helemaal niet bij, en ik vraag me zelfs af of er wel echt een gevecht plaatsgreep'. Waarna rus tig deze gebeurtenis verhaald wordt. De weidsere opzet van B bevat boven dien een stuk voorgeschiedenis, dat in A geheel ontbreekt. De jonge genera tie, van de lokkende meisjes, in korte rokjes, rondhangend, hasj rokend, ge makkelijk in het naar bed gaan, maar- bovenal-óók niet gelukkig, is immers de vrucht van de oudere. Boon en Boin realiseren zich dat terdege als de idealistische jeugd van Boin en Els ter sprake komt: hun Liga-tijd, toen ze droomden van een gelukkige wereld. Kijkend naar het 'nieuwe on kruid', de nieuwe mensen, denkt Boin: 'Dat zijn dus de kinderen die wij verwekt hebben. Ergens was iets misgelopen, ergens was de trein ontspoord, maar niemand be kommerde zich erom'. Boins wijsheid luidt dan ook: 'Het wordt steeds maar beter, maar het betert er niet mee'. Daarmee raakt Boin aan een funda menteel menselijk tekort. De wereld die ons in 'Als het onkruid bloeit' (d.i. als de mensen jong zijn) wordt voorgehouden is die van ons allemaal. Boon heeft als een seismograaf geregi streerd, dat wilde hij ook. Maar die registratie heeft niet zonder engage ment plaatsgevonden: 'Het gaat erom dit onkruid te beschrijven, dit steeds weelderiger bloeiend onkruid, tussen de steeds grotere bergen afval, de autobegraafplaatsen, de verwaarloosde en vol rommel en schroot geworpen tuintjes, de kilometerslange vuilnis belten'. 'Als het onkruid bloeit' is aldus een indrukwekkende herschrijving van een roman die destijds in de kritiek weinig lof ontving. Och, ook nu zou er nog wel wat op af te dingen zijn. De cursieve passages, bijvoorbeeld, be vatten te vaak excuses om altijd ge loofwaardig te heten. Maar in feite is Louis Paul Boon dat niet zo belangrijk. Wat zou het als iemand zich excuseert voor het gebruik van woorden, die nota bene in de mond van het 'nieuwe onkruid' bestorven liggen. De taal en de in- houd van de roman maken zich zelf wel waar, daar hoeft geen schrijver. Boon, zich zorgen over te maken. Els, de vrouw van Boin, bezwijkt op het eind van het boek aan haar psychische spanningen en neemt uit eindelijk zonder resultaat, een boel slaappillen in. Daarvoor had ze in een van Boins boeken zitten lezen, haar bril ligt over de woorden: 'Ik geloof in niets meer'. Die zinsnede verwijst naar 'Het nieuwe onkruid', waarin hij voorkomt. Maar er staat in dat boek géén punt achter. De passage luidt daar in zijn geheel: 'Ik heb mijn geloof in haast alles verloren, maar ik heb niet mijn liefde voor haast alles verloren. Dat is het vreemde wat met mij gebeurde, en dat ik graag in dit boek naar voor wil brengen: ik geloof in niets meer, maar ik heb integen deel heel wat meer, en ontzaglijk meer. liefgekregen'. Dat deze kern van Boons werk heel duidelijk in 'Als het onkruid bloeit' transparant wordt, hoeft na het bo venstaande geen betoog. Louis Paul Boon. Als het onkruid bloeit Amsterdam, De Arbeiderspers, 1972. ƒ14,50. door J. van Doorne 'Ik weet dat ik een arme, berouwvolle schuldige zondaar ben en niets te wachten heb als onverdiende Genade. Maar deze woorden zijn alle onjuist ze drukken alleen mijn beste en vei ligste gevoelens uit. Ik wil mij echter niet blind oovergeeven aan het gezag van een groep menschen, en op deze wijze een schijnbare vreede en rust verwerven. Want dat is de vreede en rust niet die ik zoek. Ik wil ze onmiddellijk van den Vader, die mij zijn kind r.oemt. en mij niet nutteloos zal laten lijden'. Dit schrijft Frederik van Eeden in zijn dagboek op zondag 22 december 