Het levenswerk van Rob Nieuwenhuys Jan van Munster: nu voor iedereen TROUW/KWARTET ZATERDAG 21 OKTOBER 1972 KUNST T17/K17 door J. Huisman ionder dat ik mij schuldig maak aan overdrijving kan rus tig.'gezegd worden dat het zojuist versche len boek van Rob Nieuwenhuys, Oost-Indische Spiegelzijn levenswerk is. Deze 645 bladzijden iikke pil, met de ondertitel 'Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschre- eii, vanaf de eerste jaren der compagnie tot op heden', is er gekomen dankzij zijn grote kennis van lie Indische literatuur en z'n betrokkenheid erbij. ïigenlijk is het zo dat veel van wat lieuwenhuys gepubliceerd heeft, het ij onder deze naam, hetzij onder zijn chuilnaam Breton de Nijs, voorberei- lend werk genoemd kan worden voor lit karwei van z'n leven. Het enige lock dat qua aanpak op dat van (ieuwenhuys lijkt is het verouderde Java in onze kunst' van prof. Gerard Irom. Het verscheen in 1931 toen er iog °en vracht aan Indische boeken ou gaan komen. Vie het oeuvre van Nieuwenhuys veniet stuit vooral op essays (Tus- twee vaderlanden, 1959 en 1967); ocumentaires (Tempo Doeloe, 1962); loemlezingen (Bij het scheiden van e markt, 1962; Van roddelpraat en teratuur, 1965 en De onuitputtelijke atuur. Uit het werk van Junghuhn, 966); biografieën (De pen in gal ;doopt, Over Van der Tuuk, 1962; e dominee en zijn worgengel, Over rangois Haverschmidt, 1964) en leclits één roman Vergeelde portret en uit een Indisch familie-album, 1954. erder heeft Nieuwenhuys om de een- i uiige reden dat hij vaak de stiimu- ns gaf, tal van inleidingen en voor oorden geschreven. Als bloemlezer ad ik hem onovertroffen. Zijn korte tlaidüTïgön (bijvoorbeeld din zijn 'Van ddelpraat en literatuur' kwamen mij j 't lezen in 'Oost-Inxüsche-Spiogel' on- ddellijk weer in gedachten vanwege compactheid en de overvloed aan formatie die hij ook nu weer weet te ven met zo weinig tekst, iordat we het over het boek zelf a.i hebben eerst wat informatie er de schrijver: hij werd in 1908 in marang geboren uit een totok (Eu- pese) vader en een Indische moe- r. Hij groeide als kind in Batavia terwijl hij het grootste deel van |n middelbare schooltijd in Surabaja jorbracht. Toen hij 19 jaar was ging B voor het eerst naar Nederland. Na In studie Nederlandse letteren in liden was hij van '35 tot '40 leraar Indonesië en van '40 tot '42 docent |n de literaire faculteit van de uni- psiteit te Batavia. Van '42 tot '45 is hij krijgsgevangene op Java. In Fotoboek komt nog Dat er in Oo9t - Indische Spiegel geen enkele illustratie staiat is geen vergis sing. De foto's komen nog. Nieuwen huys vertelde in een radio-interview dat het niet een conventioneel foto boek wordt. Dus niet, zo zei hij het ongeveer, wanneer het over Van der Capellen gaat een plaatje van deze gouverneur - generaal, maar foto's die de twee fotografen maakten met wie hij een reis ondernam. Wie Nieuwen huys' Tempo Doeloe kent zal zeker niet zonder nieuwsgierigheid naar dit boek uitzien. 1947 keerde hij na een eenjarig verlof in Nederland naar Indonesië terug, waar hij van '47 tot '52 als hoofdamb tenaar verbonden was aan het minis terie van onderwijs in Djakarta. In 1952 repatrieerde hij. Tot 1963 was hij leraar bij het VHMO en sinds 1963 werkt Nieuwenhuys .ij het Ko ninklijk Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde te Leiden. In 1939, toen Nieuwenhuys in Indië was, vertrok Du Perron weer naar Nederland. Nieuwenhuys had deze energieke man die''een culturele be drijvigheid heeft ontketend die er voor zijn komst nooit geweest was' zeer hoog zitten. Hij was het die Nieuwenhuys in 1939 per brief 'de opdracht' verstrekte voor het schrij ven van het boek dat nu, meer dan dertig jaar later, voor ons ligt. Nieu wenhuys heeft het dam ook aan Du Peron opgedraigem. Nieuwenhuys heeft de titel en het motto van het boek ontleend aan de Oost-Indische spiegel' van Nicolaus de Graaff (1703). Hij vindt het zelf wat 'veraf en ouderwets' klinken. Waarom dan toch die keuze?: 'Maar het motto voert naar wat ik bedoeld heb te schrijven: het relaas van algemene en bijzondere menselijke ervaringen die met Indië/Indonesië verbonden zijn geweest. Door hiernaar te streven is dit boek vanzelf en ongewild een soort spiegel geworden van de Indi sche samenleving, zij het een beslagen spiegel omdat de letterkunde op zich zelf nooit in staat zal zijn een geslo ten maatschappijbeeld op te roepen. Dat is haar bestemming ook niet'. Nieuwenhuys zet in zijn inleiding duidelijk uiteen dat het met de Indi sche literatuur iets anders gesteld is dan met de Nederlandse. Wie geen kennis heeft van de Indische samenle ving zoals die bestaan heeft zal de Indische literatuur niet begrijpen. Hij zal ook niet begrijpen waarom die literatuur soms zo is. Nieuwenhuys: 'Wie na de Nederlandsche letterkunde de Indisch-Nederlandse letterkunde in studie neemt komt een nieuwe wereld binnen. Hij zal er zich in het begin wat onwerunag in voelen'. Waarom? Je sleutel tot heit begrip vond Nieu wenhuys in een zöldizaam boekje uit 1856 van de Indonesische jour nalist W.L. Bitter. Hij ontdekte dat elke Europeaan in Indië een ander wezen word/t. Nieuwenhuys heeft op die uitspraak zijn hele theorie geba seerd. In Indië werd geschreven zonder eni ge literaire pretentie. De literatuur werd er uit de conversatie, de vere delde roddel geboren. De mensen die er schreven hadden een baan, werden gerespecteerd. Vandaar dat er in de Indische literatuur zoveel late debu ten zijn: Marie Dermoüt bijvoorbeld, die pas na haar zestigste tot schrijven kwam. Echte schrijvers hadden het danook moeilijk: Greshoff en Du Per ron zijn daar een voorbeeld van. De Indische letterkunde verschilt ook zo veel van antdere soorten' omdat de Indische-Nederlandse letterkunde zo wedmig 'iiterarbuur' is'. Een traditie was er niet en, zoals gezegd, beroeps schrijvers kwamen er niet aan te pas. Extra ruimte In diit superieure leesboek vallen vele namen, maar het is duidelijk dait aan wenhuys vertelt van de overlevering die wil dat Daum zijin feuilleton dik wijls schrijlings op zijn bureau schreef. Het lijkt me erg moeilijk. In het uitgebreide personen- en zakenre gister liep ik toevallig tegen een fout je op. Oversteegen komt niet op blad zijde 614 voor, maar twee bladzijden verder. Tot slot een gedicht dat hardop moet worden voorgelezen. Dat werd danook gedaan door 'een zekere' mr. Van Teuten bij het bezoek van een Oran jetelg in 1837 aan de schouwburg in Weltevreden. Het bestond uiteraard niet uit dit ene - geciteerde - couplet: Welkom, welkom in deez' oorden. Welkom, Prins, aan Java's strand, Dat door zoveel teedre banden Blijft gehecht aan 't Vaderland. Heil dat Gij Neêrlands zonen In dit oord zelfs niet vergeet, Dat voor 't eerst een telg van Nassau Op zijn bodem welkom heet! Rob Nieuwenhuys: Oost-Indische Spie gel. Querido, ƒ59,-. Rob Nieuwenhuys bepaalde schrijvers extra ruimte is besteed: Van Hoëvell, Junghuhn, Dou- wes Dekker, Busken Huet, Daum, Couperus en Du Perron. Niewenhuys is een meester in het verbonden, het ongemerkt overgaan van het ene hoofdstuk naar het andere. Hij is het best op dreef wanneer hij schrijft over oudere onbekende Indië- gangers