1918. Het is te vinden in het derde deel van Van Eeden's Dagboek, waar van deel I en II eerder in deze krant besproken zijn. De hier geciteerde zinnen worden voorafgegaan door de uitspraak, dat de Roomse kerk de kerk van Jezus niet kan zijn, omdat zij de gelovigen de twijfel ontneemt. De kerk geeft zekerheid, die de gelovige niet kan en mag hebben, omdat het tot God nade ren in vrije liefde daardoor wordt verhinderd. De aanleiding tot deze ontboezemingen is het praten met pater J. V. de Groot O.P., met wie Van Eeden in september 1918 had kennis gemaakt. Vier jaar later zou Van Eeden tot de Rooms-Katholieke kerk toetreden. In 1918 tekent zich het lijden van Van Eeden's laatste levensjaren al duidelijk af. Hij is tobberig, onrustig, slordig in zijn schrijven, zoekt ver geefs naar zekerheid, terwijl hij tege lijkertijd de twijfel ziet als voorwaar de tot het verkrijgen van vrede. Door middel van media zoekt hij contact met de gestorvenen, ongetwijfeld ten gevolge van zijn smartelijk verlangen naar zijn zeer bemind kind Paul, dat in 1913 gestorven was. Ook hierbij twijfel. Moet hij de boodschappen uit het land aan gene zijde van de dood geloven of niet? Het geloven over heerst. Zo schrijft hij op 10 maart 1918: 'Donderdag waren de London's hier. Er was een bericht gekomen van Michel Angelo. Een forsch en scherp stuk, geesselend de droeve tijd van thans, de onmacht en verdooling in cultuur en kunst'. London was een architect die zich in opdracht van enkele mannen van wer kelijk groot formaat bezig hield met het ontwerpen van een ideale stad, een paradijs-stad die het middelpunt van de wereld zou vormen en van- waaruit de wereld geregeerd zou wor den. Het is typerend voor de welt- fremdheid van zo begaafde figuren als Van Eeden en zijn vrienden, dat zij werkelijk geloofden dat de wereld zou luisteren naar wijsgeren en dichters en niet zou gehoorzamen aan kapita listen. Het derde deel van 'Dagboek' behelst de jaren 1911 tot en met 1918. In 1911 ontwerp Van Eeden met een vriend een oproep aan de 'Koninklij ken van den geest' om te komen tot een wereltlrijksdag. In 1912 verandert hij zijn spelling. Alle lange klinkers gaat hij met twee lettertekens schrij ven, behalve de a. De reden van de uitzondering blijft duister. In dat jaar verschijnen 'Sirius en Siderius I'. In 1913 overlijdt Paul, verschijnt 'Paul's ontwaken' en 'In kenterend getij'. In 1914 sticht hij met Ghtkind, Buber, Landauer, Daubler, Rang, Bjerre en Borel de 'Forte-Kreis', een kring van verheven geesten. 'Sirius en Siderius II' en de vertaling van Tagore's 'Wij zangen' komen uit. Het jaar daarop verschijnen 'Bij 't licht van de oor logsvlam' en 'De heks van Haarlem'. In 1917 'De bokkenrijder of Het ske let' en in '18 'Studies VI'. Van Eeden wordt gekenmerkt door een enorme werkkracht. Hij reist veel, ontmoet vele groten der aarde, houdt vele lezingen, zwemt, wandelt, schrijft, en is steeds bezig met het aan de man brengen van zijn toneel stukken. Het beeld dat men van Van Eeden verkrijgt door zijn dagboek te lezen, is kaleidoscopisch. Hij heeft zelfs aan politiek gedaan. Het mislukken van zijn maatschappe- lijk-sociale experimenten verhindert hem niet om zich verkiesbaar te stel len voor de Tweede Kamer als lid van de ASP, de Algemene Staats Partij, een doodgeboren politiek kindje. Voor een lui mens is het diep beschamend, Van Eeden's Dagboek te lezen. Ook is het lezen ervan soms gênant vanwege de eerlijkheid der notities. Hij was een vat vol tegenstrijdighe den. Hij had een briljante geest, een liefdevol hart en het gemoed