die de pen gevoerd hebben, zoals Onno Zwier van Haren, Willem en Dirk van Hogendorp en vooral de gouverneur - generaal baron Van der Capellen. Het middel om dit hand boek /leesboek leesbaar te houden was bij Nieuwenhuys - die niet voor niets Nescio, Alberts en Walraven als lievelingsschrijvers heeft - in goede handen. Hij heeft het boek om te beginnen goed geschreven: daar bedoel ik ook mee: voor iedereen. En dat is heel wat. Hij is er niet vanuit gegaan dat het nu eenmaal de aard van het boek is dat het door een select kennerspubliek gelezen gaat worden. Nee, hij houdt nog niet het kleinste overbekendste feitje over Multatuli ach/tier. Dait had hem als eerste kunnen gebeuren. Om zijn glas heldere schrijfwijze te tonen citeer ik een schoolvoorbeeld van hoe het moet: de aanhef van het gedeelte, gewijd aan Douwes Dekker: 'Edouard Douwes Geen voetnoten Ook voetnoten zal men in dit boek niet aantreffen, dit 'vertoon van bele zenheid' valt bij hem niet in goede aarde. Nieuwenhuys vindt steun voor zijn argument bij de Amerikaanse toneel- en filmspeler John Barrymore die over voetnoten het volgende wel sprekende aforisme losliet: 'Het is als of je tijdens je huwelijksnacht tel kens de trap af moet omdat er gebeld wordt'. In het (boek vond iik het stuk over Daum een veel gemaakte fout: Nieu- De stofomslag van Nieuwenhuys' boek is van Ary Langbroek; de lustratie is naar het origineel van Ernest Hardouin (1850). Dekker (1820 -1887) kwam op 4 janua ri 1839 te Batavia aan. Hij was toen nog geen negentien. In september 1852 vertrok hij met ziekteverlof naar Nederland. Hij is dus bijna veertien achtereenvolgende jaren in Indië ge weest, in verschillende betrekkingen, op verschillende plaatsen, zowel op Java als im de zogenaamde buitenbe- jl_ zittingen'. door G. Kruis De vraag voor wie entoonstellingen nu eigenlijk ;eniaakt worden is in deze irtikelen meer dan eens naar roren gekomen. En zeker niet lleen in geval van uitermate xtreme presentaties of van die oestanden waarbij je op je lompen kon aanvoelen, dat het en prestigekwestie is tussen nusea onderling, maar ook bij .xposities van veel te wetenschappelijk begeleide raditionele kunst. >ok bij de verzichtstentoonstelling van Jan ■an Munster die de eer te beurt iel als eerste Nederlander in de ieuwe vleugel van het Museum oyraans-Van Beuningen te otterdam te mogen exposeren omt dat probleem aan de orde. ils hem gevraagd wordt nterview in de catalogus voor ■e zijn produkten bedoeld zijn, is ijn antwoord: 'Alleen voor de leine groep van insiders: de useummensen, de galeries, de ritici en de verzamelaars. Zij all één unnen iets begrijpen van wat ik te igtfen heb. De meeste mensen zijn ewoon niet geïnteresseerd in wat doe', 'n Duidelijk en vooral (rlijk antwoord. :aar voor ik daar verder op kan igaan: wat doet Jan van Munster recies. Eerst, in het begin van de stiger jaren na de Rotterdamse cademie afd. beeldhouwkunst en 5 Amsterdamse instnijverheidsschool gebruikte fj nog hout, heel kort maar, want spoedig gaat hij over op steen, >oral arduin, en een enkele keer "rinet of marmer. Zware, ronde innen, glad meestal, gezwollen, et de vruchtbaarheid, de groei als eeds terugkerend thema. Een stuk tien staan er op deze ntoonstelling: verrukkelijke ukken steen, werk van een ras- eldhouwer. Wiens artistieke Pariteiten zonder die Gorkumse igi-comedie met in de hoofdrol dder van Rappard die hem een xueel-gefrustreerd kunstenaar ,nd en hem in de ban deed ssehien iets, maar zeker niet veel 'er, overal opgevallen zouden zijn. ri steen gaat Jan van Munster, in w, over op polyester, eerst nog im ri-)vormen die herinneren aan in arduinen beelden, maar al °edig worden het onderdelen van riposities die Van Munster ïvruchtingsmachines' noemt. Roze ide en ei-vormen draaien heel Jtëzaam, soms bijna maar nèt ;"tbaar, achter halve bollen van eurloos perspex. Dat groeit uit tot gewikkelde science-fiction xestanden met bollen en slangen Jan van Munster; 'Drie elementen', 1971, elektrische installatie. waardoor licht heen en weer schiet, begeleid soms door geluiden, zo indringend, dat ze door het halve museum te horen zijn. En 'medische tafels' maakte hij, clean en steriel, met injectiespuiten en scharen, handgrepen en handschoenen, nèt echt en tegelijkertijd helemaal niet echt. 'n Vervreemdend, heel koel en afzijdig surrealisme eigenlijk. Dan switcht Van Munster weer, hij gaat dingen maken, die je in feite helemaal niet hoeft te zien, er is dan ook weinig aan te zien 't gaat om het voelen. 'Drie elementen' is zo'n werk: drie aluminium platen vol vettige vingerafdrukken. Nou, de een is warm, de tweede koud en de derde staat onder stroom En spelen met licht. Op allerlei manieren, 'n Lichtbakje »p de vloer, waarin een bepaald, zeer eenvoudig patroontje is uitgespaard, wat je dan, uiteraard vergroot, op het plafond geprojecteerd ziet. En andersom, van het plafond naar de vloer, of tegen een muur. Tenslotte nog de 'signalen'. Dia's onder andere, waarvoor de kunstenaar zelf poseert, b.v. met een klein lampje in zijn oor. zodat het geprojecteerde beeld 'n heel gek verlicht oor laat zien. Of een filmpje van drie minuten, waarop lampjes, die hij in zijn mond heeft, aan- en uitflitsen. Of hij draait een snoer met een lampje aan het uiteinde, al vierend, snel in het rond Dat doet Jan van Munster dus, en ik ben het zo al niet met hem eens als hij zegt, dat de meeste mensen daarin niet geïnteresseerd zijn. Ik ben heel larag op zijn tentoonstelling gebleven. 'Een uitstekend ingerichte expositie overigens; de nieuwe zalen van het museum lenen zich uitstekend voor een dergelijke veel ruimte vragende presentatie, 't Was er druk en de meeste bezoekers waren heel duidelijk geen vertegenwoordigers van die 'kleine groep van insiders'. Toch waren ze bijzonder geïnteresseerd vooral uiteraard in de bewegende uiterlijkheden, in de borrelende glycerine in de 'laadbak'; in de verspringende lichtjes van de 'Schemapaal', en vooral in het enerverende electronische 'oemp' van de 'Bevruohter': In ieder geval trok dat allemaal veel meer publiek dat Van Munster's 'echte' beeldhouwwerk Mensen b.v. die gebiologeerd stonden tc wachten op dat stomme 'oemp', hadden even tevoren hun wijsvinger tegen de mond gehouden en 'sssttt' gezegd omdat er bij een van die fijne brokken graniet een kaartje lag met de titel: 'Slapende steen' Kijk, dat wilde ik zeggen, dat het beleven van kunst of zeg het beleven van uitingen van anderen, èltijd al een zaak is van een kleine groep zogenoemde insiders al hoeft die dan niet persé beperkt te blijven tot museummensen, galeriehouders, schrijvers over kunst en verzamelaars. En of je nu 'Voelbollen' en 'Inseminatietafels' presenteert, koele abstracten, hyper Jan van Munster: 'Ontsluiting', 1965, marmer. realisten of zelfs (ver-)late iimprossionisten, maakt geen enkel verschil. Want dat ze bijvoorbeeld, bij zo'n aansteller als Dali in onafzienbare rijen stonden had in de meeste gevallen niets of althans heel weinig, te maken met een behoefte aan schoonheid (komt nog wel eens voor) en ook niet met zoeken naar een bepaald menselijk contact, een je afvragen wat de kunstenaar bewogen heeft of een