van een kind.De vreemdste zaken kan men bij nem vinden. Hij is argeloos en achterdochtig, nederig en vol zelfover schatting, aristocraat en socialist, anti- monarchaal en aanhanger van verlicht despotisme, waarbij hij dan als despo ten wijsgeren, dichters en andere gro te geesten zag. Hij hield van paardrijden, goed eten, zat altijd in geldnood, schreit en weent veel, is tot tranen toe geroerd als hij een arm kind ziet. Toch spreekt hij soms zijn afkeer uit over dat lelijke gewone volk, de massa. Zijn anti-semitisme blijft in dit derde deel met moeite onder tafel; hij doet racistische uitspraken. Zo betreurt hij de rassenvermenging waardoor adel dom van geest verstoord kan worden. Hij is voor de vrijmaking van de vrouw, maar vindt haar toch een wezen dat ondergeschikt aan de man moet zijn, omdat zij zinnelijker is dan de man. Ik kan zo een hele tijd doorgaan. Men moet er zich bij hem niet over ver wonderen dat hij de ene dag iets bepaalds schrijft en de volgende dag weer het tegendeel. Zijn stemmingen wisselen even snel als het licht op een buiige herfstdag. Mij, al lezende in het derde deel, werd hij steeds meer sympathiek. Hij heeft veel geleden onder miskenning en onder het eigen weten, geniaal te zijn. Gedurige geldzorgen matten hem Frederik van Eeden af. En niet te vergelen: zijn zwerf tochten door het wijsgerig denken. Zo kon hij in de laatste jaren van de oorlog maar niet loskomen van de ge dachte, dat alles waan zou zijn. Slechts hijzelf bestond. Als zijn geest zou uitgedoofd worden, zou er geen kosmos meer zijn. Op heel inconse quente wijze leidde hij daaruit af. dat er dus een leven na dit leven zou zijn, hierbij gesteund door de ontmoe tingen met gestorvenen. Wijsgerig ge zien, is Van Eeden zonder meer een warhoofd. Zijn betekenis is. d:cht ik, toch groot. Het is hier nog niet de plaats om zijn figuur in zijn totaliteit te bezien. Het vierde deel van hei Dagboek moet immers nog uitkomen Maar reeds nu moet ik toch wijzen op de bijzondere literaire verdiensten van zijn werk. Hij was een groot stylist en een groot dichter, zijn wenk bevat juwelen van taalschoonheid en gevoeligheid. Ik kan me maar niet onttrekken aan de gedachte, dat zijn verdienste toch allermeest ligt in zijn onthutsende eerlijkheid, in zijn karaktervastheid wanneer het erom gaat de waarheid te vinden. Hij schuwt niet, een twijfe laar te zijn, een zich telkens vergis sende, telkens dwalende mens, geslin gerd tussen wanhoop en verrukking. Van Eeden is voor mij de grootste Nederlander van het fin-de-siècle. Niet omdat hij decadent zou zijn, maar omdat bij hem zich de spanningen ontladen die ontstaan tussen een tot sterven gedoemde maatschappij en een nieuwe wereld. In de 20-ste eeuw zou alles op de helling gaan: religie, maatschappij, wereldbeeld. Men kan de hele 20-ste eeuw karakte riseren als een eeuw van barensweeën. De nieuwe, andere wereld is beslist nog niet geboren. Bij Van Eeden vindt men het tasten en zoeken, het verlaten van oude waarden en het zoeken naar nieuwe zekerheden terug. Althans en dat maakt de tragiek uit van dit leven, tot aan zijn capitulatie. Frederik van Eeden: 'Dagboek' (1878 - 1923). Deel III. Bij Tjeenk Willink- Noorduijn n.v. te Culemborg. Deel van de Zwolse Drukken en Herdruk ken voor de Maatschappij der Neder landse Letterkunde te Leiden. Geïllus treerd. Uitgegeven en toegelicht door dr. H. W. van Tricht. Met een regis ter door dipl. ing. Hans van Eeden. Aantal pagina's 600. Gebonden. Prijs van de vier delen samen 225,-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 17