intens zoeken naar wat hij misschien wilde uitdrukken. Wèl met doodgewone nieuwsgierigheid en vooral plaatjeskijkerij zonder verder diepgang. En dat zal Van Munster dan wel zo ongeveer bedoelen als'ie over die onigeïnteresseemdhead spreekt. Hij vergeet trouwens ook nog een paar tamelijk voor de hand liggende zaken. Wat o.a. moet iemand zonder catalogus, zonder verduidelijkend stenciltje zelfs, denken van zo'n plastic zuil met een springerig lichtje; wat van die draaiende roze bolletjes in een plastic schaal, alles even glad, alles even clean; wat kam dat. sec, aan emoties overbrengen? Mensen, die dagelijks met dit soort zaken te doen hebben, vergeten maar al te licht wat een verschil het maakt als je, laat ik maar zeggen, de kunstenaar persoonlijk kent, over hem gelezen hebt, je al jaren wellicht in zijn werk verdiept of dat althans getracht hebt. En zelfs dan kan alle contact uitblijven. Omdat het allemaal zo helemaal persoonlijk ligt, omdat de een van Beethoven en de ander van Beat houdt, en dat terwijl ze allebei zeer muïikaal zijn Die brokken uitbottende stenen werelden, stil en toch vol leven vam Jan van Munster doen me wat, daar is geen verdere verklaring voor mogelijk, iets doet je wat, beweegt je, werkt op je in. Aan andere dingen ga je, hoewel misschien in eerste instantie zeer geïnteresseerd, toch uiteindelijk voorbij. Zoals aan dat verhaal, dat Jan van Munster de laatste tijd steeds maar opnieuw wil vertellen. 'Ik ben constant mezelf aan 't maken', dat hij 'steeds anders en duidelijker* probeert te zeggen. Wat hij duidelijk maakt is. dat het verhaal vooral, misschien wel alleen over hemzelf gaat. En zo'n verhaal kan wel eens zo nadrukkelijk worden, dat het gaat vervelen. Jan mag van mij best op de dia in zijn stevige blote lijf met twee lampjes onder zijn oksels, in zijn oren of desnoods in zijn neus, maar hij moet het dan niet gek vinden, dat er mensen zijn. die daar niet van achterover zullen slaan. Die dat, zelfs met een diepgaande kunstkritische en filosofische begeleiding, in hun hart gewoon pure onzin vinden. Tenslotte nog iets over de catalogus, een leuk idee van 'Domia Pers Produkties', origineel en toch handzaam. Twee delen, die tegengesteld in een golfkartonnen band geschroefd zijn. Het ene deel kun je dus gewoon opslaan, het tweede moet je van achteren naar voren lezen. Achteruit omslaan dus, wat heel toepasselijk is omdat Jan DonÉa daarin met een typisch 19c eeuws bohème-verhaal komt, zo in de stijl van de omzwervingen van Modigliani en Utrillo. 'Als wij in de nacht na dat feest bij Straatsburg aangeschoten de grens met Frankrijk willen passeren en Woody (voor niet-insiders: Van Amen) een Duitse marechaussee zijn pet afhandig maaktOf over de maecenas-miljonaiir Paolo Marzotto (van die grote kunstprijs) die hen uitnodigde met hem een borrel te drinken: 'Omdat ik ook wel eens met een paar aardige mensen wil lachen' En: 'In de loop van de tijd zijn Jan en ik zeer bevriend geworden. Samen hebben wij een tiental reisjes gemaakt, lang niet altijfd met een kunstbedoeL'inig. Soms gewoon een paar dagen naar Brussel om konijn te eten bij de Spanjaard of naar Antwerpen voor stoofvlees in het Volksrestaurant. Stoofvlees is zijn favoriete kost', 't Is maar dat u het weet Mèt vele foto's van Jan, als kleuter, als oakkersleerling (was hij ook nog) op de academie, als bruidegom, met kind, vrienden en vriendinnen, medewerkers en van feestjes. En, in het eerste deel, van zijn werken. Tot 26 november.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Nieuwe Leidsche Courant | 1972 | | pagina 17